Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Er is geen God en Philipse is zijn profeet

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Er is geen God en Philipse is zijn profeet

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gert van den Brink
Er is geen God en Philipse is zijn profeet
De onredelijkheid van een atheïst


Kampen: Kok 2010
214 pagina’s
ISBN 9789043516518

Het atheïsme heeft de afgelopen jaren een nieuw gezicht gekregen. Een groep zogenaamde ‘new atheists’, waarvan Richard Dawkins de bekendste vertegenwoordiger is, heeft in tientallen boeken op een agressieve en triomfantelijke wijze gepoogd definitief met het godsgeloof af te rekenen. God is een misvatting, religie leidt slechts tot geweld en de wetenschap heeft het geloof overbodig gemaakt. Opvallend is de bezorgde ondertoon in deze atheïstische geschriften. Het fenomeen religie blijkt hardnekkiger te zijn dan aanvankelijk werd gedacht en daarom wordt geen retorisch middel geschuwd om het bestaan van de reeds doodverklaarde God te weerleggen. Minstens even triomfantelijk, maar wetenschappelijker van toon, was het Atheïstisch manifest (1995, in 2004 aangevuld met De onredelijkheid van religie) van Herman Philipse. In zijn nieuwe boek Er is geen God en Philipse is zijn profeet vraagt theoloog en godsdienstfilosoof Gert van den Brink opnieuw aandacht voor de opvattingen van Nederlands bekendste atheïst en poogt hij aan te tonen dat niet het theïsme maar het atheïsme onredelijk is. Hiertoe probeert hij door de atheïstische vanzelfsprekendheid in Philipses publicaties heen te prikken en het debat terug te brengen op de kernvraag: bestaat God?
Van den Brink merkt om te beginnen terecht op dat Philipse zich niet zozeer door zijn motivaties en hartstocht onderscheidt van de nieuwe atheïsten, maar door zijn filosofische insteek. Voor Philipse leidt filosofisch denken, dat hij definieert als een poging te komen tot een ‘zo beredeneerd mogelijke wereldbeschouwing’ door zich te laten informeren door de (natuur)wetenschappen, onvermijdelijk tot atheïsme. De hoofdthese van Er is geen God en Philipse is zijn profeet is nu dat zijn atheïsme ‘argumentatief sterk afhankelijk’ is van specifieke epistemologische en semantische opvattingen. Deze opvattingen worden hieronder verder besproken, maar allereerst een opmerking over de insteek van het boek. Door Philipse te bestrijden op zijn eigen terrein en aan te tonen dat deze epistemologische en semantische opvattingen niet onomstreden zijn, wordt de onredelijkheid van het theïsme weerlegd en die van het atheïsme aannemelijk gemaakt. Deze door Van den Brink gevolgde methode is echter niet zonder gevolgen. De indruk die namelijk wordt gewekt, is dat ook de vraag naar het bestaan van God en de kennis en ervaringen die daar mee samenhangen zich niet onttrekken aan een filosofisch oordeel. De auteur suggereert dit ook door een onderscheid tussen theologische en filosofische waarheid te verwerpen. Maar als Van den Brink een redelijk doordacht atheïsme van Philipse verlangt, zal hij ook zijn eigen godsgeloof redelijk moeten kunnen onderbouwen. De vraag is echter of deze houding recht doet aan de eigen aard van christelijk geloof en er wat betreft het bestaan van God uiteindelijk ook niet een sprong van het geloof vereist is.
Kortom, Van den Brink laat zich mijns inziens te gewillig dagen voor een door Philipse ingestelde rechtbank van de rede.
Vanuit de gedachte dat de aanval de beste verdediging is, bestrijdt de auteur Philipse op twee fronten. Het eerste front is dat van de epistemologie en semantiek. Van den Brink argumenteert dat Philipses atheïsme, dat hij zelf aanduidt als ‘disjunctief atheïsme’, gefundeerd is op een onhoudbaar empiricisme.
Philipse beweert kortweg dat het bestaan van God óf onwaar óf betekenisloos is. Het woord ‘God’ zou betekenisloos zijn als dit buiten het domein van de rede ligt ofwel geen empirische inhoud heeft en de propositie ‘God bestaat’ onwaar als deze daadwerkelijk met de waarneming wordt geconfronteerd.
Beide beweringen blijken gebaseerd te zijn op het empiricisme, het idee dat waarneming het criterium is voor zowel kennis als betekenis. ‘Redelijkheid’ wordt door Philipse gelijkgesteld aan ‘empiricistisch’. Van den Brink wijst echter op een aantal zwaktes van Philipses empiricistisch kennis- en betekeniscriterium en laat onder meer zien dat dit criterium niet voldoet aan haar eigen vereiste, gevoelig is voor sceptische tegenwerpingen en er evengoed alternatieve opvattingen van kennis en betekenis zijn. Ook wordt Philipse verweten zich in zijn bespiegelingen niet aan zijn eigen empiricistische criterium te houden. Dit inconsistente karakter van Philipses godsdienstkritiek had echter meer benadrukt mogen worden.
Het tweede front in het boek is dat van de moraal. Net als het theïsme, zo redeneert de auteur, zal het atheïsme een verklaring moeten hebben voor de oorsprong en de eigenheid van de moraal. Als deze niet kan worden gegeven, schiet het atheïsme ten opzichte van het theïsme te kort. Hoewel Van den Brink hier de vinger op een gevoelige plek legt, rijst de vraag of de moraal wel een verklaring behoeft en zo ja, of dit niet resulteert in een ‘God van de gaten’. Het uitblijven van een aannemelijke naturalistische verklaring van de moraal wordt door Van den Brink namelijk gezien als een argument voor het theïsme, dat stelt dat de moraal van God komt en de mens als moreel wezen is geschapen.
Maar wat als atheïsten daadwerkelijk met een plausibele alternatieve verklaring van de moraal voor de dag komen? In dat geval staan een geopenbaarde en een wetenschappelijke of filosofische verklaring tegenover elkaar en wordt de laatste doorgaans aannemelijker gevonden.
Hoe het ook zij, Van den Brink argumenteert dat Philipses opvatting van de moraal niet deugdelijk is en de christelijke verklaring van de moraal ‘superieur’ aan de atheïstische. Net als veel andere atheïsten baseert Philipse zich in dezen op de evolutionaire ethiek van onder meer Frans de Waal (en met name zijn Primates and Philosophers. How Morality Evolved). Het verschil tussen mens en dier zou slechts gradueel zijn, waardoor moraliteit zich via biologische en culturele evolutie heeft kunnen ontwikkelen tot een willekeurig evolutionair voordeel. Van den Brink laat onder meer zien dat Philipses evolutionaire verklaring weliswaar een descriptieve verklaring geeft voor het ontstaan van een moreel vermogen, maar geen basis kan verschaffen voor het waar of gerechtvaardigd zijn van morele overtuigingen. De evolutionaire ethiek heeft te kampen met moreel relativisme en vervalt eenvoudig in een zogenaamde ‘natuurlijke drogreden’ waar het probeert morele normen te ontlenen aan natuurlijke standen van zaken in de werkelijkheid. In het slothoofdstuk laat de auteur zien hoe rechtvaardigheid en gerechtigheid pas echt tot hun recht komen in de christelijke (gereformeerde) ethiek.
Hoewel Van den Brink hierover interessante dingen schrijft, leidt het hoofdstuk af van de boodschap van de rest van het boek. Het belang van het theïsme inzake rechtvaardigheid is namelijk geen bewijs voor haar redelijkheid en evenmin voor de onredelijkheid van het atheïsme. Bovendien bevestigt de auteur in dit hoofdstuk atheïsten in hun vooroordelen omtrent religie en gewelddadigheid door rechtvaardigheid rechtstreeks te verbinden met eeuwige straf in het hiernamaals en het bestaan van een hel.
Samenvattend geeft het boek Er is geen God en Philipse is zijn profeet niet alleen een systematisch overzicht van Philipses ‘stokpaardje’ godsdienstkritiek, maar is het vooral een goed voorbeeld van een analytische bekritisering van zijn atheïsme op niveau. Van den Brink put uit een breed scala aan bronnen en geeft er voortdurend blijk van op de hoogte te zijn van de filosofische deelgebieden waar hij zich in beweegt. De opbouw van het boek is daarentegen wat verwarrend en de auteur verliest zich soms in populair taalgebruik (zoals “strijdend sterven is zoveel beter dan met doorligplekken wegkwijnen op een bedje”). Tot slot het volgende. Philipse heeft Van den Brink in een debat naar aanleiding van het verschijnen van dit boek verweten dat hij hem “systematisch verkeerd begreep”.
De kritiek uit “het boekje” zou berusten op “verkeerd citeren, niet goed begrijpen en manifeste drogredenen”. Deze verwijten zijn echter onterecht en lijken afkomstig van een slechte verliezer. Een steekproef leert dat Van den Brink correct citeert uit de publicaties van Philipse en deze in een passende context behandelt. Juist doordat hij zo analytisch te werk te gaat, lijkt ook van drogredenen geen sprake. Het is dan ook aan Philipse om dit aan te tonen en het debat op niveau voort te zetten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

Radix | 72 Pagina's

Er is geen God en Philipse is zijn profeet

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2010

Radix | 72 Pagina's