Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Groninger Volksverhalen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Groninger Volksverhalen.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

In verband met de propaganda', die de Groningsche Vereeniging voor Vreemdelingenverkeer is begonnen, schreef „Het Handelsblad" een serie geïllustreerde artikelen, om de toeristen, wier seizoen weer is aangebroken, op te wekken tot een bezoek aan het Groningerland. In één daarvan worden de bezienswaardigheden genoemd, die een autotocht te genieten zal geven: de bloeiende landouwen, de rijke hofsteden, de karakteristieke dorpen op terpen of „wierden", de typische torens, de overblijfselen van de oud© „borgen" (burchten) van den nu vergeten landadel, enz., die aan het geheel verleenen „een eigen karakter van zeldzame bekoring, (dat) de Groningsche landen gansch verschillend (maakt) van overal elders".

Degenen, die de uitnoodiging aanvaarden, zullen in hun verwachtingen niet teleurgesteld worden. Wie wel eens in deze streken heeft vertoefd zal het „Het Handelsblad" gaarne nazeggen, dat het Groningerland ©en eigen karakter heeft en daifc men, om zijn land te kenn©n, stellig deze provincie bezocht moet hebben.

Uiteraard echter zal zulk een kennismaking vluchtig zijn, wanneer men als toerist door Groningen trekt. Meu' zal veel zien, men zal een goeden totaal-indruk krijgen, maar men komt niet verder dan tot een oppervlakkige kennis en met name aan de menschen van het Groningerland blijft men vreemd. Wat er leeft aan voorstellingen, begrippen, ideeën, overlevering, onder de mensahen, die in deze omgeving wonen, snelt men achter het stuwrad van zijn automobiel voorbij. En toch is dat alles zeker niet het minste element van dat „eigen karakter", dat het Groningerland heeft, integendeel, het wordt er voor een goed deel door gevormd. Wie dus werkelijk eenige kennis omtrent de Noord-Oostelijke streken van ons land zich wenscht te verwerven, zal naast een ontdekkingstocht per auto of fiets nog iets meer moeten doen: hij zal oofc moeten zo©ken naar ©enig middel, dat hem met de menschen en hun denken in aanraking 'brengt.

Welnu, dat middel is ©r in het onlangs verschenen boek „Groninger Volksverhalea", verzameld door E. J. Huizenga-Onn©kes, bewerkt door K. ter Laan en met prachtfoto's verlucht door F. G. K n o 1. "^)

Mevrouw Huizenga is de provincie ingetrokken tot in de verste uithoeken en heeft overal met dö menschen gepraat. Hun verhalen teekende ze op, zoo nauwkeurig als maar mogelijk was en onveranderd, alleen maar alle ov©rg©braciht in één dialect, dat van Slochteren, „omdat men nu eenmaal van een anderen tongval nooit volstrekt zeker is", heeft de heer Ter Laan ze weergegeven. Volksverhalen dus in de volkstaal — de beste bron om het volk te leeren kennen, en in di© kennis vrnpiP' het volk tegelijk de streek, waar het woont.

We willen dan op dit mooie boek de aanda; eht van onze Tezers vestigen. Misschien zijh: er onder • hen, die aan den oproiep van de Groningsche Vereeniging voor VreemdelingenveTkeer straks in hun vacantie gehoor willen geven en dan zullen ze op en van hun tocht heel wat meer genieten, als ze dit boek hebben doorgelezen.

Naar de logische orde in een boek, dat een verzameling is van losse stukken, is de stof, door Mevr. Huizenga verzameld, in verschillende afdeelingen bijeengevoegd. Er zijn er acht, di© met elkaar een zeer interessant beeld geven van de Groningsche volksziel.

De eerste brengt onder den titel „Heidendom" samen allerlei reminiscenties aan de verre tijden, toen het Groningerland nog niet gekerstend was, heidensche voorstellingen, die in een dikwijls zeer verbasterden vorm in het volksgeloof zijn blijven voortleven. Zoo verhalen, die herinneren aan de oude opvatting van het doodentransport naar het witte eiland, de overvaart der zielen naar het doodenrijk. Daarmee verbonden zijn er ook nog archaïstische voorstellingen te vinden óver de wijze, waarop de ziel het lichaam verlaat (b'.v. in de gedaante van een dier, een muis of een kever). Vrij algemeen is in Groningen nog 't geloof in „doodenverluders", voorteekenen van den komenden dood. Verteld wordt van menschen, die een voorgevoel hadden van hun nabijen dood („Maak vot" b.v.), maar ook paarden en honden kunnen in hun gedragingen blijk geven doodenverluders te zijn. Ook weet men ten plattelande nog van de roggegeesteii en „den koolhoas", goedaardige geesten, die leven in 't korenveld, en van beschermende invloeden, als het „Laikster Toekje", een takje hulst, dat men zelf te Leek heeft geplukt, 't Is duidelijk, dat in dez© en dergelijke begrippen animistische invloeden voortleven, nu wel geworden tot folkloristisch© elementen, maar in hun oorsprong bestanddeelen van het geestengeloof van 't heidendom.

Witte juffers „die binnen ok overaal", soms van plaats veranderend, vaak op één bepaald punt te vinden. Z© mog©n 's avonds wat spoken ©n eens een enkelen keer het een schuldenaar wat benauwd maken, over 't algemeen doen ze geen kwaad. Maar de zwarte juffers zijn gevaarlijk „doai móie baang veur wezen". Gelukkig zijn ze niet zoo heel talrijk, komen ze alleen voor bij de oude burchten. Hier en daar herinnert men zich ook nog „wikwiven", oude vrouwtjes, die de gave der voorspelling bezaten. Oafie uit Delfziel heeft in dat opzicht een groote volksreputatie behouden. Nachtmerries vooral zijn vreeselijk© wezens, „iezelk goud!" Ze kruipen door „'traimlok van 'n deur" en gaan zitten op menschen en paarden. Vooral vrouwen worden er door geplaagd .en dan is het nog het ergste, dat de mannen het niet willen gelooven, zooals Geert, de echtgenoot van Annoa van. Spiek, di© de desbetreffende jammerklachten van zijn vrouw in roekeloos niet-begrijpen met: „'n stilstaand in 'tgebloud" afdeed. Nachtmerries zijn zelf menschen: „als er zeven wichter in ain hoeshollen zien", is een ervan een nachtmerrie, en ze doen kwaad genoeg, al hebben ze er „zulfs geen pelzaier van". Men kan ©r gelukkig iets tegen doen: „as ie 'saavends op her gaan, moie de schounen mit 't open inne noa 'tber tou zetten; din. kennen ze niks begunnen".

Verwant aan de nachtmerrie-voorstellingen zijn die omtrent de weerwolven, ook menschenbenauwers (maar dan verschijnend in de gedaante van een hond of een kat) en zelfs ook menschen: „waar dat zeuven jonges binnen, daar is aaltied de jongste 'n weerwolf, kinje mor driest op reken". En dan spoken natuurlijk door zulk© opvattingen heen de verhalen omtrent duivelverschijningen: de duivel verschijnt als een paard zonder kop, ais een roodbonte „kou" (koe), als een zwarten vent

op een groot bont kalf, zelfs wel eens als een haas in 't korenland.

Geen wonder, dat onder de mens& hen, die dit alles voor waar houden, ook 't geloof ia voorteekens bestaat: een akelig geschreeuw hebben allen op hun tijd wel gehoord ein het beteekende altijd narigheid: als er een schaar op tafel wordt gesmeten, kun je er vast opi aan, dat er binnenkort rouwgoed moet worden gemaakt; als je een zwarte spinnewebbe ziet of een vliegenden eiber, wees dan gewaarschuwd. En zulke „veurloop", dat men zijn eigen begrafenis ziet, dat men de brandklok hoort luden, midden in den nacht, terwijl aiemand anders het gehoord heeft, die veurloop „dij binnen der: dat komt sekuur oet ook en doar mekaaierfc nog gain hoar oan". Men leze miaar eens de „getuigenissen", die het boek vermeldt.

En dan zijn er eindelijk nog de vele Jiolken, die ten dezen hun rol spelen. Wiees er maar zeker van, aan ieder van die diepe kolken, die bij Noordhorn en bij Nijziel, die bij Blijham en bij bommelskerken, zit een geschiedenis vast, waarin de duivel de hoofdrol heeft gespeeld en waarvan een of andere onvoorzichtige of ongeloovige voorbijganger het droevig slachtoffer is geworden.

Een tweede afdeeling, vertelt van „Heksen en Spoken". Er zijn heel wat heksen en vroeger waren er nog meer; „vrouger wipte 't van heksen 'thaile land deur". Vooral in Spiek zaten ze en er waren heel kwade bij. Ze 'kunnen overal door: ze reizen door de lucht op „bezzemstokken", ze trekken over 't water in ^, waskeboalies" (waschtobben), roeiend met „kouribben" en ze beheksen menschen, vooral kinderen, maar ook dingen, als de eieren eix de boter, 't Gevaarlijkst zijn ze als ze van gedaante veranderd zijn, als ze als kat of varken verschijnen, want dan herken je ze niet, als je te weinig routine hebt. Zie je er zoo een, geef dat varken of die kat een flinken. sohop of een duchtigen opstopper: morgen weet je dan wie de heks is geweest. Wiant dan zie je ze met een buil of een hinkend been gaan. Een heele rij van verhalen levert de onomstootelijke bewijzen der hekserij, zoodat het dwaasheid is er niet in te gelooven. Maar ze leeren ook, wat je er tegen doen moet. Om te beginnen: „moie nait te veul proaten en nooit gain noamen nuimen". Dan is zilver een goed afweermiddel, want „zuiver doar binnen ze baang veur"; ook 't begraven van een wasklap (handdoek) op 't punt, waar ze langs gaan, „'tsloan van van een kruuske", e.d.

't Is nuttig, dat men deze dingen weet, want „der binnen minsehen genog, dij joa 'n hail bult kwoad doun kinnen; dij kinnen 't Moot allain mit - Ogen al wel doun".

Wie eenig begrip heeft van folklore, begrijpt onmiddellijk de waarde van al deze, in tal van illustratieve verhalen bewaarde, voorstellingen. Ze zijn de getuigen van primitief volksgeloof en bewaren soms historische herinneringen, maar vooral ook, ze staan veelal tegen den achtergrond van gave menschenkennis, en geven een klaar inzicht in de echte volkspsychologie. En juist dit laatste maakt ze van zooveel belang voor de kennis omtrent menschen-en hun streek. Samen vormen ze het materiaal, waaruit de folklorist het beeld van de verhoudingen en de levensgewoonten der menschen weet op te bouwen en dan is ieder trekje, ook het kleinste, belangrijk. W, anneer men deze beide eerste afdeelingen van het boek heeft doorgelezen, en de verhalen in hun zielkundigen achtergrond heeft begrepen, is men al een heel eind dichter gekomen bij de kennis van den Groninger geest.

Maar er volge-n er nog zes. En nu kunnen we die alle niet met dezelfde uitvoerigheid bespreken. doch belangrijk zijn ze ieder voor zich en wie door de eerste is geïnteresseerd, zal ze zeker met genoegen ten einde toe lezen.

De derde is van historischen aard, brengt overleveringen samen omtrent personen (b.v. den sagenheld Radboud) over dingen, ('t ontstaan van den Dollard, van hunnebedden), over burchten, torens, pompen, putten. Vooral uit den Franschen tijd en de kozakkenperiode dateeren vele verhalen, die èn uit historisch èn uit folkloristisch oogpunt van beteekenis zijn.

De vierde afdeeling, aan de derde verwant, geeft kerkelijke overleveringen, verbonden aan plaatsen en kloosters. Ze spreken van den invloed, dien het Chris teadoin heeft geoefend en zijn dikwijls de typische verbinding van taaie heidensche voorstellingen en daaroverheen gegroeide Christelijke denkbeelden.

De afdeelingen vijf, zes en zeven zijn weer geheel van folkloristischen aard.

De vijfde brengt allerlei „nO'aloop"-verhalen, dat zijn geschiedenissen omtrent menschen, die na hun dood niet tot rust konden komen en nu noaloopen. Vaak 'is die noaloop 't gevolg van misdaad, maar dikwijls ook van gierigheid, hardvochtigheid, onbetrouwbaarheid, of ook van andermans schuld of nalatigheid. En altijd weer gevoelt men onder 't lezen den dieperen zin, de duidelijk-didactische en volks-paedagogische strekking, die er in ligt.

De zesde is een collectie „duivelverhalen". De duivel, incarnatie als hij is van alle kwaad en ondeugd in het volksgeloof, is de auctor intellectualis van alle slechtigheid en onvermoeid daast hij rond onder de mensehen, altijd precies wetend, waar hij zijn buit vinden moet. Maar ooii hier weer — en het is andermaal de didactische waardij van deze verhalen — weet de volkswijsheid goeden raad, die dikwijls op geestige wijze in practijk wordt gebracht.

Vooral ook belangrijk voor de kennis van het volkskeixakter zijn de verhalen over volksfantazie uit de zevende en over volkshumor uit de achtste afdeeling.

We moeten ten dezen met eenvoudige vermelding volstaan, maar wie zich interesseert voor de opvattingen omtrent het ontstaan van plaatsnamen (Termimten, Feerwerd, Gaarwerd, Griepskerk e.d.), wie de legenden weten wil, aan allerlei punten verbonden, wie genieten wil van den echten, onverstoorbaren volkshumor, zooals die onder elke omstandigheid onweerstaanbaar naar boven borrelt, die zal misschien deze beide laatste aifdeelingen no^ het meest appreciëeren.

„Groninger Volksverhalen" is niet een boek, om het in één ruk uit te lezen, 't Is geschikt, maar dan ook écht geschikt, om het van tijd tot tijd eens uit de boekenkast te nemen, als men een half uurtje over heeft, en dan enkele verhalen er uit te lezen. Het biedt ook uitnemende stof aan degenen, die het Groningsch dialect kennen, voor een voordracht. En voor liefhebbers van folkloristische lectuur is het een uitgezochte hors d'oeuvre van Groningsche specialité's, pikant en smakelijk, maar ook voedzaam. Want dat is de werkelijke beteekenis van het boek: 't geeft inzicht in het Groningsche volkskarakter, 't verklaart Groningsche eigenaardigheden «n plaatselijke gewoonten — het leert Groningen kennen. De automobilist moge op zijn kilometer-tocht het Groningsche land zien en van de pittoreske stadjes en dorpjes, van de bloeiende akkers en wijde luchten genieten —• de lezer van dit boek raakt vertrouwd met de Groningsche menschen 'en hun gedachtenwereld. En hij kent ten slotte Groningen het best van de twee.


') J. B. Wiolters' U. M., Groningen, Den Haag, 1930.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juli 1930

De Reformatie | 6 Pagina's

Groninger Volksverhalen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 juli 1930

De Reformatie | 6 Pagina's