Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een brief van pastor Judas (3, slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een brief van pastor Judas (3, slot)

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nog één keer aandacht voor de inhoud van dit voorlaatste Bijbelboek: de brief van Judas. Het is maar een klein briefje. Het heeft niet eens een indeling in hoofdstukken. Veel verschillende onderwerpen worden er niet in behandeld. Nee, eigenlijk maar één! Judas lijkt wel een erg eenzijdige pastor. Of, anders gezegd: een heel eentonige speelman. Hij bespeelt, zo lijkt het, maar één snaar van zijn viool. En hoe is de klank die hij voortbrengt? Een donkere! Die van de waarschuwing. “Ik moet u vermanen!”, schijft hij aan het begin. “Ik was van plan om over de zaligheid in Christus te schrijven. Maar ik heb mijn voornemen moeten veranderen. In plaats van mooie stichtelijke woorden te schrijven, moet ik u iets op het hart binden. Ik moet u waarschuwen!” Waarschuwen voor ongeestelijke mensen, die de gemeente dreigen binnen te komen. Waarschuwen voor ongeestelijke ontwikkelingen. Voor gevaren die de gemeente kunnen verwoesten.

Wel, wat Judas aankondigt, dat doet hij ook. Metterdaad. Heel scherp. En bij herhaling. Zo zelfs dat deze of gene lezer van zijn brief op enig moment zou kunnen denken: “Nou, Judas, nu weten we het wel. Nu heb je het wel gezegd … Zijn we er nog niet doorheen? Moet er nu nog een schepje bovenop?” Totdat we bedenken, dat het ’t Woord van God is. De Heilige Geest Zelf heeft het gewild dat Judas dit schrijven zou. Met het oog op toen en daar. Maar ongetwijfeld ook voor de kerk van de latere eeuwen. Daarom ook van onze eeuw. De brief van Judas is er ook voor ons.

Kudde

In de verzen 17-19 vat hij zijn tot nu toe gebrachte boodschap samen. Hij onderstreept ze met een verwijzing naar “de woorden die voorzegd zijn door de apostelen van de Heere Jezus Christus.” Hebben zij ook al niet gezegd dat er in de laatste tijden ongeestelijke mensen de gemeente zouden binnenkomen, “natuurlijke mensen die de Geest van God niet hebben”? Heeft Judas soms gedacht aan de woorden die Paulus in zijn laatste contact met de ouderlingen van Efeze tot hen richtte? Hij had het toen over wrede wolven die de kudde niet zouden sparen. Over die kudde sprak de apostel toen met ontroerende woorden. Het is “de kudde over welke de Heilige Geest ons tot opzieners heeft gesteld, om namelijk de kudde van God te weiden, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed” [Hand. 20]. Het is dus een duur betaalde kudde. Christus gaf er Zijn leven voor. Vandaar de grote zorg en toewijding om de schapen van Christus te bewaren bij het overgeleverde geloof.

Als Judas aan die apostolische woorden heeft herinnerd, verandert de toon van zijn brief. “Maar geliefden, bouwt gij uzelf op uw allerheiligst geloof, biddende in de Heilige Geest. Bewaart uzelf in de liefde Gods, verwachtende de barmhartigheid van onze Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven.” Liefdevolle vermaningen zijn het. Posi tief verwoord nu. Bedoeld als geestelijke toerusting van Christus’ gemeente in de strijd. Vanwaar zal haar hulp komen? Hoe zal zij wijsheid, moed en bedachtzaamheid ontvangen om in deze strijd staande te blijven? Het zal niet anders kunnen dan wanneer zij zich fundeert op wat Judas noemt “uw allerheiligst geloof.” Wat dat geloof is?

Dat is niet iets. Maar dat is Iemand. Dat is niemand minder dan Hem, van Wie de apostel Paulus schreef, dat hij niets en niemand wilde weten om te prediken, dan Jezus Christus en Die gekruisigd. Dat bedoelt ongetwijfeld ook Judas. Ik wijs op de prachtige uitleg van de Statenvertalers in hun kanttekening: “Bouwen op het allerheiligst geloof, dat is: het vertrouwen dat gij hebt op de Zaligmaker Jezus Christus, om dat vertrouwen te behouden, daarin toe te nemen, en daarop alle christelijke deugden (dus heel je leven, met alles wat je doet) te vestigen. Namelijk op de leer van de heilige profeten en apostelen, die gij geloofd en eenmaal aangenomen hebt, daarin dagelijks meer en meer toenemende, en bij dezelve vast blijvende!”

Wie hebben het nodig om zich ervan te vergewissen dat ze vast staan? Dat ze stevige grond onder de voeten hebben? Het zijn zij die weten van hun eigen ongestadigheid en wankelmoedigheid. Die zichzelf kennen als mensen die zomaar meegenomen zouden kunnen worden met allerlei wind van leer. Daar weet Judas kennelijk ook van. Aangaande zichzelf en ook wat betreft de christenen aan wie hij schrijft.

Daarom knoopt hij aan zijn advies om te bouwen op de vaste grond van het geloof een extra vermaning vast. Namelijk om te bidden “in de Heilige Geest.” Een bouwend christen is een biddend christen. Dat hoort bij elkaar. En een ware bidder is een bidder in de Heilige Geest. Bidden in de Geest is bidden door de Geest om de Geest. Want vanuit onszelf weten wij niet te bidden zoals het hoort. Dat moest zelfs de apostel Paulus belijden [Rom. 8]. En eerder al was het de nood van de discipelen, dat ook zij niet konden bidden. Daarom gingen ze naar de Heere Jezus, en ze vroegen Hem: “Leer ons bidden!” [Lukas 14]. En de Zaligmaker heeft het ze geleerd. Want Hij heeft hun Zijn Geest gegeven. De Geest der genade en der gebeden!

De Heilige Geest van Wie Paulus tot zijn eigen troost schrijft: “De Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen.” Zo alleen kunnen ze staande blijven.

Liefde

Het slot van Judas’ brief laat zijn diepste drijfveer zien. Het is de liefde van Christus. Uit die bron putte hij, ook in zijn allerscherpste vermaningen. Wie immers Christus liefheeft, die heeft ook de gemeente van Christus lief. Vanwege die liefde heeft hij ze niet over voor afval en verderf. Ook Paulus wijst er één van de gemeenten op hoezeer de Heere te vrezen is: “wetende de schrik des Heeren.” Maar in één adem voegt hij erbij: “de liefde van Christus dringt ons.” Daarom beweegt hij de mensen tot geloof en bekering [2 Kor. 5]. Wel, zo ook Judas in zijn brief: “Bewaart uzelf in de liefde Gods …” Wat een liefdevolle vermaning. Die liefde van God – dat is allereerst de liefde waarmee Christus de Zijnen liefheeft. Zijn liefde die Hij in hun harten heeft uitgestort. Die liefde ontvangt haar vrucht in de wederliefde tot Christus. “Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.” En nu luidt de opdracht om in die liefde ook te volharden. “Bewaart uzelf in de liefde Gods, verwachtende de barmhartigheid van onze Heere Jezus Christus ten eeuwigen leven.”

Wat Judas als voornemen had, namelijk om te schrijven over de zalig heid die hij en de geadresseerden gemeen hebben, daar gaat het nu toch van komen. Wat is die zaligheid immers anders dan de barmhartigheid van Jezus Christus. Gods ontferming in Zijn geliefde Zoon, voortkomend uit Zijn eeuwige liefde. De innerlijke bewegingen van de barmhartigheid van onze God, met welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte. Die liefde is van eeuwigheid en tot in eeuwigheid. De liefde vergaat nimmermeer. Met die ontfermende liefde heeft de Heere Zijn kerk geroepen en geheiligd. In die liefde bewaart Hij hen ook [vers 1] en zal Hij hen bewaren [vers 24]. En tegelijkertijd hebben zij de roeping zichzelf in die liefde te bewaren [vers 21]. Wat hen daarin staande houdt, is de verwachting van Gods barmhartigheid ten eeuwigen leven.

Het is met het oog op dit machtige perspectief dat Judas toch nog één keer een stevige aansporing onder woorden brengt. Namelijk om de gemeente heilig te houden. Hoe? Door de dwalende christenen met onderscheid en wijsheid te behandelen. Twijfelenden moeten onderwezen, dwalenden teruggebracht en zwakken ondersteund worden. Nee, ze zijn er niet bij gebaat wanneer ter wille van de lieve vrede alles maar met de mantel van de zogeheten liefde wordt toegedekt. In wijsheid en onderscheiding moet gehandeld worden. En – hoe vreemd het ook klinkt – in naam van de liefde van Christus moet er ook haat zijn. Haat tegen alles wat het heil van de gemeente ondermijnt. Ontferming voor de zondaar, maar haat tegen de zonde. Radicaal zelfs: haat ook de rok die door het zondige vlees bevlekt is! Al met al: liefde en ontferming voor de dwalenden: ruk ze uit het vuur waarin ze dreigen terecht te komen. Maar vrees voor en afkeer van de dwaling.

Judas eindigt met een kostbare zegenbede. Een uitbundige doxologie, een lofprijzing aan het slot van zijn pastorale vermaningen en vertroos tingen: “Hem nu, Die machtig is u van struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen voor Zijn heerlijkheid in vreugde, de alleen wijze God, onze Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. Amen.”

Dit artikel werd u aangeboden door: De Wekker

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 2020

De Wekker | 24 Pagina's

Een brief van pastor Judas (3, slot)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 januari 2020

De Wekker | 24 Pagina's