Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerkmuziek volgens Calvijn

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkmuziek volgens Calvijn

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Geneefse Psalter
Johannes Calvijn (1509-1564) is de initiator van het Geneefse Psalter, dat tot op heden een belangrijke plaats heeft in het liedrepertoire van het Nederlandse protestantisme. De periode van ontstaan omvat 23 jaren. De eerste editie met een beperkt aantal psalmen, uitgegeven voor Calvijns gemeente te Straatsburg, verscheen in 1539 (PC).1 Verschillende berijmingen in deze editie zijn door Calvijn gemaakt, voorzien van melodieën uit het kerkboek van de Duitstalige gemeente aldaar. Zelf berijmingen maken was ingegeven door de noodzaak en haast om over een gezangboek voor zijn gemeente te kunnen beschikken. Hij was er echter van overtuigd dat berijmen en het componeren van melodieën een vak is en dus zocht en vond hij dichters en componisten die zijn wens naar een volledig psalter konden vervullen. In 1562 werd het psalter te Genève voltooid (PF) en sindsdien heeft het vele drukken beleefd. Het feit dat Calvijn gedurende een groot deel van zijn leven veel tijd en energie in dit omvangrijke project heeft gestoken kan alleen verklaard worden vanuit zijn theologische opvattingen met betrekking tot muziek in het algemeen en tot liturgische muziek in het bijzonder. Nederlandse synoden in de zestiende eeuw stelden het door Petrus Datheen vertaalde Geneefse Psalter (1566) verplicht voor liturgisch gebruik en zo heeft het een plaats in ons land gekregen. In de achttiende en twintigste eeuw verschenen nieuwe berijmingen: in 1773 de ‘Statenberijming’ en bijna twee eeuwen later het dichterspsalter Berijming 1967 dat een plaats in het Liedboek voor de Kerken kreeg. Het complete en vertaalde psalter is in verschillende berijmingen behalve in het Liedboek voor de Kerken te vinden in de kerkboeken die in gebruik zijn bij de gereformeerde gezindte.

Voor de Reformatie
Het is opmerkelijk dat de kerkzang samen met de viering van het avondmaal en de wens om een catechismus te hebben het belangrijkste aandachtspunt was onder de veranderingen die Calvijn in de kerk noodzakelijk achtte. Hij was ongetwijfeld op de hoogte van het feit dat gemeentezang was ingevoerd in Wittenberg en Straatsburg. Wellicht heeft hij die gehoord in Basel waar dit fenomeen in 1535 was ingevoerd. In ieder geval wenste Calvijn al voor de reformatie van de kerk een zingende gemeente. Het zingen van psalmen als onderdeel van de openbare gebeden was volgens hem noodzakelijk voor de opbouw van de kerk en om God te prijzen en te danken.2 Hij wijst erop dat deze gewoonte teruggaat op de oude kerk en Paulus. Volgens Calvijn zijn de gebeden van de gelovigen zo koud, dat het beschamend is. De psalmen kunnen ons echter aansporen om onze harten tot God te verheffen en ons tot ijver te bewegen om de glorie van zijn Naam te prijzen. Hij uit in dit kader kritiek op de Rooms-katholieke Kerk. Daar zijn volgens hem de psalmen bedorven en verworden tot gemurmel zonder dat iemand ze verstaat.3

La Forme des Prières
Een wezenlijk deel van Calvijns theologie van de muziek vinden we in de voorrede op La Forme des Prières et Chant Ecclesiastiques (Genève 1542), een belangrijke editie in de ontstaansgeschiedenis van het Geneefse Psalter.4 Calvijn begint met de opmerking dat de eredienst tot doel heeft God te eren en te dienen (Pidoux 1962: II.15). Daarnaast moet de eredienst de gemeente stichten. Dat kan alleen wanneer men kennis heeft van datgene wat tot nut van de gemeente is ingesteld. Dit impliceert dat men verstaat en begrijpt wat er gesproken en gedaan wordt. Calvijn zet hier niet alleen uiteen wat zijn opvatting is, hij opponeert ook tegen degenen die menen dat visueel participeren in de eredienst voldoende is. Voor hem kan dat alleen effectief zijn, als de betekenis en inhoud bekend is bij de aanwezigen. Is dat niet het geval, dan is Paulus’ verbod om zonder uitleg in tongen te spreken van kracht. Calvijn benadrukt dus de noodzaak van kennis en begrijpen. Naar zijn opvatting zijn er drie elementen die God voor de eredienst verplicht heeft gesteld: de verkondiging van het woord, de gebeden en de bediening van de sacramenten. Wat de gebeden betreft is er een bevel van de Heilige Geest dat die in de taal van het volk moeten zijn. Hij verwijst naar Efeziërs 5,19 en Kolossenzen 3,16, waaruit volgens Calvijn blijkt dat liederen met het hart gezongen moeten worden. Paulus draagt hier niet op om inwendig te zingen, maar wil dat het hart aan de tong vooraf gaat. Maar het hart kan niet zonder verstand. Dat is het verschil tussen mensen en vogels: vogels kunnen wel zingen, maar doen dat zonder verstand. Met verstand zingen is een bijzondere gave die alleen aan de mens gegeven is; die weet en begrijpt wat hij zingt. Na het begrijpen volgen het hart en de affecten. Dat is het geval wanneer het gezang in het geheugen is opgeslagen, zodat we nooit meer ophouden met zingen.5 Calvijn onderscheidt in deze voorrede twee soorten gebeden: gesproken en gezongen. Ook hier is Paulus de autoriteit op wie deze indeling teruggaat. Behalve dit bijbelse argument is er de ervaring. Die leert, volgens Calvijn, dat het zingen grote kracht heeft om het hart van de mensen te bewegen en in vlam te zetten om des te meer God aan te roepen en te loven. Dan volgt een passage die beroemd is geworden. Calvijn maakte als eerste in de geschiedenis een onderscheid tussen enerzijds muziek die in de liturgie gebruikt wordt en anderzijds muziek die buiten de liturgie klinkt. Dit onderscheid omschrijft hij als volgt. Het is van belang erop toe te zien dat het gezang niet licht en vluchtig is, maar gewicht en grootsheid heeft, zoals Augustinus zegt. Ook moet er een groot verschil zijn tussen enerzijds de muziek waarmee de mensen zich aan tafel en thuis plegen te vermaken en anderzijds de psalmen die in de kerk worden gezongen in de tegenwoordigheid van God en Zijn engelen.6 Verder is het belangrijk buiten de liturgie te zingen. Ook dan is het zingen een middel om God te loven en om de harten tot Hem op te heffen, ons te troosten en de grote kracht, wijsheid en gerechtigheid van God te overdenken. Dit is zo noodzakelijk, dat woorden tekort schieten (Pidoux 1962: II.20).

Onder de dingen die de mensen kunnen vermaken en tot vreugde brengen is muziek de belangrijkste of in ieder geval één van de belangrijkste. Omdat het een gave van God is, moet het dienovereenkomstig worden gebruikt. Calvijn waarschuwt tegen het misbruik van muziek, waaronder hij verstaat gebruik dat leidt tot onzedelijkheid, wellust, hoererij en onkuisheid. Die waarschuwing is gebaseerd op de gedachte van Plato – naar wie hij ook verwijst – dat niets ter wereld de zeden van de mens zo beïnvloedt als muziek. De verborgen en ongelooflijke kracht van muziek ervaart Calvijn dagelijks, zo schrijft hij. Juist gezien deze grote invloed op de mens moet muziek zo gebruikt worden dat het niet tot schade is. Wanneer hij over muziek schrijft, onderscheidt hij twee aspecten: de tekst en de muziek.7 Dit onderscheid heeft betrekking op de werking. Hij voert niet alleen de uitspraak van Paulus aan, dat kwaad spreken de zeden bederft, maar Calvijn voegt er aan toe, dat de werking van een tekst veel sterker is wanneer die van een melodie is voorzien. Dan wordt het hart veel krachtiger doorsneden en wordt het binnenste van de mens bereikt. Hij gebruikt hier een bekend geworden beeld: zoals wijn via een trechter in een vat wordt gegoten, zo ook de tekst via een melodie. De melodie is volgens hem dus een trechter voor de tekst.8 Deze intense werking van de melodie maakt de keuze van teksten van het grootste belang. Calvijn wil heilige teksten. Ze moeten aansporen om tot God te bidden en hem te loven en zijn werken te overdenken zodat we hem liefhebben, eren en lofprijzen. Welke teksten hiervoor geschikt zijn, is voor Calvijn evident. Hij beroept zich opnieuw op Augustinus, die schreef dat niets waardig genoeg is om tot God te zingen, dan datgene dat God zelf heeft gegeven. Dat brengt Calvijn tot zijn voorkeur voor de Psalmen. Die zijn door de Geest aan David voorgelezen en gemaakt. Wanneer we deze woorden zingen weten we zeker dat God ons die in de mond legt, alsof Hij zelf in ons zingt om zijn eer te verhogen. Daarom spoorde Chrysostomos mannen, vrouwen en kinderen aan om van zingen een gewoonte te maken en zich zo te voegen in het gezelschap van de engelen (Pidoux 1962: II.21). Daartegenover staat de wereld: die gebruikt liederen die ijdel en lichtvaardig zijn, wulps en onrein, boos en schadelijk. Calvijn besluit zijn voorrede met de mededeling dat hij de melodieën ‘gemodereerd’ heeft, zodat ze gewicht en grootsheid hebben en zo in overeenstemming zijn met de inhoud en geschikt om in de kerk te zingen (Pidoux 1962: II.21).9

De Institutie
In de Institutie vinden we ook uitspraken van Calvijn over de kerkzang (Inst. III.xx.31-32). De tong is geschapen om Gods lof te verkondigen en het belangrijkste gebruik ervan is bij de openbare gebeden. Daar wordt God met één mond verheerlijkt zodat ieder door het voorbeeld van andere gemeenteleden uitgenodigd en opgewekt wordt. Calvijn wijst erop dat de gewoonte om in de kerk te zingen oud is. Hij verwijst naar 1 Korintiërs 14,15 en Efeziërs 3,16. In de eerste tekst is sprake van zingen met geest en verstand, de tweede is de opdracht om met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen te zingen. Daarnaast wordt Augustinus als getuige aangevoerd. Evenals in de voorrede op La Forme des Prières schrijft Calvijn dat het gezang gematigd moet zijn, passend bij de verhevenheid die verwacht wordt voor het aangezicht van God en zijn engelen. Daarnaast geeft het zingen waardigheid en verhevenheid aan de heilige handelingen en wekt het de harten op tot de ware ijver en vurigheid om te bidden. Hij waarschuwt er echter voor – ook hier horen we Augustinus – om niet meer aandacht aan mooie melodie dan aan de betekenis van de woorden te schenken. Wanneer deze matiging betracht wordt, dan is het zingen een heilige en heilzame instelling. Het gezang dat gericht is op het strelen van het gehoor, past niet bij de majesteit van de kerk en moet God wel mishagen (Pidoux 1962: II.32). Bepalend voor Calvijns opvatting zijn de schepping en de opvatting van de eredienst. Muziek is een scheppingsgave van God en is een van de belangrijkste gaven die vreugde brengt. Anderzijds benadrukt hij dat deze gave voortdurend door misbruik wordt bedreigd. Juist omdat het zo’n belangrijke scheppingsgave is moet misbruik worden tegen gegaan. Calvijns opvatting van de eredienst als gebeurtenis die voor het aangezicht van God en zijn engelen plaats vindt, is volgens hemzelf bijbels en blijkbaar zo vanzelfsprekend dat die niet met teksten wordt onderbouwd. In een preek over Efeziërs 5,18-21 is dezelfde vanzelfsprekendheid aanwezig (CO: Sermon 38).

Macht van muziek
Met Plato en op grond van eigen ervaring wijst Calvijn op de macht en kracht van muziek. Die kan ten goede maar ook ten kwade worden gebruikt. Calvijns mededeling over die eigen ervaring staat haaks op de vaak herhaalde opvatting dat Calvijn weliswaar de motor was achter het ontstaan van het Geneefse psalter, maar zelf niets met muziek had (Blankenburg 1965: 147; Söhngen 1967: 61vv.). De macht die muziek heeft was onderdeel van humanistische opvattingen van die tijd. Ook de humanisten erkenden de macht van muziek en baseerden zich hiervoor eveneens op Plato en op Augustinus. Die macht kon ook misbruikt worden en de geest van de mens corrumperen (Miller 1971: 176-177). Precies dezelfde gedachte vinden we bij Martin Bucer, die schreef dat via muziek het kwaad diep in het hart van de mens kan doordringen (Miller 1971: 232).

Eigen stijl
Muziek die in de kerk klinkt moet anders zijn dan daarbuiten. Calvijn wenste een kerkelijke stijl, melodieën die “convenable au sujet” zijn, dat wil zeggen, in overeenstemming met de teksten die gezongen worden. De vraag is waarin melodieën die “poids & majesté” hebben en “convenable au sujet” zijn zich onderscheiden van melodieën die dat niet hebben en dus “legier & volage” zijn. Die vraag is moeilijk direct te beantwoorden. Wel is te wijzen op het karakteristieke van de Geneefse psalmmelodieën. Die zijn “convenable au sujet” omdat de keuze van de modus (‘kerktoonsoort’) lijkt te zijn ingegeven door de inhoud van de tekst. Verder hebben Calvijns opvattingen vorm gekregen door het gebruik van slechts twee notenwaarden en het vermijden van melismen (het zingen van meer noten op een lettergreep). Daaronder wordt verstaan het zingen van meer dan drie noten op een lettergreep, zoals dat in het Gregoriaans veelvuldig voorkomt. Ten opzichte van deze melodieën, die men immers gewend was te horen, zijn de psalmmelodieën “moderée”, gematigd ten opzichte van het Gregoriaans, omdat op een enkele uitzondering na elke lettergreep een eigen noot heeft. Hiermee sluit Calvijn overigens aan bij opvattingen in de cultuur van die tijd. Zo bepaalde het concilie van Trente dat alles in de mis ‘gemodereerd’ moest zijn, dat wil zeggen, helder en zonder profane elementen. Kerkmuziek moest niet alleen een genoegen voor het gehoor zijn, maar ook verstaanbaar en begrijpelijk voor de aanwezigen (Miller 1971: 204). Daarmee reageerde dit concilie op de desbetreffende kritiek, zoals die van Erasmus die schreef dat van de liturgische muziek van zijn tijd geen woord verstaanbaar was. Ook de humanisten wilden een gematigde, gemodereerde muziek. Daaronder verstonden zij vooral dat grote intervallen werden vermeden. Het ontbreken van zulke intervallen is karakteristiek voor de melodieën van het Geneefse psalter.

Misverstanden

Calvijns uitgangspunt is dus dat de eredienst plaatsvindt voor het aangezicht van God en zijn engelen. De goddelijke nabijheid in de eredienst brengt hem ertoe om een onderscheid te maken tussen liturgische en niet-liturgische, of geestelijke en wereldlijke muziek. De uitdrukking “poids & majesté” gebruikt Calvijn om aan te geven wat hij acceptabel acht in de eredienst. Ten onrechte is deze uitdrukking meer dan eens gebruikt om te verdedigen dat in de kerk met “poids & majesté” gezongen moet worden, dat wil zeggen plechtig en in een laag tempo. In het desbetreffende citaat schrijft Calvijn echter niet over uitvoeringspraktijk, maar hij karakteriseert een stijl: in de kerk moeten melodieën “poids & majesté” hebben. Dat onderscheidt ze van melodieën die “legier & volage” zijn.10 Uit de Nederlandse vertalingen van Calvijns voorrede blijkt dat deze uitdrukking in de zestiende eeuw ook in deze zin werd opgevat. Petrus Datheen vertaalde “chant” met “kerkzang”, “poids & majesté” met “ernsthafticheyt ende maiesteyt” en “moderée” door “matelick”. Marnix van St. Aldegonde gaf “chant” weer als “de wyse oft geluydt der gezangen” en “poids & majesté” als “gestadicheyt ende zedicheyt” en in een latere editie van zijn psalmboek als “wichtigheyt ende zedicheyt”. “Moderée” vertaalde hij als “matig” (Luth 1986: 88). Een ander belangrijk aspect is Calvijns opvatting dat liturgische muziek gezongen verkondiging is. Het zingen is voor hem niet een secundaire categorie naast de gesproken verkondiging. Anders gezegd: de preek is niet belangrijker dan het zingen. Integendeel: de gezongen verkondiging heeft zelfs een grotere actieradius dan de gesproken verkondiging. Dat is de essentie van het beeld van de trechter dat hij gebruikt om de grote werking van muziek aan te geven. Wanneer een melodie aan een tekst wordt toegevoegd is de invloed van een tekst veel groter dan wanneer die gesproken wordt.11 Deze uitspraak maakt duidelijk dat Calvijn vaak ten onrechte wordt gezien als iemand die kerkmuziek niet van wezenlijk belang achtte, omdat hij koormuziek en orgelspel niet in de kerkdienst toeliet. Dit betekent, dat de veelgehoorde uitdrukking ‘het gaat om het Woord’ door Calvijn wel zou worden onderschreven, mits dit niet alleen het gesproken, maar ook het gezongen woord betreft. Deze opvatting heeft in de liturgische praktijk duidelijk vorm gekregen wat bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat in de erediensten van de gemeente te Genève de psalmen als vorm van verkondiging een grote plaats innamen. Bij de ingang van de kerk en later ook in de psalmboeken werd in de vorm van tabellen aangeven welke psalmen in de kerkdiensten werden gezongen. De structuur van deze tabellen was zodanig dat, toen het psalter in 1562 voltooid was, alle 150 psalmen twee keer per jaar werden gezongen, verdeeld over drie diensten per week: twee op zondag en een op woensdag (Luth 1986: 98). Dit komt neer op ongeveer dertig strofen per kerkdienst. Uit de tabellen blijkt ook, dat zoveel mogelijk volledige psalmen werden gezongen. De grote betekenis van de kerkzang blijkt niet alleen uit dit grote aandeel van de psalmen in de liturgie, maar ook uit het feit dat in Genève de procedure voor het aanstellen van cantors dezelfde was als voor predikanten (Miller 1971: 179). Calvijns voorkeur voor de psalmen is spreekwoordelijk geworden. Dat is verklaarbaar omdat Calvijn, zoals we gezien hebben, de psalmen zag als door Gods Geest ingegeven. Wie deze teksten zingt, zingt door God gegeven woorden. Dit heeft ertoe geleid dat binnen een aantal christelijke kerken waar een beroep op Calvijn geldingskracht heeft, het zingen van gezangen werd en wordt afgewezen. Calvijn wilde immers dat alleen psalmen werden gezongen. Het is echter de vraag of dit beroep op Calvijn terecht is. Weliswaar gaf hij voorrang aan de berijming van de 150 psalmen, maar in het eerste gezang dat tot het Geneefse Psalter behoort, de berijmde Tien Geboden, vinden we een slotstrofe die niet op de bijbeltekst is gebaseerd, zodat we kunnen spreken van een strofe die tot het zogenaamde “vrije lied” behoort (PF).

“O Dieu, ton parler d’efface Sonne plus clair que fin alloy: En nos coeurs imprime la grace De t’obeir selon ta Loy.”

De Nederlandse berijming van 1773 is op zijn beurt weer een vrije weergave van het origineel:

“Och, of wij uw geboôn volbrachten! Genâ, o hoogste Majesteit! Gun door ’t geloof in Christus krachten, Om die te doen uit dankbaarheid

Een ander misverstand betreft het gebruik van instrumenten. Voor Calvijn dient instrumentale muziek voor onderhouding en genoegen; muziek is niet noodzakelijk, maar ook niet overbodig of zelfs te veroordelen. Het primaat ligt bij de menselijke stem. Muziek kan een plaats hebben in de eredienst en nuttig zijn voor mens, als misbruik en ijdel en verstrooiend amusement maar buiten wordt gehouden (CO 23.100, commentaar bij Genesis 4,21). Onder muziek moet hij hier de vocale muziek verstaan, want hij accepteerde het liturgisch gebruik van instrumenten niet. Ze behoren bij de eredienst van het Oude Testament, maar kunnen wel buiten de liturgie gebruikt worden om vrolijkheid samen te laten gaan met de lof Gods. In de liturgie passen ze echter niet bij de lofprijzing, evenmin als wierook en kaarsen. De Rooms-katholieke Kerk heeft ze van het jodendom overgenomen. God heeft echter meer welgevallen aan eenvoud. Bovendien verbiedt Paulus om in een openbare eredienst anders dan in een bekende taal te danken (1 Korintiërs 14,16) (CO 31.324vv., commentaar bij Psalm 33,2). Voor Calvijn behoorde instrumentale muziek, net als tongentaal, maar ook meerstemmige muziek tot datgene wat niet verstaanbaar is en dus niet dient tot opbouw van de gemeente. Wellicht nog belangrijker is de gedachte dat het meest natuurlijke instrument de menselijke stem is en dat instrumentale muziek daarvan is afgeleid en dus secundair is. Het getuigt daarom niet van een goede omgang met de schepping om instrumenten te gebruiken. Deze opvatting bestond sinds het vroege christendom (Kurzschenkel 1971) en hield zelfs meer dan eens een verbod op alle instrumentale muziek in, ook thuis. Om dezelfde reden zoekt men tevergeefs instrumenten in de liturgie van het Oosters-Orthodoxe type. Het is dan ook een misverstand dat het bezwaar tegen het gebruik van instrumenten in de liturgie typisch calvinistisch is. Ook voor de Reformatie was instrumentale muziek niet gebruikelijk in de eredienst. Het orgel werd alleen bespeeld bij belangrijke gebeurtenissen en klonk solistisch of in afwisseling met koor. Die gewoonte nam Calvijn niet over.

Conclusie 
Concluderend zijn er in Calvijns theologie vier kernpunten op te merken met betrekking tot kerkmuziek. In de eerste plaats ziet hij de eredienst als gebeurtenis die plaats vindt voor het aangezicht van God en zijn engelen. Deze opvatting is richtinggevend voor de eisen die hij aan de kerkmuziek stelt. Het tweede kernpunt is dat kerkmuziek volgens Calvijn deel uitmaakt van de verkonding. Deze gezongen verkondiging heeft een grotere actieradius dan gesproken verkondiging. Ten derde maakt Calvijn een onderscheid tussen de stijl van liturgische en van nietliturgische muziek. De melodieën die binnen de liturgie worden gebruikt moeten “poids & majesté” hebben. Tenslotte zijn componeren en dichten vakken die door Calvijn hoog gewaardeerd worden. Voor hem is kwaliteit niet elitair en is deskundigheid niet bedreigend.

Noten
1 Zie literatuurlijst voor verklaring gebruikte afkortingen. Het unicum bevindt zich in de Bayerische Staatsbibliothek München.

2 “C’est une chose bien expediente a l’edification de l’eglise de chanter aulcungs pseaumes en forme de’oraysons publicqs par lesqueulx on face prieres a Dieu, ou que on chante ses louanges affin que les suers de tous soyent esmeuz et incites a forme pareilles oraysons et rendre pareilles louanges et graces a Dieu d’une mesme affection.” (Articles Concernant L’Organisation de l’eglise et du culte a Geneve, proposes au conseil par les ministres, le 16 Janvier 1537 in Pidoux 1962 : II.1).

3 “L’autre part est des pseaulmes, que nous desirons estre chantés en l’esglise comme nous en avons l’exemple en l’esglise acncienne et mesme le tesmoignage de S. Paul, qui diet estre bon de chanter en la congregation de bouche et de cueur. Nous ne povons concepvoyr l’advancement et edification qui en procedera, sinon apres l’avoyr experimenté. Certes, comme nous faysons, les oraysons des fidelles sont si froides que cela nous doyt tourner à grande honte et confusion. Les pseaulmes nous pourront inciter à aslever noz cueurs à Dieu et nous esmovoyr à ung ardeur tant d’invocquer que de exalter par louanges la gloyre de son nom. Oultre, par cela on pourra cognoëstre de quel bien et de quelle consolation le pape et les siens ont privé l’Ésglise, quant ils ont applicqués les pseaulmes, qui doibvent estre vrays chants spirituel, à mumurer entre eux sa[ns] aulcune intelligence.” (Pidoux 1962: II.1)

4 Deze voorrede is door Calvijn in 1543 uitgebreid (Pidoux 1962: II.20-21).

5 “Aut reste, il nous faut souvenir de ce que dict sainct Paul, Que les chansons spirituelles ne se peuvent bien chanter que de coeur.Or le coeur requiert l’intelligence. Et en cela (dit sainct Augustin) gist la difference entre le chant des hommes, & celui des oiseaux. Car une linote, un rossignol, un papegay chanteront bien: mais ce sera sans entendre. Or le propre don de l’homme est de chanter en sachant ce qu’il dit.” (Pidoux 1962: II.21)

6 “Il y a toujours à regarder, que le chant ne soit pas legier & volage: mais ait pois & majesté, comme dit sainct Augustin, & ainsi qu’ il y ait grande difference entre la musicque qu ‘on faict pour resjouyr les hommes à table & en leur maison: & entre les psalmes, qui se chantent en l’Eglise, en la presence de Dieu & ses anges.” (Pidoux 1962: II.17)

7 “Or en parlant maintenant de la Musique, je compren deux parties: assavoir, la lettre, ou subject & matière: secondement, le chant, ou la mélodie.” (Pidoux 1962: II.21) Hier zijn beide laatste begrippen synoniem

8 “Il est vray que toute parole mauvaise (comme dict sainct Paul) pervertit les bonnes moeurs: mais quand la mélodie est avec, cela transperce beaucoup plus fort le coeur, & entre au dedans: tellement que comme par un entonnoir le vin est jetté dedans le vaisseau: aussi le venin & la corruption est destillée jusques au profond du coeur, par la mélodie.” (Pidoux 1962: II.21).

9 “Touchant la melodie, il a semblé le meilleur qu’elle fust moderée en la sorte que nous l’avonds mise, pour importer poids & majesté convenable au sublect, & mesme pour estre propre à chanter en l’Eglise, selon qu’il a esté dit.”

10 Zie noot 7.

11 Zie noot 6.

Literatuur
Calvijn
CO Ioannis Calvini Opera Quae Supersunt Omnia, eds. G. Baum, E. Cunitz and E. Reuss et al. 59 vols. Braunschweig: C.A. Schwetschke, 1863-1900.

Inst. Ioannis Calvini Institutio Christianae religionis: cum brevi annotatione atque indicibus locupletissimis ad editionem amstelodamenses exscribi curavit A. Tholuck. Berolini: Thome, 1846

PC AVLCVNS pseaulmes et cantiques mys en chant (Strasburg 1539), facsilime uitgave door J.R. Luth. Brasschaat: Gert Jan Buitink, 2003.

PF Les Psaevmes mis en rime francoise (Genève 1562), facsimile uitgave door P. Pidoux. Genève: Droz, 1986.

Overig
Blankenburg, W. (1965). Die Kirchenmusik in den reformierten Gebieten. In F. Blume, (Hrsg.), Geschichte der evangelischen Kirchenmusik. Kassel: Bärenreiter.

Kurzschenkel, W. (1971). Die theologische Bestimmung der Musik: neuere Beiträge zur Deutung und Wertung des Musizierens im christlichen Leben. Trier: Paulinus Verlag.

Luth, J.R. (1986). “Daer wert om ’t seerste uytgekreten…”: bijdragen tot een geschiedenis van de gemeentezang in het Nederlandse gereformeerde protestantisme ca. 1550-1852. Kampen: Van der Berg (dissertatie).

Miller, R.J. (1971). John Calvin and the Reformation of Church Music in the sixteenth Century. Ann Arbor, Michigan: Claremont Graduate School and University Center.

Pidoux, Pierre (1962). Le Psautier Huguenot de XVI siècle: mélodies et documents. I et II. Bâle: Bärenreiter / Assen: Van Gorcum.

Söhngen, Oskar (1967). Theologie der Musik. Kassel: Bärenreiter.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2008

Radix | 100 Pagina's

Kerkmuziek volgens Calvijn

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2008

Radix | 100 Pagina's