Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christelijke bijdragen aan een revitalisering van de Islam?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christelijke bijdragen aan een revitalisering van de Islam?

Dilemma’s rondom het omgaan met moslims in de samenleving

38 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
Dit jaar worden er diverse internationale zendingsconferenties gehouden, waaronder die in Edinburgh, precies honderd jaar na de bekende conferentie in dezelfde plaats. Over het algemeen was er honderd jaar geleden enig optimisme dat moslims, teleurgesteld door het legalistische karakter van de islam, de twijfelachtige reputatie van Mohammed en het gebrek aan civilisatie in de wereld van de islam, zich tot het christelijke geloof zouden keren. Tegelijkertijd lezen we in de verslagen van deze conferentie een profetische voorspelling over de opkomst van een neo-islam.1 Deze vorm van neo-islam, zo was de verwachting, zou aansluiten bij patriottische gevoelens onder de bevolking van moslimlanden die het christendom associëren met een buitenlands juk dat ze graag van zich af willen werpen.
Deze vorm van islam zou de problematische traditionele aspecten van het geloof achter zich kunnen laten en in een aangepaste vorm de islam een nieuwe aantrekkingskracht geven.
Honderd jaar later moeten we concluderen dat deze voorspelling in veel opzichten waar is gebleken. Eeuwen van westerse suprematie over de hartlanden van de islam hebben moslims niet losgemaakt van deze religie en niet eraan bijgedragen dat zij tot het geloof in Jezus Christus als Redder en Heer kwamen. Integendeel: de islam is als godsdienst van de underdog de laatste decennia in toenemende mate aantrekkelijk gebleken als alternatief. Vergeleken met de aantrekkingskracht van het hindoeïsme en verwante Aziatische godsdiensten, gaan er nog steeds maar weinigen over tot de islam, maar in Europa lijkt de islam in ieder geval veel populairder dan in de hartlanden van de islam. Terwijl er in sommige landen met een moslimmeerderheid aanzienlijke groepen met een islamitische achtergrond christen worden, zien we dit in Europa tot dusverre op deze schaal nog niet gebeuren. Moslims lijken zich goed rekenschap te hebben gegeven van het geestelijke en intellectuele klimaat in Europa en weten in toenemende mate hun geloof in passende bewoordingen te presenteren. Dat hebben we serieuzer te nemen dan de voorspellingen van enorme geboorteoverschotten van moslims waarmee Gaddafi hen het Europese paradijs belooft.

Te veel politieke aandacht voor de islam
Als het gaat om de benadering van moslims en de islam, lijkt het politieke landschap samen te vallen met een tweedeling van voor- en tegenstanders van Wilders.
Beide posities worden wel door christenen ingenomen, maar in beide gevallen blijft meestal de vraag buiten beeld hoe wenselijk het is dat de politiek zich zo nadrukkelijk met een religie bezig houdt en een deel van de bevolking als zodanig aanspreekt. Versterken we hiermee niet de bovengeschetste revitalisering van de islam? Wat roept het bij moslims op wanneer politici bij kritiek op migranten, de islam steeds weer betrekken? Versterken we bewust de klassieke tegenstelling die door media en schoolboeken in de moslimwereld levend wordt gehouden, tussen een christelijk Europa en de wereld van de islam? Onbedoeld geven we hiermee brandstof aan die moslims die in deze tegenstelling reden vinden voor gewelddadige strijd tegen het westen.
De landelijke en plaatselijke overheden in ons land proberen moslims tot een positieve houding tegenover onze samenleving te motiveren, door het beïnvloeden, subsidiëren of zelfs initiëren van islamitische instituties die geen radicale islam uitdragen. Bekend is natuurlijk de Amsterdamse Westermoskee waarvan de bouw aanvankelijk gesteund werd door de plaatselijke overheid. Integratieprogramma’s lopen niet zelden via imams en moskeeën. Twee vliegen in een klap is wellicht de pragmatische gedachtegang daarbij. Je schakelt deze instituties in voor je eigen politieke doelen en intussen beloon je moslims die loyaal zijn, tegenover moslims die je minder vertrouwt. Turkse en Marokkaanse jongeren die zich weinig gelegen laten liggen aan de regels van de islam, krijgen op deze manier de boodschap dat de overheid liever heeft dat ze vroom moslim zijn.
Een Turk of Marokkaan wordt in eigen land geacht moslim te zijn en wie het niet (meer) is, wordt op z’n best als uitzondering getolereerd. In Turkije en Marokko staat in je identiteitsbewijs vermeld welke religie je aanhangt. Het bepaalt je juridische rechten. Het wordt je op allerlei manier moeilijk gemaakt om de islam te verlaten. Wanneer we migranten uit Turkije of Marokko hier in Nederland van overheidswege opnieuw als moslim benaderen, continueren we een situatie die we mijn inziens juist zouden moeten doorbreken. De Amazigh-Marokkanen (Berbers) van de Rif is in de geschiedenis de islam met de Arabisering opgelegd. De Marokkaanse overheid probeert hun streven naar een eigen identiteit in te dammen, maar hier in Nederland willen we dit volk toch wel de ruimte geven voor nieuwe keuzen? Dat roept de vraag op naar de wenselijkheid om bij het overheidsbeleid zoveel aandacht te geven aan de islam. Wanneer christenen in de politiek hierin meegaan, ontstaat het risico dat door een verlammend conservatisme moslims ontmoedigd worden het evangelie serieus te nemen en gevangen worden gehouden in hun eigen zuil.

Verlammend conservatisme
Terecht wordt er veel aandacht gevraagd voor de integratie van migranten. De noodzaak daarvan heeft te maken met de manier waarop zij hier gekomen zijn. Er wordt nogal eens gekeken naar Amerika waar de integratie veel beter zou verlopen omdat er hardere eisen worden gesteld aan de actieve participatie van nieuwkomers. Deze vergelijking gaat mank. Meestal wordt de vergelijking immers niet gemaakt met de zwarte slaven uit Afrika en de grote groepen Mexicanen waarmee een moeizame verhouding is, maar met de individuele nieuwkomers die sterk gemotiveerd een nieuw vaderland zoeken. Bij dat soort nieuwkomers is in Nederland ook nauwelijks een integratieprobleem. Bij onze migranten uit Turkije en Marokko was het echter niet vanaf het begin duidelijk dat zij hier zouden blijven.
Er zijn duizenden migranten die deze keuze nog steeds niet helemaal gemaakt hebben. Een deel van het jaar zijn ze in Turkije of Marokko bij de familie die daar woont en een deel van het jaar zijn ze bij hun kinderen en kleinkinderen hier in Nederland. Dat kan belemmerend werken bij het leren van de taal. Daarnaast heeft de hechte familiestructuur en het gegeven dat soms hele dorpsgemeenschappen naar eenzelfde wijk in Nederland gehaald zijn, natuurlijk een vertragend effect gehad op de integratie in de Nederlandse samenleving.
Toch is er vergeleken met onze buurlanden Duitsland, Frankrijk en Engeland, in Nederland zelfs in de grote steden nauwelijks sprake van serieuze segregatie.
Wie uit de voorsteden van Parijs, het Ruhrgebiet of Birmingham komt, kan in Slotervaart of Kanaleneiland moeilijk anders dan een nette Hollandse wijk zien, waar gedrag en kleding van mensen redelijk eenvormig zijn. Dit wil niet zeggen dat er in deze wijken de laatste 50 jaar niets veranderd is. De Nederlandse samenleving is als geheel sterk veranderd. Zelfzuchtig gedrag ondermijnt de loyaliteit van mensen onder elkaar. Dit is niet eenvoudigweg terug te voeren op de komst van migranten, maar ook een gevolg van een eigen ontwikkeling die de West-Europese samenleving doormaakt. Het leidt niet alleen tot hufterig gedrag op Kanaleneiland en in Slotervaart, maar ook in ‘verfijndere’ vorm in de kantoortuinen van Amsterdam- Zuid. Daarom dienen we er voor op te passen om de islam hiervoor als zondebok aan te wijzen.
Het gaat ook mis wanneer christenen meedoen met conservatieven die assimilatie eisen van migranten aan de gewoonten van de hoofdstroom van de westerse samenleving en van onbelangrijke uiterlijkheden als het handengeven of een hoofddoek bij moslims een probleem maken. Alsof er geen veel wezenlijker verschillen zijn tussen de verschillende bevolkingsgroepen! Zo is het verschil in betekenis van eer en waarheid en de manier waarop dit gemeenschapsverbanden beïnvloedt moeilijk te onderschatten. Die heeft wel degelijk uiterst problematische schaduwzijden, waarvan tal van migranten zich ook bewust zijn. De islamitische traditie heeft daar ook een eigen invloed op, doordat de leefwijze van Mohammed nog steeds een sterk stempel drukt op het gedrag van moslims. Conservatieven verklaren een bepaalde traditie van de westerse cultuur ver verheven boven de achterlijke islam van allochtonen. Tal van christenen surfen hierop mee omdat vooraanstaande conservatieven positief spreken over de joods-christelijke wortels en omdat deze christenen zich scherp bewust zijn van de schaduwzijden van de islam door de onderdrukking van geloofsgenoten in moslimlanden.
Deze benadering is onwaardig voor de christelijke gemeente en verlamt het getuigenis van de kerk. Het conservatisme blijkt immers in de praktijk een mix te zijn van elementen van de klassieke Griekse filosofie, christelijk geloof en humanisme. Er is sprake van waardevolle kritiek op de Franse revolutie en de Verlichting, maar belangrijke aspecten van onze Westerse cultuur blijven gevrijwaard van de radicale tegenstem van het Evangelie. Je kunt dan denken aan de westerse nadruk op het autonome individu, de ongezonde nadruk op privébezit en het geringe belang van eerbaarheid. Dat moslimlanden in veel opzichten verschillen van de westerse samenleving is duidelijk, maar dat de een categorisch slechter is dan de ander, is voor Gods aangezicht niet vol te houden. We zien eenvoudigweg makkelijker de fouten bij de ander, dan bij ons zelf. Een simpele tweedeling tussen een achterlijke moslimcultuur en een superieure westerse traditie, ontmoedigt moslims om kennis te maken met het christelijke geloof en drijft andere migranten in de armen van de islam. Het christelijke geloof verdwijnt immers op deze manier in de nevel van een overwegend seculiere samenleving en het enige alternatief voor die seculiere samenleving is dan de islam. De islam wordt daarmee aantrekkelijk voor ieder die zich niet thuis voelt in de religieuze hoofdstroom van onze samenleving. Er zijn verschillende voorbeelden van migranten met een christelijke achtergrond, die hier in Nederland moslim geworden zijn, omdat de moslimgemeenschap gastvrijer en respectvoller voor hen was dan de rest van de samenleving. Ze moesten kiezen en de manier van leven van moslims sloot het beste aan bij hun achtergrond. Wat velen die met het conservatisme sympathiseren ook vaak veronachtzamen, is dat tienduizenden migranten in een christelijke traditie staan die eeuwen ouder is dan die van West-Europa. De vraag is dus of nieuwkomers onze cultuur onder kritiek mogen stellen. Volgens mij moeten we die kritiek juist als een aansporing gebruiken voor een herbezinning op de manier waarop we in de samenleving met elkaar omgaan.
Tal van migranten staan in hun dagelijkse gewoonten dichter bij een Bijbelse ethiek dan veel westerlingen. Je kunt dan denken aan respect voor ouderen, verantwoordelijkheid voor familieleden, besef van eer en reinheid en het relativeren van het recht op privacy, privébezit en zelfbeschikking. Een Koerdische familie kwam in een flat naast een oude autochtone vrouw te wonen. De kinderen van deze vrouw waren te druk met hun carrières om veel tijd te hebben voor hun zieke moeder en lieten haar grotendeels over aan de thuiszorg. De Koerdische familie zorgde enkele jaren voor deze oude vrouw. Zeven dagen per week, dag en nacht liepen ze elke paar uur even bij haar binnen om te kijken of alles nog goed ging. Daar klaagden ze nooit over en ze vroegen er geen persoonsgebonden budget voor aan.
Twee dagen nadat deze familie was verhuisd, overleed de oude vrouw. Conservatieve denkers als Kinneging en Spruyt die zich regelmatig kritisch uiten over moslimmigranten, geven zich er te weinig rekenschap van dat hun beroep op Bijbelse waarden selectief is en op bovengenoemde punten teveel een bepaalde westerse moraal rechtvaardigt die niet direct kan worden afgeleid vanuit de Bijbel. Wanneer migranten trouw blijven aan waarden en verantwoordelijkheden van hun oude cultuur en gemeenschapsverbanden, betekent dat niet automatisch dat er minder sprake zou zijn van loyaliteit aan onze samenleving. Alleen een dictatuur vraagt kritiekloze loyaliteit van zijn onderdanen. Migranten helpen ons om een breed en kritisch perspectief op onze cultuur te houden, dat hoort bij een gezonde samenleving.
Christenen belijden iedere zondag dat zij deel zijn van een internationale gemeenschap uit alle volken die elkaar op voet van gelijkheid ontmoeten rondom de belijdenis van het kruis en de opstanding van Christus. De kerk zou in de samenleving daarom bij uitstek de plaats moeten zijn, waar nieuwe Nederlanders serieus genomen worden. Het centraal stellen van de Bijbel, zoals we dat in de kerken van de Reformatie gewend zijn, relativeert de waarde van de westerse cultuur ten opzichte van andere culturen. Wie bijvoorbeeld de geschiedenis van Ruth leest, ziet daar een besef van verantwoordelijkheid voor familie en gemeenschap, dat haaks staat op onze nadruk op individuele zelfbeschikking. Veel moslims die in Europa tot geloof in Christus komen, botsten op het grote verschil tussen de visie op privébezit, privacy en zelfbeschikking die ze in het boek Handelingen tegenkomen en wat gemeengoed is in de kerken van West Europa.
Aan de andere kant is etnische verscheidenheid ook een vloek. Dan kun je denken aan de uitwerking van die spraakverwarring van Babel (Genesis 11), waar volken elkaar niet meer verstaan en niet meer in staat zijn om dat wat zij van God ontvangen hebben, samen te beheren en eerlijk te verdelen. Er zijn muren van wantrouwen gegroeid tussen volken op deze aarde als gevolg van een geschiedenis van conflicten. Wie die harde realiteit ontkent, is niet bij machte een bijdrage te leveren aan het vreedzaam samenleven van verschillende volken en culturen. Het gevoel van waardering van iets van de eigenheid van migranten in de christelijke gemeente opent ook de weg voor kritiek. De kerk zou een plaats kunnen zijn waar tegenstellingen en gegroeide vijandigheid tussen volken verzoend worden en waar mensen leren te breken met zondige gewoonten die deel zijn geworden van de cultuur waarin zij opgroeiden. Het Nieuwe Testament legt grote nadruk op deze consequentie van het kruis van Christus (vgl. bijv. Efeze 2,11-22). In het boek Handelingen lezen we hoe de tegenstellingen tussen volken en rangen aan de voet van het kruis wegvallen.2 Als God zich door Christus met ons verzoend heeft ondanks onze vervreemding en vijandschap, wat kan ons dan nog tegenhouden om ons met elkaar te verzoenen? De christelijke kerk van de eerste eeuwen van onze jaartelling viel in het Romeinse rijk op als een plaats waar andere regels golden. Een slaaf uit Noord Afrika kon in de christelijke gemeente van Rome voorganger of zelfs bisschop zijn (zie verder Rentier 2001). In Turkije en hier in Nederland blijkt het mogelijk te zijn, dat Turken, Koerden, Armeniërs en Syrisch-Orthodoxen in eenheid samenkomen rondom het woord van God. Eerwraak kan in een christelijke gemeente bespreekbaar worden gemaakt. Niet vanuit westers perspectief waarin eerbaarheid nauwelijks betekenis heeft (laat staan eergevoel dat gebaseerd is op het gedrag van anderen), maar vanuit het perspectief van het evangelie. Dat is het perspectief van Jezus Christus, die Gods eer verhoogde door onze schande op zich te nemen. Met het noemen van het kruis, moeten we bedenken dat de multiculturele christelijke gemeente geen romantisch ideaal is. Christus volgen is kruisdragen. Het gaat met lijden gepaard. Alleen als er in ons leven ook ‘gesnoeid’ wordt, kan er sprake van ‘groei’ zijn (Joh.15). Wat dat betreft is er ook in de Nederlandse kerken nog een hele weg te gaan. Veel gemeenteleden zitten niet echt te wachten op de toetreding van nieuwe Nederlanders tot de christelijke gemeente. Niet voor niets tellen onze kerken beduidend minder migranten dan het gemiddelde in de samenleving.

Gevangen in een eigen zuil
Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is er een groeiende stroming onder christenen die oproept om samen met andere levensbeschouwelijke stromingen een gezamenlijk gedeelde traditie te formuleren als onmisbaar midden.3 We noemen dit ook wel het streven naar een ‘civil religion’. De rationaliteit van de Verlichting heeft de centrale plaats van kerk en christelijk geloof in de Middeleeuwen niet kunnen vervangen. De vrijheid van het liberalisme dreigt nu de samenleving door zelfzuchtigheid en onverschilligheid te gronde te richten. Daarom moet er gezocht worden naar een nieuw maatschappelijk ‘midden’, een ziel voor de samenleving, een gemeenschappelijke moraal, cement dat haar samenbindt. Dat kan het christelijk geloof volgens hen niet meer zijn, want de waarheid daarvan wordt lang niet meer door iedereen gedeeld. Publieke erkenning van Christus zal er immers pas bij zijn wederkomst zijn. Het gaat in plaats daarvan om het zoeken naar de ultieme betekenis van het leven, die we in (bijna) alle levensbeschouwingen tegenkomen.
Een in zekere zin verwante stroming wordt gevormd door hen die stellen dat het bij de structuur van Gods schepping hoort dat het publieke domein levensbeschouwelijk pluraal is.4 De overheid en de kerk zijn verschillende samenlevingsverbanden en het hoort bij het eigene van de overheid, dat zij geen confessionele uitspraken doet. In de verschillende levensverbanden mogen christenen wel streven naar een christelijk stempel op de samenleving, maar de overheid dient alle levensbeschouwingen en hun instituties principieel gelijk te behandelen, ook al vormen christenen de meerderheid. Van een bevoorrechte kerk of religie kan dus geen sprake zijn. Dat zou immers vanwege de verdeeldheid van de christenen, ook een inhoudelijk oordeel van de overheid over confessies vragen en daartoe is de overheid niet geroepen. Het gaat bij dit laatste om het erfgoed van Abraham Kuyper en Herman Dooyeweerd.
Mijn vraag is of we een van beide bovengenoemde benaderingen op het goede spoor zitten. Daar twijfel ik ernstig aan. Het is niet verbazend dat het vorige VUkabinet volgens de laatste lijn handelde en instituties van de islam (zoals moskeeën, imamopleidingen, jongerenverenigingen, etc.) beschouwde als instituties die een bijdrage vormden aan de opbouw van de samenleving, of er aan bijdroegen dat moslims tevreden hun plaats innamen in een stabiele islamitische zuil. Daarom werden zij door de overheid gesteund zoals al veel langer het geval was met christelijke instituties, zolang zij zich loyaal opstellen naar anderen. Dezelfde VU heeft zich als een van de eerste universiteiten ingespannen voor een eigen imamopleiding. De kruistocht die de hoogleraren Shadid en Van Koningsveld decennia lang hebben gevoerd om alle historische voorrechten van christenen in Europa ook aan moslims toe te kennen, lijkt nu ook in Nederland te slagen (Shadid & Van Koningsveld 2002). Zo wordt de verhouding tussen kerk en staat die zich in een lange geschiedenis heeft ontwikkeld in Europa, plotseling ook op de islam van toepassing verklaard en krijgen imams in België evenals in Turkije hun salaris van de overheid. Onlangs ontving onze koningin in het Utrechtse Academiegebouw vertegenwoordigers van boeddhisten, christenen, hindoeïsten, humanisten, moslims en joden. Minister Hirsch Ballin sprak hen daarbij toe en stelde dat het huidige model van ‘pluralistische coöperatie’ tussen de verschillende godsdiensten en de overheid, het beste is voor Nederland. Nieuwe godsdiensten doen eenvoudigweg mee zoals vroeger de zuilen van de verschillende kerkgenootschappen. De subsidies worden gelijkelijk verdeeld. De overheid ondersteunt de programma’s van de godsdienstige groeperingen in ruil voor een loyale houding tegenover elkaar. Nieuw is deze pragmatische insteek niet. In de tijd van de VOC ontmoedigde de Nederlandse overheid zending onder moslims, het zou de rust en de goede economische verhoudingen immers kunnen verstoren.
Tal van predikanten waren decennia lang niet met missionaire motieven te bewegen tot het contact leggen met de naburige moskee, maar schuiven dankbaar aan wanneer de plaatselijke overheid een ontmoeting organiseert tussen kerk en moskee. Men spreekt dan evenals bij de Wet Maatschappelijke Ondersteuning van ‘kansen voor de kerk’. Soms gaat het dan om mensen die zich sterk afzetten tegen het ‘christendom’ dat sinds Constantijn de politieke macht misbruikt zou hebben.
Ik krijg de indruk dat deze nieuwe vormen van coöperatie met de overheid slechts een andere gestalte van dezelfde verhouding is. De vraag waar het mij nu vooral om gaat, is of deze bemoeienis van de overheid met de verhouding tussen de godsdiensten wenselijk is, of dat zij uiteindelijk het getuigenis van de kerk belemmert en meer bijdraagt aan de secularisatie, doordat zij ieder gevangen houdt in een eigen zuil en de aanspraak van het evangelie tegenspreekt.

Ruimte voor het geheim
De Oxfordse ethicus Oliver O’Donovan biedt in zijn boek The Desire of the Nations (2006) een alternatief dat in deze discussie de aandacht vraagt. Het kenmerkende van zijn positie is, dat hij een bijbels-theologisch geïnspireerde herwaardering wil geven van politieke autoriteit. Die herwaardering kenmerkt zich enerzijds door een beperkte rol voor de overheid, maar anderzijds een vrijmoedig streven naar publieke erkenning van Christus en een overheid die dienstbaar is aan de missie van de kerk. Voor het omgaan met moslims in de samenleving, lijkt de positie van O’Donovan ons verder te helpen in de bezinning en de christelijke partijen in ons land uit te dagen. De discussie over de islam laat immers steeds weer zien, dat de overheid gedwongen wordt om levensbeschouwelijk kleur te bekennen. Denk maar aan de visie op polygamie, echtscheiding, erfrecht, de aard van straffen voor diverse vergrijpen vanuit de klassieke sjarie’a en de wens om belediging van de islam strafbaar te stellen. O’Donovans pleidooi om als christen gelovig de publieke erkenning van Christus te bevorderen is een beter en herkenbaarder antwoord op de presentie van moslims, dan een pluralistische visie voor de houding van de overheid. Een ‘civil religion’ en het principieel pluralisme verheffen immers de realiteit van de pluraliteit tot norm en suggereren min of meer een levensbeschouwelijk neutrale overheid. In het geval van de ‘civil religion’ lijkt de kerk zelfs vrijwillig dienstbaar te kunnen worden aan een syncretistische of burgerlijke religie die het proces van kerkverlating en secularisatie zou kunnen bevorderen en de groei van de islam ondersteunt. Tegelijkertijd geeft het pleidooi van O’Donovan voor een terughoudende rol van de overheid een gezond accent op de missionaire roeping van de kerk.
O’Donovan verbindt de taak van de overheid niet met het cultuurmandaat van de schepping en ziet evenmin de christelijke staat als een voorbode van het komende koninkrijk van God. De overheid heeft slechts een bescheiden rol tussen de zondeval en de wederkomst van Christus om door rechtzettend oordelen het leven leefbaar te houden. Dat is echter geen neutrale taak. De overheden worden sinds de kruisiging, dood en opstanding van Christus, opgeroepen te erkennen dat Christus de eigenlijke koning is. Ze hebben slechts een tijdelijke bescheiden functie en moeten dienstbaar zijn aan de komst van zijn koninkrijk. In de liturgie van de kerk en het leven van christenen wordt het koningschap van Christus al erkend en geëerd. Toch is tot de wederkomst van Christus de overheid nog nodig om voorlopig ‘recht te zetten’ wat er scheef groeit door het kwaad op allerlei terreinen van de samenleving, zodat er verder geleefd kan worden. Het eigenlijke oordeel is echter aan God en daarom dient de overheid terughoudend te zijn in het straffen.5
De overheid is er niet om de richting aan te geven en naar een heilstaat te streven, maar om de grenzen te bewaken en zo de samenleving ondanks al haar scheuren en kraken toch nog leefbaar te houden. Dat is geen neutrale aangelegenheid, want het vraagt inzicht wat beschermwaardig is en wat het leven bedreigt. O’Donovan lijkt hiermee een waardevolle correctie te zijn op het gedachtegoed van Van Ruler waar binnen de SGP nog vaak naar verwezen wordt (m.n. Van Ruler 1945). Aan de ene kant stemt hij met Van Ruler in dat geen overheid neutraal kan blijven tegenover het koningschap van Christus.6 Tegelijk benadrukt hij dat dit niet in parallellie met het volk Israël in het Oude Testament de overheidstaak tot een christelijk ambt maakt. De overheidstaak is een seculier werk van voorbijgaande aard en draagt op zichzelf niet bij aan het rijk van God. Maar daarom is de overheidstaak nog niet onbelangrijk of onchristelijk. Het is geen charisma, geen bediening waarin de Geest de christelijke gemeente plaatst met het ook op het komende Koninkrijk van God, maar wel een christelijke roeping tot de tijd dat Jezus terugkomt (O’Donovan 2005: 218).
Volgens O’Donovan was het ontstaan van het ‘christendom’ met de bekering van de Romeinse keizer Constantijn, niet ‘de zondeval van de kerk’. Het is volgens hem het begin van een beweging geweest waarbij met vallen en opstaan geleerd is, dat de politieke autoriteit zich terughoudend dient op te stellen (De Bruijne 2006: 56-57). Volgens O’Donovan is de tolerantie die we in veel westerse landen kennen, de erfenis van het christendom en niet van het liberalisme van na de Verlichting.
Ook de Franse revolutie kende haar guillotines en verlichte liberalen bleken niet terug te schrikken om andersdenkenden via wetten in te perken. De westerse onderschikking van politieke autoriteit aan een onafhankelijke wet ziet O’Donovan als de erfenis van de geschiedenis van God met het volk Israël en het christendom (O’Donovan 2005: 240). Zoals Israël onder de Thora leerde te leven, heeft het christendom geleerd dat de politieke autoriteit zich dient te stellen onder een onafhankelijke wet, die gebaseerd is op het woord van God. Zo is ook het verschijnsel ‘staat’ ontstaan. Concrete regeringen en bestuurspersonen wisselen, maar de regeerstructuur blijft. Daardoor wordt het risico kleiner dat overheidspersonen goddelijke pretenties krijgen. God heeft veel geduld met mensen die Hem niet willen erkennen. In Jezus Christus heeft Hij laten zien dat Hij zich met ons verzoenen wil. In zijn handen ligt bij de wederkomst dan ook het oordeel dat aan de heilstaat vooraf gaat en niet bij een christelijke overheid.
Dit terughoudende karakter van de overheid herkennen we niet in de islam.
Hoewel de islam ook nadruk legt op de oordeelsdag waarop God zal oordelen, heeft toch de sjarie’a in de geschiedenis van de islam vaak een dwingend karakter gehad in de publieke ruimte. De overheid kreeg een rol om de individuele moraal te bewaken door tal van gedetailleerde voorschriften voor het publieke leven en zware straffen zoals doodstraf en verminkingen op grond van de sjarie’a uit te voeren. In de islam is er een optimistisch mensbeeld. De mens is als khaliefa (rentmeester / plaatsvervanger) van God in staat om Hem te dienen en zijn dienst uit te breiden over de aarde. In de traditie van de islam is het sinds de hidjra (het vertrek van Mohammed en zijn volgelingen uit Mekka naar Medina) ook de taak van de khalief om de islam te verdedigen en uit te breiden. Daarnaast geldt er vanuit de klassieke sjarie’a in veel opzichten een verschillend recht voor moslims en nietmoslims, waarmee de overheid als handhaver en bewaker van het recht, direct betrokken raakt bij het bevorderen van een islamisering van de samenleving en het benadelen van niet-moslims. Daarmee wordt de staatsmacht een instrument om met gebruik van geweld religieuze doelen na te streven.
Waar de klassieke theocratie iets dwangmatigs heeft en aan de andere kant christenen soms als reactie daarop geneigd zijn de pluraliteit tot norm te verheffen, wijst de visie van O’Donovan volgens mij een derde weg: Je streeft vrijmoedig naar publieke erkenning van Christus en een overheid die dienstbaar is aan de missie van de kerk, maar je blijft trouw aan een rechtstaat waarbinnen er ruimte is voor tegenstemmen. Daar verzet je je niet met andere middelen tegen dan het missionaire getuigenis van de kerk en de inbreng van christenen in het publieke en politieke debat. Je organiseert en versterkt die tegenstemmen dus zelf niet, omdat je niet gelooft dat die de samenleving ten goede komen, ook al geef je er omwille van het recht ruimte voor. Dat kan natuurlijk wel eens anders uitpakken en als consequentie hebben dat je zelf ook voorrechten verliest. Zo’n houding vraagt vertrouwen op Gods voorzienigheid en toewijding aan het getuigenis van de kerk. Er is in de theorie van O’Donovan ruimte voor het geheim, zoals De Bruijne treffend opmerkt (2006: 246). Niet alles valt binnen de marges van de menselijke mogelijkheden en verantwoordelijkheid, maar waar je die wel hebt, is het herkenbaar en transparant wat je nastreeft.

Een begrensde taak m.b.t. de verschillende godsdiensten
Wanneer de taak van de overheid beperkt is tot het bewaken van de grenzen, dient zij geen leiding te geven aan het debat over waarden en normen en door het organiseren van interreligieuze gesprekken. Vanuit de gedachte van hen die een ‘civil religion’ nastreven is dit de beste dienst aan de samenleving. Maar vanuit de beperkte rol die O’Donovan aan de overheid toebedeelt, overschrijdt de overheid haar taak wanneer zij de richting van de samenleving wil aanwijzen. Een voorbeeld van een overschrijding van de taak van de overheid is de poging van het Amsterdamse stadsdeel De Baarsjes om via financiële samenwerking bij de bouw van de Westermoskee een moskeegemeenschap via het bouwcontract tot een liberalere en onafhankelijke koers te motiveren. De overheid behoort geen subsidie of andere machtsmiddelen in te zetten om te beïnvloeden wat er in de moskee of kerk wordt gepreekt. De kerk wijst een richting en andere levensbeschouwingen wijzen andere richtingen. Dat botst soms en dat is logisch want er staat veel op het spel.
De overheid dient alleen in te grijpen wanneer aanhangers van de ene levensbeschouwing hun kritiek op de andere zó uiten, dat er sprake is van het aanzetten tot geweld, wanneer burgers bedreigd worden omdat ze kritiek hebben op een levensbeschouwing of omdat ze van geloof veranderen. Helaas is het ook in Nederland af en toe nodig dat moslims die zich laten dopen, beschermd moeten worden door de overheid.
Gehoorzaamheid van de overheid aan Christus betekent vanuit deze visie dat de overheid niet vanuit een pluralistisch gelijkheidsdenken alle ‘voorrechten’ die de kerk heeft vanzelfsprekend ook aan andere religieuze of ideologische groeperingen moet geven. In ieder geval is het niet de taak van christenen om zich daarvoor in te zetten.7 Christenen mogen zich onbekommerd inzetten om de staat ook levensbeschouwelijk gezien ‘gevuld’ te houden. De bekende theoloog Lamin Sanneh, zelf afkomstig uit de wereld van de islam, waarschuwt Europese christenen om de staat niet als een religieus leeg huis aan moslims over te laten, omdat die vanuit hun visie dat de overheid geroepen is om de implementatie van de islam in de samenleving te ondersteunen, dat vacuüm snel zullen vullen.8 Je biedt dus geen nationale christelijke feestdagen als ruil aan voor islamitische. Het aanwijzen van rustdagen en feestdagen is immers een inhoudelijke uitspraak over wat er waard is om gevierd te worden in de samenleving. Daarmee wordt nog niemand gedwongen dat mee te vieren of onmogelijk gemaakt om iets anders te vieren. Koran en traditie kennen trouwens ook geen verbod om te werken op vrijdag of een van de overige islamitische feestdagen. In het arbeidsrecht heeft ieder recht op vrije dagen en is het aantal uren dat iemand mag werken in een week strikt beperkt, zodat er veel ruimte blijft voor andere religieuze praktijken van burgers. Ook het laten horen van de oproep tot gebed vanaf de minaret kan niet zomaar vergeleken worden met het luiden van een kerkklok. Er zou immers ook geen draagvlak zijn voor het luidkeels rondroepen op zondagmorgen van een christelijke geloofsbelijdenis ‘Jezus is Heer, kom aanbidt Hem hier.’ De oproep van de adzaan is geen folkloristisch melodietje, maar een serieuze religieuze aanspraak op de openbare ruimte.
Shadid en Van Koningsveld (2002) doen veel moeite om aan te tonen dat in de meeste landen van West Europa moslims nog geen gelijke rechten hebben als christenen. Er is echter een wezenlijk verschil tussen gelijke behandeling voor de wet van religieuze en etnische minderheden in een rechtstaat en het gelijkelijk toekennen van historische voorrechten die het christendom in Europa had, aan de islam. Voor het eerste dienen christenen zich in te zetten, ook al hebben christenen in de meeste moslimlanden niet dezelfde rechten als moslims. Voor het tweede is het onredelijk wanneer moslims steun van christenen verwachten. In geen van de landen met een moslimmeerderheid is het omgekeerde denkbaar. Misschien moeten christenen in een plurale en geseculariseerde samenleving liever sommige voorrechten teruggeven, dan via de overheid allerlei religieuze activiteiten te gaan ondersteunen. De meeste christenen in Nederland beschouwen de overheidssteun zoals die er in Engeland, België, Duitsland en de Angelsaksische landen is voor religieuze instellingen, in missionair opzicht als ongezond.
Erkenning van de sjarie’a als intern recht voor moslimgemeenschappen, zoals dat tegenwoordig door verschillende groepen moslims in het westen wordt gevraagd, is niet te rechtvaardigen. Het is ook niet vergelijkbaar met de ruimte die dhimmi’s krijgen onder moslimbestuur voor het regelen van hun interne kerkelijke aangelegenheden. De sjarie’a heeft impact op de samenleving en is inhoudelijk op verschillende punten in strijd met de wet op het gebied van huwelijk, gezin e.d.
Daarnaast streeft de sjarie’a een inrichting van de samenleving na, waar het tenminste voor moslims erg moeilijk of zelfs riskant is om Jezus te volgen. Tevens betekent het een inperking voor een publiek getuigenis van het evangelie en zeker voor kritiek op de islam. De realiteit is, dat er moslimbuurten zijn in grote steden in Europa, waar in de praktijk al een vorm van sjarie’a is ingevoerd en waar bijvoorbeeld een moslim die zich laat dopen, niet meer kan blijven wonen. Vanuit een pluralistische visie op de overheid is daar tot dusverre te weinig aandacht voor geweest.
Dit betekent niet dat moslims belemmerd zouden moeten worden om een moskee te bouwen en daar samen te komen, zoals sommige christenen menen. Zij die op grond van artikel 36 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis dit bepleiten, moeten bedenken dat de christelijke overheid in Nederland vanaf het begin zeer behoedzaam is geweest om afwijkende religieuze praxis moeilijk of onmogelijk te maken. Het is de taak van de kerk, het werk van Woord en Geest, en niet van de overheid om religieuze overtuigingen en praktijken te ontmoedigen en mensen uit te nodigen om het evangelie aan te nemen. Ook een verbod op publieke uitingen van de islam met een beroep op de wet over godslastering van 1932, is ongewenst en ook feitelijk niet juist. Sommigen gebruikten dit motief om de gebedsoproep van de moskee te verbieden. Overtreding van het derde gebod valt niet samen met het bestaan van andere godsdiensten. Aan het omgekeerde moeten we echter ook niet meewerken: een verbod op kritiek of spot met religieuze overtuigingen van moslims. Het gebruik van de wet op godslastering in sommige islamitische samenlevingen om geschillen tussen moslims en christenen te beslechten, moet ons aan het denken zetten.9 In ieder geval was de voorgestelde verschuiving naar een verbod op het beledigen van religieuze gevoelens zeer onwenselijk. Spot en kritiek kunnen echter deel uit maken van een inhoudelijke discussie over de waarheid en waarde van levensbeschouwingen en behoren juist tot waarden die we moeten koesteren. Een samenleving verliest ieder besef van richting en normativiteit, wanneer er geen vrijheid is om opvattingen te uiten en elkaar uit te dagen over wat waar en waardevol is.
Ook met het initiëren van een imamopleiding gaat de overheid buiten haar boekje evenals het subsidiëren van koranlessen met geld dat voor integratie bedoeld is. Vanuit de primaire verantwoordelijkheid van ouders voor de opvoeding van kinderen, dienen christenen wel het goed recht te blijven bepleiten van bijzonder basis- en voortgezet onderwijs. Dat betekent dus ook het goed recht van islamitische scholen. De overheid moet zich hier beperken tot het definiëren van eindtermen en veiligheid.

Abrahamitische oecumene
Afgelopen zomer betuigden tal van theologen uit de PKN hun steun voor een open brief van dr. Hebe Kohlbrugge aan het moderamen van de Generale Synode van de PKN. In deze brief wordt ondermeer opgeroepen om joden bij het gesprek tussen moslims en christenen te betrekken. Men schrijft: “Alleen al om godsdiensthistorische redenen zou het merkwaardig zijn als christenen en moslims zouden zoeken naar een common ground zonder terug te grijpen op de Israëlitische traditie.
Daar immers liggen de vroegste bronnen van onze beide geloofstradities, en datgene wat wij volgens ‘Gemeenschappelijk Woord’ als gezamenlijk vertrekpunt hebben, kan niet anders zijn dan de erfenis van het bijbelse Israël.” Vervolgens wordt er nog een politiek motief genoemd, de moeizame politieke verhoudingen in het Midden Oosten. Het nastreven van een trialoog tussen joden, christenen en moslims is nog steeds modieus. Velen zijn geneigd een accolade te zetten om de joodse, christelijke en islamitische tradities die alle drie op Abraham terug te voeren zouden zijn.10
Deze trits suggereert een min of meer vergelijkbare verhouding tussen de drie.
Vanuit islamitisch perspectief is dat niet onbegrijpelijk. Mohammed komt joden en christenen tegen als twee etnisch verschillende groepen die hij in Syrië, Jemen en verspreid over het Arabische schiereiland ontmoette. Christenen met een joodse etniciteit zal hij niet hebben ontmoet. Bij absentie van een Arabische vertaling van de geschriften van het Oude en Nieuw Testament en de afwezigheid van een Arabische kerk, zal het hem waarschijnlijk ontgaan zijn dat christenen ook de Tenach als betrouwbaar woord van God aanvaarden. In Mekka ziet hij zichzelf als iemand die met dezelfde profetische boodschap komt als waar de eerdere profeten mee kwamen (soera 11). Het bijzondere aan hem is dat hij naar een volk is gestuurd waarheen tot dan toe nog geen profeet is gezonden (28:46, 32:3, 36:6) en dat nog geen schrift heeft ontvangen (34:44). In Medina wordt Mohammed echter als stadsvorst en profeet verworpen door de joodse inwoners. Dit had te maken met het feit dat de Joden zich als ‘uitverkoren volk’ zagen (soera 2:88,94,11, 3:24, 4:49, 5:18). In dit verband werden Mohammed en zijn volgelingen in Medina door de joden als ‘heidenen’ bestempeld en bespot (soera 3:75). Mohammed ziet zich vanaf Medina als profeet die naar de ‘heidenen’ gezonden is, omdat de boodschap onder ‘de Joden’ zonder succes is geweest (bijvoorbeeld soera 2:78, 3:20).11 Als ‘heidenapostel’ zou Mohammed dan zelfs in de Schrift van joden en christenen zijn voorzegd (soera 7:156 en ook 61:6). Pas in deze periode wordt Ismaël belangrijk als schakel tussen Abraham en Mohammed. De Arabieren worden van een plek buiten de eigenlijke heilsgeschiedenis (zoals de Joden die Mohammed afwezen beweerden), door Mohammed verheven tot een gelijkwaardige status: “We maken geen onderscheid tussen hen.” (soera 2:136 en 3:84). De islam ziet zich vanaf dit moment als de religie van Abraham. De vraag wordt belangrijk wie de rechtmatige kinderen van Abraham zijn, zoals die vraag een rol speelde bij de christenen in hun verhouding tot het joodse volk (Johannes 4, Romeinen 4 en Galaten 3). Soera 2:135 stelt: “Zij zeiden: Weest joden of christenen, dan laten jullie je op het goede pad brengen. Zeg: Welnee, het geloof van Ibrahiem die het zuivere geloof aanhing; hij behoorde niet bij de veelgodendienaars” (vgl ook soera 3:95 en 4:125). Soera 3:66 en 67: “Ibrahiem was niet jood, noch christen, maar hij was een aanhanger van het zuivere geloof, die zich (aan God) overgaf en hij behoorde niet tot de veelgodendienaars.” Deze oersituatie van godvrezendheid wordt nu tot maatstaf geheven. Religies die later ontstaan, zoals het Jodendom en christendom, worden als afwijkingen daarvan gezien (soera 98:5). De islam is een restauratie van de zuivere, onvervalste oerreligie, die verloren was geraakt in de geschiedenis.
In de Koran is nog niet duidelijk wat dit voor consequenties heeft voor de schriften van joden en christenen, maar de hoofdstroom van de latere islamitische theologie heeft algemeen gesteld dat deze evenals de religies gecorrumpeerd zijn en door de Koran vervangen worden. Zo wordt het in de Koranscholen en islamitische opleidingen in ons land aan moslims geleerd evenals in de boeken die in een land als Turkije op school worden gebruikt. Al-Ghazali en anderen hebben een andere benadering.12 Zij interpreteren alle teksten van de Bijbel die niet corresponderen met de Koran zodanig metafysisch dat zij alsnog op een lijn ermee gesteld worden. Hiermee worden Oude en Nieuwe Testament naar mijn mening nog minder recht gedaan.
Deze vervangingstheologie blijft bij de trialoog vaak buiten beeld, maar zou bij een eerlijke ontmoeting ter sprake dienen te komen. De aard ervan is niet vergelijkbaar met de aanspraak van het Nieuwe Testament op de interpretatie van de Tenach. Jezus treedt op binnen de Joodse traditie en de vraag is niet of zijn boodschap die van de profeten van Israël vervangt, maar of Hij in eigen persoon de vervulling is van de beloften aan Israël. Zo wordt het Nieuwe Testament aan het Oude toegevoegd en lezen christenen ieder testament door de bril van het andere. Bij de Koran hebben we niet te maken met een zelfstandige openbaringstraditie vanaf Abraham, of een nieuwe openbaring die aan een erkende Schrift wordt toegevoegd. Mohammed brengt de eerdere profeten slechts zijdelings ter sprake, vooral in de discussie rondom de erkenning van hemzelf als profeet. Op zijn eigen levensweg is er geen plaats voor het offer, de priesterdienst, een lijdende Knecht des Heren of het kruis. Daarmee komt slechts een selectie van de boodschap van de profeten aan de orde. De Koran kent geen heilsgeschiedenis zoals hierboven reeds aangehaald en plaatst de profeten dan ook niet in historisch perspectief. Maryam de moeder wordt ook de zuster van Haroen (Aaron) genoemd en Haman treedt op aan het hof van de Farao.
De canonisering van de Koran vindt zeven eeuwen na de afronding van het Nieuwe Testament plaats, als een alternatief perspectief dat vanuit politieke verhoudingen tussen groepen ontstaat. De specifieke achtergrond van veel verzen van de Koran is ook voor vermaarde koranexegeten onzeker. Niet-moslimse onderzoekers wijzen op de invloed van Talmoed en Midrasj, apocriefe geschriften en de diverse heterodoxe christelijke stromingen die in Arabië hun invloed hadden.
Maar ook moslimexegeten maken ondanks hun claim dat de Bijbel onbetrouwbaar is, toch gebruik ervan om de historische achtergrond van de profeten die in de Koran genoemd worden te verklaren. Er bestaan immers geen alternatieve historische bronnen over de Bijbelse profeten die de suggestie van de islamitische theologie ondersteunen dat de Bijbel historisch onbetrouwbaar is. De Koran en de islamitische theologie die op de Koran en Hadieth is gebaseerd, is een radicalere herinterpretatie van de heilsgeschiedenis dan die van Marcion. Deze herinterpretatie is niet ontsproten aan Abraham, maar in haar theologische ontwikkeling vooral een onverholen kritiek op de christelijke theologie. Verschillende dwalingen binnen de vroege kerk komen in deze nieuwe heilsleer samen en deze heeft in combinatie met een politieke macht die Byzantium wist te verslaan, meer invloed gekregen dan welke religieuze tegenbeweging van de kerk ook. Met dat ‘raadsel van de islam’ zijn we als christenen nog niet klaar, maar het is ongepast om hen in een adem te noemen met het Joodse volk met wie we een unieke verbondenheid hebben. Met joden en moslims hebben we met ieder apart een gesprek te voeren. We doen geen recht aan het Nieuwtestamentische getuigenis van de apostelen, wanneer we ze uit eigen initiatief als drie vergelijkbare tradities naast elkaar zetten.

Slot
Met deze overwegingen wil ik niet de indruk wekken dat een defensieve houding tegenover de islam geboden is. Wanneer anderen een trialoog organiseren, hoeven we daar niet voor weg te lopen. Evenmin dienen we als kerk ons vertrouwen te stellen op een christelijke overheid. We dienen echter een houding in te nemen die we kunnen volhouden tegenover de samenleving die een helder geluid van christenen mag verwachten, tegenover nieuwkomers die vluchten voor een islamitisch regime, tegenover moslims die zich loyaal inzetten voor onze samenleving en tegenover moslims die een verbeten strijd voeren met het westen. Intellectueel eerlijk, moreel oprecht en trouw aan de roeping waarmee Jezus Christus ons geroepen heeft. Het beste antwoord op een revitalisering van de islam is een revitalisering van de kerk. Alleen een gezonde christelijke gemeente zal Turkse en Marokkaanse medelanders aanspreken. Het zou een toetssteen voor ons kunnen zijn.

Noten
1 REPORT OF COMMISSION IV, World Missionary Conference, 1910 THE MISSIONARY MESSAGE IN RELATION TO NON-CHRISTIAN RELIGIONS: 133.
2 Zie Handelingen 10. Jezus was de apostelen hierin voorgegaan. Denk bijvoorbeeld aan Jezus’ optreden in Samaria en de gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan (Johannes 4 en Lucas 10).
3 Een van de grondleggers was Richard John Neuhaus, met zijn boek The Naked Public Square: Religion and Democracy in America (1986).
4 Het gaat hier om het erfgoed van Abraham Kuyper en Herman Dooyeweerd, dat is uitgewerkt door Wolterstorf, Chaplin, Skillen, e.a.
5 Straf heeft iets provisorisch in afwachting van Gods oordeel. De vroege kerk prees machthebbers die de doodstraf niet uitvoerden. De moordenaar heeft zo de tijd om tot inzicht te komen. Ambrosius dwong de keizer tot boete nadat die buitensporig geweld had gebruikt.
6 Ook de overheden en machten moeten zich immers bekeren. Denk bijvoorbeeld aan Psalm 2 en Jesaja 60,1-14.
7 Dit benadrukt ook O’Donovan in een gesprek met de Commission of Inquiry on Faith and Nation Theological Sub-Group Plenary 26th September 2003 – Transcription.
8 Newbigin, Sanneh & Taylor (2005), p. 28.
9 De klassieke sjarie’a stelt op godslastering de doodstraf. Deze straf is recentelijk daadwerkelijk formeel voltrokken in onder meer Pakistan, Iran, Saoedi-Arabië en Afghanistan. Artikel 295 B en C van het Pakistaanse wetboek van strafrecht bepalen dat, wanneer iemand de koran beledigt, hij veroordeeld moet worden tot levenslang. Als iemand de profeet Mohammed onteert, wacht hem op grond van deze wet de doodstraf.
10 Theologisch verdedigd door o.a. Karl-Josef Kuschel (2001), Strijd om Abraham: wat joden, christenen en moslims scheidt en bindt. Zoetermeer: Meinema.
11 Mitri Raheb ziet hier een parallel met de apostel Paulus, maar terwijl Paulus zich eerst tot de Joden richtte, is Mohammed vanaf het begin vooral op zijn eigen volk gericht en verwacht hij daar steun van de joden bij.
12 Al-Ghazali, Radd al-djamil, h.10. (Heldere weerlegging van de godheid van Jezus uit de duidelijke tekst van het Evangelie.)

Literatuur
Bruijne, Ad de (2006). Levend in Leviatan: een onderzoek naar de theorie over ‘christendom’ in de politieke theologie van Oliver O’Donovan. Kampen: Kok.
O’Donovan, Oliver (2005). The Desire of the Nations. Cambridge: Cambridge University Press.
Newbigin, L.; Sanneh, L.; Taylor, J. (2005), Faith and Power: Christianity and Islam in ‘Secular’ Britain. Eugene: Wipf & Stock Publishers.
Rentier, C.W. (2001). Gast of Last? Asielzoekerswerk en de christelijke gemeente. Amersfoort: Evangelie & Moslims.
Rentier, C.W. (2007). Europa, het Mekka van de islam? Evangelisch perspectief op het samenleven met moslims. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn.
Ruler, A.A. van (1945). Religie en politiek. Nijkerk: Callenbach.
Shadid, W.A.R.; Koningsveld, P.S. van (2002). Religious Freedom and the Neutrality of the State: the Position of Islam in the European Union. Leuven: Peeters.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2010

Radix | 92 Pagina's

Christelijke bijdragen aan een revitalisering van de Islam?

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 maart 2010

Radix | 92 Pagina's