Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gemeente en samenleving in de eeuw van Kuyper *

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gemeente en samenleving in de eeuw van Kuyper *

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Kerk in de wereld
1.1. De kerk is het (voorlopig) resultaat van de vergaderarbeid van Christus, de Zoon van God (naar Zondag 21, antw. 54 Heid. Cat.).
1.2. Deze kerk is gemeenschap (antw. 55 H.C.). Zij is gemeenschap met Christus en heeft als zodanig deel aan zijn Persoon en zijn geschenken. Zij is tegelijk gemeenschap onderling; de leden van de kerk hebben gemeenschap met elkaar en deze gemeenschap konkretiseert zich in deelgeven en deelnemen. De kerk heeft niet begunstigers, abonnees, donateurs of kontribuanten. De kerk heeft leden, want zij is een lichaam, een corpus, een corps.
1.3. Ook de doelstelling van de kerk is gelegen in de gemeenschap met Christus. Want deze is gemeenschap met Hem, die het mensenleven terugbrengt bij God, heiligt met het oog op de omgang met God en ons leven stuurt en formeert met het oog daarop.
1.4. Tot deze gemeenschap met Christus behoort
— de lof van God
— de navolging van Christus en
— het vertonen van de vrucht van de Geest (ontferming, hulp, liefde, gerechtigheid enz.) in de samenleving waarin de kerk haar plaats ontvangt. Christus zoekt de geschapen wereld van zijn Vader. Daarom kan de gemeente van Christus zich niet verschuilen in een getto-kuituur. Evenmin behoeft zij zich verplicht te voelen deze wereld voor Christus te veroveren, resp. te heroveren. Beide attitudes honoreren niet of onvoldoende de koninklijke waardigheid die Christus sinds de dag van zijn hemelvaart bezit.
1.5. De gemeente is wel ertoe geroepen om door haar leer, getuigenis en dienst aan de samenleving op onderscheiden manieren duidelijk te maken, dat Christus leeft en regeert en bezig is als Rechter over levenden en doden terug te keren. Zolang de kerk in de samenleving aanwezig is, kan deze samenleving niet door de ramp van de 'godsverduistering' worden getroffen. Dergelijke 'godsverduistering' kan alleen ontstaan wanneer de kerk ontrouw is en de mensheid met het oordeel van de verblinding wordt geslagen.
1.6. De wijze waarop de gemeente zich in de samenleving presenteert, is sterk historisch bepaald. Het maakt groot verschil of men kerk is in de nadagen van het Romeinse rijk, in een middeleeuwse stad, tijdens het régime van Louis XIV, in een land dat door een kolonels-diktatuur wordt geteisterd, in een tolerante maatschappij die door middel van een demokratisch-parlementaire regeringsvorm wordt bestuurd, enz.

2. Gemeente en samenleving
Ten aanzien van de wijze waarop de gemeente de samenleving kan bereiken, zijn in de loop van de tijd diverse modellen ontworpen. Ons beperkende tot het Nederland van deze eeuw, zouden we van drie duidelijk onderscheiden benaderingen kunnen spreken.

(1) De kerk voor de wereld
Binnen dit model zijn uiteraard diverse variaties mogelijk. Gemeenschappelijk is echter de overtuiging dat de kerk geen doel in zichzelf heeft. Zij is er eenvoudig voor de wereld. Wij denken aan de apostolaatstheologie van J.C. Hoekendijk. Door de 'leken' komt het rijk van God — via het vehikel van de kerk — in de wereld. Leken zijn geroepen om tekenen van dat rijk in de wereld op te richten,
— via werelddiakonaat,
— via politiek en maatschappelijk diakonaat,
— via bestrijding van het racisme,
— via vredesaktiegroepen,
— via boycot van Shell etc.
Het is dit model dat veel aktiviteiten binnen de Wereldraad van kerken beheerst. De kerk is een aktiegroep en voert voortdurend agitatie ten dienste van de 'gerechtigheid'.

(2) Het theocratisch model

De kerk spreekt via haar representatieve organen rechtstreeks de overheid aan. Het is het volkskerk-model van Ph.J. Hoedemaker. Ook is denkbaar dat men van de overheid verwacht en verlangt dat zij de christelijke moraal expliciet via de wetgeving oplegt en de ware kerk beschermt (art. 36 N.G.B.) — het standpunt van de S.G.P.

3) De kerk als organisme

In het kuyperianisme domineert deze idee. Volgens dit model presenteert Christus zijn regiment in de diverse geledingen van de samenleving door middel van de christelijke personen. Deze personen kunnen al dan niet in de verenigingen samenwerken. Hoe verschillend deze modellen ook zijn, in geen van de drie heeft de gemeente een herkenbare gestalte. In het vervolg willen wij ons concentreren op het derde model, omdat wij daarmee in eigen nabije voorgeschiedenis te maken hebben gekregen.

3. Kuypers vormgeving van de relatie tussen kerk en samenleving

3.1. Kuyper heeft zijn 'formatie' afgestemd op de urgente problematieken van zijn tijd. Zijn eeuw kenmerkte zich o.m. door een omslag in de kuituur ten gevolge van de doorwerking van de Verlichting van de achttiende eeuw.
— De 'mondige' mens presenteerde zich en zijn optimisme nam o.a. de gestalte aan van 'groeigeloof' ten aanzien van de technische, ekonomische en kulturele mogelijkheden van de moderne mens. De jaren-90 van de vorige eeuw brachten op tal van gebieden grote vooruitgang.
— Een tweede gevolg van die omslag was de sekularisatie in het funktioneren van de overheid. De zgn. 'neutrale' staatsidee presenteerde zich, o.m. in het streven naar scheiding van kerk en staat.
— Deze sekularisatie had rechtstreekse gevolgen voor het door de overheid bekostigde onderwijs (schoolkwestie).
— De traditionele standenmaatschappij werd opengebroken door ideeën omtrent demokratische vrijheden en rechten voor (uiteindelijk) alle burgers — ongeacht godsdienst, maatschappelijke status, sexe.
— Door de ontwikkeling van de technische mogelijkheden kwam een proces van industrialisering tot stand, met grote gevolgen op het gebied van de sociale verhoudingen. Urbanisatieproblemen plus het ontstaan van een arbeidersproletariaat zorgden voor een gigantische sociale kwestie.

3.2. Kuyper verlangde naar een kerk die tot zegen voor de natie zou funktioneren met het oog op de problematiek van de eigen tijd en met behulp van de mogelijkheden van die tijd. Kuyper was een modern mens. Hij leefde niet in visionair idealisme ten aanzien van de samenleving noch in nostalgisch verlangen naar vroegere vormen. Door zijn 'antithese'-leer beschermde hij zich tegen de synthese- idealen van zijn tijd (kultuur-protestantisme, dat droomt van assimilatie van natie en koninkrijk van God) en door zijn 'organisme'-idee (de kerk als herstelde mensheid krachtens de wedergeboorte) annex zijn idee van de 'gemene gratie' wapende hij zich tegen doperse afzondering van de eigentijdse kuituur. Kuyper sloot zich aan bij het mondigheidsstreven van eigen tijd (de tendens naar de 'ontvoogding') en reageerde positief op de zich in de samenleving voltrekkende differentiatie. Zijn diepste begeerte was om op moderne wijze voor Nederland de band te bewaren, resp. te herstellen met de goede erfenis van het verleden (net 'calvinisme').

3.3. Wilde de kerk in eigen tijd kunnen funktioneren, dan moest zij bevrijd worden van de ongeestelijke bestuursstruktuur, waardoor zijn sinds 1816 gekneveld was en opnieuw belijdende kerk worden. Deze strijd voor de reformatie van de kerk vond zijn ontlading in de Doleantie van 1886.

3.4. Deze reformatie-arbeid van Kuyper was middel voor een hoger doel: de mobilisatie van de kerk voor het herkersteningswerk in de kuituur. Met andere woorden: het reformeren van het 'instituut' dient het funktioneren van het 'organisme' van de kerk.

3.5. De kerk als organisme is immers de eigenlijke kerk, het lichaam van Christus, de herboren mensheid. Zij funktioneert in de geschapen wereld van God. Zij dringt niet als een vreemde in die wereld in, maar zij past geheel bij en in die wereld, omdat zij de wereld-in-herstelde-status is (contra de doperse gedachtengang). Zij gaat als onzichtbaar organisme aan het instituut vooraf en overtreft als zichtbaar organisme het instituut in waardij en aktieradius. De kerk als organisme voert de eigenlijke strijd met de macht van de zonde en brengt de wezenlijke bedoeling van de herschepping aan het licht. Zij neemt gestalte aan in het christelijke gezin, de christelijke school, de filantropie en de christelijke beïnvloeding van de overheid, de publieke opinie, de arbeidsverhoudingen, de wetenschap enz. Al deze gestalten laten een aspekt zien van het koningschap van Christus over het leven.

3.6. De kerk als instituut presenteert zich in de dienst des Woords en dus in de zondagse samenkomsten van Gods volk onder leiding van de ambtsdragers. Die kerk behoort een bruikbaar instrument te zijn voor de eigenlijke, organische kerk. Zij heeft tot taak de wedergeboren mensen te roepen tot de arbeid, hen te wapenen en te troosten. Het instituut heeft ten opzichte van het organisme dezelfde funktie als het stokje naast een tere plant. Een onmisbaar èn ondergeschikt middel.

3.7. Zien wij in het instituut de 'bijzondere' ambtsdragers funktioneren, in het organisme presenteert zich het 'ambt der gelovigen'. In de persoon van de gelovige ligt de verbinding en de overgang tussen beide kerkvormen. „Het is in hun persoon, dat uit het organisme het instituut opkomt, en eveneens in hun persoon dat het instituut weer in het organisme overgaat.1" Tegelijk is het van betekenis op dit moment te noteren dat voor Kuyper het optreden van deze gelovigen in de kerk als organisme een optreden is uit ,,partikulier initiatief", een handelen ,,uit eigen hoofde".2

3.8. Het praktisch effekt van dit strategisch ontwerp is geweest:
a. een hersteld kerkinstituut, waarin de ambten wezenlijk konden funktioneren;
b. een christelijk gemotiveerde aandacht voor overheid, samenleving, school, wetenschap, arbeidsverhoudingen, kuituur;
c. een krans van christelijke verenigingen rond de kerk als instituut, teneinde de christelijke beïnvloeding van de samenleving zo effektief mogelijk te maken en de sekularisatie terug te dringen.

4. Taxatie van het model van Kuyper

4.1. Positieve waardering
Wij kunnen zeer dankbaar zijn voor het feit dat Kuyper het gereformeerde volk heeft weten te aktiveren en te mobiliseren met het oog op de publieke heiliging van de naam van God in een nieuwe maatschappelijke en kulturele situatie. Kuyper heeft daarmee heel konkreet de verleiding bestreden on in een veranderende samenleving een getto in te richten. Tegelijk zocht hij de natie en trachtte hij haar te beschermen tegen de dreigende godloosheid. Hij brak met de machteloosheid van een volkskerkelijke beïnvloeding van de samenleving. In veel opzichten was de konstruktie van de kerk als organisme een progressieve modellering van de christelijke verantwoordelijkheid voor de samenleving. Bovendien paste deze modellering zowel theoretisch als praktisch in de kuituur van honderd jaar geleden.

4.2. Voornaamste kritische waarneming
Er heeft zich zowel in de theorie als in de praktijk een sterke reduktie voltrokken ten aanzien van de konkrete gemeente, zoals deze zich iedere zondag konstitueert. Deze gemeente moest voortaan heten 'instituut voor de dienst des Woords' — een nogal dorre, tamelijk juridisch gekleurde terminologie, waarin de beperkte betekenis van deze gemeentelijke aktiviteit wil doorklinken. Het grootste bezwaar hiertegen is het feit dat volstrekt onduidelijk is geworden dat juist déze gemeente de kerk is, waarvan wij belijden dat zij is de ene, heilige, algemene, apostolische kerk en dat zij is de gemeenschap van de heiligen. De predikaten van de kerk, inklusief haar kwaliteit als 'lichaam van Christus', zijn verplaatst naar de kerk-als-organisme, de kerk voor Gods aangezicht, het 'mystieke lichaam van Christus'. Deze verplaatsing van de accenten, de predikaten en attributen van de kerk holt het instituut uit en maakt van de konkrete gemeente een incidentele verzameling partikuliere gelovigen, die voorzien worden van de onmisbare partikuliere genade. Alle accent kwam te vallen op het funktioneren van en in de kerk als organisme.

4.3. Gevolgen van deze reduktie laten zich aanwijzen op de punten
— evangelisatie
— edukatie van de gemeente
— diakonale taak van de gemeente.

4.3.1. De kerkelijke evangelisatie heeft na de Doleantie tientallen jaren een kwijnend bestaan geleid. Het waren dezelfde jaren waarin het gereformeerde leven in Nederland werd opgebouwd en gekonsolideerd (1886-1910). Alle energie en wervende kracht werden blijkbaar geïnvesteerd in het 'organisme'. Soms werd zelfs het dilemma 'methodisme, contra 'calvinisme' gehanteerd, wanneer het ging over 'evangelisatie' of 'organisme'. Harde politieke strijd en verkondiging van de liefde van Christus voor deze wereld stonden meer dan eens met elkaar op gespannen voet.3 Het was kennelijk niet eenvoudig om in de praktijk duidelijk te maken dat de antithese te voorschijn geroepen is door het universele evangelie en in dienst staat van dat evangelie.

4.3.2. 'Permanente edukatie' van de gemeente ten aanzien van de urgente problemen in de samenleving werd geacht buiten de verantwoordelijkheid van de ambtsdragers te liggen en werd overgelaten, resp. uitbesteed aan verenigingen. Dat konden de kerkelijke verenigingen zijn of de sociale en politieke verbanden — uit vrij initiatief ontstaan en op dezelfde wijze in stand gehouden.

Het vermoeden is gewettigd dat de catechese en ook de prediking op dit punt een en ander zullen hebben opgevangen. Maar deze 'opvang' zal anderzijds niet veel meer geweest zijn dan het formuleren van zgn. 'beginselen'. De idee van 'permanente edukatie' van de gemeente in het kader van de gemeente-opbouw ligt nog steeds tamelijk ver buiten de interesse. Wij denken aan urgente zaken als
— christen-zijn in een geseculariseerde samenleving
— huwelijks- en gezinsproblematiek
— opvoedingsproblemen
— milieu-problematiek
— de honger in de wereld
— de inrichting van de zorg voor de zwakken.

Over al dergelijke zaken behoren gemeenteleden met elkaar te spreken en de ambtsdragers dragen voor deze gemeenschapsoefening een eigen verantwoordelijkheid. Zij mogen deze zaak niet overlaten aan de prediking, de catechese en het vrijblijvende initiatief van verenigingen.

4.3.3. Het is ten gevolge van de reduktie van de aktiviteit van de konkrete, institutaire gemeente, dat de inzet voor wezenlijke diakonale taken van de kerk niet kenmerkend was voor die konkrete gemeente. Het diakonale ambtsgebied werd gereduceerd tot betrekkelijk sobere zorg voor (brood)arme mensen. Zorg voor (b.v.) gehandicapten en nabije of verre naasten in de samenleving, werd overgelaten aan het 'partikuliere initiatief'. De gemeente werd niet als gemeente over deze en dergelijke aangelegenheden geïnformeerd door de diakenen of de kerkeraad. Impliciet werd ook op deze wijze afbreuk gedaan aan het missionaire funktioneren van de gemeente. Alle energie werd geïnvesteerd in het verenigingswerk. Intussen wordt de gezondheid van een lichaam niet bepaald door het 'vrije initiatief' van elk lidmaat, maar door het geïntegreerd samenwerken van alle lidmaten — overeenkomstig het spreken van de apostel in Ef. 4:16. Voor de aldaar bedoelde samenhang dragen de ambtsdragers van de gemeente een specifieke verantwoordelijkheid. Het is alles even 'organisch' als het 'institutair' is.

4.4. Een ander kwalijk gevolg van Kuypers model is gelegen in de binnenkerkelijke ejfekten daarvan. Het 'organisme' verzorgt de externe aktiviteiten van de wedergeborenen. Het 'instituut' is derhalve gericht op de interne belangenbehartiging. Op deze wijze kon er een kerkelijk klimaat ontstaan dat getypeerd werd door verlangen naar konsolidatie en niet vrij was van neiging tot introvertie. Toen omstreeks 1910 de primaire doelen bereikt waren, leek het wel of de kerk haar verzadigingspunt had bereikt. De mobiliteit nam af en de vormelijkheid nam toe. Wij horen van moralisme in de prediking, konservering van de zeden, veruitwendiging van het leven, om niet te zeggen: verburgerlijking. Kerkrechtelijk streefde men naar centralisering (tegen de grondovertuigingen van de Doleantie in!), teneinde de status quo te beter te kunnen bewaken. Deze verschijnselen uit de jaren-20 maken het begrijpelijk dat men in de dertiger jaren het begrip 'gangbare meningen' resp. 'leringen' al een officieus kriterium kon hanteren, tot op synodevergaderingen' ter vaststelling van de mate van loyaliteit aan het overgeleverde erfgoed. Het funktioneren van de kerk in de wereld werd wel globaal ter sprake gebracht, maar de verantwoordelijkheid daarvoor werd doorgeschoven naar de daarvoor bestaande organisaties, die elk hun eigen 'souvereiniteit in eigen kring' hadden. Feitelijk werd de kerk als instituut dienstbaar gemaakt aan het streven om de politieke macht van de A.R.-Partij te helpen konsolideren.

Het was in deze sfeer dat K. Schilder in de dertiger jaren de zaak van de konkrete, zichtbare, aanwijsbare, institutaire kerk aan de orde stelde teneinde deze kerk wakker te roepen. Want Schilder ontdekte hoezeer de kerk tot stilstand was gekomen en schreef zijn sterke artikelen over de 'kerk in het slop' en de 'elf artikelen van het geloof'.4 Het waren meer dan eens de politieke belangen (konsolidatie van de macht, rust in eigen gelederen en het voorkómen van stemverlies bij verkiezingen) die veel gereformeerden in de jaren dertig afkerig maakten van de reformatorische arbeid van Schilder. Identieke overwegingen hebben in de jaren veertig rondom de vrijmaking veler keus bepaald.

5. Gemeente in een gesekulariseerd Nederland

Vergeleken met (b.v.) het jaar 1940 is in Nederland de sekularisatie in sterke mate geradikaliseerd. De kerk is een volstrekte minderheid geworden. De kuituur is post-christelijk en kan snel omslaan in anti-christelijkheid. Te vrezen valt dat het kuyperiaanse model in gelijke mate zijn bruikbaarheid zal verliezen. De groei van de christelijke verenigingen die zo typerend was voor de jaren 1878 tot 1910, dreigt te worden terugbewogen in de vorm van identiteitsverlies, fusies en kerkverlating inkl. geloofsverzaking. Juist met het oog op de radikalisering van de sekularisatie zal de gemeente haar waakzaamheid als gemeente moeten vergroten en mag zij zichzelf niet laten kortwieken in haar aandacht en in de aktieradius van haar strijdvaardigheid. Alleen wanneer de gemeente van Christus waakzaam in de samenleving staat, kunnen de gereformeerde organisaties vitaal en funktioneel blijven. Zij zullen zich door de gemeente van Christus gedragen en beschermd weten. Het laat zich bv. denken, dat in Nederland de tolerantie zo machtig wordt dat zij intolerant wordt. In naam van het zelfbeschikkingsrecht of het non-discriminatiebeginsel kan er intolerantie ontstaan ten aanzien van christelijke overtuigingen omtrent de beschermwaardigheid van het (pas verwekte of oud geworden) leven of omtrent de afwijzing van de homosexuele levenspraktijk bij leerkrachten aan christelijke scholen. In zulke gevallen zal de strijd met de wetgever niet alleen door een kleine partij of organisatie-ad-hoc aangegaan moeten worden, maar zal deze strijd de status van een konflikt tussen overheid en kerk moeten ontvangen.


Dr. C. Trimp (geboren in 1926) is hoogleraar voor de diaconale vakken aan de Theologische Universiteit te Kampen. Adres: Wortmanstraat 103, 8265 AB Kampen.


Noten:
1. Encyclopaedie der heilige godgeleerdheid, Amsterdam 1894, III, 547.

2. id., III, 550 v.

3. Zeer typerend is bv. het schrijven van G. Doekes uit 1910 over dit punt. vgl. zijn De moeder der geloovigen, Goes z.j., 100-111.

4. Vgl. K. Schilder, Verzamelde Werken, afd. De kerk, Goes 1960vv.. I. 142, 150, 232; III, 444.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1989

Radix | 52 Pagina's

Gemeente en samenleving in de eeuw van Kuyper *

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 januari 1989

Radix | 52 Pagina's