Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Contouren van samenlevingsherstel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Contouren van samenlevingsherstel

De opkomst van een cultuur van connectiviteit en coöperativiteit in de laatmoderne tijd

36 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract In elk geval sinds het begin van deze eeuw is een sterke kritiek ontwikkeld op de sociale staat van de maatschappij. Veel sociaal-filosofische auteurs bekritiseren aspecten van moderniteit die ze in verband brengen met individualisering en verlies aan gemeenschapszin. Dit debat is in de sociologie ook wel bekend als de spanning tussen Gemeinschaft en Gesellschaft. In dit artikel wordt betoogd dat deze sociaal-filosofische kritiek in elk geval gedeeltelijk onterecht is en om herziening vraagt. Er blijkt ook in de context van de huidige moderne maatschappij een nieuwe sociale dynamiek te ontstaan, die zich kenmerkt door coöperativiteit en connectiviteit in plaats van verdere individualisering. Dit artikel biedt dan ook een alternatieve blik op de moderne maatschappij.

individualisering, neoliberalisme, netwerksamenleving, sociaal kapitaal, collaborative community

1. De Gemeinschaft en het probleem van de Gesellschaft
Sinds het begin van deze eeuw maken we ons in dit land steeds explicieter zorgen over de kwaliteit van sociale verbanden. ‘Wij’ hebben het idee dat ‘de samenleving’ in kwaliteit achteruitgaat, en dan wijzen we op allerlei zaken: verlies aan normen en waarden, verloedering van de openbare ruimte, sociale samenhang, privatisering van de publieke zaak, gemeenschapszin. Ruwweg is de gedachte dat het verlies aan gemeenschapszin en teveel aan individualisme hier de oorzaak voor is. Het werk van de politicoloog Robert Putnam, met name Bowling Alone (2000), is symbool geworden voor deze alarmbel. Daarin thematiseerde hij het verlies aan gemeenschapsbanden en verenigingsstructuren en daarmee een dreigende afname van het sociale kapitaal.
Daarmee raken we aan een debat dat zo oud is als de moderne maatschappij zelf. In de kern is dit probleem over de ‘sociale staat’ van Nederland namelijk terug te brengen tot het debat over de gevolgen van modernisering voor de kwaliteit van het samenleven. Modernisering bestaat uit een aantal grote ontwikkelingen: differentiatie (het uiteenvallen van de samenleving in allerlei zelfstandige sectoren), rationalisering (overheersen instrumentele rationaliteit) en individualisering (vgl. Van der Loo & Van Reijen 1990; Laeyendecker 2013). Al sinds de opkomst van de moderne maatschappij (vanaf de industriële revolutie) waarschuwden negentiendeeeuwse sociologen voor de gevolgen van modernisering.
Deze gevolgen zijn treffend getypeerd als de spanning tussen Gemeinschaft en Gesellschaft – een concept van de socioloog Ferdinand Tönnies (1887). Hij onderscheidde twee typen gemeenschappen. De eerste vorm van gemeenschap (Gemeinschaft) kent ‘dik’ vertrouwen, door middel van sterk georganiseerde, stabiele gemeenschappen met een groot vermogen tot socialisatie. Handelingen en verwachtingspatronen zijn gebaseerd op dit vertrouwen. Het is de traditionele (lokale) gemeenschap waar mensen op natuurlijke wijze met elkaar verbonden zijn. De tweede vorm betreft Gesellschaft (maatschappij) en gaat uit van ‘dun’ vertrouwen. ‘Dun’ vertrouwen is gebaseerd op een beperkte set aan regels en algemene ideeën over wie de anderen zijn. Het idee van de mens als een rationeel wezen gericht op eigenbelang staat hierin centraal. Deze Gesellschaft is de groter en anoniemer wordende maatschappij van na de industriële revolutie, waarin mensen niet meer hoofdzakelijk op directe maar op abstracte wijze aan elkaar verbonden zijn.
De centrale gedachte in het werk van Tönnies is dat de moderne maatschappij (Gesellschaft) de traditionele gemeenschap waarin het sociale leven plaatsvond (Gemeinschaft) verdringt. Deze visie komt in veel sociaal-filosofisch en sociaalwetenschappelijk denken naar voren. Habermas spreekt van ‘kolonisering’ van de ‘leefwereld’ door de ‘systeemwereld’. Weber vreesde dat de rationaliteit een ‘iron cage’ zou zijn waarin we gevangen raken door instrumenteel efficiëntie- denken, waardoor het gemeenschapsdenken zou verdwijnen uit de organisaties (Adler & Heckscher 2006).
Ook in de christelijk-sociale en christendemocratische traditie wordt veel op dit type maatschappijanalyse teruggegrepen. Dat is niet zonder reden. In deze politiek-filosofische tradities is de traditionele gemeenschap belangrijk omdat die de basis vormt voor instituties als gezin en kerk, en voor solidariteit in algemene zin. Juist in deze concrete sociale verbanden komt zorg voor de medemens, komt het christelijke leven tot uitdrukking. Het zijn, in termen van Roel Kuiper (2009), productieplaatsen van sociaal en moreel kapitaal. Het verlies van deze gemeenschap ten faveure van de moderne maatschappij is dus zo beschouwd een majeur probleem. Het vermogen relaties aan te gaan wordt daarmee beperkt, zo is de veronderstelling – en niet alleen die van christelijke denkers.
Na decennia van streven naar toename van vrijheid, welzijn en geluk op individueel niveau en het ontwikkelen van een consumptiecultuur en een virtuele wereld (Verbrugge 2013) klinkt ook in Nederland opnieuw de roep om gemeenschap. Het is dan ook niet verwonderlijk dat met de komst van een door de christendemocratie gedomineerd kabinet – het tijdperk Balkenende – hierop een politiek antwoord is geformuleerd: meer burgerschapszin. Allerlei programma’s van actief en verantwoordelijk burgerschap zijn ontwikkeld om de sociale cohesie in wijken en buurten te verstevigen (vgl. Tonkens 2006). Momenteel is er geen gemeente meer in Nederland die geen burgerschapsbeleid heeft ontwikkeld. De politiek heeft ‘de burger’ weer ontdekt na haar decennialang te hebben verguisd (zie ook Buijs 2014). Scherp analyseerde de Rotterdamse socioloog Willem Schinkel (2007) dat we geobsedeerd zijn geraakt door het ‘sociale lichaam’ van ‘de samenleving’. Geconfronteerd met een dreigend uiteenvallen van de samenleving als een geordend geheel, worden koortsachtig pogingen gedaan de sociabiliteit te versterken: iedereen moet participeren aan de samenleving. Schinkel betoogt, mijns inziens terecht, dat het obsessief, hypochondrisch wordt.

In dit artikel betoog ik dat die obsessie over de ‘sociale staat’ van de samenleving wel wat minder kan.1 De tegenstelling Gemeinschaft-Gesellschaft en met name het gevaar van de Gesellschaft is tegenwoordig minder groot dan wordt gesuggereerd. Sociaal kapitaal loopt niet alleen maar gevaar in de huidige fase van modernisering. In tegenstelling tot de analyse van menig maatschappijcriticus, ontwikkelt zich een nieuwe sociale dynamiek in de bedding van de Gesellschaft, wat impliceert dat we – ook al hechten we belang aan de Gemeinschaft – minder somber hoeven te zijn over de moderne maatschappij. In het vervolg van dit artikel wordt deze stelling verder uitgewerkt. In paragraaf 3 wordt de nieuwe sociale dynamiek beschreven, paragraaf 4 brengt op formule hoe de verhouding individu-gemeenschap getypeerd kan worden, paragraaf 5 laat zien hoe recente moderniseringsprocessen juist bijdragen aan deze nieuwe sociale houding. In paragraaf 6 worden conclusies getrokken en paragraaf 7 peilt de kracht van de sociale dynamiek voor samenlevingsherstel nog wat verder. Maar eerst scherp ik in de volgende paragraaf het argument van het probleem met gemeenschap in de huidige tijd wat verder aan.

2. Zorgen om de gemeenschap in de laatmoderniteit
De zorg om de kwaliteit van gemeenschap en sociabiliteit is sinds het begin van deze eeuw door een lange stroom van sociologen en sociaal-filosofen opnieuw aangekaart. Een van de meest dominante gedachten die als een rode draad door het hedendaagse sociaal-filosofische en sociologische denken heen loopt is de notie van individualisering en het idee dat de ‘maatschappelijkheid’, het sociale verband van de samenleving gevaar loopt (Taylor 1994; Putnam 2000; Verbrugge 2004; Kinneging 2005; Etzioni 2005; Sennett 2007; Kuiper 2009; Sennett 2012; Verhaeghe 2012; Bauman 2012).
De analyses van deze auteurs staan in het teken van verlies en teloorgang. Hoewel ze niet allemaal expliciet teruggrijpen op sociale theorieën over Gemeinschaft en Gesellschaft, gaan ze wel uit van de gedachte dat modernisering de sociale stabiliteit en sociabiliteit verdringt. De kritieken zijn eigenlijk in twee sporen onder te verdelen. Er is een groep die wijst op het gevaar van neoliberalisme, kapitalisme en bureaucratisering en er is een groep die wijst op recente sociaal-culturele en institutionele ontwikkelingen als gevolg van globalisering, informatisering, en individualisering. Ik bespreek ze beide.
Eerst de groep die wijst op het gevaar van neoliberalisme, kapitalisme en bureaucratisering (Verbrugge, Sennett, Verhaeghe). Volgens hen zetten economisering en rationalisering van maatschappij en bestuur het gemeenschapsleven onder druk. Rationalisering van bestuur holt de intrinsieke banden uit, ze verdringt de waardenrationaliteit ten koste van instrumentele rationaliteit. Neoliberalisme zadelt de samenleving met ‘eigen nut nastrevende individuen’ op. Het probleem met dit neoliberalisme is volgens psychoanalyticus Paul Verhaeghe (2012) dat het zich als een alomvattende ideologie in onze maatschappelijke identiteit heeft genesteld. Dat neoliberalisme vergroot het individualisme met zijn mensbeeld van eigenbelang en rational choice, met principes van competitie, hebzucht en efficiëntie. Richard Sennett (2007) brengt het nog overtuigender door te laten zien wat het neoliberalisme doet met sociale verbanden. In zijn boek De cultuur van het nieuwe kapitalisme schetst hij hoe moderne mensen vooral ‘flexibel’ moeten zijn en zich niet moeten willen hechten. Mensen moeten in het nieuwe kapitalisme leren omgaan met kortstondige relaties, flexibiliteit, steeds nieuwe vaardigheden opdoen en van baan veranderen. Daarmee ondermijnt het de oude sociale orde van stabiliteit, zekerheid, vakmanschap en langdurige loyaliteit.
Dan de groep die vooral de recente sociaal-culturele en institutionele ontwikkelingen ziet als bron van gevaar voor gemeenschap en sociaal kapitaal: het drievoudige proces van globalisering, informatisering en individualisering (vgl. Bauman, Kuiper, maar ook Giddens 1991). Het proces van globalisering resulteert in het wereldwijd verbonden raken van landen en regio’s en in dat proces verliest de traditionele gemeenschap aan betekenis en vastigheid. De impact van informatisering is dat individuen mondiger en zelfstandiger worden. En deze toegenomen individualisering is niet alleen gevolg van rationalisering van de maatschappij, zoals de eerst beschreven groep betoogt, maar ook een zelfstandige culturele kracht. Mensen zoeken hun vrijheid in het zich ontworstelen aan vaste gemeenschapsstructuren. Individualiteit is dan het lonkende perspectief.
Deze drie trends – globalisering, informatisering en individualisering – vormen een radicalisering van de moderniteit zoals in de vorige paragraaf geschetst. Sociaal-filosofen spreken daarom wel van ‘late moderniteit’ (Giddens 1991; Kuiper 2009). Kuiper merkt op dat in deze fase van de moderniteit nog sterker de individualiteit centraal staat: de individualiteit is geïnstitutionaliseerd. Alles draait om de individuele keuzes van mensen. Dat is het product van emancipatie en individualisering. De socioloog Giddens (1991) spreekt in dit verband van reflexiviteit. Identiteit wordt reflexief: mensen gaan voortdurend reflecteren en spiegelen zich aan anderen. Tradities en sociale structuren hebben steeds minder richtinggevende kracht en alles is dynamisch. Wat plaatsvindt, is een proces van disembedding van mensen uit vaste sociale omgevingen en een reflexief worden van instituties. Dit zorgt ervoor dat we in een ‘vloeibare tijd’ leven, zoals Zygmunt Bauman (2012) het verwoordt.
Waar dit toe leidt beschrijft Kuiper in Moreel kapitaal treffend: “De laat-moderne samenleving wordt gekenmerkt door een veelomvattende cultuur van onthechting.” (2009: 37-38). Kuiper stelt dat in de onthechte samenleving ‘dunne relaties’ in opmars zijn. “Bedoeld wordt dat duurzame relaties hun vanzelfsprekendheid hebben verloren. Het aangaan van duurzame relaties is met veel twijfel en onzekerheid omgeven (…)” (Kuiper 2009: 39). Relaties zijn steeds meer instrumenteel geworden, kortdurend van karakter. Doordat deze ‘dunne’ relaties model zijn geworden voor de samenleving als geheel ondervindt het sociale bestaan een radicale verandering. De samenleving verliest daarmee steeds meer toegang tot het sociale en morele kapitaal: de bronnen en oefenplaatsen voor het goede samenleven (Kuiper 2009).
Voor een belangrijk deel is deze beweging van individualisering ook een moreel programma. Charles Taylor spreekt in dit verband van het ‘tijdperk van authenticiteit’ (Taylor 2010). We hebben het tijdperk van mobilisatie achter ons gelaten. In de jaren zestig heeft een culturele revolutie plaatsgevonden die het individualisme ‘expressief’ heeft gemaakt. Individualiteit en idealen van vrijheid en geluk zijn op de voorgrond getreden (zie ook Verbrugge 2013). Door toegenomen welvaart werd dit materialistisch gevierd, wat leidde tot de consumentencultuur. Authenticiteit brengt de morele eis van waarachtigheid en integriteit en is niet een middel voor iets anders (morele deugdzaamheid), maar is een doel op zichzelf. Tegelijkertijd biedt het een idee van vrijheid: los van conventies moet je je eigen weg vinden, zo beschrijft Taylor het dominante denken hierover (Taylor 1994). Dit betekent dat de ‘horizon’ van mensen zich steeds meer beperkt tot het eigen leven, wat zich concreet uit in de realisering van de waarden van authenticiteit: individuele ontplooiing, vrijheid en zelfbeschikking. Daarmee lijkt echter de gemeenschap geheel op de tocht te staan.
De teneur van deze dominante stroom in de sociale filosofie en in het publieke debat is duidelijk. Er wordt een groot sociaal verlies geconstateerd als gevolg van diverse moderniseringsprocessen. Het behoeft weinig ondersteuning om het gelijk aan te tonen van deze maatschappijkritiek. Sociale verbanden en duurzame relaties worden minder vanzelfsprekend, commitment aan sociale verbanden ligt lager (veel verenigingen, organisaties uit de periode van verzuiling en politieke partijen kampen met terugloop in ledenaantallen) en inzet voor sociale verbanden wordt steeds meer afhankelijk van individuele zelfontplooiing (vgl. Hustinx 2009). Toch valt op deze kritiek wel wat af te dingen.

3. Nieuwe sociale dynamiek
De zorg over de Gesellschaft is niet het hele verhaal, of scherper gezegd: het is niet meer het hele verhaal. In toenemende mate verliest dit verhaal over modernisering zijn plausibiliteit. De samenleving geeft blijk van herstelkracht, of specifieker gezegd: de Gesellschaft ontwikkelt zelf ook een ‘sociale kant’ en wordt daarmee minder gevaarlijk. Deze paragraaf staat in het teken van deze ontwikkeling, die ik verken aan de hand van drie terreinen: het domein van de consumptiecultuur, het domein van het bedrijfsleven/arbeidsorganisatie en het domein van de publieke zaak.

3.1 Collaborative consumption
In de eerste plaats zien we op het gebied van consumptie een nieuwe beweging ontstaan. Botsman en Rogers beschrijven in hun boek What’s mine is yours (2010) het ontstaan van wat zij noemen ‘collaborative consumption’. Mensen gaan dingen die ze in overvloed hebben of zelf weinig gebruiken, commercieel en niet-commercieel met elkaar delen. Het is een vorm van consumptie, zo stellen zij, die voorbij het hyperconsumentisme gaat. Wat zich voordoet is: “(…) the old stigmatized C’s associated with coming together and ‘sharing’ – coöperatives, collectives, and communes – are being refreshed and reinvented into appealing and valuable forms of collaboration and community.” (Botsman & Rogers 2010: xv). Dit zien we op allerlei manieren ontstaan, ook in Nederland. Denk aan het samen reizen met de auto (zoals Blablacar.nl) of het delen van het gebruik van auto’s of tuingereedschap via online-communities. Thuisafgehaald.nl is een voorbeeld van voedsel delen, en het meest bekend is momenteel AirBnB: het delen (tegen vergoeding) van kamers of appartementen op het moment dat je die niet zelf bewoont. VPRO-programma Tegenlicht heeft daar de afgelopen twee jaar scherpe documentaires over gemaakt.2 Er wordt ook wel gesproken over de ‘gebruiks-economie’ in plaats van ‘bezit-economie’, onder het motto: delen is het nieuwe hebben.
Het internet blijkt stimulerend te werken voor samenwerking. Dit kan op allerlei manieren vormkrijgen. Lokaal, face-to-face, soms met internet als instrument, soms in grote groepen. Wat er ontstaat is wat socioloog Manuel Castells (2009) de ‘culture of sharing’ noemt. Dat is natuurlijk niet helemaal nieuw (we kennen vanouds de traditie van de commons, de vroegere gemeenschappelijke weiden), maar krijgt volgens Botsman & Rogers een enorme stimulans met de huidige informatie- en communicatietechnologie. Dit is volgens mij een terechte signalering; ik kom daar later nog weer op terug (paragraaf 5).
Bij dit nieuwe consumeren en delen wordt ‘de markt’ steeds meer gepasseerd. Benkler (2006) spreekt over ‘nonmarket production’. Waar in het industriële tijdperk en de eerste fase van het informatietijdperk de markt het efficiënte en effectieve domein was om te produceren is dat steeds minder het geval in de huidige fase van het informatietijdperk.
What characterizes the networked information economy is that decentralized individual action – specifically, new and important cooperative and coordinate action carried out through radically distributed, nonmarket mechanisms that do not depend on proprietary strategies – plays a much greater role than it did, or could have, in the industrial information economy. (Benkler 2006: 3)
We zijn in de productie van informatietechnologie dus op een punt gekomen waar de grote ondernemingen niet langer de enige speler zijn. Frissen (2008) spreekt in dit verband over de toenemende betekenis van ‘amateurs’ in het innovatieproces. Tegelijkertijd vervaagt het onderscheid tussen consument en producent. Met collaborative consumption worden de mensen die gaan delen ook producenten en ondernemers. Dit punt komen we bij de verkenning in de publieke sfeer (3.3) nog weer tegen.
Een van de centrale principes van deze collaborative consumption is ‘trust between strangers’, aldus Botsman & Rogers (2010). Het type gemeenschap dat hier ontstaat is niet die van natuurlijke verbondenheid in een vaststaande gemeenschap, maar een die tot stand komt in de Gesellschaft waarin mensen elkaar vaak persoonlijk niet kennen. De nieuwe technologie biedt echter mogelijkheden voor een stelsel gebaseerd op vertrouwen. Via internetprofielen kan betrouwbaarheid worden bijgehouden en bij misbruik of bedrog kan de hele online-gemeenschap hiervan op de hoogte worden gesteld. Reputatie is dus weer kwetsbaar, maar ook op te bouwen via internet. Botsman & Rogers concluderen dan ook: “When personal relationships and social capital return to the centre of the exchanges, peer-to-peer trust is relatively easy to create and manage, and most of the time trust is strengthened, not broken.” (2010: 93) Denk hier aan online-evaluaties die je gevraagd wordt in te vullen na aankoop van een product die een particulier op internet heeft verkocht (bij bijvoorbeeld de tweedehands boekverkoopservice van bol.com) of aan het feit dat je een online profiel moet hebben om met bepaalde vormen van delen (zoals het samen reizen per auto met onbekenden) te kunnen meedoen.

3.2 Collaborative community
Daarnaast blijkt een vergelijkbare ontwikkeling wat betreft samenwerking zich voor te doen op het gebied van samenwerken en productie in het bedrijfsleven. Adler en Heckscher (2006) die onderzoek deden naar ontwikkelingen rond samenwerking van en in bedrijven, laten zien dat juist daar sprake is van sociale innovatie. Volgens hen is juist daar waar competitie, individualisme en keuzevrijheid centraal stonden (de neoliberale economie), een reactie ontstaan die nieuwe collectiviteit en waarden benadrukt. Zij signaleren het ontstaan van de ‘firm as collaborative community’.
In tegenstelling tot de traditionele gemeenschap waar de gedeelde waarden vastlagen in de bestaande gemeenschap (Gemeinschaft), en in tegenstelling tot de moderne gemeenschap waar waarden uit het publieke domein naar de privésfeer waren verwezen, en gemeenschap meer iets was waar mensen vanuit eigen belang als aan een ‘game’ aan meededen (Gesellschaft) is de collaboratieve gemeenschap een plek waar de waarden object van gezamenlijke activiteit zijn: “In a collaborative community, values are not individual beliefs, but the object of shared activity; they have to be discussed and understood in similar ways by everyone.” (Adler & Heckscher 2006: 20-21) De basis van het vertrouwen is de overtuiging dat andere leden van de gemeenschap ook een productieve bijdrage leveren. In deze organisaties is systematisch sprake van wederzijdse afhankelijkheid en dat vraagt ook om een zelfbeeld, om een vorm van individualiteit die zich wederzijds afhankelijk weet en deze houding productief weet te maken voor de gemeenschap.
Dit type collaboratieve organisaties komt vooral voor in kennis- en technologieintensieve sectoren. In hoogontwikkelde economieën is het verkrijgen van gezamenlijke kennis cruciaal om effectief te zijn. Kennis is de toegang tot de competitie, is een bron om waarde te creëren. Grote ondernemingen die bureaucratisch georganiseerd zijn lopen tegen hun grenzen aan als kennis zo belangrijk wordt. De bureaucratie is een organisatievorm die geschikt is voor routinewerk, maar veel minder geschikt bij complexe interactieve taken en innovaties. Innovatie, waarvoor kennis de belangrijkste bron is, kan niet goed hiërarchisch gestuurd en geprogrammeerd worden. De auteurs stellen dat het organisatieprincipe van de markt ook niet een geschikt alternatief is. Kennis is een publiek goed, maar kan niet optimaal gedistribueerd worden via de markt. “(…) neither market-based transfer pricing nor bureaucratic fiat nor any combination of the two suffices in the face of current technological and competitive challenges.” (Adler & Hekscher 2006: 29) De gemeenschap is een alternatieve manier van coördinatie voor kennisproductie. “Compared to hierarchy and market, community makes possible an enlarged scope of simultaneous knowledge generation and sharing.” (Adler & Heckscher 2006: 29) De collaboratieve gemeenschap kan kosten reduceren door het vervangen van contracten door een handdruk, door angst te vervangen door wederzijds vertrouwen. Zij kan moeilijkheden in het coördineren van geproduceerde kennis reguleren door het als een publiek goed te beschouwen.

3.3 Coöperativiteit rond publieke goederen en belangen
Ook in de publieke sfeer is een vergelijkbare sociale dynamiek als bij collaborative consumption aan te treffen. Tussen of soms tegenover de instituties van de door de overheid gereguleerde verzorgingsstaat met grootschalige (semi)collectieve arrangementen ontstaan nieuwe vormen van zelforganisatie door groepen burgers. Twee gedaantes springen er in het bijzonder uit: de enorme toename aan coöperaties en de zogenaamde sociale ondernemingen (vgl. Rotmans 2012; Hilhorst & Van der Lans 2013; Sterk, Specht & Van Walraven 2013).
Rond allerlei publieke goederen en belangen ontstaan samenwerkingsverbanden van groepen burgers. Vaak op kleine schaal, vaak met behulp van nieuwe technologie. Op het gebied van veiligheid valt te denken aan de buurtwacht, buurtpreventieteams waarin groepen burgers bijdragen aan de veiligheid in de buurt. Inmiddels zijn daar honderden van in heel Nederland. Op het gebied van sociale zekerheid kunnen we denken aan het Broodfonds, een verzekering voor zelfstandigen. In de sfeer van energieopwekking ontstaan vooral veel coöperaties. Hier werken buurtbewoners samen om groene energie in te kopen en/of te produceren. In de zorg ontstaan nieuwe organisatiemodellen, waarin de zorg veel meer op maat geleverd wordt en waarin de professionele zorgverleners niet meer geleid worden vanuit een grote bureaucratische organisatie, maar in kleine ondernemingen samenwerken met veel flexibiliteit, waarbij uitgegaan wordt van hun professionele kwaliteit (denk aan Buurtzorg en de Thomashuizen).
Kenmerkend aan deze nieuwe vormen van samenwerking is net als bij collaborative consumption dat het gaat om delen, coöperatieve houding, wederzijds voordeel en gebruik van nieuwe technologie. Het zijn geen ‘sterke gemeenschappen’ van mensen die veel sociaal kapitaal produceren, maar het zijn kleine en van samenstelling wisselende netwerken.3 De opmars van collectieve sociale inzet via coöperaties valt goed te begrijpen in de context van de neoliberale en bureaucratische bestuurscultuur van de afgelopen decennia waarin burgers weinig zeggenschap hadden. Met coöperaties slagen ze er enigszins in om meer greep op maatschappelijke vraagstukken te krijgen die bovendien de tegenovergestelde bestuurscultuur weerspiegelt van de neoliberale en bureaucratische bestuurscultuur.

4. Individualisering? Desintegratie? De opkomst van connectiviteit
Wat de in paragraaf 2 beschreven kritiek op de moderne maatschappij suggereert, is het gevaar van sociale desintegratie. Het verlies van de traditionele gemeenschap en de toename van individualisme zou resulteren in een chaotische, onverbonden samenleving. Hoewel tot op zekere hoogte mensen steeds onzekerder zijn over hun identiteit en uiteenvallende sociale verbanden met recht een gevoel van verlies opleveren, valt op de dreiging van desintegratie flink wat af te dingen. Dat blijkt uit de zojuist beschreven nieuwe sociale dynamiek. Sociale verbinding krijgt op een andere manier gestalte, losser en meer individu-georiënteerd; dat is terecht opgemerkt. Dat heeft invloed op de sociale structuur van de samenleving, maar is niet per definitie samenleving-ondermijnend. Ook ander sociologisch onderzoek bevestigt deze observatie en brengt de nieuwe verhouding tussen individu en gemeenschap treffend op formule.
Een toonaangevende empirische studie naar individualisering is het onderzoek Kiezen voor de kudde (2004) onder leiding van sociologen Duyvendak en Hurenkamp. Uit hun onderzoek naar de empirische grondslag van claims over individualisering, opgevat als het in toenemende mate losraken van collectieve verbanden en het meer onafhankelijk en verschillend gedrag vertonen, blijkt dat hiervan maar zeer beperkt sprake is. Nog steeds is de sociale omgeving in grote mate identiteitsbepalend voor mensen, zelfs als het idee van keuzevrijheid belangrijk wordt gevonden. “Bovendien, zelfs waar van keuzevrijheid of onafhankelijkheid op een individueel niveau sprake is, leidt deze op collectief niveau met zo grote regelmaat tot voorspelbare of gelijke uitkomsten dat individualisering nauwelijks een werkbaar concept is.” (2004: 214) Kortom, hoewel het leven van mensen als ‘keuzebiografie’ wordt opgevat, blijkt in de praktijk vaak sprake van een ‘geliberaliseerde standaardlevensloop’ (Abma en Van Selten 2004). In hun dagelijkse keuzes blijken mensen toch vooral trendvolgers, en kiezen ze voor de kudde.
Hoewel van vergaande individualisering en sociale ontwrichting dus geen sprake is, de aard van betrokkenheid bij sociale verbanden is wel degelijk veranderd, constateren Duyvendak en Hurenkamp. Zij spreken van losse verbanden, ‘lichte gemeenschappen’: “(…) weak ties nemen de plaats in van strong ties die mensen verbonden in verzuilde tijden.” In de huidige samenleving kiezen mensen dus vaker voor deze zwakke, losse verbanden. Het heeft ook een ander gevolg: “(…) dit minder ‘collectieve’ karakter van de nieuwe netwerken maak het ook mogelijk om je te verbinden met meer netwerken tegelijkertijd. Het leidt tot vluchtiger banden maar ook tot meer connecties.” (Duyvendak en Hurenkamp 2004: 219) Kenmerkend voor de sociale structuur van deze lichte gemeenschappen is flexibiliteit en dynamiek door “(…) vrijwillige verbintenis met op ieder moment de mogelijkheid om de groep te verlaten, door openheid en nieuwsgierigheid naar de buitenwereld en een minimum aan gedragsregels.” (Duyvendak en Hurenkamp 2004: 220) Typerend voor laatmoderne sociale verbanden is dus dat ze in hoge mate zelfgekozen zijn, dat ze niet het hele leven omsluiten, flexibel, tijdelijk en niet veeleisend zijn. Het contrast met de traditionele Gemeinschaft is duidelijk, maar dit betekent nog niet dat sociabiliteit afneemt en individualisme toeneemt. Integendeel, het is eerder het type sociaal kapitaal dat nodig is om te overleven in een complexe samenleving met een veelheid aan sociale verbanden en maatschappelijke domeinen. Het leven in meer ‘oppervlakkige’ verhouding tot allerlei gemeenschappen getuigt niet zozeer van onverschilligheid, maar is een overlevingsstrategie, een houding om zich te kunnen verhouden tot al de (soms conflicterende) sociale verbanden waarin moderne mensen worden geacht te participeren (vgl. ook Van den Brink 2007).
Het gevaar van individualisme in de zin van atomaire individuen die zich het liefst losscheuren van collectieven en in die zin autonoom willen zijn is een beeld dat in elk geval niet correspondeert met de sociale werkelijkheid. Hoewel de beweging van collectief richting individueel gaat, kan de nieuwe sociale dynamiek niet individualistisch genoemd worden. Eerder lijkt deze dynamiek ergens tussen collectief en individueel in te hangen: bij connectiviteit. Verschillende sociale wetenschappers geven aanwijzingen in deze richting. Sherry Turkle (2010) spreekt in Alone Together over ‘connectedness’ als iets van fundamenteel belang voor mensen in het digitale tijdperk. We willen individu zijn, maar wel verbonden met andere mensen. Andere onderzoekers wijzen op iets soortgelijks. Wellman (2001) spreekt over ‘networked individualism’ en Adler en Heckscher (2006) hebben het over ‘interdependent social self’. Waar voorheen identiteit werd gevormd binnen de grenzen van de gemeenschap wordt die identiteit nu meer zelfstandig gevormd, maar niet strikt individualistisch. De verhouding tussen individu en collectiviteit lijkt kortom ‘gestold’ te zijn in de volgende verhouding: individualiteit gaat voorop in identiteit, maar verbondenheid met allerlei gemeenschappen volgt daar direct op. Van den Boomen (2004) schrijft: “Collectiviteit heeft plaatsgemaakt voor connectiviteit, en het ondeelbare, soevereine, kiezende individu voor een over vele netwerken gedistribueerde subjectiviteit.” (150)

5. Sleutelrol voor de netwerksamenleving
De nieuwe sociale dynamiek ontstaat in de context van de Gesellschaft, de laatmoderne maatschappij die gekenmerkt wordt door neoliberalisme, flexibel kapitalisme en processen van globalisering, informatisering en individualisering. Binnen deze processen is echter ook de netwerksamenleving ontstaan en deze netwerksamenleving vormt voor een belangrijk deel de bedding waarin de nieuwe sociale dynamiek ontluikt. Met andere woorden, de laatmoderniteit produceert dus ook zijn eigen tegenbeweging: de nieuwe coöperatieve en connectieve sociale dynamiek, door middel van de netwerksamenleving. Het is dus zinvol om scherper inzichtelijk te krijgen hoe de netwerksamenleving voortkomt uit de recente moderniseringsprocessen, om vervolgens te zien hoe dit een ondersteunende sociale infrastructuur vormt voor de nieuwe sociale dynamiek. De netwerksamenleving heeft ook grote invloed op de identiteitsbeleving van connectiviteit zoals zojuist beschreven. Beide punten worden hieronder uitgewerkt.

5.1 Netwerksamenleving als stimulerende sociale infrastructuur
Het proces van informatisering, zowel de enorme toename aan kennis en informatie alsook de opkomst van nieuwe informatie- en communicatietechnologie, heeft een grote impact gehad op de sociale infrastructuur van de samenleving. Er ontstaan daarmee nieuwe verhoudingen tussen organisaties, individuen en instituties. Verhoudingen worden veel meer horizontaal. De nieuwe informatie- en communicatietechnologie verschaft een nieuwe infrastructuur, die we de netwerksamenleving zijn gaan noemen. Het ‘informatietijdperk’ leidt met andere woorden tot een nieuwe ruimte, wat Castells (2009) ‘space of flows’ noemt. Er is met de nieuwe technologie een nieuwe sociale ruimte ontstaan rond bestaande instituties en organisaties, die deze opnieuw met elkaar verbindt en zorgt voor nieuwe verhoudingen en betekenissen. Ze gaan onderling netwerken vormen. Een netwerk is een verzameling onderling verbonden ‘nodes’, knooppunten. Deze ‘nodes’ verschillen in belangrijkheid en belangrijke ‘nodes’ zijn ‘centers’. “(…) any component of a network is a node and its function and meaning depend on the programs of the network and on its interactions with other nodes in the network.” (2009: 19)
Deze netwerksamenleving ‘doet iets’ met sociale verhoudingen. In het algemeen geldt – en dat is een eerste belangrijke constatering – dat het bij netwerken gaat om verbinden. Netwerken zijn verbindingen tussen ‘elementen’, wat mensen, instituties, materie, technologie etc. kunnen zijn. “De essentie van een netwerk is verbinding, maar meer in het bijzonder het feit dat ‘verbinden’ doet openen”, schrijft Boutellier (2011: 120). Het verbindt verschillende eenheden aan elkaar en biedt daarmee grote organisatie- en ordeningsmogelijkheden. Hoewel netwerken zowel coöperatief als competitief en zowel insluitend als uitsluitend kunnen zijn, geldt de gerichtheid op verbinden als basiskenmerk (Van Dijk 2006).
Een tweede kenmerk dat in het verlengde hiervan ligt is wat in de vorige paragraaf al is aangeduid met de ‘culture of sharing’. Door nieuwe informatietechnologie nemen communicatie en media een heel andere rol in dan voorheen. Castells (2009) duidt de nieuwe manier van communicatie als ‘self-masscommunication’. Dat betekent in elk geval dat de relatie tussen zenders en ontvangers vervaagt, en iedereen kan – los van de traditionele massacommunicatie- instrumenten – zelf gaan zenden aan iedereen. De netwerklogica bevordert het delen, in eerste instantie op het gebied van communicatie en sociale media, maar het is zoals Botsman & Roger terecht opmerkten een attitude die zich verder ontwikkelt. Het biedt een faciliterende structuur en is tegelijkertijd cultuurvormend. “And now we have reached a powerful inflection point, where we are starting to apply the same collaborative principles and sharing behaviors to other physical areas of our everyday life.” (Botsman & Rogers 2010: xx) Met andere woorden, het creëert een attitude van samenwerken en delen.
Nu kunnen we duidelijk zien hoe informatisering en de netwerksamenleving bijdragen aan de nieuwe sociale dynamiek. Internet, nieuwe communicatietechnologie (sociale media) en de logica van verbinden die dit produceert bevorderen het delen en de samenwerking. Wat het netwerken als activiteit (het delen en verbinden) duidelijk maakt is dat het onze invloedssfeer of handelingsvermogen vergroot (Castells 2009 spreekt over ‘macht’ en de macht van netwerken). We merken dat in een netwerksamenwerking de slagkracht toeneemt. Het is gemakkelijk geworden om dingen te delen en we hebben er baat bij. De logica van de netwerksamenleving re-configureert de manier waarop we samenwerken.

5.2 Identiteitsvormende invloed van de netwerksamenleving
De invloed van de netwerksamenleving gaat echter nog verder dan het bieden van een nieuwe sociale infrastructuur en organisatielogica. Ze heeft sterke invloed in de manier waarop mensen hun identiteit en individualiteit beleven. Het type identiteit en de verhouding tussen individu en gemeenschap die de netwerksamenleving produceert is weliswaar méér individualistisch dan in het verleden, maar houdt nog steeds een focus op collectieven, zij het op een nieuwe manier.
Als we identiteitsvorming in de netwerksamenleving vergelijken met identiteitsvorming in de zuilensamenleving dan valt direct het verschil op. In de netwerksamenleving vormen individuen de basis van de sociale structuur, in tegenstelling tot voorheen, toen het collectief bepalend was voor het individu (Van Dijk 2006). De huidige maatschappelijke structuur kent minder intensieve collectieven, is polycentrisch georganiseerd en minder inclusief. Er is nog een verschil. In een verzuilde samenleving lag de identiteit in een zuil en werd die identiteit antithetisch en collectief gevormd. Daarbij vormde levensbeschouwing een belangrijke bron en scheidslijn. In een netwerksamenleving vormt het individu zijn eigen identiteit, waarbij men zich verbindt met andere mensen en instituties. Niet een collectief vastomlijnd verband en een duidelijke levensovertuiging bepalen de persoonlijke identiteit; identiteit wordt nu gevormd door het individu, samen met anderen aan wie men is verbonden en aan wie men zich bewust verbindt. In een netwerkcontext vindt identiteitsvorming niet plaats op wat mensen onderscheidt, maar op wat ze bindt (zie ook Van der Stoep 2010).
De combinatie van factoren als delen, verbinding leggen, het besef van wederzijdse afhankelijkheid en toename in kracht bij samenwerking maken dat een heel geschikte sociale en culturele context ontstaat voor coöperatieve samenwerking zoals we in alle drie de maatschappelijke sferen beschreven zagen. Het is mede door de netwerksamenleving dat deze nieuwe sociale houding toeneemt.

6. De balans opmaken
Het vraagstuk dat in dit artikel centraal staat is de ‘sociale staat’ van onze samenleving, de kwaliteit van gemeenschappen in het licht van moderniseringsprocessen. In het voorgaande heb ik die zorg geduid als spanning tussen Gemeinschaft en Gesellschaft en heb ik laten zien hoe in de sociale filosofie de zorg om de gemeenschap in de laatmoderniteit naar voren komt. Daarna heb ik betoogd dat er een nieuwe sociale dynamiek ontstaat in verschillende domeinen, maar juist ook in de hoek die we de harde kanten van de laatmoderne tijd noemen (consumptiecultuur, bedrijfsleven). Deze sociale dynamiek stimuleert verbinding (connectiviteit) en compenseert of corrigeert het flexibel kapitalisme met zijn coöperatieve wending (collaborative consumption, collaborative communities). Beide gevaren die in paragraaf 2 zijn benoemd worden hier gecompenseerd. Op basis daarvan heb ik betoogd dat van desintegratie geen sprake is met het verlies van de traditionele gemeenschap; in plaats daarvan neemt het ‘licht’ sociaal kapitaal toe en kristalliseert zich een sociale ordening uit van connectieve individuen. Tot slot heb ik beargumenteerd dat deze nieuwe sociale dynamiek en sociale identiteit voortkomt uit de bedding van maatschappelijke processen van de laatmoderniteit (informatisering, individualisering) die door sociaal-filosofen juist als het grote probleem voor sociabiliteit werden gezien. In deze paragraaf wil ik verder de balans opmaken: wat kunnen we nu concluderen met betrekking tot de sociale staat van de samenleving en de tegenstelling tussen Gemeinschaft en Gesellschaft?
De eerste conclusie die uit voorgaande getrokken kan worden is dat de Gesellschaft niet alleen maar een gevaar is voor het sociaal kapitaal en de sociale staat van de samenleving. De dominante gedachte dat de moderniseringsprocessen verschraling van het sociale leven teweegbrengen, moet dus worden herzien. Hoewel de laatmoderniteit het tijdperk van individu en authenticiteit is, betekent dit niet dat slechts een proces van atomisering plaatsvindt. Integendeel, ook in de Gesellschaft vindt productie van sociaal kapitaal plaats. Binnen de condities van de nieuwe informatietechnologie (het internet), het kapitalisme en bedrijfsleven en binnen de cultuur van individualiteit ontstaan nieuwe vormen van samenwerking en productie van sociaal kapitaal. Weliswaar ‘licht’ sociaal kapitaal, maar ook daarvan is betoogd dat die voldoende sociale stabiliteit kan opleveren. ‘Dunne’ relaties behelzen niet slechts koud individualisme. Het beeld van een Gesellschaft die alleen maar voor desintegratie zorgt, moet dus bijgesteld worden.
Dit betekent echter niet dat er niets aan de hand is. Dat is de tweede conclusie die getrokken kan worden. Hoewel gesteld kan worden dat de Gesellschaft niet alleen maar bedreigend is voor de Gemeinschaft, wil dit nog niet zeggen dat de zorg om de Gemeinschaft geheel overbodig is. In de eerste plaats niet omdat ook de nieuwe sociale dynamiek zijn zwaktes heeft. De moderniteit is geen zwart gat, maar zit vol met ambivalenties. De netwerksamenleving kent ook zijn schaduwzijden: onzekere identiteit, sociale uitsluiting. Verhoudingen worden steeds meer gevormd op basis van toegang tot kennis en informatie. En dit is op zichzelf ook weer de oorzaak van nieuwe sociale scheidslijnen: de diplomademocratie (Bovens 2012). In de tweede plaats blijft zorg om de gemeenschap nodig omdat de nieuwe sociale dynamiek nog niet direct de kracht van de traditionele gemeenschap versterkt. Er zijn goede redenen waarom dat wel van belang is. Daarover zo dadelijk meer. In de derde plaats vormt de nieuwe sociale dynamiek een compensatie tegenover de harde kant van de Gesellschaft, die nog bepaald niet tot het verleden behoort. Hoe kunnen we de nieuwe sociale dynamiek nu duiden in de tegenstelling tussen Gemeinschaft en Gesellschaft? Is het samenlevingsherstel een overwinning van de Gemeinschaft op de Gesellschaft en wat betekent dat dan? Wat er met de nieuwe sociale dynamiek plaatsvindt is enerzijds een correctie van de Gesellschaft: met coöperativiteit en connectiviteit worden opnieuw waarden die in elk geval in de Gemeinschaft belangrijk zijn opnieuw geïntroduceerd in de Gesellschaft. In zoverre is het een overwinning van de Gemeinschaft. Tegelijkertijd is het geen herstel van de Gemeinschaft in de zin dat de traditionele samenlevingsstructuur weer terugkomt en de Gesellschaft de rug wordt toegekeerd. De nieuwe sociale dynamiek komt tot stand in de bedding van de laatmoderne tijd, mede als resultaat van informatisering en de netwerksamenleving. Daarmee is het al iets van de Gesellschaft. Weliswaar is de nieuwe sociale dynamiek een kritiek op de gesignaleerde zorgen rond neoliberalisme en individualisering, het antwoord, coöperativiteit en connectiviteit, is kwalitatief verschillend van de negentiende- en twintigste-eeuwse civil society. De vergelijking in paragraaf 5 tussen netwerk en zuil is daarvoor illustratief (zie verder Van Putten 2014). Veeleer vindt een synthese plaats tussen principes van Gemeinschaft en Gesellschaft. Bepaalde waarden (zoals vertrouwen en coöperatie) worden in de Gesellschaft belangrijker, maar tegelijkertijd wordt dat vertrouwen gemedieerd door een technologische infrastructuur (zie de voorbeelden onder het kopje ‘collaborative consumption’). De vraag is of de pogingen tot gemeenschapsherstel zoals die in de politiek in het tijdperk Balkenende zijn vormgegeven (zie paragraaf 1) hebben bijdragen aan de kentering in de Gesellschaft. Die burgerschapsbeweging was immers een bewuste strategie om meer gemeenschapszin in te brengen. Deze vraag is niet trefzeker te beantwoorden. In elk geval heeft deze beweging bijgedragen aan een discourswijziging waarin we gemeenschapszin en burgerschap belangrijker zijn gaan vinden.

7. De belofte van coöperatief netwerkende individuen en de toekomst van de samenleving
Ter afronding nog een enkele opmerking over het perspectief dat in deze nieuwe sociale dynamiek ligt en in hoeverre christelijk-sociale en christendemocratische denkers hiermee tevreden kunnen zijn.
Hoe betekenisvol is de opkomst van de nieuwe sociale dynamiek? Draagt ze een belofte in zich met betrekking tot blijvende verbetering van de sociale staat van de samenleving? Heel eenvoudig is dat niet te zeggen. Ze laat in elk geval zien dat er ook in de bedding van de (geseculariseerde) moderne maatschappij mogelijkheden tot gemeenschap zijn. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de sociale dynamiek kwantitatief nog beperkt is; het is een ontluikende sociale dynamiek. De mainstream van bestaande instituties en organisaties ademen nog de cultuur van neoliberalisme en individualisme. Sommigen suggereren dat een transitie naderbij is, dat sociale verhoudingen definitief zullen veranderen (Rotmans 2012; Hilhorst & Van der Lans 2013). Hoewel het mooi zou zijn, klinkt dat mij te optimistisch. In elk geval kan het geen terugkeer naar de traditionele gemeenschap betekenen. Maar het is verder vooral sterk afhankelijk van de vraag hoe de cultuur van coöperativiteit en connectiviteit zich verhoudt tot wat hierboven de ‘cultuur van authenticiteit’ wordt genoemd. Daar zit een spanning tussen (zie ook Van Putten 2014; Van Putten & Beekers 2014). Of de nieuwe sociale dynamiek het afscheid van de cultuur van authenticiteit moet betekenen of dat deze cultuur van authenticiteit kan evolueren is onduidelijk. Het idee van authenticiteit en individualiteit zit diep in onze ‘sociale verbeelding’, zoals Taylor dat zegt. Op dat niveau zijn wijzigingen nodig en die zijn moeilijk te sturen.
Tot slot. Hoewel in het christelijk-sociale en christendemocratische perspectief de traditionele gemeenschap hoog in het vaandel staat, kunnen we positief zijn over de nieuwe sociale dynamiek. Er ligt hier zelfs een kans voor dit christelijke denken over de maatschappij om die sociale dynamiek verder te bevorderen, niet alleen in politiek beleid, maar ook door de samenleving lessen in coöpereren te geven. De coöperatieve dynamiek die ontstaat heeft volgens Buijs immers zijn voedingsbodem in de christelijke traditie (Buijs 2014). Tegelijkertijd blijft het van belang om de Gemeinschaft niet te vergeten. Kuiper (2009) heeft helemaal gelijk wanneer hij in Moreel kapitaal het belang van duurzame relaties, broederschap, partnerschap en vriendschap centraal stelt. Dit zijn relaties waarin de mens nog sterker tot ontplooiing komt. De winst van de nieuwe sociale dynamiek is dat ontvankelijkheid voor een aantal waarden uit de Gemeinschaft, zoals vertrouwen, verbinding en samenwerking, weer toeneemt. Dat is een verademing ten opzichte van het scherpe individualisme en daarin schuilt hoop voor de menselijkheid van de laatmoderne samenleving.

R.J. (Robert) van Putten MSc studeerde filosofie en bestuurskunde. Hij werkte afgelopen jaar als gastonderzoeker aan het wetenschappelijk instituut van de ChristenUnie, wat resulteerde in de recent gepubliceerde studie Coöperatiemaatschappij. E rjvanputten@gmail.com


Noten

1 Dit betoog vormt een uitwerking van een element uit mijn masterthesisonderzoek, zie Van Putten (2013). Onder andere het werk van socioloog Willem Trommel (2012) heeft mij op dit spoor gezet.
2 Zie met name de uitzendingen ‘Power to the people’ (8 oktober 2012), ‘Gaten in de markt’ (28 januari 2013), ‘Transitie NL. Kiemen van het nieuwe Nederland’ (15 april 2013) en ‘Mensen van nu’ (7 oktober 2013).
3 De voorbeelden en ontwikkelingen in de publieke sfeer zijn inmiddels via het debat over de participatiesamenleving al bekender, daarom hier minder uitvoerig uitgewerkt. Voor een meer uitgebreide bespreking zie de studie Cooperatiemaatschappij (Van Putten & Beekers 2014).

Literatuur

Abma, R. & Selten, P. (2004). Jongeren doen het samen. In J.W. Duyvendak & M. Hurenkamp (red.), Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid, pp.104-115. Amsterdam: Van Gennep.
Adler, P.S. & Heckscher, C. (2006). Towards Collaborative Community. In C. Heckscher & P.S. Adler (eds.) The Firm as a Collaborative Community, pp.11- 105. Oxford: Oxford University Press.
Bauman, Z. (2012). Vloeibare tijden. Leven in een eeuw van onzekerheid. Zoetermeer: Klement.
Benkler, Y. (2006). The Wealth of Networks. How Social Production Transforms Markets and Freedom. New Haven/London: Yale University Press.
Boomen, M. van den (2004). Virtuele banden en netwerkeffecten. In J.W. Duyvendak & M. Hurenkamp (red.), Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid, pp.137-151. Amsterdam: Van Gennep.
Botsman, R. & Rogers, R. (2010). What’s Mine Is Yours. How Collaborative Consumption is Changing the Way we Live. New York: HarperCollins.
Boutellier, J.C.J. (2011). De improvisatiemaatschappij. Over de sociale ordening van een onbegrensde wereld. Amsterdam: Boom Lemma Uitgevers.
Bovens, M. (2012). Opleiding als scheidslijn. Van oude en nieuwe maatschappelijke breukvlakken. Oratie/ Van Doornlezing 2012. Erasmus Universiteit Rotterdam. Brink, G.J.M. van den (2007). Moderniteit als opgave. Een antwoord aan relativisme en conservatisme. Amsterdam: SUN.
Buijs, G.J. (2014). De eeuw van de burger. Groen van Prinstererlezing WI ChristenUnie, Amersfoort.
Castells, M. (2009). Communication Power. Oxford: Oxford University Press.
Dijk, J.A.M.G. van (2006). The Network Society. London: Sage.
Duyvendak, J.W. & Hurenkamp, M. (red.) (2004). Kiezen voor de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Amsterdam: Van Gennep.
Etzioni, A. (2005). De nieuwe gulden regel. Gemeenschap en moraal in een democratische samenleving. Kampen: Ten Have.
Frissen, V. (2008). Digitaal knutselen. De doorbraak van het wilde denken. In V. Frissen & J. de Mul (2008) De draagbare lichtheid van het bestaan. Het alledaagse gezicht van de informatiesamenleving. pp. 15-27. Kampen: Klement/Pelckmans.
Giddens, A. (1991). Modernity and Self-Identity. Self and Society in the Late Modern Age. Stanford: Stanford University Press.
Hilhorst, P. & Lans, J. van der (2013). Sociaal doehet- zelven. De idealen en de politieke praktijk. Amsterdam/ Antwerpen: Atlas Contact.
Hustinx, L. (2009). De individualisering van het vrijwillig engagement. In G.J. Buijs, P. Dekker & M. Hooghe (red.) Civil society tussen oud en nieuw. pp. 211-224. Amsterdam: Aksant.
Kinneging, A. (2005). Geografie van goed en kwaad. Utrecht: Spectrum.
Kuiper, R. (2009). Moreel kapitaal. De verbindingskracht van de samenleving. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn.
Laeyendecker, L. (2013). Kritische stemmen. Maatschappijkritiek van oudheid tot heden. Budel: Damon.
Loo, H. van der & Reijen, W. van (1990). Paradoxen van modernisering. Muiderberg: Coutinho.
Putnam, R.D. (2000). Bowling alone. The collapse and revival of American community. New York: Simon & Schuster.
Putten, R.J. van (2013). De vierde weg. Een onderzoek naar de herordening van het maatschappelijk organiseren en een ontwerp van een alternatief. (Masterthesis Vrije Universiteit Amsterdam).
Putten, R.J. van (nog te verschijnen, 2014). (On)mogelijke routes voor ‘meer samenleving’. Kritische reflectie en passend alternatief. In Buijs, G.J. & J. Hoogland (red) Ontzuilde bezieling. Amsterdam: Boom.
Putten, R.J. van & Beekers, W.P. (2014). Coperatiemaatschappij. Solidariteit organiseren in de eenentwintigste eeuw. Amsterdam/Amersfoort: Buijten & Schipperheijn/WI ChristenUnie.
Rotmans, J. (2012). In het oog van de orkaan. Nederland in transitie. Boxtel: Aeneas.
Schinkel, W. (2007). Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie voorbij de maatschappij. Kampen: Klement.
Stoep, J. van der (2010) Hoe overleven levensbeschouwelijke organisaties de netwerksamenleving, Radix, 36 (2), 100-113.
Sennett, R. (2007). De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Amsterdam: Meulenhoff.
Sennett, R. (2012). Together. The Rituals, Pleasures & Politics of Cooperation. London: Penguin Books.
Sterk, E., Specht, M. & Walraven, G. (2013). Sociaal ondernemerschap in de participatiesamenleving. Van de brave naar de eigenwijze burger. Antwerpen: Garant. Taylor, C. (1994). De malaise van de moderniteit. Kampen: Kok Agora.
Taylor, C. (2010). Een seculiere tijd. Rotterdam: Lemniscaat.
Tönnies, F. (1887). Gemeinschaft und Gesellschaft. Leipzig.
Tonkens, E. (2006). De bal bij de burger. Burgerschap en publieke moraal in een pluriforme, dynamische samenleving. Amsterdam: Vossiuspers UVA (oratie). Trommel, W. (2012). Local Welfare and the Rise of the Crafting Community. In H. Kunneman (ed.) Good Work. The Ethics of Craftsmanship. pp. 77-92. Amsterdam: SWP Publishers.
Turkle, S. (2011). Alone together. Why we expect more from technology and less from each other. New York: Basic Books.
Verbrugge, A. (2004). Tijd van onbehagen. Filosofische essays over een cultuur op drift. Amsterdam: SUN.
Verbrugge, A. (2013). Staat van verwarring. Offer van liefde. Amsterdam: Boom.
Verhaeghe, P. (2012). Identiteit. Amsterdam: De Bezige Bij.
Wellman, B. (2001). Little boxes, glocalization, and networked individualism. In Digital cities II: Computational and sociological approaches. pp. 10-25. Berlijn: Springer.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014

Radix | 84 Pagina's

Contouren van samenlevingsherstel

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014

Radix | 84 Pagina's