Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Paascongres 2006 Christen-zijn en Kapitalisme

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Paascongres 2006 Christen-zijn en Kapitalisme

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding: de Accra verklaring

In augustus 2004 aanvaardde de Wereldbond van de Gereformeerde Kerken (WARC2) op haar vergadering in Accra (Ghana) een geloofsverklaring over de economie. De verklaring is een antwoord op

• de grote verschillen tussen rijk en arm: iedere dag komen naar schatting 24 duizend mensen door honger en ondervoeding om;

• het verdwijnen van diersoorten, uitputting van visvoorraden, ontbossing en bodemerosie en klimaatverandering.

De vergadering stelt dat de oorzaken van beide problemen nauw met elkaar samenhangen en het product zijn van een onrechtvaardig economisch systeem. Het beleid van stimulering van economische groei in de geïndustrialiseerde landen en het winststreven van multinationale ondernemingen hebben de aarde geplunderd en het milieu ernstig geschaad. De kern van de belijdenis vormt een afwijzing van wat zij noemt de ‘neoliberale globalisering’, die ervan uitgaat dat ongeremde vrije competitie, consumentisme en onbeperkte economische groei en accumulatie van rijkdom het beste zijn voor de hele wereld.

De belijdenis is scherp in haar bewoordingen. Zij beschouwt het neoliberale systeem als ontrouw aan God. Zij verwijst daarbij naar Lucas 16,13, waarin Jezus ons leert dat we niet zowel God als Mammon kunnen dienen. De scherpe afwijzing van het neoliberale systeem komt vooral tot uitdrukking in het derde deel van de verklaring, waar beurtelings een geloofsuitspraak en een verwerping worden uitgesproken. Zo stelt de belijdenis bijvoorbeeld3:

‘Wij geloven dat God een verbond heeft gesloten met de gehele schepping (Genesis 9,8-12). God heeft op aarde een gemeenschap tot stand gebracht die gegrondvest is in het visioen van gerechtigheid en vrede… Daarom verwerpen wij de cultuur van buitensporig consumentisme en wedijverende hebzucht en egoïsme van de neoliberale wereldmarkt…’

De WARC stelt dat de integriteit van het christelijk geloof op het spel staat als kerken zwijgen of weigeren te handelen ten aanzien van het huidige systeem van neoliberale economische globalisering. De verklaring eindigt dan ook met een commitment dat de kerken zichzelf, haar tijd en energie in zullen zetten om de economie en de aarde te veranderen, te vernieuwen en te herstellen. Zij stelt dit gelijk aan de keuze voor het leven: ‘opdat wij en ons nageslacht zullen leven’ (Deuteronomium 30,19).

De vraag die dit artikel behandelt, is of er een christelijk alternatief is voor het kapitalisme. Allereerst start ik met enkele eenvoudige christelijke principes voor de economie. Vervolgens worden enkele voordelen van de vrije markt benoemd. Daarna zal worden aangeven dat de vrije markt ook een riskant ideaal is. Vervolgens bespreek ik een aantal correcties op de vrije markt en wat wij daarvan mogen verwachten. De laatste paragraaf sluit af met enkele noties over de persoonlijke verantwoordelijkheid als christen.

Christelijke principes

Als oriëntatie voor de evaluatie van de markt kunnen drie eenvoudige christelijke principes gelden die met elkaar en onderling in evenwicht moeten zijn.

Het eerste principe is dat economische activiteiten en het creëren van welvaart legitiem zijn. Arbeid hoort intrinsiek bij de mens. Dat de mens naar het beeld van God geschapen is, impliceert ook dat economische groei in zekere zin natuurlijk is. De mens heeft als creatief wezen de gave om kennis te vermeerderen en deze aan te wenden voor productiviteitsgroei. Armoede en ascese zijn geen bijbelse idealen. Economische groei dient echter in balans te zijn met andere waarden. De mens is bijvoorbeeld ook geroepen om te rusten en te genieten van zijn welvaart en God de eer te geven voor het goede dat Hij geeft.

Een tweede principe is respect voor privaat eigendom. Sprekend is in dit verband het eschatologisch perspectief dat Jesaja 65 geeft: ‘zij zullen niet bouwen opdat een ander er wone; zij zullen niet planten, opdat een ander het ete en van het werk hunner handen zullen mijn uitverkoren genieten’. Je zou ook kunnen zeggen: er moet sprake zijn van loon naar werken. Dit is het principe van kapitalistische rechtvaardigheid. Maar ook dit principe moet weer in balans zijn met een ander principe, namelijk van zorg voor de ander. Het privaat bezit is niet absoluut. Iedereen moet namelijk in staat worden gesteld om in het eigen levensonderhoud te voorzien. Mocht een persoon onverhoopt niet meer daar toe in staat zijn en gedwongen zijn zijn productiemiddelen (land) te verkopen, dan dienen anderen voor hem zorg te dragen en te helpen weer op eigen benen te gaan staan. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de diverse geboden zoals het recht op de tiende van de oogst, het aren lezen, sabbatsjaar, jubeljaar, renteverbod en dergelijke. Sociale gerechtigheid houdt in dat ieder mens als beeld van God recht op een menswaardig bestaan heeft. Deze sociale gerechtigheid is ingebed in een gemeenschap waarin solidariteit heerst in de zin van innerlijke bewogenheid met het lot van de naaste. De bijbel schetst geen welvaartsstaat waarin individuen rechten toekomen zonder dat er sprake is van een levende gemeenschap van mensen die om elkaar geven.

Een derde norm is respect voor de schepping. In onze tijd betekent rentmeesterschap vooral ook het bewaren van en zorg dragen voor de schepping. Dat vereist een duurzame omgang met de schaarse middelen om welvaart te creëren.

Het ideaal van de vrije markt

Bovengenoemde principes kunnen tezamen worden uitgewerkt in een soort ideaalbeeld van de economie. Ook economen hanteren een ideaal. Namelijk, het ideaal van de perfect vrije markt. De vraag is: in hoeverre overlappen deze twee idealen: het ideaal van de economie van God en het ideaal van de economie van economen?

Maar laten wij eerst de vraag stellen waarom economen de vrije perfecte markt als ideaal zien. Allereerst is dat omdat zij geloven dat dit de welvaart bevordert. Dit argument voert terug op het bekende boek van Adam Smith (1723-1790) An Inquiry into the Nature and Causes of The Wealth of Nations (1776). Voor zijn tijd was de economische politiek mercantilistisch en in hoge mate gereguleerd door de overheid. De deregulering van de markt in combinatie met de industriële revolutie genereerde een enorme economische groei na 1800. De reële lonen verdubbelden in Groot- Brittannië tussen 1800 and 1850 en daarna nog eens tussen 1850 and 1900. Als gevolg hiervan nam de vrijheid van keuze toe (Novak 1982). Een van de verklaringen die Adam Smith hiervoor geeft is dat de markt een hoge mate van specialisatie tussen verschillende bedrijven en sectoren toestaat. In het eerste hoofdstuk van The Wealth of Nations illustreert Adam Smith de voordelen van arbeidsverdeling door het voorbeeld van de naaldenfabriek. Een arbeider die niet gespecialiseerd is kan nauwelijks 20 naalden op een dag produceren. Door het werk in acht verschillende handelingen te verdelen en deze door verschillende mensen uit te laten voeren, kan een groep van tien arbeiders 48.000 naalden op een dag produceren. De arbeidsverdeling maakt het mogelijk dat een arbeider een grote vaardigheid ontwikkelt in de handeling waarin hij zich specialiseert. Bovendien wordt tijd bespaard die anders verloren gaat door het switchen naar andere handelingen. Een derde reden waarom arbeidsverdeling de productiviteit ten goede komt is dat het opdelen in taken ook de uitvinding van gespecialiseerde machines bevordert waarmee de arbeider zijn productiviteit nog verder kan opvoeren.

Een vergaande arbeidsverdeling tussen verschillende handelingen, bedrijven en bedrijfstakken vergt echter wel een veel hogere mate van uitwisseling van goederen. Een huishouden dat grotendeels zelf in de eigen behoeften voorziet, hoeft slechts een klein deel van de eigen producten te verhandelen om volledig in de eigen behoeften te voorzien. Een huishouden of bedrijf dat slechts één product produceert, moet een zeer groot deel daarvan verhandelen om andere producten te verwerven die noodzakelijk zijn voor het levensonderhoud. De markt is een efficiënt mechanisme om al deze ruilhandelingen tot stand te brengen en wel om drie redenen (Browning and Zupan 1996). Als er sprake is van perfecte concurrentie, is de prikkel aan de aanbodzijde maximaal om zo efficiënt mogelijk te werken en productiviteitsverhogende innovaties te doen. Bovendien is er sprake van een optimale allocatie van goederen. Als de smaken van de consumenten veranderen, zal de prijs van de goederen die uit de gratie raken dalen, terwijl de prijzen van de goederen waar vraag naar is stijgen. Bedrijven hebben dan een prikkel om hun productiefactoren te heralloceren ten behoeve van de producten waar vraag naar is. Philips, bijvoorbeeld, sluit zijn fabrieken waar traditionele beeldschermen worden gemaakt vanwege de opmars van platte televisies. Omdat de consument liever een TV met een plat scherm wil hebben, schrapt Philips 750 banen. In een goed functionerende markt zullen deze mensen na een periode van werkloosheid weer kunnen worden ingezet voor producten waar wel vraag naar is. Perfecte concurrentie betekent ook nog eens, dat is het derde voordeel, dat Philips die TV’s met platte schermen tegen een zo laag mogelijke prijs moet aanbieden. Anders verliest het bedrijf marktaandeel.

Een interessant en belangrijk aspect van Smith’s theorie is dat deze voor de samenleving optimale situatie gerealiseerd wordt door actoren die enkel hun eigen belang nastreven. Gemotiveerd door hun streven naar maximale winst (producenten) of maximale bevrediging van hun behoeften (consumenten), maken zij keuzes die niet alleen hun eigen belang dienen maar ook de welvaart van de samenleving als geheel ten goede komen. Zoals Smith stelt:

“He (the businessman) generally, indeed, neither intends to promote the public interest, nor knows how much he is promoting it...he intends only his own gain, and he is in this, as in many other cases, led by an invisible hand to promote an end which was no part of his intention... By pursuing his own interest he frequently promotes that of the society more effectually than when he really intends to promote it.” (1776: 351-2)

Adam Smith gebruikt het beeld van de onzichtbare hand als een metafoor voor de gedachte dat als mensen vrij met elkaar interacteren, het nastreven van hun eigen belang niet onverenigbaar is met de dienst aan het algemene goed (Peil 1995).4 Dit is de zogenaamde theorie van de onbedoelde gevolgen: alhoewel de ondernemer de bedoeling heeft om zijn eigen belang te dienen (als hij bijvoorbeeld de prijs van zijn product verlaagt om verlies aan marktaandeel te voorkomen), is het gevolg van zijn handeling dat hij de belangen van zijn klanten dient en uiteindelijk de gemeenschap als geheel. Zolang mensen goed hun eigen belang behartigen, dat wil zeggen over de deugd van prudentie beschikken, stuurt dat welbegrepen eigenbelang van al die actoren ons naar een uitkomst, die ook maatschappelijk het meest wenselijk is.

Perfecte marktwerking is niet alleen wenselijk omdat het welvaart genereert, maar ook omdat het mensen veel vrijheid laat. Niemand wordt gedwongen tot een bepaalde economische handeling. Als iemand TV’s met platte schermpjes niet zo belangrijk vindt, dan houdt hij of zij het toch bij de oude TV? En als iemand geld verdienen niet zo belangrijk vindt? Dat is geen probleem. De markt belet een persoon niet om wat minder uren te werken en tijd te besteden aan zaken die werkelijk als zinvol worden ervaren. Een vrije markt maakt het niet onmogelijk om rust te nemen en tevreden te zijn met wat minder welvaart. En als iemand werken fantastisch vindt en de talenten ervoor gekregen heeft en ervoor gaat, dan belet de markt niet om een substantieel deel van het verdiende inkomen af te staan ten behoeve van de medemens die het minder heeft.

Op een vrije markt is er dus niemand die ons dwingt om het goede na te laten. Als wij dan het goede leven niet weten te realiseren, ligt dat aan ons, niet aan die economische orde. In een perfect concurrerende economie ligt de macht namelijk bij niemand en bij iedereen. Vormen van machtsuitoefening via het opwerpen van handelsbarrières, waardoor mensen uitgesloten worden, zijn er niet. Geen bescherming van insiders, zodat ook outsiders een faire kans krijgen (Oosterwijk 2006). Dus geen landbouwsubsidies meer die onze boeren beschermen tegen producten uit ontwikkelingslanden. Geen aftrek van hypotheekrente. Dan kunnen de huizenprijzen wat dalen en wordt de woningmarkt toegankelijker voor toetreders. Natuurlijk, een markt legt heel veel restricties op onze vrijheid, omdat wij ook anderen vrij moeten laten in hun keuze. Elke beslissing wordt begrensd door externe randvoorwaarden die de markt oplegt, dat wil zeggen die de vrije keuzes van anderen aan ons opleggen. Dat is in een andere economische orde dan een markteconomie evengoed of misschien nog wel meer het geval.

De vrije markt is rechtvaardig!?

Misschien dat de vrije markt wel veel welvaart genereert en vrijheid laat in de zin van afwezigheid van dwang, maar hoe zit het met rechtvaardigheid? Is de markt niet onrechtvaardig?

Om die vraag te beantwoorden onderscheid ik twee typen van rechtvaardigheid. Kapitalistische rechtvaardigheid en sociale rechtvaardigheid. Kapitalistische rechtvaardigheid is, zoals ik al zei, dat je krijgt naar wat je bijdraagt. De bijbel geeft daar heel veel voorbeelden van, zoals in de gelijkenis van de talenten. Een perfecte markt beantwoordt daar goed aan. Als iemand iets bijdraagt, wat anderen de moeite waard vinden, krijgt hij of zij daar de terechte beloning voor. Let wel, anderen moeten het wel de moeite waard vinden. De markt vereist wel dat personen acht slaan op waar anderen behoefte aan hebben. Ingebouwde dienstbaarheid dus. Mensen die het kritisch oordeel van anderen veronachtzamen, worden afgestraft. Maar als iemand wel goed oplet op waar anderen behoefte aan hebben, dan biedt de perfecte markt de meest rechtvaardige beloning, precies wat het waard is. Geen onnodige winstmarge, maar ook niet minder.

Maar zit het probleem niet bij sociale rechtvaardigheid? Op een perfecte vrije markt kunnen mensen die buiten hun schuld om niet de mogelijkheid hebben om een bijdrage te leveren die voorziet in de koopkrachtige behoeften van anderen het wel vergeten. Toch kan daar een kanttekening bij worden geplaatst aan de hand van een citaat van Adam Smith. Het gaat hier over de rijke landeigenaar. Het bezit is ongelijk verdeeld in de wereld. Dat wist Adam Smith ook. En toch dient de rijke landeigenaar ook de arme. Want:

“He is led by an invisible hand to make nearly the same distribution of the necessaries of life which would have been made had the earth been divided into equal portions among all its inhabitants; …When providence divided the earth among a few lordly masters, it neither forgot nor abandoned those who seemed to have been left out in the partition. These last, too, enjoy their share of all that it produces. In what constitutes the real happiness of human life, they are in no respect inferior to those who would seem so much above them.” (Smith, 1759: 265)

Dit citaat stelt dat de prikkel die de markt rijken biedt uiteindelijk er toe bijdraagt dat producten zo goedkoop en overvloedig beschikbaar worden, dat ook de armen die goederen kunnen verwerven die hen de vrijheid en menswaardigheid biedt. Een voorbeeld is een tweedehandse computer. Door het vele aanbod en de lage prijs van oude modellen komt dit product in Nederland binnen ieders handbereik, zelfs van bijstandsmoeders.

Ideaal versus werkelijkheid

Het ideaal van de vrije markt is mooi, maar werkt het altijd zo goed uit in de werkelijkheid? Leidt de markt niet wereldwijd tot grote inkomensverschillen? Inderdaad kleven er verschillende nadelen aan de vrije markt. De perfecte markt is een inspirerend ideaal, maar het streven ernaar is met grote risico’s omgeven. Waarom? De reden is dat liberalisering en privatisering desastreus kunnen uitpakken als het onmogelijk blijkt om voldoende randvoorwaarden voor vrije marktwerking te creëren (Graafland 2006). Bedrijven hebben niet zoveel zin om als werkpaarden van de economie te functioneren, want dat zijn ze in een perfecte markt. Hen wordt immers een zo minimaal mogelijke winst gelaten. Zij hebben er alle belang bij om handelsbarrières op te werpen. Een overheid moet dat tegengaan, maar het is een voortdurend gevecht. En afhankelijk van de kracht en integriteit van de overheid wordt dat gevecht nog wel eens verloren, zeker in ontwikkelingslanden. Dat gaat niet alleen ten koste gaan van de efficiëntie van de economie, maar creëert ook een economische machtsconcentratie en ongelijkheid. Het gaat ten koste van zowel kapitalistische rechtvaardigheid – beloning naar werken - alsook van socialistische gerechtigheid.

Als er sprake is van handelsbarrières, dreigt een winner takes all economie. Dat zet de concurrentie op scherp. Concurrentie bestaat er immers in om anderen te verslaan. Nu hebben velen niet direct de behoefte om anderen zonodig te verslaan en stellen zich vaak al tevreden met hun best te doen. Echter, waar alle ruimte wordt geboden aan scherpe concurrentie en de verliezers helemaal niets meer krijgen, worden ook minder ambitieuze mensen gedwongen zich assertief op te stellen. Het voedt de gevoelens van onveiligheid en vergroot de behoefte aan controle en macht en welvaart om zich te verzekeren tegen agressieve ‘moordende’ concurrentie van anderen. Er is geen genade. Dit maakt het ook zo moeilijk om in een competitieve omgeving het juiste evenwicht te treffen tussen wedijver en rust.

Een andere marktimperfectie die in toenemende mate van belang wordt zijn negatieve externe effecten. Negatieve externe effecten zijn kosten voor derden die niet in rekening kunnen worden gebracht van de partijen die deze kosten veroorzaken door een bepaalde transactie met elkaar aan te gaan vanwege een ontbrekende markt. Als mensen in hun beslissingen geen rekening houden met deze negatieve externe effecten op het nut van anderen, zullen zij daarvan meer consumeren dan vanuit de sociale welvaart optimaal is. Als economische actoren zich enkel door het eigen belang laten leiden, kan dat dus akelige gevolgen hebben voor het welzijn van anderen of toekomstige generaties. Het meest duidelijke voorbeeld is de milieuvervuiling en de opwarming van de aarde. Dit blijkt een buitengewoon hardnekkig probleem te zijn.

Hoewel een perfecte markt een mooi ideaal is, is het daarom ook een risicovol ideaal. Het is spelen met vuur als ruim baan wordt gegeven aan het nastreven van eigenbelang, want zoiets kan makkelijk ontsporen en christelijke idealen als een goede balans tussen welvaart en rust, tussen kapitalistische en sociale rechtvaardigheid en duurzaamheid in gevaar brengen.

Alternatief

Wat is het alternatief? Laten wij dicht bij de beleidspraktijk beginnen.

Economen zien de vrije markt als ideaal, maar de meeste Europese economen realiseren zich ook wel dat de markt behept is met allerlei imperfecties en verdedigen daarom overheidsregulering die beoogt deze marktimperfecties te bestrijden om het ideaal zo dicht mogelijk te benaderen. Voorbeelden zijn anti-mededingingswetgeving om machtsconcentratie tegen te gaan, subsidie van scholing zodat mensen een gelijke kans maken op de arbeidsmarkt en belasting van activiteiten die negatieve externe effecten genereren.

Waar de markt tot onacceptabel ongelijke uitkomsten leidt, dient deze te worden gecorrigeerd door een sociaal zekerheidsstelsel dat in ieder geval een bestaansminimum garandeert. Daarbij is het overigens moeilijk om vanuit een christelijke visie precies aan te geven welke mate van herverdeling het meest wenselijk is. Maar zelf voel ik wel veel voor het Rawlsiaanse principe dat instituties zo vorm moet worden gegeven dat de kansarmen relatief het beste ervan afkomen (Rawls 1999).

Een dergelijke overheidsregulering kan een belangrijke bijdrage leveren in het ondervangen van de risico’s van een vrije markteconomie. Dat geldt ook voor de internationale economie. Een groot probleem van het liberaliserings- en privatiseringsbeleid van het IMF en de Wereldbank in de afgelopen decennia was dat te makkelijk werd voorbijgegaan aan de hardnekkigheid van marktimperfecties en de noodzaak van het aanbrengen van adequate overheidsinstituties alvorens vrije marktkrachten vrij spel te geven. Dit had soms desastreuze gevolgen. Het BNP was in Rusland in 2000 bijvoorbeeld nog maar 2/3 van wat het was in 1989, in Oekraïne zelfs maar 1/3 (Stiglitz 2002). Een meer geleidelijk proces zoals in China was wellicht beter geweest. Helaas ontbreekt in ontwikkelingslanden vaak goed overheidsbestuur. Ook internationale coördinatie tussen regeringen is moeizaam vanwege de grote verschillen in belangen. Maar ook nationaal zijn er grenzen aan de welvaartsstaat en overheidsregulering. Wie teveel macht legt bij de overheid, loopt het risico van misbruik, inefficiëntie en uitholling van de particuliere verantwoordelijkheid.

Een christelijke politiek zal daarom ook altijd de eigen verantwoordelijkheid centraal stellen en niet alleen vertrouwen op een institutionele inkadering van de op eigen belang gerichte markt. Verantwoordelijk om je in te spannen en je eigen talenten te ontwikkelen. Maar ook grenzen stellen aan het ongelimiteerd eigen belang door maatschappelijk verantwoord ondernemen en consumeren.

Sommige economen, zoals McCloskey (2006), menen dat de welvaart die de vrije markt creëert ook de ontwikkeling van andere deugden dan de prudentie zal bevorderen: liefde, geloof, hoop, moed, matigheid, rechtvaardigheid. Die welvaart maakt het namelijk mogelijk om zich meer te scholen en meer vrije tijd te genieten en dit civiliseert het menselijk bestaan. Rijke mensen zijn minder materialistisch omdat zij al zoveel hebben. Inderdaad wordt vaak gezegd dat bedrijven door maatschappelijk ondernemen de laatste jaren veel meer aan de grote maatschappelijke vraagstukken van armoede en milieu hebben bijgedragen dan de overheden. Maar men kan zich met recht afvragen of het ook snel genoeg gaat. De markt wordt toch primair gedreven door het eigenbelang. Bedrijven kunnen alleen zover gaan als er koopkrachtige vraag is naar maatschappelijk verantwoord ondernemen. Onderzoek laat echter zien dat consumenten vaak wel aangeven milieu en sociale gelijkheid belangrijk te vinden, maar niet bereid zijn er veel voor te betalen (Graafland en Smid 2004). Het eigen belang overheerst ook bij hen.

Gebroken werkelijkheid

Wat betekent dit nu voor de Accra verklaring? Ik trek twee conclusies

Allereerst heeft de Accra verklaring gelijk als zij de ongerestricteerde markteconomie bekritiseert. Marktmachten dienen zorgvuldig omgeven te worden door instituties die de ergste imperfecties en ongelijkheden tegengaan. Ook is het onvoldoende om enkel te vertrouwen op de deugd van de prudentie of het welbegrepen eigenbelang. Ook andere deugden zijn nodig om de markt goed te laten functioneren.

Waar de Accra verklaring echter weinig aandacht voor heeft is, dat welk systeem men ook hanteert, de hoge waarden van gerechtigheid en duurzaamheid altijd stuiten op de weerbarstige werkelijkheid die het gevolg is van de zondige menselijke natuur. Het eschatologisch perspectief van Jesaja 65 blijft een ideaal. In een gebroken werkelijkheid wordt dit ideaal maar in beperkte mate gerealiseerd. Dat geldt voor elk economisch systeem. Eigenbelang, machtsstreven en beperkte motivatie om anderen te helpen belemmeren dat. Neem bijvoorbeeld de ontwikkelingssamenwerking. Enerzijds zien wij dat rijke landen een bedroevend laag percentage daaraan besteden, het christelijke Amerika voorop. Tegelijkertijd blijkt ook hoe moeilijk het is om ontwikkelingshulp werkelijk effectief ten goede te laten komen aan degenen die het echt nodig hebben. Inefficiëntie en machtsmisbruik voorkomen dat (Fieldhouse 1999; Rajan and Subramanian 2005).

Persoonlijke verantwoordelijkheid

Welke implicaties heeft dit nu voor ons persoonlijk? Welke verantwoordelijkheid heb ik als christen gegeven een economie waarin het christelijk ideaal maar zeer ten dele wordt gerealiseerd?

Allereerst blijft de verantwoordelijkheid om als rentmeester te handelen. De gebrokenheid van het menselijk leven kan nooit een excuus zijn. Men kan het mogelijke niet bereiken zonder naar het onmogelijke te streven (Woldring 2005: 147). Dat betekent je inzetten voor de ontwikkeling van je eigen talenten, voorzien in de eigen behoeften, maar ook zorg hebben voor anderen, dichtbij en veraf, en je verantwoordelijkheid ten aanzien van het milieu kennen en naleven. Als christenen samen met anderen zo bewust gestalte geven aan rentmeesterschap, dan kan daar een geweldige invloed vanuit gaan. Dan is het immers niet alleen voor anderen uit hoofde van rechtvaardigheid of wederkerigheid makkelijker om een offer te brengen, maar ook vormt dit de basis voor het reputatiemechanisme: individuen of bedrijven die zich door hun eigen belang laten leiden, zullen dan een prikkel hebben om het goede in praktijk te brengen, omwille van hun reputatie.

Maar hoe ver reikt die verantwoordelijkheid dan in een gebroken samenleving? Hoe ver moeten wij gaan in de strijd tegen de wereldarmoede en de verslechtering van het milieu? Hoe rechtvaardig is het dat ik verantwoordelijkheden op mij neem die voortvloeien uit het feit dat anderen deze niet of ten dele nakomen? Stel bijvoorbeeld dat een groot deel van de rijke landen weigert bij te dragen aan de bestrijding van de armoede in arme landen. Of dat de ontvangende landen deze hulp niet of nauwelijks effectief aanwenden? In een dergelijke situatie wordt het appel op degenen die consciëntieus willen handelen veel sterker. Immers, zelfs wanneer zij een substantieel deel van hun inkomen afstaan aan hulp aan anderen, blijft er een grote groep armen over die nog altijd veel slechter af is dan zijzelf. Elk individu staat dan alsnog voor de afweging of hij of zij niet nog meer moet doen om de extreme armoede van de overgebleven groep armen te helpen verzachten. De vraag is echter of men kan eisen dat zij op deze manier het aandeel aan de bestrijding van de armoede van degenen die hun morele plicht verzaken overnemen. Overvraagt men hen dan niet? Is dat niet onrechtvaardig?

Dit is de positie die Murphy (2003) inneemt. Zijn stelling is dat de rijken een morele plicht hebben om een offer te brengen dat gelijk is aan het offer in de situatie waarbij alle rijken volgens hun morele plicht handelen en dat men niet meer mag vragen. Aldus ontstaat een rechtvaardige verdeling van verantwoordelijkheden. De VN stelt bijvoorbeeld dat de wereldarmoede binnen 10 jaar met de helft teruggedrongen kan worden als de Westerse landen 0,7 % van hun BNP aan ontwikkelingshulp zouden geven. Betekent dit dat je als christen dan niet verder hoeft te gaan? Ik denk van wel. Alhoewel de situatie niet goed vergelijkbaar is, denk ik dat de bijbelse richtlijn van 10% nog steeds een leidraad kan zijn. Maar geld geven aan goede doelen is niet het enige. Het gaat ook om hoe je je geld belegt, hoe je omgaat met andere mensen, hoe je je tijd besteedt en om je hele consumptiepatroon. Bij dit alles vraagt God van ons een bewuste levenshouding. De christen zal zo een teken willen oprichten van de christelijke hoop op het heil dat God eenmaal zal schenken op de nieuwe dag, niet alleen voor hem of haar persoonlijk, maar ook voor deze wereld.

Noten

1 Bewerkte lezing voor het Paascongres Kapitalisme, 24 maart 2006

2 Afkorting van World Alliance of Reformed Churches. De titel van het document luidt ‘The Accra Confession. Covenanting for Justice in the Economy and the Earth’.

3 Naar de vertaling door Stichting Oikos.

4 Economen stellen de invisible hand vaak gelijk aan het marktmechanisme als zodanig, maar Adam Smith gebruikt dit beeld bijvoorbeeld ook om aan te geven dat de menselijke eigenschap om met anderen mee te voelen harmonie bewerkstelligt.

Literatuur

Browning, E.K. and Zupan. M.A. 1996. Microeconomic Theory and Applications. New York: HarperCollins College Publishers.

Fieldhouse, D.K. 1999. The West and the Third World. Oxford/Malden: Blackwell Publishers.

Graafland, J.J. and Smid, H. 2004. ‘Reputation, corporate social responsibility and market regulation’. Tijdschrift voor Economie en Management XLIX (2): 269-306.

Graafland, Johan J. 2006. Economics, Ethics and the Market: Introduction and Applications. London: Routledge (forthcoming).

McCloskey, D. 2006. The Bourgeois Virtues. Ethic for an Age of Commerce. Chicago: The University of Chicago Press (forthcoming).

Murphy, L.B. 2003. Moral Demands in Nonideal Theory, Oxford: Oxford University Press.

Novak, M. 1982. The Spirit of Democratic Capitalism. New York: Simon and Schuster.

Oosterwijk, J.W. 2006. ‘Naar een open economie’, Economisch Statistische Berichten 91 (4477), 4-7.

Peil, J. 1995. Adam Smith en de Economische Wetenschap. Een Methodologische Herinterpretatie, Tilburg: Tilburg University Press.

Rajan, R. and Subramanian, A. 2005. What undermines aid’s impact on growth. IMF, Working paper 05/126.

Rawls, J. 1999. A Theory of Justice (revised edition). Boston: Harvard University Press.

Smith, A. 1759. The Theory of Moral Sentiments. New York: Prometheus Books.

Smith, A. 1776. An Inquiry into the Nature and Causes of the Wealth of Nations. New York: Prometheus Books.

Stiglitz, J. 2002. Globalization and its Discontents. New York: Norton & Company.

Woldring, H.E.S. 2005. Faust & Levenskunst. Praktische Filosofie van Goethe. Diemen: Veen Magazines.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2006

Radix | 78 Pagina's

Paascongres 2006 Christen-zijn en Kapitalisme

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2006

Radix | 78 Pagina's