Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een verkenning in de moderne biologie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een verkenning in de moderne biologie

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

POGING TOT TAXATIE

Inleiding

In een voorgaand artikel (ie jaargang, no. 3) hebben we beschreven hoe er een ontwikkeling aan de gang is in de moderne biologie, met name op het gebied van de genetica. Deze dateert van de afgelopen 30 jaar en is vooral te danken aan een serie belangrijke ontdekkingen omtrent de structuur van het erfelijk materiaal. De nieuwe inzichten over de aard en het werkingsmechanisme van de genen (het DNA) hebben zeer bevruchtend gewerkt op het gehele veld van biologisch onderzoek. Langzaam maar zeker wordt de genetica een wetenschap met grote implicaties voor de praktijk. De praktische geneticus (rassenveredelaar), die vroeger slechts kon roeien met de riemen van de Mendel-wetten, krijgt nu een nieuwe kans omdat hij enzymen, virussen en bacteriën als zijn gereedschap leert gebruiken. Men spreekt hier vaak van 'genetic engineering' of manipulatie van erfelijk materiaal (men zie ook het recente cahier "Leven op maat"). Men probeert op deze manier uitdrukking te geven aan de indruk dat er iets essentieel nieuws aan de hand is. In manipulatie ligt al de klank van misbruik, van aanwending voor verkeerde doeleinden, verscholen. Maar de mogelijkheid tot misbruik is het nieuwe niet; dat is ook bij conventionele technieken aanwezig. Ook het aspect van het onnatuurlijke is niet bepalend. Het is inderdaad zo dat barrières die in de natuur gelegd zijn op een slimme manier worden omzeild. Maar is dat laatste zo nieuw? Is een muilezel, een dwergpoedel of een kleurkanarie zo natuurlijk? Toch zijn er wel een aantal duidelijke redenen te geven om te concluderen dat de hedendaagse genetica in een nieuwe fase is terechtgekomen. a. Wanneer vroeger van een huisdier of cultuurgewas een nieuw ras gekweekt werd, maakte men gebruik van kruisingen via de sexuele cyclus (versmelting van zaadcel en eicel tot nieuw individu). O.a. door de ontwikkeling van weefselkweektechnieken en micro-manipulatie kunnen nu uit gewone plantencellen hele individuen gekweekt worden. In deze plantencellen kunnen doelgericht mutaties worden aangebracht en wellicht kan DNA worden ingevoerd. Ook is het mogelijk de cellen te laten versmelten (celhybridisatie). b. Samenhangend met het eerste: de barrières die er bestaan tussen de verschillende soorten vervagen. Een soort wordt vaak beschouwd als een gesloten eenheid waarbinnen uitwisseling van genetisch materiaal mogelijk is. Tussen de soorten onderling is geen kruising mogelijk of deze geeft aanleiding tot onvruchtbare hybriden. Nieuwe technieken die gebruik maken van geïsoleerd DNA en dergelijke, zijn lang niet meer zo stringent aan soortgrenzen gebonden. De techniek van celhybridisatie is in principe toepasbaar op cellen van heel verschillende oorsprong. Naast het overbrengen van genen van tamelijk nauw verwante organismen, is ook de mogelijkheid aanwezig tot het overbrengen van genen van zeer ver van elkaar afstaande organismen, zoals planten- en dierengenen naar bacteriën of bacteriegenen naar planten.

We mogen beslist wel stellen dat er sprake is van een nieuwe fase en ook dat er verbazingwekkende dingen gebeuren. Het zou te ver voeren om dit allemaal te illustreren; we verwijzen slechts naar de cahiers van de Stichting Biowetenschappen en Maatschappij

Toepassingen van wetenschappelijk onderzoek over genetische vraagstukken

Veel zuiver onderzoek van de afgelopen jaren heeft tot technische toepassingen geleid. We behoeven daarbij maar te denken aan toepassingen van elektromagnetische verschijnselen in de elektrotechniek en van de koolstofchemie in de plastic- en kunstvezelindustrie. We raken snel gewend aan de verworvenheden van de huidige westerse samenleving, maar we realiseren ons niet altijd hoe snel alles zich heeft ontwikkeld. Was een viertal eeuwen geleden de omringende wereld niet van een geheel ander aanzien? We zien in dat de techniek niet een menselijk kunnen - op zich - is, maar een ontplooien van wat in de schepping is gegeven aan mogelijkheden. Terecht is opgemerkt dat de ontwikkeling van de laatste eeuwen voor een groot deel te danken is aan een andere houding ten opzichte van de natuur ten gevolge van de doorwerking van het christelijk geloof op het westerse denken, aan een positieve stellingname die de mensen er toe zette de natuur te onderzoeken (Hooykaas). Vele onderzoekers begonnen de schepping te zien als een schoon boek (art. II N.G.B.) en beseften dat de mens een bepaalde heerschappij uit zou kunnen oefenen. Het is onze stellige overtuiging dat ook in de biologie nog een groot aantal mogelijkheden liggen die in de praktijk aangewend zullen kunnen worden. Naast het esthetische aspect wat in de biologie in ruime mate aandacht verkrijgt, dient ook niet veronachtzaamd te worden dat er een ruim veld van 'biological engineering' is opengegaan. Veel onderzoek aan menselijke ziekten heeft duidelijk gemaakt dat er vaak een erfelijk defect ten grondslag ligt aan het ziektebeeld. Meer kennis van een ziekte of hij nu erfelijk is of niet, levert vaak ook een opening op om het kwaad te lijf te gaan. Voor de kankerproblematiek is ook veel te verwachten van het onderzoek aan kankerverwekkende virussen. Dankzij het ontwikkelen van weefselkweektechnieken is men al veel over het gedrag van deze virussen te weet gekomen, maar het ware inzicht in hun werkingsmechanisme ontbreekt doordat de gastheer, de dierlijke cel, nog zo onbekend is. Het virus is in staat om regulatie-mechanismen in de war te sturen en zo de cel aan te zetten tot kwaadaardige groei.

Het zou het onderzoek versnellen wanneer men de eiwitten (de genproducten) van een kankervirus zou kunnen isoleren, om ze daarna op de cellen uit te kunnen testen. Deze aanpak is mogelijk wanneer het virus-DNA in een bacteriecel binnengesmokkeld kan worden. Deze laatste techniek is een typische vorm van 'genetic engineering'. Hier worden genen gebracht in een omgeving waar ze niet thuishoren, want kankervirussen kunnen normaal alleen dierlijke cellen infecteren. Het zal duidelijk zijn dat dit niet alleen een interessante, maar ook een riskante ontwikkeling is. Later zullen wij hier nog op terugkomen.

Landbouw

Wat de consequenties zijn voor de landbouw valt moeilijk te overzien. Het is wel duidelijk dat er de afgelopen tien tot dertig jaar belangrijke vorderingen zijn gemaakt op het gebied van de genetica van de rassenveredeling (wel eens de groene revolutie genoemd). Men speculeert erop dat via 'genetic engineering' nieuwe plantvreemde eigenschappen, gedragen door nieuwe genen, kunnen worden gegeven aan cultuurgewassen. Een nogal fantastisch maar wel aantrekkelijk idee is te proberen het vermogen van sommige microorganismen om atmosferische stikstof te binden, in te bouwen in de plant. Planten zijn niet in staat om de vrije stikstof in de lucht te binden en zijn afhankelijk van organismen in de bodem die wel in staat zijn de stikstof te fixeren en om te zetten in voor de plant bruikbare verbindingen. In vele gebieden is of ontstaat door de landbouw een gebrek aan stikstof in de bodem. Een middel om dit op te lossen is kunstmest, maar is tegelijkertijd een kostbare zaak. Economisch zou het dus erg aantrekkelijk zijn wanneer de plant zelf deze taak zou kunnen uitvoeren. Er is echter nog weinig bekend of de voorwaarden in de plant aanwezig zijn. Er zijn bacteriën (Rhizobium) die in zeer nauw kontakt met bepaalde planten (vlinderbloemigen) treden om stikstof te kunnen binden. Als het mogelijk zou zijn de betrokken genen over te brengen in een plantecel is daaruit weer een hele plant te genereren, wellicht met stikstofbindende eigenschappen? (Zie R. F. Heyn et al) Dit is slechts een van de vele voorbeelden waarbij 'genetic engineering' een vooruitgang kan betekenen. Natuurlijk komt er een nodige dosis fantasie te pas bij deze zaken. Hoewel Jules Verne ook veel fantasie had kreeg hij toch voor een groot gedeelte gelijk. Scepticisme blijft echter geboden. Zo is b.v. de opname van DNA door plantecellen een zaak die nog slechts een enkele maal is gepubliceerd en deze rapporten staan aan zware kritiek bloot. We moeten ons in principe positief opstellen ten opzichte van de toepassingen van de biologie, zoals we ons ook positief opstellen tegenover andere technische ontwikkelingen. Die positieve houding dient geïntegreerd te zijn in een religieuze houding die aandacht schenkt aan het cultuurmandaat en beseft dat de ontwikkeling van allerlei mogelijkheden in de natuur en techniek mogelijk wordt gemaakt door God's schepping en onderhouding van deze wereld. Wanneer we terugzien op de automatisering in het bedrijfsleven en de moeite die men daarmee heeft gehad, frappeert ons hoe snel de mens gewend is geraakt aan wat enkele decennia geleden nog een boze macht leek (de computer). Daarom lijkt een hoop aversie tegen nieuwe ontwikkelingen op het gebied van de biologie terug te voeren op een angst voor het onbekende. Het is onze stellige overtuiging dat in de levende natuur nog talloze verborgen mogelijkheden liggen waar we nu nog geen flauw idee van hebben. Deze ontwikkelingen lijken vooral te liggen op het gebied van de landbouw en de medische wetenschap. Maar ook de farmaceutische industrie zal in toenemende mate gebruik maken van mogelijkheden die de biologie haar biedt. De produktie van bepaalde stoffen als hormonen zou wellicht veel efficiënter verlopen in een bacteriekweek. Zo heeft een Engelse industrie al een groep opgezet om te proberen het gen voor het menselijke hormoon insulide over te brengen naar een bacterie. Ook bij de bestrijding van de milieuverontreiniging is naast de bestaande microbiologische zuivering van afvalwater nog meer te verwachten wanneer de mogelijkheden die de natuur biedt uitgebuit zullen worden. Zo zijn sommige bacteriën in staat allerlei organische verbindingen die afkomstig zijn van de chemische industrie, af te breken. Ze leveren daarmee een bijdrage tot het reinigen van de natuur. Wellicht kan door een ontwikkeling van de potentiële mogelijkheden die hier liggen, bijgedragen worden tot een vermindering van milieuproblemen. Er zijn nog wel meer toepassingen te bedenken, maar wat wel en wat niet verwezenlijkt zal worden blijft moeilijk te voorspellen, omdat enerzijds het veld moeilijk is te overzien en anderzijds zijn er natuurlijk ook zaken die principieel wel mogelijk zijn maar niet op grote schaal of economisch onaantrekkelijk. Bijvoorbeeld projekten die een te grote inzet van specialisten of kapitaal vereisen.

Neveneffecten

Er is in de pers nogal wat over gepubliceerd en daarom is het zaak hier wat uitgebreider in te gaan op de gevaren verbonden aan 'genetic engineering'. Dat willen we doen aan de hand van wat voorbeelden. Het eerste voorbeeld is het invoeren van dierlijke of tumorvirus genen in bacteriën. Bepaalde virussen veroorzaken wanneer ze proefdieren infecteren, dat sommige cellen omgezet (getransformeerd) worden tot kankercellen. Vanzelfsprekend is men zeer geïnteresseerd in het mechanisme van deze omzetting tot kwaadaardige groei. Daartoe is belangrijk dat men de eiwitten kan isoleren die de genen van deze tumorvirussen produceren. De mogelijkheid bestaat nu om 'in vitro' enzymatisch het DNA van een tumorvirus te koppelen aan het DNA van een bacteriële virus. Dit gekoppelde (recombinant) DNA kan stabiel opgenomen worden in een bacterie. De bacterie kan in grote hoeveelheden worden gekweekt. Op betrekkelijk eenvoudige wijze is daarna te zoeken naar de genprodukten afkomstig van het tumorvirus DNA. Er is echter wel een potentieel gevaarlijke situatie ontstaan. Voor dit werk wordt namelijk de bacterie Escherichia coli gebruikt die een normale bewoner is van de menselijke darm. Er is weinig bekend over de levensvatbaarheid in de 'vrije natuur' van de laboratoriumstammen van E. coli, waarschijnlijk is deze gering. Het is echter wel mogelijk dat de gevaarlijke genen van labstammen overgaan op levensvatbare 'wildtype' stammen en zo verspreid worden. In dat geval is moeilijk in te zien wat het mechanisme (het selectievoordeel) van een dergelijke verspreiding zou moeten zijn. Ook is niet bekend wat en hoe groot het gevaar is van een verspreiding van tumorvirusgenen in de menselijke darm. Er zijn dus vele onzekerheden over wat er zou gebeuren als bepaalde experimentele organismen zouden ontsnappen. Het is te begrijpen dat een beoordeling moeilijk is, want men praat over ongelukken die nog nooit gebeurd zijn en hopelijk ook nooit zullen gebeuren. Er bestaan geen precedenten. Wellicht is het risico bijna nul, maar daar staat tegenover dat als er werkelijk een keer iets dergelijks gebeurt, de gevolgen niet te overzien zijn. Hier valt een parallel te trekken met de ontwikkeling van kerncentrales, de kans op een ongeluk is gering, maar de gevolgen van een calamiteit des te groter. Zo'n situatie ligt er ook wanneer er een kankerverwekkende bacterie geconstrueerd wordt. Als dat organisme zich zou verspreiden is de uitwerking catastrofaal om twee redenen: in de eerste plaats zou het uiterlijk niet te onderscheiden zijn van een gewone darmbacterie en in de tweede plaats zou de schadelijke werking pas op langere termijn blijken als het kwaad allang is geschied (de tumor-inductie). Zo zijn er meer toepassingen van 'geneti^ngin^ riskante aspecten. Het lijkt ons dat we op dit punt zouden Icunnen leren van andere fouten die in het verleden zijn gemaakt bij de omzeiling van natuurlijke barrières. Wanneer een plant of dier wordt overgebracht naar een ander werelddeel gebeurt het nogal eens dat daardoor het natuurlijk evenwicht wordt verstoord. Deze verstoring kan van ernstige aard zijn (konijnen in Australië, Myxomatose in Europa, Canadese eekhoorns in Engeland, waterpest in Europa, enz., enz.). De barrière die hierbij is omzeild, is van geografische aard (de oceaan). Nu is men door 'genetic engineering' ook in staat barrières te doorbreken, namelijk genetische, waarvan het geval van de tumorvirusgenen slechts één voorbeeld is. Omdat genetische grenzen in feite ook ruimtelijke grenzen zijn (oecologisch gezien), is een vergelijking tussen de oecologische rampen uit het verleden en mogelijke genetische rampen in de toekomst gerechtvaardigd. De verandering ten opzichte van vroeger is dat men nu genen in plaats van hele organismen in een andere oecologische situatie (niche) brengt. Men creëert een toestand waarin genen voorkomen op plaat sen waar ze voorheen niet konden bestaan. Natuurlijk is bij dit alles verondersteld dat bepaalde experimentele organismen zouden ontsnappen. Dat is echter niet zo onwaarschijnlijk, het is in het verleden ook wel gebeurd, zelfs met dieren die heel wat gemakkelijker in de gaten te houden zijn dan micro-organismen (muskus-rat). Zo is onlangs gerapporteerd hoe in Zuid- Amerika een bijzonder agressieve bijensoort (soms dodelijk) zich over het continent verspreidt die ontstaan is uit een kruising van een Afrikaanse en een Amerikaanse bij. Men had voor deze bij een speciale korf met tralies ontworpen, zodat de belangrijkste bij, de dikkere koningin, er niet uitkon. Dat ging goed totdat iemand het eens zonder tralies probeerde... Het is interessant om na te gaan hoe vaak bij dit soort uit de hand gelopen experimenten goedwillende geleerden betrokken waren. Wij vinden daarom dat het door de Amerikaan Berg voorgestelde moratorium (zie voorafgaande artikel) wel wat al te haastig is opgeheven. Het is de bedoeling dat er veiligheidsmaatregelen voor in de plaats komen. Hiervoor is vereist dat deze regels afdoende zijn en bovendien dat er een effectieve controle mogelijk is. Het is namelijk de vraag of de voorschriften wel zo stringent in acht genomen zullen worden; voorschriften die een enorme vertraging betekenen in een veld waar een sterke competitie heerst. Ook het Ashby-rapport uitgebracht aan de Engelse regering adviseert in de geest van veiligheidsmaatregelen. Vanwege het grote maatschappelijke belang moet het werk doorgaan. Alleen heel gevaarlijke experimenten die bovendien niet urgent zijn, worden verboden. In Nederland houdt een commissie van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, op verzoek van de minister voor Wetenschapsbeleid, zich met deze zaken bezig. In Heidelberg zal voor Europa een veiligheidslaboratorium worden gebouwd. Er is door experts opgemerkt dat het heel onwaarschijnlijk is dat in het laboratorium levensvatbare combinaties van genen kunnen worden gemaakt die in de natuur nooit ontstaan zouden zijn. Deze visie gaat ons inziens geheel voorbij aan het feit dat er veel praktische begrenzingen bestaan voor een vrije uitwisseling van genetisch materiaal in de natuur. Het is in wezen zelfs zo dat het gedrag van elke soort er op is gericht het binnendringen van vreemde genen te voorkomen en genetische uitwisseling te beperken tot soortsgenoten. Tegen deze fundamentele regel gaat de 'genetic engineering' in. In principe kunnen zich op langere termijn ook bezwaren voordoen bij de manipulatie' van plantaardig of ander materiaal. Dit zou echter veel goedaardiger zijn, zeg bijvoorbeeld het ontstaan van een zeer hardnekkig 'onkruid'. De risico's met micro-organismen zijn groter vanwege het ziekteverwekkende en besmettelijke karakter van vele soorten. Natuurlijk zijn er ook doelgericht kwaadaardige toepassingen van genetische manipulatie te bedenken. We behoeven hier slechts te denken aan het gebruik als chantagemiddel door terroristen of als biologisch wapen. Natuurlijk kan de vraag gesteld worden of hiermee iets verandert, want allerlei bestaande pathogenen kunnen hier ook voor gebruikt worden. Maar in dat geval zijn het bestaande (bekende) ziekten en men is op de hoogte van diagnose en therapie. Het lijkt ons noodzakelijk dat er in Nederland wettelijke voorschriften en controle-mogelijkheden komen op experimenten met genetisch materiaal, zoals ze er al zijn voor het werken met radioaktieve stoffen. In het laatste geval is de doelstelling het publiek én de experimentator te bescheremen. Tot zover de beschouwing over de 'genetic engineering' die de laatste tijd zoveel stof heeft doen opwaaien in vakbladen en opiniepers.

Mag alles wat kan?

De natuurwetenschap schijnt niet van plan voor bepaalde grenzen halt te houden. Alles wat onderzocht kan worden, wordt onderzocht. Er is geen terrein meer of er is wel een werkgroep voor. Maar toch zullen wel een aantal vraagtekens geplaatst moeten worden, bijvoorbeeld bij experimenten met erfelijk materiaal en geslachtscellen van mensen. Nu de genetische manipulatie werkelijkheid wordt en de biologie in een soort synthetiserende fase schijnt te raken, dienen we buitengewoon attent te zijn op wat er zoal in de laboratoria gebeurt. Dit geldt niet alleen voor de toepassingen, maar ook voor proeven met menselijk materiaal. Wat moeten we vinden van experimenten met 'in vitro' bevruchting van menselijke eicellen (plus alles eromheen) en de kweek van embryo's? Weegt het argument dat sommige kinderloze echtparen, op deze manier misschien toch een eigen kind kunnen krijgen zwaar genoeg? Wat te denken van het in-bouwen van menselijke genen in bacteriën, hormonale bijvoorbeeld. Is menselijk DNA waardevoller dan dierlijk of plantaardig DNA, zodat eigenlijk een verbod op experimenten met dit DNA zou moeten vallen? Of moeten proeven met menselijke genen uitgebannen worden om te voorkomen dat er later misbruik van gemaakt zal worden? Menselijk DNA kan geïsoleerd worden uit weefselkweekmateriaal. Weefselkweek is een techniek om steriel cellen te kweken op een voedingsbodem. Op basis hiervan is het ook mogelijk om celhybriden te maken. Dat wil zeggen, men kan een menselijke weefselkweekcel laten versmelten met een hamstercel. Deze hybriden kunnen verder gekweekt worden, maar er treedt chromosoomverlies op. Dit laatste maakt het mogelijk om bepaalde functies te lokaliseren op de menselijke chromosomen. Dit zou anders erg moeilijk geweest zijn, omdat je met mensen nu eenmaal geen Mendel-experimenten kunt doen. Uit het oogpunt van de kennis en het inzicht in de erfelijke ziekten en chromosoomafwijkingen is deze techniek dus een belangrijke aanwinst. Toch moeten de meeste mensen wel even wennen aan het idee dat er mens-hamstercellen gemaakt kunnen worden. Hoewel wij niet van mening zijn dat het kweken van menselijke cellen voor dit soort doeleinden af te keuren zou zijn, vinden we het wel een goed voorbeeld om te laten zien hoe eigenaardig de problemen hier liggen.

Misschien moet men juist een leek zijn om het vreemde, het absurde te zien. Wellicht is een bioloog te snel gewend aan het idee dat er binnenkort waarschijnlijk bacteriën met menselijke genen rond zullen zwemmen. Wanneer men het in wetenschappelijke kringen heeft over de ethische implicaties van bepaalde ontwikkelingen, lijkt meestal niet meer bedoeld te zijn dan het afwegen van voor en nadelen ten opzichte van individu en gemeenschap. In veel gevallen beperkt men zich tot het afwegen van de tegengestelde belangen van individu en maatschappij. Dit uitgangspunt is nogal mager en mist de harde kern die nodig is om bepaalde onmenselijke en ontmenselijkte zaken principieel af te wijzen. We blijven dan ook het belang benadrukken van een goed gefundeerde ethiek, die oog heeft voor scheppingsverbanden en die de menselijke taak op deze aarde afgrenst en richting geeft. Alleen vanuit dit uitgangspunt kunnen we werken. Tevens is een goede wijsgerige benadering vereist, zodat we valse dilemma's kwijt kunnen raken, zoals tussen vitalisme en determinisme

Een griezelige zaak?

Er zijn vele mensen die alle onderzoek aan processen die ten grondslag liggen aan erfelijkheid en voortplanting, maar een griezelige zaak vinden. Straks blijft er van het 'geheimzinnige leven' niets over dan fysisch-chemische wetten en kunnen de levensverschijnselen bijna alle verklaard worden uit de wisselwerking van moleculen. Ook de bevruchting van de eicel en de ontwikkeling van het embryo (de embryogenese) zullen in toenemende mate onderzocht en beschreven worden. Juist om het terrein van het leven en het prille begin zijn vele sluiers geweven. Sommigen spreken van ontmythologisering van het leven en beweren dat het leven niets meer is dan materie. Want de geleerden vinden immers in hun analyses nooit iets anders dan materie? Waar de menselijke geest en vrijheid blijft is dan een groot probleem. We menen dat men, als men zo gaat spreken de aard van natuurwetenschappelijk onderzoek uit het oog heeft verloren. De natuurwetenschap houdt zich bezig met materiële zaken. Krachtens haar methode en werkwijze kan ze nooit iets anders vinden dan natuurwetenschappelijke wetten. De biochemie heeft haar uitgangspunt zodanig gekozen dat ze alleen iets kan zeggen over interacties tussen materiële zaken. Dat bepaalt enerzijds de beperktheid en anderzijds haar succes. Dat betekent ook dat de natuurwetenschap alleen natuurwetenschappelijk kan en mag spreken. En wat natuurwetenschappelijk over iets gezegd kan worden is nog niet alles. Twee gevaren dreigen hier. Enerzijds het idee dat alleen natuurwetenschappelijk over iets gesproken kan worden (reductionisme), met andere woorden alles wat niet wetenschappelijk gefundeerd of geverifieerd zou kunnen worden behoeft niet opgemerkt te worden, is zin-loos. Anderzijds is er een angst voor de natuurwetenschappelijke resultaten, alsof de natuurwetenschap over meer dingen zou kunnen spreken en oordeel zou mogen vellen dan haar eigen resultaten. Beide verschijnselen berusten op een onjuiste taxatie van de aard en de geldigheid van wetenschappelijke resultaten. Elke natuurwetenschap houdt zich alleen met wetmatige, herhaalbare, verschijnselen bezig; is het dan een wonder dat ze alleen wetten vindt? Het is onze overtuiging dat ook wanneer het biochemieboek opengeslagen wordt er een wonderlijke wereld opengaat, die voor de goede verstaander is "als een schoon boek waarin alle schepselen gelijk als letters zijn, die ons de onzienlijke dingen Gods te zien geven, namelijk Zijn eeuwige kracht en goddelijkheid" (art. IINGB). Niet ondanks dat we weten volgens welke modellen en wetten het leven en de erfelijkheid beschreven kunnen worden, maar mede doordat we die wetten kennen zien we een Schepper en Onderhouder. Wekt God niet het leven door de instandhouding van biochemische wetten, zodat de hormonen, zenuwcellen en nog veel meer hun werk betrouwbaar verrichten?

Mensen-makers

Er wordt veel gespeculeerd over de toekomst, het menselijk streven in sturen en beheersen. Zo wordt ook over de mens gefilosofeerd. In wezen is alle speculatie over de toekomstige wetenschappelijke ontwikkelingen fictie - sciencefiction - omdat niemand kan voorspellen wat er zal gaan gebeuren. Men heeft al een aantal toekomstbeelden van de mens ontworpen, pseudowetenschappelijk of literair (Brave New World). Het is onze mening dat van de meeste plannen weinig terecht kan komen, omdat de mogelijkheden om menselijk materiaal genetisch te manipuleren, zo ontzettend klein zijn. Slechts een enkeling gelooft serieus in de mogelijkheid om menselijke ziekten met DNA te kunnen corrigeren. Er bestaan in de cel zo ontzettend veel subtiele regulatiemechanismen en daar is nog zo weinig over bekend, dat een 'genetic engineering' van mensen volstrekt de menselijke kracht te boven lijkt te gaan. Dat neemt niet weg dat een mensenmakersmentaliteit aanwezig is. Deze mentaliteit lijkt een groter gevaar dan de mogelijkheden zelf. De mens speelt met het idee om idolen - supermensen - te maken, dat zegt veel over zijn eigen overmoed. De wetenschap speelt daarbij een priesterlijke rol. Voor veel mensen kan de wetenschap alles: hoe verder men van het eigenlijke veld afstaat des te machtiger lijkt de wetenschapper. Toch moeten we voor deze instelling oppassen, want dat betekent in de praktijk dat de wetenschappers een blanco volmacht krijgen voor hun ideeën. Een aspect van goede wetenschapsvoorlichting is dan ook het tot de juiste proporties terugbrengen van de wetenschappelijke vooruitgang. Het valt niet te ontkennen, dat veel wetenschappers zich uit propagandistische overwegingen te buiten gaan aan schromelijke overdrijving; dit geldt met name voor het gebied van de 'genetic engineering'.

Operatie supermens

Een aantal maanden geleden is onder bovenstaande titel een boek verschenen van de hand van dr. Ouweneel met als ondertitel: "Een bijbels-biologische blik op de toekomst". Het zal duidelijk zijn dat we grote waarde hechten aan dit dappere boek, dat voor een gedeelte hetzelfde terrein bespreekt. We zijn het grotendeels eens met de strekking van dit boek, alleen vragen we ons af of de auteur niet in de fout vervalt dat hij teveel zaken in één keer overhoop haalt, zodat het er voor de leek niet makkelijker op wordt. We hebben al gesteld dat bij voorlichting de wetenschapper de juiste proporties in het oog moet houden. Ouweneel vervalt bij herhaling in overdrijving wanneer hij de technische mogelijkheden beschrijft. Hoewel hij nogal eens oproept tot skepsis en nuchterheid, bezigt hij zelf vaker uitroepen als: sensationeel, fascinerend en spectaculair. Als we het goed hebben dan wil hij in de hoofdstukken 3 en 4 ("Schudden en knutselen met genen" en "Mensen maken een fictie?") aantonen dat we de laatste jaren geleerd hebben "dat technisch en wetenschappelijk in principe niets onmogelijk is" (pag. 56). Om dit te bewijzen haalt de auteur schijnbaar erg veel te voorschijn; maar het blijft in hoofdzaak toch hangen op extrapolaties van technieken die bij een enkele bacteriesoort (bij andere helemaal niet) lukken, transplantatie van een amfibieënkern, een verhaal over transformatie van weefselkweekmateriaal en wat speculaties over gen-therapie. Dit suggereren dat technisch zoveel mogelijk zou zijn, vinden we een belangrijk bezwaar: het boek verliest daardoor aan overtuigingskracht. Beter ware het geweest wanneer de spits van het betoog zich had beperkt tot de mentaliteit van de zich brutaal verheffende mens, die zou willen knutselen met zijn eigen genen.

Slot

Wanneer we door middel van dit artikel ertoe hebben bijgedragen dat er meer duidelijkheid is gekomen in de problematiek die de laatste tijd nogal naar voren komt, hebben we ons doel bereikt. Er zijn meer vragen dan we beantwoord hebben. Het zijn dan ook vragen die nogal wat verschillende kanten hebben. Bovendien anticipeert een gedeelte op toekomstige ontwikkelingen en dat maakt het niet eenvoudiger, want daardoor komt er ook een element van onzekerheid in. Hoewel de aangesneden problematiek veel raakvlakken heeft met de medische ethiek, is ze er toch duidelijk van onderscheiden, zodat we vermeden hebben medische vragen in de discussie te betrekken.

Hopelijk zijn een aantal lezers dermate geïnteresseerd dat ze mee willen blijven denken en lezen. Dat zou een belangrijk winstpunt zijn, want dat de biologen een kritisch toeziend oog hard nodig hebben is wel duidelijk. Daarmee wordt ook bereikt dat we gewaarschuwd zijn de vinger aan de pols te houden, zodat we niet bij verrassing overrompeld zullen worden.

VERDERE LITERATUUR

Men zie ook de verwijzing bij het vorige artikel.

Leven op maat. Cahiers van de Stichting Biowetenschappen en Maatschappij, 2e jrg no 2. T e bestellen bij Van Loghum & Slaterus, Deventer, k raison van ƒ 6,-.

- W. J. Ouweneel, 'Operatie Supermens', Amsterdam-Groningen, 1975.

- J. R. Wiskerke, Schriftuurlijke taxatie van de techniek, Lucerna 8e jrg. no 1 en 2.

- Report of the working party on the experimental manipulation of the genetic composition of micro-organisms, London 1975, Her Majesty's Stationary Office. (Het zogenaamde Ashby-rapport, naar de voorzitter.)

R. F. Heyn, A. Rörsch and R. A. Schilperoort. 'Prospects in genetic engineering of plants' Quarterly Reviews of Biophysics 7 (1974), 35-73.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

Radix | 72 Pagina's

Een verkenning in de moderne biologie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 januari 1976

Radix | 72 Pagina's