Wat is het Koninkrijk van God?
1. Basileia
Laten we beginnen aandacht te vragen voor het Grieks waarin het Nieuwe Testament geschreven is. Daar treffen we het woord 'basileia' aan dat altijd gebruikt wordt wanneer de vertaling-NBG geeft: 'koninkrijk Gods' of 'koninkrijk der hemelen'. Want al met de vertaling van dit woord komen de vragen en de meningsverschillen opzetten. Wat betekent 'basileia'? Zowel het beknopt Grieks-Nederlands Woordenboek (uitgave Wolters)1 alsook het Wörterbuch zum Neuen Testament van Walter Bauer2 geven twee grondbetekenissen, waarvan in beide gevallen pas als tweede de vertaling 'koninkrijk' genoemd wordt. Als eerste vertaling geeft Wolters: 'koninklijke waardigheid', 'koningschap', 'het door een koning bestuurd worden'. Bij Bauer vinden we op de eerste plaats soortgelijke omschrijvingen: 'König sein', 'Königtum', 'Königsmacht', 'Königsherrschaft'. Daarbij verwijst hij o.m. naar Openb. 1 : 6 (NGB: 'Hij heeft ons tot een koninkrijk en tot priesters gemaakt'), waarvan hij de volgende vertaling geeft: 'Er machte uns zu einem Königtum', wat zakelijk neerkomt op: een volk van koningen en priesters. S. Greijdanus geeft de volgende omschrijving: 'Koninkrijk Gods duidt in de Heilige Schrift niet allereerst ons begrip 'rijk' aan, maar Gods koningsmacht, Gods koningshoogheid en dan daarmee gegeven en daaruit voortvloeiend de werking of uitoefening daarvan: Gods koningsheerschappij, Gods koninklijke regering'.3 Daarbij verwijst hij b.v. naar Luk. 19 : 12, waar het NBG vertaalt: 'Een man van hoge geboorte trok naar een ver land om voor zich de koninklijke waardigheid in ontvangst te nemen'. In recente publikaties treffen we enerzijds bij S. Braaksma de opmerking aan: 'het woord 'koninkrijk' (Grieks: basileia) kan in het N.T. zo dikwijls de context dat wenselijk maakt gelezen worden als 'koningschap' anderzijds bij J. van Bruggen: 'Ook betekent het Griekse woord basileia niet 'koningschap', maar 'koninkrijk'.'5
Vanuit Van Bruggens uitgangspunt is deze vertaling begrijpelijk. In al zijn spreken over Gods Koninkrijk gaat hij konsekwent uit van de prediking van Johannes de Doper, Jezus en de apostelen: het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen (Mare. 1 : 14, 15; Mat. 10 : 7). Want, zo zegt hij, 'Gods koningschap is eeuwig en kan moeilijk als komend of nabij worden aangeduid'. 6 Nu heeft Greijdanus dit laatste reeds in 1948 overwogen. Hij is van mening dat het nabijgekomen zijn van het koninkrijk slaat op de erkenning van Gods koningsmacht. Door de komst van Jezus Christus is de algemene en hartelijke erkenning van Gods koningsheerlijkheid nabij gekomen.7 Naar mijn mening is dit niet de sterkste passage uit Greijdanus' betoog. Ook onder het Oude Testament werd Gods koningsmacht in Israël erkend, beleden en bezongen. De prediking: het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen, is een proclamatie van wat God doet vanuit de hemel, geen mededeling hoe de mensen op aarde daarop reageren. Een bezwaar tegen het uitgangspunt van Van Bruggen is dat hij vanuit zijn veronderstelling dat 'baseleia' alleen maar koninkrijk betekenen kan, in dat kader geen aandacht heeft voor alles wat de Bijbel zegt over Gods koningsmacht. Hoe hij de verhouding ziet tussen Gods eeuwige heerschappij en de nieuwtestamentische prediking over het nabij gekomen rijk blijft onbesproken. Ook wanneer we de uitdrukking 'koninkrijk Gods' en 'koninkrijk der hemelen' als vertaling handhaven voor 'basileia', blijft er een vraag over. Want juist de vertaling koninkr///: heeft altijd een lokale aanduiding in zich. Dit lokale aspect is niet het een en het al, wellicht niet eens het belangrijkste, maar het kan niet weggelaten worden. Het koninkrijk der Nederlanden is méér dan een stuk grond, een bepaald gebied. Maar een gebied is het in elk geval. Wanneer Van Bruggen zich afvraagt hoe Gods eeuwige koningschap nabij kan komen, zou daar de vraag aan toe te voegen zijn, hoe men zich dat van een gebied voor moet stellen. Dat lijkt me minstens even moeilijk. In dit verband kan ik me moeilijk aan de indruk onttrekken dat het koninkrijk bij Van Bruggen vervaagt tot een toestand.8 Maar dan heeft er een niet onaanzienlijke betekenisverschuiving plaatsgevonden. Te wijzen valt bijv. op zijn parafrase van Christus' verzoeking door de satan: 'In deze verzoeking stelt Satan alle aardse rijken tegenover het naderend rijk van de hemelen. Hij zet alles op alles om het terrein niet voorgoed te verliezen'.9 Het gaat dus om een terrein: Satan heeft een terrein te verliezen, n.1. de aarde. Want het koninkrijk der hemelen nadert. In deze omschrijving heeft 'koninkrijk' m.i. vrijwel de betekenis 'heerschappij' en is het lokale aspect verloren gegaan. Uit het voorgaande zou ik willen concluderen dat 'basileia' heel goed met 'koninkrijk' te vertalen is, dat dit de voorkeur heeft boven de bekende uitdrukkingen: koninkrijk Gods en koninkrijk der hemelen, maar dat de andere daarbij genoemde betekenissen niet veronachtzaamd mogen worden bij de exegese van het woord 'basileia' en dus evenmin bij de bespreking van het koninkrijk der hemelen. Want nergens in het Oude en Nieuwe Testament wordt abstract gesproken over een algemene heerschappij van God of van Jezus Christus.10 In het O.T. wordt Gods koningsmacht heel concreet gekoppeld aan een bepaald gebied, nl. de hemel en de aarde. Evenzo zegt Christus in het N.T.: 'Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde'. Hemel en aarde worden gezien als koninkrijk van God (Psalm 103 : 19). Vandaar dat het me onmogelijk lijkt om over het koninkrijk van God te spreken zonder in rekening te brengen wat de Schrift zegt over Gods eeuwige heerschappij en de koninklijke positie van Jezus Christus tussen hemelvaart en terugkeer.
2. Schepping of verlossing
Een andere vraag die naar voren komt is: moeten we Gods koninkrijk benaderen vanuit de schepping of vanuit de verlossing? Inderdaad spreekt de Bijbel over het koninkrijk der hemelen met name in het Nieuwe Testament. Daarin wordt het verkondigd als nabij gekomen. Door de komst van Christus is het koninkrij k nabij. Daarmee wordt bedoeld het koninkrijk waarin God alles is in allen (1 Kor. 15 : 28), de nieuwe hemel en de nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont, Gods nieuwe schepping. Nu is in de gereformeerde dogmatiek herhaaldelijk betoogd dat deze nieuwe schepping geen nova creatio is, maar re-creatio.n Herschepping. Dat geeft duidelijk zicht op wat verlossing inhoudt. Verlossing is redding van de schepping teneinde die tot haar oorspronkelijke bestemming te brengen. Uiteraard is er onderscheid tussen schepping en herschepping. Herschepping is een werk van genade door Jezus Christus. We willen er nu slechts dit van zeggen: het gaat om hetzelfde gebied. De Bijbel vangt aan met: in den beginne schiep God de hemel en de aarde. Aan het slot lezen we: ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Daartussen ligt de zondeval zowel in de hemelse als in de aardse gewesten door het optreden van Satan. Nu wordt het werk van Jezus Christus getypeerd als het verbreken van de werken van Satan (1 Joh. 3 : 8). Verlossing is: de verwoesting die satan aangericht heeft, ongedaan maken. De weg vrij maken naar de voltooiing van de schepping. De eschatologie wortelt in de protologie, zo verzekert K. Schilder ons op tal van plaatsen.12 Als het eindresultaat van Christus' verlossingswerk is: het koninkrijk van God, dan zijn hemel en aarde als zijn koninkrijk geschapen. Dan is het koninkrijk van God met de schepping gegeven.
3. Heilshistorische ontwikkeling
Vandaar dat ik nu aandacht wil vragen voor de heilshistorische ontwikkeling van het koninkrijk van God. In het begin heeft God alles goed geschapen. Hij schept Zich een machtsgebied bestaande uit hemel en aarde. De aarde moet ontwikkeld worden, het menselijk geslacht moet de aarde gaan vervullen. Het Koninkrijk is geschapen. Het gebied is met de schepping gegeven. De burgers moeten in een reeks van jaren nog geboren worden. De rijkdommen moeten nog worden ontdekt en aangewend. Dat alles tot verheerlijking van God. Daar komt de Satan tussen. Als schepsel eigent hij zich gebied en mensen toe die hij de Schepper ontsteelt. Satan heeft geen eigen gebied, geen eigen mensen. Hij is bezetter van Gods gebied. Hij maakt misbruik van de gaven en krachten die God hem geschonken heeft. Hij zet Gods mensen in het donker. Door leugen laat hij hen kiezen voor hem. Meteen na de zondeval zet God de tegenaanval in. Juist Genesis 3 is het bewijs dat God zijn mensen niet prijsgeeft aan de satan. Want God constateert niet dat er vijandschap is, tussen God enerzijds en satan plus mensen anderzijds. God zèt vijandschap en wel tussen slangenzaad en vrouwenzaad. God trekt satan en mensen direct weer uit elkaar. Hij plaatst de mens als bondgenoot aan zijn kant, tegenover de satan. De HERE handhaaft zijn oorspronkelijke opdracht. De aarde moet vervuld worden met mensen en moet worden ontwikkeld. De opdracht tot vermenigvuldiging en arbeid blijft, zij het onder Gods vloek: de moeite zal zeer toenemen. En Satan blijft ook. Niet als nieuwe eigenaar, wel als belager. Zo zegt God tegen Kaïn: de zonde (en daarachter de satan) ligt als een belager aan de deur, wiens begeerte naar u uitgaat, doch over wie gij moet heersen (Gen. 4 : 7). Nu gaat satan voor de tweede keer proberen de mensen achter zich te krijgen. En van meet af aan lukt hem dat. Kaïn wordt slangenzaad en in zijn nageslacht komt de goddeloosheid tot een enorme ontwikkeling. Maar ook het nageslacht van Seth komt ondanks het profeteren van Henoch en Noach tot verloochening van de antithese en vervolgens tot vermenging met de wereld. Ook in de daaropvolgende zondvloed betoont God Zich Koning. Hij spoelt zijn aarde schoon om door een nieuw begin met Noach zijn oude werk voort te zetten. In Psalm 29 : 10 lezen we: De HERE troonde boven de zondvloed, ja de HERE troont als Koning in eeuwigheid. Maar met de ark is ook de zonde meegegaan. Na de zondvloed bedrinkt Noach zich. Zijn zoon en kleinzoon bespotten hem. Satan blijft aktief. We zullen niet heel de ontwikkeling van de heilsgeschiedenis nagaan. Enkele momenten wil ik daaruit lichten. Als satan farao in zijn macht gekregen heeft en zo Israël tracht te wurgen, toont God zijn almacht. In de tien plagen roept God krachten uit zijn eigen schepping op tot bestraffing van farao. Hij beschikt daarover. Hij verlost Israël door de Rode Zee. Hij houdt veertig jaar lang een heel volk in leven in een dode woestijn. Koninklijk beschikt Hij over zijn schepping. De duivel belet Hem dat niet. De HERE veegt het land Kanaan schoon. Want Hij heeft via Abraham, Izak en Jakob Israël uitverkoren hoewel alle volken Hem toebehoren (vgl. Ex. 19:5). In het Oude Testament vinden we op vele plaatsen de belijdenis dat God een groot koning is over de ganse aarde, dat zijn koningschap over alles gaat. Niet slechts Israël is zijn koninkrijk, maar heel de aarde. Het bijzondere van Israël is dat God deze werkelijkheid slechts aan dat volk openbaart, slechts dat volk betrekt Hij als bondgenoten in zijn strijd tegen de satan. De openbaring en het verbond zijn alleen voor Israël bestemd. Israël ontvangt door Gods verkiezende liefde het voorrecht om te mogen leven in de werkelijkheid van God en daar door openbaring inzicht in te hebben. Dat dit geen verheven theorie is, maar praktische betekenis heeft in het dagelijks leven bewijzen vele psalmen van David. a. Psalm 3 : 6, 7 Ik legde me neer en sliep. Ik ontwaakte want de HERE schraagt mij. Ik vrees niet voor tienduizenden van volk die zich rondom tegen mij stellen. b. Psalm 18:30 Met U loop ik op een legerbende in en met mijn God spring ik over een muur. c. Psalm 2 7 : 3 Al legert zich een leger tegen mij, mijn hart vreest niet. Al verheft zich een krijg tegen mij, nochtans blijf ik vertrouwen. David weet: ik mag aan de kant van de HERE staan. Ook al zou je dan volkomen alleen komen te staan tegenover een geweldige overmacht, dan sta je nog aan de goede kant, dan ben je nog in de meerderheid. David lééft in die werkelijkheid van God.
Een ander duidelijk voorbeeld vinden we in 2 Kon. 6 : 8-23. De koning van Aram laat Dothan belegeren om Elisa gevangen te nemen. Als 's morgens Elisa's knecht opstaat en de situatie taxeert, is zijn conclusie snel getrokken: het is met ons gedaan. Maar op het gebed van Elisa opent God diens knecht de ogen en hij ziet een grote legermacht vurige wagens en paarden. Dat is de werkelijkheid van God. Zijn legers beheersen de aarde. Maar die werkelijkheid is verborgen en alleen zichtbaar door het geloof. In toenemende mate gaat God aan zijn volk openbaren dat Hij bij hen present is in zijn wereld. Daarvan spreekt o.m. Psalm 2. De koningen der aarde spannen samen tegen de HERE en zijn gezalfde. Maar de HERE heeft zijn koning gesteld over Sion zijn heilige berg. Naar zijn besluit heeft God tot deze gezalfde gesproken: vraag Mij en ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. In diezelfde geest spreekt Psalm 110: Zet u aan mijn rechterhand totdat Ik al uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten. Vanuit Sion strekt de HERE uw machtige scepter uit. De HERE verplettert koningen ten dage van zijn toorn.
4. Daniël
In tal van teksten maakt de Heilige Schrift duidelijk dat de aarde het domein van God is waarover Hij als koning heerst. God is in zijn regering op weg naar de vervulling van zijn oude belofte dat de satan vernietigd zal worden. Echter, voor het oog zien we steeds weer het tegendeel. Israël kiest vaak voor satan. De koninkrijken die aan satans kant staan worden machtig. Jeruzalem wordt een puinhoop en de troon van David raakt vacant. Toch is Gods werkelijkheid meer dan er voor mensen te zien is. Daarover lezen we met name in het boek Daniël, door D. K. Wielenga vanuit de inhoud (zie 10 : 21) treffend getypeerd als het boek der waarheid. Inderdaad spreekt de profetie van Dan. 2 : 44 over een toekomstig koninkrijk: God z a l . . . een koninkrijk oprichten dat in eeuwigheid niet zal te gronde gaan . . . Het zal al die koninkrijken verbrijzelen . . . maar zelf zal het bestaan in eeuwigheid. Daarin horen we de weerklank van Gen. 3 : 1 5 : satans kop zal vermorzeld worden. Juist omdat God de heerschappij behouden heeft. Met name in Daniël wordt dat herhaaldelijk betuigd. In 2 : 47 belijdt Nebukadnezar: uw God is de God der goden en de Heer der koningen. Nog duidelijker is dat in Dan. 4, de geschiedenis van Nebukadnezars waanzin. Hij zal voor zijn hoogmoed gestraft worden tot hij erkennen zal dat de Allerhoogste macht heeft over het koningschap der mensen en dat geeft aan wie Hij wil (4 : 25, 32). De hemel heeft de heerschappij (4 : 26). Nebukadnezar wordt waanzinnig en herstelt. Dan erkent hij de Allerhoogste omdat zijn heerschappij een eeuwige heerschappij is en zijn koningschap van geslacht tot geslacht. Zo belijdt ook Darius nadat God Daniël uit de leeuwenkuil heeft gered: Hij is de levende God . . . zijn koningschap is onverderfelijk en zijn heerschappij duurt tot het einde. Het boek Daniël geeft inzicht in de werkelijkheid. Achter de schermen van de koninkrijken op aarde wordt Gods koninkrijk geopenbaard. Daar ligt de basis voor de belofte dat Gods koninkrijk komen zal. Die verborgen heerschappij zal aan het licht komen. Al de koninkrijken der aarde gaan voorbij. Want God gaat voort. Zijn oorlog met Satan zal in overwinning eindigen. Zijn koninkrijk komt te voorschijn in de regering van de Zoon des mensen. De steen zonder toedoen van mensenhand losgeraakt, groeit uit tot een grote berg die de gehele aarde vult (Dan. 2 : 35).
5. Nieuwe Testament
Spreekt Daniël nog van een verre toekomst (Dan. 12 : 9), Johannes de Doper en vervolgens Jezus Christus spreken uit: het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. In mijn artikelen in De Reformatie heb ik uitvoerig trachten aan te tonen dat hier sprake is van de onthulling van het koninkrijk, juist omdat Christus Zelf het koninkrijk bijv. vergelijkt met een mosterdzaadje en een stukje zuurdeeg. Beide zijn klein en worden weggestopt, maar het gaat werken ei* het komt aan het licht in het voltooide eindresultaat. In de voortgang van de geschiedenis is God zover dat de beloofde Koning aanwezig is in zijn wereld en daar werkzaam is. Maar waar het Oude Testament de komst van de Koning en het voltooide Koninkrijk als één geheel ziet en beschrijft (b.v. Jes. 11 : 1-10), daar maakt Christus duidelijk dat met zijn eerste komst dat Koninkrijk nog niet gegeven is. Zijn eerste komst is niet meteen het einde. Hij komt verhuld in de gestalte van een dienstknecht. Maar door openbaring maakt de Here bekend wie Hij werkelijk is. Johannes beschrijft hoe door Hem alle dingen geworden zijn. Hij heeft zijn heerlijkheid getoond. Zo nu en dan licht Christus' glorie op. In zijn wonderen blijkt dat Hij de schepping beheerst. Water verandert Hij in wijn, brood wordt wonderlijk vermenigvuldigd. Wind en golven gehoorzamen Hem. Maar de weg naar de troon is een weg door lijden heen. Opvallend is in dit verband Luk. 19 : 11-27. Vlak voor de intocht in Jeruzalem spreekt de Here Jezus een gelijkenis uit, omdat (zo lezen we) de discipelen meenden dat het koninkrijk Gods terstond openbaar zou worde «. Treffend is dat in hun woordkeus de komst van het koninkrijk synoniem is met de openbaarwording ervan. Want de spreekwijze van de discipelen wordf door Jezus niet gecorrigeerd, behalve ter zake van het 'terstond'. Jezus maakt duidelijk dat Hij eerst vertrekken zal, intussen door zijn knechten zijn werk zal laten verrichten en pas daarna onverwacht in koninklijke glorie terug zal keren. Pas bij zijn terugkeer zal zijn koninkrijk openbaar worden, als de koning verschijnt, niet meer als knecht, maar in zijn stralende heerlijkheid. Zo kan Christus tegelijk zeggen: het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen èn het koninkrijk is in uw midden, het is over u gekomen (zie bijv. Mat. 12 : 28; Luk. 17 : 20, 21). In één en hetzelfde gebed leert Hij ons bidden: uw koninkrijk kome èn van U is het koninkrijk. Christus overwint op aarde en gaat als overwinnaar naar de hemel. Hij ontvangt alle macht in hemel en op aarde. Op aarde is dat niet zichtbaar voor mensenoog. In de hemel klinkt het loflied: nu is verschenen het heil en de kracht en het koningschap van God en de macht van zijn gezalfde (Openb. 12 : 10). Want de satan is uit de hemel geworpen. Gods eeuwige heerschappij, Gods koningschap over hemel en aarde wordt stralend zichtbaar in de hemel op de dag van de hemelvaart.
Nu wordt Jezus Christus in de tijd tussen hemelvaart en terugkeer getypeerd als de Koning der koningen en de overste van de koningen der aarde (Openb. 1 : 5; 19 : 16). Met name wordt dit uitgewerkt in Openb. 5-11. Het Lam is waardig de boekrol te openen en de zegels te verbreken. Dit betekent dat door Jezus Christus de geschiedenis volgens Gods raad zal geleid worden naar de laatste dag. Als Christus de zegels opent dan gaat het evangelie rond over heel de aarde ( 6 : 1 , 2 ) , dan komen er vervolgens oordelen en gerichten. Als Christus het zevende zegel opent, komen er zeven engelen met bazuinen - en opnieuw oordelen en gerichten. Tussen de zesde en de zevende bazuin verkondigt een engel: er zal geen uitstel meer zijn, maar in de dagen van de stem van de zevende e n g e l . . . is ook voleindigd het geheimenis van God, gelijk Hij . . . de profeten heeft verkondigd (10 : 6). Dan treden de twee getuigen op en vervolgens blaast de zevende engel (11 : 15). Er klinken luide stemmen in de hemel: het koningschap over de wereld is gekomen aan onze Here en aan zijn gezalfde en Hij zal als koning heersen tot in alle eeuwigheden. Juist Openbaring onthult hoe de verheerlijkte Christus als Koning vanuit de hemel de satan op aarde volkomen vernietigt. Zijn troon is in de hemel, daar straalt zijn glorie, maar zijn koningschap heerst over alles (naar Psalm 103).
6. Koninkrijk van de Zoon
In dit verband wil ik aandacht vragen voor enkele Schriftgegevens betreffende het Koninkrijk van de Zoon. Momenteel kan ik nog geen afgewogen exegese bieden, maar wel vragenderwijs enige zaken naar voren brengen. We beperken ons tot een tweetal teksten. De eerste is 1 Kor. 15 : 23-28. Daar lezen we dat Christus bij het einde het koningschap weer aan God de Vader overdraagt. Als Hij alle vijanden tot en met de dood volledig onderworpen heeft zal ook de Zoon zelf Zich onderwerpen opdat God zij alles in allen. Of we op deze plaats met de NGB lezen 'koningschap' of met Van Bruggen 'koninkrijk', mogen we hier dan niet concluderen dat wat hier hetzij koninkrijk, hetzij koningschap van Christus wordt genoemd na zijn wederkomst wordt overgedragen, en dus in déze tijd valt? Afgezien even van de moeilijke exegetische kwestie wat 'basileia' in deze tekst inhoudt, mogen we toch concluderen dat datgene wat 'koninkrijk van de Zoon' genoemd wordt, niet straks komt, maar nu is. Het is een omschrijving van de tijd tussen hemelvaart en terugkeer waarin Christus alle vijanden volkomen aan zich onderwerpt, in overeenstemming met Psalm 110. Wellicht moeten we zo ook de tweede tekst lezen: Mat. 13 : 41-43. Daar geeft de Here na de uitleg van de gelijkenis van het goede zaad en het onkruid op dezelfde akker deze toepassing: de Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt... en hen in de vurige oven werpen . . . Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in hst koninkrijk van hun Vader. Zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. Zijn de termen 'Koninkrijk van de Vader' en 'Koninkrijk van de Zoon' volkomen synoniem, of hebben ze elk iets eigens? Zouden we hier ook niet kunnen lezen dat het koninkrijk van de Zoon tot aan de jongste dag functioneert (immers de bozen worden daaruit verzameld) en dat daarna het koninkrijk van de Vader komt, waarin de rechtvaardigen zullen schitteren? Uiteraard mogen we deze gegevens niet verzelfstandigen. Ook als we na grondige exegese van genoemde en andere teksten zouden kunnen spreken van het Koninkrijk van de Zoon in de periode tussen hemelvaart en terugkeer, dan is dat toch altijd een bepaalde fase in de geschiedenis van Gods Koninkrijk. Dit komt heel dicht bij wat W. van 't Spijker poneert in zijn tweede stelling: 'Het koninkrijk Gods is hier en nu vooral het rijk van de Zoon'.13 Trouwens ook de catechismus zegt iets soortgelijks in de belijdenis dat Christus het hoofd is van zijn christelijke kerk, door wie de Vader alle dingen regeert.14 Wellicht valt er zo op de juiste wijze onderscheid te maken. Want het is Van Bruggen toe te stemmen dat één en dezelfde aanduiding 'Koninkrijk Gods' enerzijds voor de verborgen realiteit in het heden en anderzijds voor de volkomen vervulling die nog komende is, verwarrend zou kunnen werken. Dan zouden we niet meer hoeven spreken over het Koninkrijk Gods dat nog onthuld moet worden, maar over de Zoon die als Koning van hemel en aarde geopenbaard zal worden. Hij regeert als koning, wij leven in het Koninkrijk van de Zoon, daarin zijn we overgezet vanuit de duisternis (Col. 1 : 13). In de hemel is zijn heerschappij stralend verschenen bij de hemelvaart. Op zijn grote dag zal die heerlijkheid ook over de aarde onthuld worden. De uitdrukking 'werken in Gods koninkrijk' zou dan nader gepreciseerd kunnen worden en scherper omschreven in de term 'arbeid in het koninkrijk van Christus', eventueel 'het koninkrijk van de Zoon'. Tot slot wil ik nog enige aandacht besteden aan de werkelijkheid waarin wij leven, vanuit de besproken Schriftgegevens. Er zouden nl. wel uitdrukkingen en uitspraken te citeren zijn die suggereren dat wij in twee werelden leven. Een christen wordt wel eens burger van twee werelden genoemd. Ook wordt er wel gesproken yan een domein van de slang. Van Bruggen merkt op 'dat ook satan dus wel een eigen rijk en een zelfstandige macht h e e f t ' . . ,15
Hij spreekt van de eigen realiteit van het rijk van satan en daarnaast van de realiteiten van het komende koninkrijk. De vraag is echter of dan niet te weinig in rekening wordt gebracht wat de Schrift leert over de realiteit van het Koninkrijk van Christus. Vanuit de schepping moeten we stellen dat satan geen zelfstandige macht heeft. Juist dat woordje 'zelfstandig' deugt niet. K. Schilder heeft dat bij herhaling aangetoond.16 Er is geen domein van de slang. Satan leeft van ontkenning, van negatie. Hij is de vader der leugen, niet van de alternatieve waarheid. Wat hij gebruikt, heeft hij gestolen. Hij is geen schepper, hij blijft schepsel. Ook als hij Christus alle koninkrijken der aarde aanbiedt, liegt hij (Mat. 4 : 8 ) . Het enige wat satan kan, is verduisteren. Hij zet Gods werkelijkheid in het donker. De Heilige Schrift spreekt in dit verband veel over licht en duisternis. Dat is geen andere werkelijkheid, laat staan een eigen koninkrijk. Juist de besproken Schriftgegevens doen ons pleiten voor één ongedeelde realiteit. We leven in de wereld van God, onder het koningschap van Jezus Christus. In die realiteit dichtte David zijn psalmen, mocht Elisa's knecht een blik slaan, beleed zelfs een Nebukadnezar zijn afhankelijkheid. In deze éne werkelijkheid van God is er veel duisternis in deze wereld. In Rom. 1 omschrijft Paulus de goddeloosheid als het in ongerechtigheid ten onder houden van de waarheid (1 : 18). Ook in ons eigen leven is nog veel duisternis. Bovendien werkt de vloek van God door in heel de schepping. Maar daarom zijn we nog geen burgers van twee werelden. De werkelijkheid is van Christus. Wanneer wij dat niet altijd even scherp zien, ligt dat aan ons. Wij mogen leven in Zijn koninkrijk voor Hem, biddend om en werkend aan zijn wederkomst.
* Vrijwel ongewijzigde tekst van het gelijknamige referaat voor het paascongres voor gereformeerde studenten en academici gehouden op dinsdag 21 april 1981. In dit referaat wordt kennis verondersteld van twee eerdere publikaties van mijn hand, te weten a. Het Koninkrijk der hemelen, De Reformatie 56 (1980/1981), No. 10,11,12, 13\b. Gods Koningschap over de ganse aarde, Radix (1981), 3-14.
1 Fred Muller/J. H. Thiel, Beknopt Grieks-Nederlands woordenboek (10e druk, bewerkt door W. den Boer), Groningen 1966.
2 Walter Bauer, Griechisch-Deutsches Wörterbuch zu den Schriften des Neuen Testaments und der übrigen urchristlichen Literatur, Berlin 1963.
3 S. Greijdanus, Kerk en Koninkrijk Gods, in: Referatenbundel Congres van Gereformeerden 1948, pag. 30
4 S. Braaksma, Zeg ons, wanneer zal dat geschieden?, Enschede z.j., pag. 54.
5 J. van Bruggen, Het koninkrijk van God (I), De Reformatie 56 (1980/81), no. 19, pag. 306.
6 T.a.p.
7 A.w., pag. 36, 37.
8 J. van Bruggen, Het koninkrijk van God (II), De Reformatie 56 (1980/81), no. 20, pag. 321: 'nabij is het rijk. Die uitroep spreekt, daar het over een rijk, een stand van zaken gaat'.
9 Idem, artikel I, pag. 307.
10 Zie op dat punt uitvoeriger mijn artikel in De Reformatie 56 (1980/81), no. 10, pag. 153/154.
11 Bijv. H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek, (6e druk), pag. 697 v.v.
12 K. Schilder o.m. in Wat is de hemel?, (2e druk), Kampen 1954, hfdst. V.
13 W. van 't Spijker, Het Koninkrijk van God en de geschiedenis, Radix 7 (1981), 158-172
14 Heidelbergsche Catechismus, zondag 19, antw. 50.
15 J. van Bruggen, a.a. in De Reformatie 56 (1980/81), no. 22, pag. 354.
16 K. Schilder, Mefisto of Satan, in: Bij Dichters en Schriftgeleerden, Amsterdam 1927, bijv. pag. 220. Idem, Openbaringsnamen voor Satan, in: Tusschen Ja en Neen, Kampen 1929, bijv. hfdst. 7.
Ds. J. Borgdorff (geboren in 1951) is predikant van de Gereformeerde Kerk (vrijgemaakt) te Axel. Adres: Van Middelhovenstraat 59, 4571 AA Axel.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juli 1982
Radix | 60 Pagina's