Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Commentaar

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Commentaar

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Den Otter heeft een uitvoerig artikel geschreven waarin hij zijn opvattingen over de invloed van de Bijbel op het ontstaan van de natuurwetenschappen uiteenzet. Het is naar mijn mening een zeer lezenswaardig artikel dat in zijn strekking ook een persoonlijk getuigenis wil zijn. Als ik met hem op meerdere punten van mening verschil is het niet mijn bedoeling om ook maar enigermate af te dingen op dit getuigenis. Dit is zeer waardevol, ongeacht het feit dat ik hier en daar een andere mening ben toegedaan. Ik meen dat het juist is wat Den Otter zegt, nl. dat natuurwetenschappen pas mogelijk zijn als men de overtuiging heeft dat de natuur geen God is en dat daarom de bloei van de natuurwetenschappen kon plaats vinden in de Joods-Christelijke traditie. In de Studium Generale bijeenkomst ging het allereerst over de hantering van bijbelteksten in Den Otter's betoog, en wel waar hij de kennis van de orde en harmonie in de natuur wil beargumenteren. Want er zijn twee dingen: er is orde in de natuur, en de natuur is geen God. Het laatste is ons inderdaad door de bijbelse boodschap bekend en vormt de noodzakelijke voorwaarde om in het algemeen natuurwetenschap te bedrijven. Maar het heeft geen invloed op de methode van dit bedrijven, het betreft alleen het algemene klimaat van denken. Het eerste, de orde, kan uit de natuur zelf worden afgelezen en is een vooronderstelling die rechtstreeks van invloed is op de methode: nl. het zoeken naar verklaringen van de verschijnselen. Dit vooronderstelt orde en samenhang.

In mijn co-referaat betoogde ik reeds dat wij die orde uit de natuur zelf kunnen aflezen. Ik verwees toen naar de Grieken. Het is opvallend dat Den Otter in par.3 van zijn artikel: 'Essentiële vooronderstelling: orde' teksten behandelt die slaan op de natuur-is-geen-God relatie, hetgeen iets anders is. Waar hij bijbelteksten aanhaalt die op de orde in de natuur zouden wijzen, zet ik een vraagteken. 'Goddelijke schepping impliceert namelijk Goddelijke orde' zegt hij, maar dit doet het pantheïsme ook. Mijn bezwaar was dat hij de bijbel als argument gebruikt voor deze orde en dat mag hij m.i. niet zijn. In mijn boek Materie, leven, geest, waar ik over denkniveaus spreek, heb ik betoogd dat er geen argumenten van het ene niveau naar het andere mogen gaan, wel inspiraties. Den Otter is klaarblijkelijk geïnspireerd en gemotiveerd door de bijbel om orde in de natuur te onderkennen, maar de bijbel is hiervoor geen noodzakelijke voorwaarde. De Grieken kenden die orde ook. Men kan tot de erkenning van orde komen door een wijsgerige reflexie en als zodanig vormt deze orde een wijsgerige vooronderstelling voor het beoefenen van natuurwetenschap.

Wanneer men bijbelteksten als argument gaat gebruiken komt er een moeilijkheid bij: men dient dan eerst een literair-critische verantwoording te geven van die bijbelteksten zelf. Wat is het literaire genre? In hoeverre weerspiegelen zij een cultureel patroon van die dagen? Bijv. de teksten uit Psalm 119 en uit Jeremia 33. In hoeverre wordt hier door Den Otter een model voor de werkelijkheid aangezien? Deze vragen klemmen temeer na het verschijnen van het rapport van de generale synode van de Gereformeerde Kerken over de aard van het Schriftgezag God met ons in 1981. Ik wil proberen de weerlegging van Den Otter's redenering in een logische vorm te gieten: Als we de orde in de natuur alleen uit de bijbel kunnen kennen dan kunnen de Grieken die orde niet hebben gekend. De Grieken kenden die orde echter wel. Dus we kunnen de orde in de natuur niet alleen uit de bijbel kennen (het is modus tollens: poq, q, dus p). Als men bezwaar heeft tegen de term 'alleen' in deze redenering, dan zit Den Otter in mijn straatje: wat voor hem dan heeft gegolden mag men niet veralgemenen. Hij zegt op p. 55 van zijn boek Harmonie tussen Bijbel en natuur: 'We mogen ook gerust over deze 'ijzeren noodzakelijkheid' spreken, indien we ons bewust zijn (curs. van mij) dat deze ijzeren noodzakelijkheden die wij in natuurwetten onder woorden of in formule brengen, door God geschapen zijn en onderhouden worden'. Volgens mij behoeven wij dit bewust-zijn niet te hebben. Overigens, gaat de opvatting van ijzeren noodzakelijkheid niet terug op een statisch wereldbeeld terwijl wij nu in een dynamisch wereldbeeld leven? 'God schept echter niet alleen orde, Hij onderhoudt die ook' (par. 3). Natuurlijk is dit waar, maar dit is van ons uit gezien. Wij kunnen niet anders. Maar van God uit gezien wordt duidelijk dat we in modellen spreken. Er is geen tijd in God, dus geen scheppen en daarna in stand houden, evenmin als in werkelijkheid God een vóórkennis heeft van onze daden. God is boven de tijd. Verwarring van model en werkelijkheid heeft heel wat ellende veroorzaakt ook in het godsdienstig beleven. Het begrip schepping drukt onze bestaansafhankelijkheid van God uit, en juist vanuit de waargenomen orde in de schepping kunnen wij tot een idee van God komen. Als illustratie van een dergelijke gedachtegang heb ik verwezen naar Romeinen 1 en Wijsheid 13. Ik wil er op wijzen dat de Godsbewijzen niet specifiek Katholiek zijn, dat Aristoteles er al van wist, dat de Kantiaanse kritiek op de bewijzen als niet afdoende wordt erkend en dat Whitehead (als gelovig anglicaan begonnen, later min of meer agnostisch en als gelovige geëindigd) in zijn wijsgerige werken misschien de meest diepzinnige dingen over God heeft gezegd in deze eeuw, en wel vanuit zijn natuurfilosofie: God als princiep van het concrete. Het is een gewone gedachtegang dat men God vindt vanuit de schepping. De physico-theologie van de 18de eeuw deed niet anders. Het is mij niet duidelijk dat we eerst van God als schepper moeten weten om orde in de natuur te erkennen. Ik krijg de indruk dat Den Otter ken-orde en ontologische orde verwart. In de bestaansorde is God natuurlijk eerst, in de ken-orde kan de omgekeerde weg gevolgd worden. In de 4de paragraaf bespreekt Den Otter enige essentiële hulpwetenschappen: logica, wiskunde en wijsbegeerte, die voornamelijk aan de Grieken te danken zijn. Dat is juist en de kennis hiervan in de westerse wereld hebben we o.a. ook aan de Arabieren te danken. We komen er hoe langer hoe meer achter dat de Grieken ook beïnvloed zijn door het Oosten. De Indische wijsbegeerte moet men niet uitvlakken. Ik kan met deze paragraaf wel instemmen. Bij de volgende paragrafen echter kreeg ik het gevoel dat de zaken ofwel te simplistisch ofwel te zwart-wit worden voorgesteld. Was er werkelijk onderwaardering voor de handenarbeid in de middeleeuwen? Wie iets leest over het gildewezen en de vakopleiding in die gilden krijgt een andere indruk. De opkomst van de derde stand was een middeleeuwse aangelegenheid. De kathedraalbouwers stonden hoog in ere, maar niet met de maatstaven van onze 20ste eeuwse persoonsverheerlijking. 'Handenarbeid wordt pas eervol wanneer de mensen in de tijd van de Reformatie de Bijbel weer gaan lezen' schrijft Den Otter, en dan geeft hij een rijtje voorbeelden, Jozef, de discipelen, Paulus. Maar al deze dingen wisten de middeleeuwers ook. Zij waren waarachtig niet onbekend met de bijbel. We moeten één ding niet vergeten: de boekdrukkunst werd pas laat uitgevonden. In de Reformatietijd konden bijbels daardoor gemakkelijk verspreid worden. De middeleeuwers kenden de bijbel o.a. via de christelijke kunst en de gebrandschilderde ramen. Wie de ramen bijv. in de kathedraal van Chartres heeft gezien raakt onder indruk van deze 'Biblia pauperum', hoe daar het Oude Testament en het Nieuwe Testament met elkaar in verband worden gebracht, bijv. in voorafbeelding en vervulling. Ze kenden het woord van Augustinus: het Nieuwe Testament is verborgen in het Oude, en het Oude Testament wordt duidelijk in het Nieuwe. Helaas heeft hier de beeldenstorm veel verwoest. Verder is mij als Katholiek niets bekend van een plaatsing van de bijbel op de Index (par. 6), en een zin als 'de Reformatie gaf het volk de bijbel terug en wel in de eigen taal' lijkt mij niet te stroken met de feiten. In dit verband is het interessant in de 7de druk van de Winkler Prins de bijdrage van Prof. De Bruin na te lezen over Bijbelvertalingen (trefwoord 'bijbel'). Wat Nederland betreft: reeds vóór de 12de eeuw waren er al bijbelgedeelten in het Oudnederlands vertaald. Eind 13de/begin 14de eeuw was er in Vlaanderen en Brabant een vertaling van bijbelgedeelten in omloop. 'Al deze teksten zijn op vrij grote schaal verbreid, zowel in de Nederlanden als in het Duitse Rijngebied. Gebruikers waren kloosterlingen en gegoede burgers.' In de kring rond Geert Groote werden ook vertalingen gebruikt. 'In talrijke exemplaren werden deze teksten, soms met bovengenoemd boek van Callaert tot een volledige bijbel verenigd, in de Nederlanden en in Neder-Duitsland verspreid.' De eerste gedrukte bijbel, en wel het O.T., verscheen in 1477 te Delft, de Delftse bijbel, in een vertaling daterend van 1360. Dit alles dus vóór de Reformatie. De bijbel was heus niet onbekend. Waar het nu op aankomt in het betoog van Den Otter, is dat de kennis van de bijbel die hij nodig heeft om zijn stellingen te funderen over handenarbeid en houding tegenover de natuur ook vóór de Reformatie gemeengoed was. Daarom vind ik het een vraag of men de opkomst van de natuurwetenschappen zo mag koppelen aan de verspreiding van de bijbel. Whitehead (1926) zegt niet zonder reden dat zowel Reformatie als natuurwetenschapsontwikkeling beide aspekten zijn van de Renaissance-beweging. Ook de door Den Otter behandelde Galilei-kwestie vraagt enige relativering. Natuurlijk is het waar dat de veroordeling van Galilei een onverkwikkelijke geschiedenis is en nooit had moeten gebeuren. Dat geldt ook voor het dispuut in Oxford tussen Huxley en de anglicaanse bisschop Wilberforce en voor de 'apenprocessen' in Amerika. Maar we doen verkeerd als we de Galilei-kwestie beoordelen vanuit onze hedendaagse maatstaven. Het door Copernicus en Galilei verdedigde heliocentrisme vond ook in protestantse kringen verzet. Het werk van Copernicus 'De revolutionibus orbium coelestium' was voorzien van een voorwoord, van zijn hand naar men meende, waarin wordt gezegd: 'De schrijver van het boek heeft niets gedaan dat afkeuring verdient, daar het het werk van een astronoom is de bewegingen van de hemellichamen te berekenen door ijverige en ingenieuze observatie, en vervolgens verschillende hypothesen te bedenken en te vinden om voor de bewegingen rekenschap te geven, zodat zij met behulp van de beginselen van geometrie verklaard kunnen worden in het verleden en voorspeld in de toekomst'. Kepler echter ontdekte dat dit voorwoord niet van Copernicus was maar van een zekere Heiligmann, meer bekend onder de naam Osiander. Deze was een protestants theoloog van Neurenberg, waar onder zijn leiding het boek van Copernicus werd gedrukt. Osiander heeft niet aan Copernicus gevraagd of hij dit voorwoord mocht schrijven, ofschoon hij wel met hem in correspondentie was, want Copernicus beschouwde het heliocentrisme niet als een hypothese maar als physische realiteit. Het voorwoord was echter een kwestie van diplomatie, want Osiander had nogal getwist met Luther en Melanchton over de rechtvaardigmaking en vreesde nu moeilijkheden met de publicatie van dit boek omdat hij wist dat Luther en Melachton zich op schriftuurlijke gronden verzetten tegen de theorie van Copernicus. Deze was nl. al bekend voor de publicatie van zijn boek. Daarom werd de leer voorgesteld als een hypothese om moeilijkheden te vermijden. Copernicus heeft dit zelf nooit geweten; hij was stervende toen het eerste exemplaar bij hem arriveerde in 1543 (cf. Brodrick, 1964, p. 81 e.v.). Deze hypothese-kwestie heeft nu een belangrijke rol gespeeld in de zaak Galilei. Galilei bewoog zich voortdurend op theologisch terrein door, overigens verstandig en juist, over schrift-interpretatie te spreken. Dit zette kwaad bloed bij de theologen. Kardinaal Bellarminus heeft Galilei voortdurend de raad gegeven zijn heliocentrisme als wetenschappelijke hypothese te presenteren en zich niet te begeven op theologisch terrein. Het karakter van Galilei was evenwel van dien aard dat deze raad bij hem geen gehoor vond. Toen hij bovendien zijn beschermer Barberini, paus geworden onder de naam Urbanus VIII, passeerde bij de uitgave van een van zijn werken, stonden twee koppige karakters tegenover elkaar. Om Barberini te karakteriseren: na nogal wat oudheidkundige monumenten in Rome geplunderd te hebben terwille van zijn eigen glorie, zeiden de Romeinen: 'wat de barbaren niet hebben gedaan, deden de Barberini'. Het Galileï-proces werd vermengd met allerlei persoonlijke belangen en tegenstellingen. Nu moet worden toegegeven dat de aangevoerde argumenten voor het heliocentrisme niet steeds doorslaggevend waren. Het ware prudent geweest de term 'hypothese' maar te handhaven en dan was Galilei niets in de weg gelegd. In de middeleeuwen leefde van 1320-1382 Nicolaus van Oresme die de theorie van Copernicus en Galilei reeds met betere argumenten naar voren had gebracht en dit rustig kon doen. Het tumult rond Galilei zit in de sfeer van een veranderend wereldbeeld, net als de evolutie-schepping kwestie tegenwoordig. Dit veranderende wereldbeeld door de Renaissance is van beslissende invloed geweest op de opkomst van de natuurwetenschappen. En wat betreft de middeleeuwen: dat de 'kerkelijke ijking van Thomas' synthese' de opkomst van de natuurwetenschappen zou hebben verhinderd, lijkt mij een uitspraak die bewezen moet worden. Naast het Thomisme bleven stromingen als Scotisme, Augustinianisme en later Suarezianisme rustig bestaan. Thomas' leermeester was Albertus Magnus en het zou interessant zijn eens een studie te maken van diens natuurwetenschappelijke werken. Ze zijn wat denkklimaat betreft echt modern, niet steunend op gezag van Aristoteles maar op eigen waarneming. Dat na het proces van Galilei in de Katholieke Kerk de ontwikkeling van de natuurwetenschappen zou zijn afgeremd, is ook een te absolute uitspraak. Wat mijn eigen Jezuietenorde aangaat: de beoefening van de natuurwetenschappen heeft van het begin af aan hoog in ere gestaan. Ook astronomie (het vak van Copernicus!) werd druk beoefend. Meerdere maankraters zijn naar Jezuieten genoemd die ze ontdekt hebben, en de Jezuietenastronomen hebben een belangrijke rol gespeeld aan het keizerlijk hof te Peking. Om enkele namen te noemen: Johann Adam Schall von Bell en de Vlaming Ferdinand Verbiest. Maar Den Otter slaat volgens mij de plank volkomen mis als hij schrijft: 'Aangezien een land als Nederland nog altijd veel Rooms-Katholieken telt, wordt het begrijpelijk dat vandaag nog velen menen dat Kerk en moderne natuurwetenschappen onverenigbaar zijn' (par. 9). Wie zijn die velen? Katholieken? Mij niet bekend. En als het gaat om resultaten van natuurwetenschappen te accepteren, weet ik wel dit dat de evolutiescheppingskwestie niet bij de Katholieken speelt maar wel bij bepaalde groepen van Protestanten. De scheldpartijen die ikzelf ontvangen heb naar aanleiding van mijn verzet tegen creationistische opvattingen kwamen niet van Katholieke zijde. En erg liefdevol waren ze ook niet. Ik kan deze emotionele reacties alleen maar verklaren uit het instorten van een vertrouwd wereldbeeld. De synthese tussen geloof en wetenschap kan naar mijn mening hierin worden gezocht, dat wij moeten beginnen met een onderscheid tussen de denkterreinen van wetenschap, van wijsbegeerte en van religie. Ieder terrein bezit zijn eigen relatieve onafhankelijkheid en werkt met argumentaties die op dit eigen terrein werkzaam zijn. Evolutie kan niet weerlegd worden met argumenten uit de bijbel, heliocentrisme evenmin. Dat zien we nu in, maar in eerdere tijden was dit niet zo duidelijk. En tegenwoordig zien we dat klassieke genetici in concentratiekampen zijn gestorven omdat hun wetenschappelijke theorie niet strookte met de dialektisch-materialistische ideologie, en dat Havemann in Oost-Duitsland monddood is gemaakt omdat hij vanuit zijn fysica een begin van de tijd postuleerde waartegen de partij-filosofen bezwaar aantekenden. De verwarring van denkterreinen is nog lang de wereld niet uit. Onderscheiding betekent echter geen scheiding. In een synthese moeten eventuele tegenspraken worden opgelost in de overtuiging dat ergens fouten zijn gemaakt. Het is mijn indruk dat meer fouten worden gemaakt door theologen vanuit verkeerde vooronderstellingen dan door wetenschappers (ik heb niets tegen theologen, ik heb zelf ook theologie gestudeerd). Dit oplossen van tegenspraken is moeizaam werk, vooral als emoties daarbij komen. In feite is er geen tegenstelling tussen Kerk en wetenschap, maar tussen theologen en wetenschappers als zij grenzen overschrijden. Mag ik eindigen met een persoonlijk getuigenis? Gedurende de meer dan 40 jaren dat ik wetenschap bedrijf en ook filosofie en theologie heb ik naar deze synthese gestreefd en hierbij is mij van kerkelijke zijde nooit een strobreed in de weg gelegd. Eerder het tegendeel: men heeft mij aangemoedigd.

Literatuur

Brodrick, J., 1964, Galileo. The man, his work, his misfortunes (Chapman, London)

Den Otter, W., 1976, Harmonie tussen Bijbel en natuur (Oosterbaan & Le Cointre, Goes

Jeuken, M., 1979, Materie, leven, geest. Een wijsgerige biologie (Van Gorcum, Assen)

Whitehead, A. N. , 1926, Science and the modern world, ned. vert. De natuurwetenschap in de moderne wereld (Aula-boeken, Utrecht/Antwerpen, 1959)

Prof. dr. M. Jeuken (geboren in 1916) is hoogleraar wijsgerige bic' gie aan de Rijksuniversiteit Leiden. Adres: Aert van Neslaan 614, 2314 HV Oegstgeest

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982

Radix | 104 Pagina's

Commentaar

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 april 1982

Radix | 104 Pagina's