Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mens in de schepping

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mens in de schepping

Visies op de verhouding tussen mens en natuur 1

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. INLEIDING

1.1 Mens en natuur: een actueel thema

De laatste tijd is er een opvallend grote aandacht voor alles wat met natuur, milieu, dierlijk welzijn e.d.2 te maken heeft. Zo houdt de regering zich intensief bezig met wetgeving op dit gebied. Werkgevers- en werknemersorganisaties slaan de handen ineen om iets voor het milieu te doen. Boeren komen in studiegroepen bij elkaar om zich over dit thema te buigen. Veel consumenten kopen bewust mileu- en diervriendelijke produkten. Ook de kerken zijn begaan met de schepping, getuige de voorbereidingen voor een conciliair proces over vrede, gerechtigheid en heelheid van de schepping. Deze aandacht voor natuur en milieu is er niet voor niets. De samenleving wordt geconfronteerd met problemen op dit gebied, problemen die om een oplossing schreeuwen. Bodem, water en lucht vervuilen. De ozonlaag takelt af. De regen is zuur. Plante- en diersoorten sterven uit. Erosie maakt grote gebieden onvruchtbaar. Waar komen deze problemen vandaan? Wij, mensen, hebben ze zelf veroorzaakt door de manier waarop we met de natuur omgaan. Met onze techniek grijpen we direct in de natuur in: boeren bewerken het land met hun tractoren en landbouwwerktuigen, vissers verzamelen vis in hun netten. Zo gebruiken we onze techniek om in ons levensonderhoud te voorzien. Dikwijls zijn er echter ongewenste neveneffecten: door overbejaging dreigt de walvis uit te sterven; drijfgassen uit spuitbussen tasten de ozonlaag aan; meststoffen en bestrijdingsmiddelen bedreigen het drinkwater, enzovoorts. De moderne techniek wordt gevoed door de natuurwetenschappen en gestimuleerd door maatschappelijke ontwikkelingen. De wetenschap draagt de benodigde kennis aan. Uit de samenleving komt de vraag naar economische groei, waaraan de techniek haar bijdrage moet leveren. Achter de ontwikkeling van techniek, wetenschap en maatschappij ligt een levensbeschouwing. De houding tegenover de natuur hangt nauw samen met de vraag: waarop stellen wij uiteindelijk ons vertrouwen? Op de mens met zijn machtige techniek en geniale wetenschap? Op de natuur die ons heeft voortgebracht en waarvan we afhankelijk zijn? Op God? In dit artikel gaan we vooral in op de achterliggende levensbeschouwing. De andere aspecten komen echter ook aan de orde. De omgang met de natuur in techniek, wetenschap en maatschappij, vormt immers een uitdrukking van de innerlijke overtuiging.

1.2 Relaties tussen mens en natuur: een inventarisatie

De relatie tussen mens en natuur is niet star. Zij verandert in de loop van de tijd en zij verschilt van plaats tot plaats. Om een overzicht van de vele mogelijkheden te krijgen, heb ik een schema gemaakt, waarin ik vier hoofdgroepen onderscheid. Binnen de hoofdgroepen heb ik soms enkele varianten aangegeven. Uiteraard is de werkelijkheid veel complexer, met eindeloos veel nuances.

De natuur als machtige en verhevene
Vele 'primitieve' volkeren benaderen de natuur met ontzag. Zij zien haar als machtig en verheven boven de mens. Vaak schrijven zij haar goddelijke eigenschappen toe of ervaren zij hoe geesten of goden werken in natuurverschijnselen en in levende wezens. Deze volkeren weten zich afhankelijk van de natuur. Zij kan zich voordoen als een zorgende moeder, wanneer zij de mensen voedsel en beschutting verschaft. Zij kan echter ook een bedreiging vormen, een vijand om bang van te worden. In geval van hongersnood, overstroming, droogte en andere rampen, moeten de mensen haar gunstig stemmen. Dat proberen zij door cultus en riten: raadplegen van goden, geesten of voorvaderen, offeren, magische dansen, enzovoorts.

De natuur als onderworpene
In onze eigen cultuur zijn de rollen omgedraaid. De mens is boven de natuur verheven en oefent zijn macht over haar uit ten gunste van zichzelf. Hij gedraagt zich als autonoom heerser; hij erkent geen macht die boven hem uitgaat. De natuur waardeert hij alleen voor zover zij voor hem nuttig of aangenaam is. Om de natuur te gebruiken, beheerst hij haar met zijn techniek, en om haar te beheersen, bestudeert hij haar met zijn wetenschap. De natuur laat zich echter niet straffeloos uitbuiten: er zijn grenzen aan haar incasseringsvermogen. Dat blijkt uit de problemen die we in de vorige paragraaf noemden. Daardoor beseft de mens dat het in zijn eigen belang is, zorgvuldig met de natuur om te gaan.

De natuur als partner
Sommige mensen zien meer heil in een andere houding. Zij beschouwen de natuur als een min of meer gelijkwaardige partner. Om samen te overleven, moet de mens samenwerken met de natuur. Hij dient niet alleen te letten op zijn eigen belang, maar ook op dat van dieren, planten, ja, van de gehele aarde.

Mens in de schepping
De Bijbel werpt een eigen licht op de verhouding tussen mens en natuur. Hierin herkennen we elementen uit de hiervoor genoemde relaties, maar dan in een andere vorm. Zo is er wel degelijk een Verhevene en Machtige, van wie alle mensen afhankelijk zijn. Hij is echter niet gelijk te stellen met de natuur of met allerlei goden of geesten. Hij is de God die zich in de Schrift heeft bekend gemaakt: de Schepper van de mens èn van de natuur. Beide heeft Hij in onderlinge samenhang geschapen, maar aan de mens heeft hij een bijzondere positie gegeven. De mens mag heersen over de aarde. Voor deze taak is hij verantwoordelijk. De mens moet echter niet heersen om te heersen, maar heersen om te dienen. Als het goed is, kan hij met zijn leidende rol in de schepping aan zijn God, zijn medemensen en de natuur liefde bewijzen. Hoe dit echter na de zondeval nog mogelijk is, is niet zonder meer duidelijk.

1.3 Opbouw van dit artikel

In het volgende hoofdstuk behandelen we enkele actuele visies op de verhouding mens-natuur. Daarbij besteden we aandacht aan de achterliggende levensbeschouwing. Het blijkt dat in al deze stromingen wetenschap en techniek een bijzonder belangrijke plaats innemen. Daarom gaan we ook in op de methode en resultaten van de natuurwetenschap die men voorstaat. De relatie tussen wetenschap en maatschappij komt eveneens aan de orde. Aan het eind van hoofdstuk 2 keren we terug naar het schema van 1.2 en bekijken we waar we de verschillende stromingen kunnen plaatsen. Hoofdstuk 3 biedt een christelijk perspectief. Wat is een schriftuurlijke houding tegenover de natuur? Is een christelijke invulling van wetenschap mogelijk? Wat kunnen we leren van de in hoofdstuk 2 besproken stromingen? Op dergelijke vragen proberen we een antwoord te vinden. Tenslotte gaan we in op een verwijt dat we af en toe horen: dat juist het westerse christendom schuldig zou zijn aan de huidige uitbuiting van de natuur en de milieuproblemen. Historisch gezien lijkt er grond te zijn voor deze beschuldiging. Dit stemt tot bescheidenheid en zelfonderzoek. Toch zijn er wel degelijk mogelijkheden om een echt christelijke visie in praktijk te brengen.

2. ENKELE ACTUELE STROMINGEN

2.1 Wetenschap: sleutelbegrip met verschillende aspecten

In de manier waarop de westerse mens omgaat met de natuur, speelt zijn natuurwetenschap een centrale rol. Daarom zullen we eerst het begrip 'wetenschap' nader bekijken. In navolging van H. Verhoog (1984 a en b, 1986), onderscheiden we drie aspecten:
1. De visie op mens en natuur. Verhoog noemt dit het antropologisch wetenschapsbegrip of ook wel het natuurbegrip, inclusief de visie op de plaats van de mens in de natuur;
2. Methode en resultaten van wetenschap — resultaten in de zin van verworven kennis. Dit is het theoretische wetenschapsbegrip van Verhoog;
3. Wetenschap en samenleving, ofwel de wetenschap als sociaal verschijnsel, inclusief het gebruik dat de samenleving maakt van de wetenschap. Verhoog spreekt hier van het sociaal wetenschapsbegrip.
Deze drie aspecten hangen nauw met elkaar samen. Een bepaalde visie op mens en natuur sluit sommige wetenschappelijke methoden uit. Andersom beïnvloeden wetenschappelijke resultaten de visie. Bovendien worden de resultaten gebruikt in de maatschappij. Aan de andere kant vraagt de samenleving om bepaalde resultaten. Verder bestaat er verband tussen de visie op de mens en het functioneren van de samenleving. In het vervolg van dit hoofdstuk behandelen we enkele actuele stromingen. Eerst gaan we in op de gangbare wetenschap. Vervolgens bekijken we een aantal alternatieven. Na een beschrijving aan de hand van de genoemde aspecten van wetenschap en de ethische implicaties daarvan, geven we steeds een kritische beoordeling.

2.2 Gangbare wetenschap

In onze westerse cultuur is de gangbare wetenschap gestempeld door het positivisme. De beschrijving van de overheersende wetenschap ontleen ik grotendeels aan H. Koningsveld (1976). Het positivistische wereldbeeld is uitgesproken dualistisch. Aan de ene kant is er de mens als onderzoeker, het subject. Aan de andere kant staat de natuur die onderzocht wordt, het object. Tussen deze twee gaapt een diepe kloof. In wezen zijn zij elkaar vreemd. Door zijn wetenschap maakt de mens de natuur om zich heen tot object. Deze objectivering kan zo ver gaan, dat hij ook de mens tot louter object reduceert. Dit kan voorkomen in de psychologie, sociologie, geneeskunde. De bijbehorende wetenschappelijke methode is die van de empirische cyclus. De onderzoeker begint met empirische waarnemingen. Wanneer hij veel feitenmateriaal heeft verzameld, probeert hij alle gegevens overeen bepaald onderwerp met elkaar in verband te brengen. De theorievorming is dus inductief: men redeneert vanuit de losse feiten naar een overkoepelende theorie toe. Uit de gevormde theorie leidt de wetenschapper voorspellingen af. Dit proces is juist deductief. Deze voorspellingen toetst hij door experimenten en nog meer waarnemingen. Als de uitkomsten niet kloppen met de theorie, verwerpt de onderzoeker haar, of hij past haar aan. Kloppen de uitkomsten wel, dan blijft hij doorgaan met experimenteren. Hoe meer toetsen een theorie doorstaat, hoe betrouwbaarder zij wordt. De vraag die bij theorievorming centraal staat, is: wat is de oorzaak van de waargenomen verschijnselen? Om daar achter te komen, legt men gehelen uiteen in hun onderdelen en onderscheidt men verschillende achtereenvolgende stappen in een proces. Dit is het kenmerk van analyse. Wie eenmaal weet hoe iets werkt, kan in het proces ingrijpen; hij kan sturen en beheersen. Wie weet hoe iets in elkaar zit, kan er aan sleutelen. De kennis die de gangbare wetenschap voortbrengt is technologisch van aard. Niet alleen in de visie op mens en natuur, maar ook in de verhouding tussen wetenschap en samenleving is sprake van een dualisme. De wetenschap behoort feiten te leveren, terwijl in de maatschappij normen worden gevormd. De feiten zijn onomstotelijk, objectief, en algemeen geaccepteerde wetenschappelijke theorieën zijn betrouwbaar. Normen daarentegen zijn ter discussie te stellen, een kwestie van overtuiging, subjectief. De ethiek die bij deze stroming hoort, is uitgesproken antropocentrisch. De mens staat in het middelpunt, terwijl de natuur alleen instrumentele waarde heeft, De mens mag haar naar eigen inzicht gebruiken.

Hoe beoordelen we de gangbare wetenschap? De wetenschappelijke methode lijkt erg betrouwbaar, maar op haar pretentie van neutraliteit valt het een en ander af te dingen (zie 2.4). het valt niet te ontkennen dat zij tot indrukwekkende resultaten heeft geleid: ziekten worden met succes bestreden; de landbouwproduktie stijgt; er lopen mensen op de maan. Gezien haar technologische karakter is dat echter niet verwonderlijk. Tegelijk moeten we vaststellen dat een ongeremd gebruik van wetenschappelijke inzichten afschuwelijke gevolgen heeft; milieuverontreiniging, ontwikkeling van chemisch en biologisch wapentuig, kernwapens, enzovoorts. Is onze samenleving wel rijp voor zo'n machtige wetenschap? Verder bevredigt de kloof tussen subject en object niet. Hij is in strijd met wat iedereen in het dagelijks leven ervaart. Een afstandelijke benadering van levende wezens is soms zelfs stuitend. Ten slotte, deze wetenschap laat God buiten beschouwing. Vanuit het christelijk geloof is dat heel vreemd: Hij heeft immers de natuur en ook de mens gemaakt, en Hij houdt alles en iedereen nog dagelijks in stand. Zouden wij Hem dan niet de plaats geven die Hem toekomt, ook in onze wetenschap?

2.3 Alternatieve wetenschap: verschillende mogelijkheden

Het positivisme is niet de enig mogelijke vorm van wetenschap. De drie aspecten die we hebben onderscheiden, kunnen ook anders ingevuld worden. Er zijn verschillende alternatieven mogelijk. Zo heeft de neo-marxistische kritische theorie een andere visie op de verhouding tussen wetenschap en samenleving. Wetenschap is nooit neutraal, maar er staan altijd belangen achter. Het is zaak deze belangen te ontmaskeren. Wetenschap behoort in dienst te staan van een rechtvaardige maatschappij. De kritische theorie behandelen we in de volgende paragraaf. De systeembenadering kent een aanvullende wetenschappelijke methode. Deze redeneert niet vanuit de delen, maar vanuit het geheel. Het systeem, het doelgerichte complexe geheel, staat centraal. Zo'n systeem kan een atoom zijn, of een bos met alle bijbehorende planten en dieren, of een maatschappij. Deze wetenschappelijke methode kan samengaan met verschillende visies op mens en natuur. Bij de ene variant staat de mens in het middelpunt, bij de volgende de natuur, bij weer een andere heeft elk een eigen volwaardige plaats. Dit alles komt in 2.5 aan de orde. De fenomenologie is een duidelijk voorbeeld van een alternatieve visie op mens en natuur. Deze stroming is zo anders dan de gangbare wetenschap, dat men haar wel aanduidt met 'alternatieve wetenschap'. Zij is alternatief bij uitstek, omdat zij het dualisme tussen subject en object wil doorbreken. Zij wil doordringen tot het wezen, de eigen aard, van mensen, dieren, planten, mineralen. Over deze stroming gaat 2.6

2.4 Kritische theorie: neo-marxistische maatschappijkritiek3

De kritische theorie vraagt aandacht voor de rol van de wetenschap in de samenleving. Vertegenwoordigers van deze stroming, zoals Horkheimer, Adorno, Marcuse en Habermas, wijzen erop dat wetenschap vaak wordt misbruikt. Wetenschap is een machtig instrument: men kan er veel goed en veel kwaad mee doen. Dikwijls gebruiken machthebbers haar om hun eigen positie te versterken en onrecht in stand te houden. Zij behoort echter in dienst te staan van een rechtvaardige samenleving van vrije mensen. De ene mens mag niet heersen over de andere. Zij moeten op voet van gelijkheid onderling overleggen om tot rationele doelen te komen, bijvoorbeeld voldoende voedsel voor iedereen. Deze doelen moeten zij vervolgens op een rationele wijze verwerkelijken, namelijk via wetenschap en techniek. De nadruk op rationaliteit wijst erop dat de kritische theorie voort wil gaan in de lijn van de Verlichting. De neo-marxisten benadrukken dit zelf: zij willen de Verlichting voltooien door te strijden tegen irrationele doelstellingen en machtsmisbruik, zoals economische groei ten koste van de Derde Wereld, of de bewapeningswedloop. Het ideaal van de kritische theorie is: vrijheid voor alle mensen en macht van de mensheid als geheel over de natuur. Hierin zien wij het dualisme terug van de gangbare wetenschap. De methode van objectiveren, waarnemen en experimenteren, nemen de neo-marxisten over. Verschil is, dat zij deze methode niet zien als neutraal; achter kennis staat altijd een belang. Jürgen Habermas (1965) onderscheidt drie kennisbelangen die algemeen gelden: technisch, praktisch en emancipatorisch. Het technisch kennisbelang is gericht op heerschappij over de natuur. De kennis die hierbij hoort is te danken aan de natuurwetenschap. Het praktisch kennisbelang is gericht op begrip van mensen onderling. Het is een kwestie van uitleg, interpretatie van anderen vanuit een normatieve houding. Het emancipatorisch kennisbelang heeft ten doel de bevrijding van machtsuitoefening en irrationele dwang. Het gaat hierom kritische analyse, zelfreflectie en creatieve expressie. Habermas (1982) stelt uitdrukkelijk dat bruikbare kennis van de natuur alleen tot stand komt door de objectiverende natuurwetenschappelijke methode. Een wetenschap die de natuur 'an sich' wil interpreteren is misschien wel mogelijk, maar niet vruchtbaar. Ook Marcuse (1964) zegt dat de rationaliteit van wetenschap zal blijven zoals deze nu is. In een vrije sameleving zal men wel nieuwe hypothesen opstellen over de natuur, andere begrippen ontwikkelen en nieuwe feiten vaststellen, maar de wetenschappelijke methode blijft gelijk. Is er binnen de kritische theorie plaats voor een soort milieu-ethiek? Niet in die zin, dat men zich direct tegenover de natuur verantwoordelijk voelt. Zij is namelijk geen gelijkwaardige partner waarmee men kan overleggen. Wel kunnen mensen onderling rationeel discussiëren over hun houding tegenover de natuur. Zo zullen zij ernstige milieuvervuiling, die hun eigen gezondheid bedreigt, terug willen dringen. De mens blijft hier in het middelpunt staan.

Mijns inziens geeft de kritische theorie een belangrijke correctie van de gangbare wetenschap. Zij ontmaskert verborgen kennisbelangen en geeft daarmee aan dat wetenschap niet neutraal is. Kennis wordt vaak misbruikt, terwijl zij in dienst behoort te staan van een rechtvaardige samenleving. Het vertrouwen in de autonome mens lijkt me echter ongegrond. Het is mij niet duidelijk hoe de mensen op eigen kracht tot een ideale samenleving moeten komen. Binnen de kritische theorie staat de mens alleen en is er geen plaats voor God. Net als in de gangbare wetenschap, waardeert men ook hier de natuur alleen in relatie tot de mens.

2.5 Systeembenadering van doelgerichte complexe gehelen

Een ander alternatief voor cle gangbare wetenschap is de systeembenadering of cybernetica. Het gangbare model herleidt alle verschijnselen tot elementaire eenheden, kleibe deeltjes die geregeerd worden door de wetten van oorzaak en gevolg. De systeembenadering zet echter juist het geheel centraal, het doelgerichte complexe systeem. Von Bertalanffy (1949) ontwierp een algemene systeemleer. Hij wilde algemene principes vinden die gelden voor alle systemen. Een systeem is een complex van elementen met een onderlinge wisselwerking, bijvoorbeeld een atoom, een organisme, of een sociale groep. Onderdelen van een systeem kunnen op hun beurt elk een systeem vormen. Zo bestaat een atoom uit electronen en een kern. De kern is opgebouwd uit protonen en neutronen en deze bevatten nog weer kleinere deeltjes. Een systeem maakt altijd deel uit van een groter systeem, totdat het grootste is bereikt, dat alles omvat: het heelal. Deze theorie is toe te passen in de fysica, biologie, maatschappijwetenschappen. Binnen de biologie werkt vooral de ecologie met dit principe.4 Een ecosysteem, bijvoorbeeld een bos, bestaat uit allerlei soorten planten, dieren en micro-organismen, bodem, water en lucht en eventueel mensen. Al deze elementen beïnvloeden elkaar. Met simulatiemodellen probeert men deze ingewikkelde werkelijkheid na te bootsen. Met behulp van een computer kan men uit een goed model voorspellingen afleiden over ontwikkelingen van het systeem bij diverse mogelijke menselijke ingrepen en invloeden, zoals jagen, kappen of zure regen. Niet iedereen die gebruik maakt van de systeemleer, heeft dezelfde visie op mens en natuur en op de maatschappij. Er zijn mensen bij, die wat dit betreft bij de gangbare stroming thuis horen. Hun wereldbeeld is dualistisch: de mens staat boven de natuur en mag haar naar eigen inzicht gebruiken. In zijn eigen belang dient hij rekening te houden met het milieu. De wetenschap kan daarbij aanwijzingen geven: onderzoek toont aan hoeveel haring men maximaal uit de Noordzee kan halen zonder dat de visstand drastisch daalt. Er is echter ook plaats voor een visie die een eigen waarde van de natuur erkent, buiten het belang van de mens om. Systemen, en zeker systemen van levende wezens, zijn gericht op zelfhandhaving. Zij hebben — al dan niet bewust — een eigen doel dat de mens moet respecteren. E. Johnson (1984) vraagt zich af aan wie of wat we precies respect verschuldigd zijn. Hij geeft een aantal mogelijkheden:
- alleen mensen;
- alle levende wezens met bewustzijn of gevoel, ofwel alles wat kan lijden;
- alle levende wezens, ofwel alles met een eigen belang en doel, al dan niet bewust;
- de aarde als geheel.
Paul W. Taylor (1981) kiest voor de laatste mogelijkheid. Hij ziet de mensen als gewone leden van de levensgemeenschap van de Aarde en ontkent elke superioriteit van hen. Het dogma van superioriteit is volgens hem een diepgeworteld irrationeel vooroordeel. Hiermee is Taylor een extreme aanhanger van het ecocentrisme: het ecosysteem gaat bij hem boven alles. Respect voor personen heeft hij echter ook hoog in het vaandel staan. Hij komt er niet uit wat we moeten doen wanneer belangen van de natuur botsen met die van de samenleving. Aan de ene kant zien we antropocentrisme, aan de andere kant radicaal ecocentrisme. Daar tussenin zijn vele nuances mogelijk. Zo erkent Laszlo (1972) een bijzondere positie van de mens: door zijn wetenschap en techniek, is hij meester geworden over zijn eigen bestemming. Daarbij is en blijft hij echter wel gebonden aan het systeem aarde. In Nederland nemen Wouter Achterberg (1984, 1986) en Wim Zweers (1984, 1986) een gematigde positie in. Achterberg meent dat alle levende wezens wel een eigen waarde hebben, maar dat deze waarde niet voor allemaal even groot is. Het is beter dat een malariamug sterft, dan dat een mens sterft. Aan de ander kant: mensen kunnen beter soberder gaan leven, dan plante- en diersoorten uitroeien om een grotere welvaart te veroveren. Met onze techniek hebben we natuurlijke evenwichten verstoord. Deze even wichten moeten we weer herstellen, aldus Achterberg en Zweers, door een aangepaste manier van leven en een techniek a la Schumacher (zie bijvoorbeeld Schumacher 1973). We moeten de natuur niet afstandelijk tegemoet treden vanuit een dualistische gedachte. Neen, we moeten met haar samenwerken, participeren. Sommige aanhangers van het ecocentrisme putten inspiratie uit allerlei nietwesterse levensbeschouwingen. Hans Achterhuis (1985) schrijft bijvoorbeeld met waardering over de houding van Afrikanen en bewoners van de Himalaya. Ton Lemaire (1984) probeert aan te geven hoe de Indianen oorspronkelijk met de natuur omgingen.

De systeembenadering lijkt als wetenschappelijke methode een welkome aanvulling. Onderzoekers kunnen redeneren vanuit de delen naar het geheel toe en vanuit het systeem naar de samenstellende elementen, zowel vanuit oorzaak naar gevolg als vanuit doel naar middel. De anthropocentrische variant blijft pretentieus: de mens is superieur, maar het is niet duidelijk op grond waarvan. De radicaal ecocentrische variant is onhoudbaar als men ook recht wil doen aan mensen. Dit voelt iemand als Taylor zelf aan en hij komt er niet uit: soms komt respect voor personen in botsing met respect voor het ecosysteem. De gematigd ecocentrische variant komt sympathiek over. De uitwerking is echter nog erg vaag. Welke criteria zijn er om gefundeerde keuzen te maken; welke belangen wegen het zwaarst? Waar zijn deze criteria op gebaseerd? Wat moeten we in de praktijk verstaan onder 'participatie met de natuur'?

2.6 Fenomenologie: doordringen tot het wezen

De fenomenologie, de 'alternatieve wetenschap' bij uitstek, doorbreekt het dualisme tussen subject en object en komt bovendien met een eigen wetenschappelijke methode. Zij wil doordringen tot het wezen, de eigen aard, van mensen, dieren, planten, mineralen. Edmund Husserl, de grondlegger van de fenomenologie, stuitte op een merkwaardige paradox (Husserl 1936?). We hebben twee soorten kennis: de kennis van de dagelijkse praktijk, van de 'Lebenswelt', en de wetenschappelijke kennis. Het vreemde is nu, dat beide soorten kennis tegelijkertijd nauw met elkaar zijn verweven en tevens een scherp contrast vormen. De wetenschappelijke kennis is theoretisch en logisch af te leiden. In zekere zin stijgen de theoretische voorstellingen boven de Lebenswelt uit; zij zijn ideaal, niet tastbaar. Toch is de wetenschap volledig afhankelijk van de ervaring; zij wortelt erin en vindt daar haar bewijsgrond.

Husserl vond het onhoudbaar te leven met twee soorten kennis, twee soorten waarheid. Hij pleitte voor een nieuw soort wetenschap, een wetenschap van de Lebenswelt. Dit is uitgewerkt in de fenomenologie. De fenomenologische methode komt vooral neer op nauwkeurig waarnemen. Dit waarnemen gebeurt direct, zonder instrumenten als weegschaal, meetlat en microscoop. Het gaat erom het wezen te leren kennen van wat men waarneemt. Is dit niet erg subjectief? Is het niet meer inlegkunde dan uitlegkunde? Dat gevaar bestaat inderdaad. Maar zoals men zich niet van de ene dag op de andere de gangbare wetenschappelijke methode kan eigen maken, zo moet men ook de fenomenologische methode aanleren. Men moet leren af te zien van een oordeel over de zaak die men bestudeert; de invloed van de waarnemer moet zo klein mogelijk zijn. Het gaat om de zaak zelf, het 'Ding an sich'. Zo kan men in zekere zin dieren en planten begrijpen, zoals men ook andere mensen begrijpt: niet in de volle breedte en diepte, maar wel werkelijk zoals zij zijn. De resulterende kennis is niet direct technologisch toe te passen. Het gaat meer om begrip dan om know-how. Toch zijn er wel degelijk toepassingen: biologischdynamische landbouw, alternatieve geneeswijzen, onderwijs in Vrije Scholen. De belangstelling voor deze zaken neemt toe. Boeken van Rudolf Steiner en van Goethe — naast schrijver ook wetenschapper met een fenomenologische inslag — worden herdrukt en gelezen. De maatschappij als geheel krijgt in deze stroming vaak weinig aandacht. Velen trekken zich terug in een eigen subcultuur, waarin zij zich thuis voelen.

Begrip voor andere wezens leidt tot respect voor hen. Dat lijkt me te waarderen in de fenomenologie. Het blijft echter onzeker of we werkelijk door kunnen dringen tot het 'Ding an sich'. Wat beweegt een plant om te groeien? Wat is de aard van een roofdier? Waarin verschilt een eik nu essentieel van een beuk? Toch blijkt dat de fenomenologische methode overdraagbaar is; men kan haar aanleren. Bovendien hebben we in ons dagelijks leven ook het idee dat we werkelijk contact hebben met de wereld om ons heen. Waarom zou dit in de wetenschap niet kunnen? Soms komen we in deze kringen echter de vreemdste speculaties tegen (bijvoorbeeld Steiner 1918). Hij beschouwde zichzelf als een soort ziener, die dingen waarnam die een normaal mens niet kan zien. Daarmee kunnen we echter niet deze hele stroming als onzin afdoen. Het is zaak het kaf van het koren te scheiden. Ten slotte vind ik het een gemis dat de maatschappij als geheel er bij fenomenologen vaak zo bekaaid afkomt.

2.7 Conclusies

We keren terug naar het schema van 1.2. Waar zijn de behandelde stromingen te plaatsen? Bij de gangbare wetenschap en de kritische theorie heerst de mens over de natuur. Het systeemdenken heeft verschillende varianten. Bij de antropologische variant beheerst de mens de natuur. In de radicaal ecocentrische visie schikt de mens zich naar de regels van de natuur. De gematigd ecocentrische variant ziet mens en natuur als partners. Dit doet de fenomenologie eveneens. In het volgende hoofdstuk komen we op deze stromingen terug. We plaatsen ze binnen een christelijk perspectief.

3. CHRISTELIJK PERSPECTIEF

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk komen we terug op de verschillende aspecten van wetenschap. We bekijken wat een christelijke invulling hiervan is. Bovendien gaan we na wat we kunnen leren van de stromingen uit het vorige hoofdstuk. Achtereenvolgens komen aan de orde: visie op mens en natuur (3.2), methoden en resultaten van wetenschap (3.3) en wetenschap en maatschappij (3.4). In de laatste paragrafen gaan we na wat het christendom in de praktijk heeft betekend en kan betekenen voor de verhouding tussen mens en natuur. Daarbij gaan we in op het verwijt dat het westerse christendom schuld heeft aan de huidige milieucrisis. Deze beschuldiging stemt tot bescheidenheid en tot inkeer.

3.2 Mens en natuur: Gods schepping

In een werkelijk christelijk geloof staat niet de mens in het centrum van de belangstelling en evenmin de natuur, maar God. Hij is de Schepper van alles, eerst van de natuur en ten slotte ook van de mens. God heeft de eerste mens een bijzondere plaats gegeven in de schepping. Hij schiep hem naar zijn beeld en gaf hem de taak om te heersen over de aarde (Gen. 1:26-28). Bovendien was er de opdracht God en de medemens lief te hebben. Sinds de zondeval (Gen. 3) zijn de verhoudingen grondig verstoord. De mens kwam in opstand tegen zijn Maker. De liefde tussen mensen onderling bekoelde en maakte plaats voor egoïsme. De aardbodem werd vervloekt en de hele schepping stond niet meer in dienst van het volmaakte leven, maar van de vergankelijkheid (Rom. 8:19-22). De boom des levens werd onbereikbaar. Voortaan moest de mens zwoegen om in leven te blijven, maar met het voedsel dat hij verbouwde, kon hij slechts zijn tijdelijk lichaam in stand houden. Mijns inziens hebben wij mensen weinig reden ons verheven te voelen boven de natuur. Wij hebben haar in onze val meegesleept en zij snakt naar verlossing. Ons past dus bescheidenheid. Toch hebben wij nog steeds de taak de aarde te beheren, te bebouwen en te bewaren. We moeten haar bebouwen om in ons levensonderhoud te voorzien, niet alleen in dat van ons persoonlijk, maar in dat van alle mensen. Wij moeten haar bewaren, omdat zij dat waard is; zij is immers schepping van God. Op een schilderij van Rembrandt zijn we erg zuinig. Zouden we dan niet voorzichtig omspringen met alle kunstwerken die God gemaakt heeft? Op het punt van bescheidenheid, respect en verantwoordelijkheid kunnen we veel leren van (gematigd) ecocentrische stromingen, de fenomenologie en diverse niet-westerse culturen. Bij christelijk geloof hoort hoop op verlossing. Wie gelooft in Christus, is verlost van de zonde. Eens zal Hij de hele schepping verlossen en vernieuwen. Daar mogen de gelovigen, als Christus' vertegenwoordigers op aarde, nu al iets van tonen. Uit dankbaarheid voor Gods goedheid willen zij Hem dienen en Hem de eer geven die Hem toekomt. Dat houdt in: liefde tonen voor de medemensen en goed omgaan met de natuur. Psalm 8 spreekt heel mooi over het prijzen van God, ontzag voor zijn schepping en verbazing over de ereplaats van de mens daarin.

Aanschouw ik de hemel, het werk van uw vingers,
de maan en de sterren, die Gij bereid hebt:
Wat is de mens, dat gij zijner gedenkt, en het mensenkind, dat Gij naar hem omziet?
Toch hebt Gij hem bijna goddelijk gemaakt,
en hem met heerlijkheid en luister gekroond.
Gij doet hem heersen over de werken uwer handen,
alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd:
schapen en runderen altegader
en ook de dieren des velds,
de vogelen des hemels en de vissen der zee,
hetgeen de paden der zee doorkruist.
O HERE, onze Here,
hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde.

3.3 Oog voor het eigene van elk schepsel

Welke wetenschappelijke methode past bij het christelijk geloof? Deze vraag is niet zonder meer te beantwoorden. In de tijd dat de Bijbel werd geschreven, was er nog geen sprake van wetenschap zoals wij die nu kennen. Mijns inziens moeten we steeds voor ogen houden dat alles zijn eigen aard heeft: mensen, dieren, planten, levenloze dingen. Daarom dienen we alles naar zijn eigen aard te behandelen en te onderzoeken. De Wijsbegeerte der Wetsidee geeft hierbij een goed handvat. De christelijke filosofie onderscheidt verschillende aspecten in de werkelijkheid zoals wij haar waarnemen. Zo is er het fysische aspect. Daarbij kunnen we denken aan eigenschappen als vorm, afmeting, materiaal en snelheid. Hierdoor worden levenloze voorwerpen gekwalificeerd. Het biotische aspect kwalificeert planten en micro-organismen. Deze levende wezens hebben kenmerken als groei, stofwisseling, voortplanting. Daarnaast hebben ze fysische eigenschappen. Deze dienen als substraat voor de kenmerken die typisch zijn voor het leven. Dieren hebben dit alles ook en bovendien eigenschappen als waarnemingsvermogen en gevoel. Dit valt onder het psychische aspect. Mensen functioneren daarnaast in vele andere aspecten: zij kennen een cultuurgeschiedenis, spreken een taal, leven in een maatschappij, kennen een economie, hebben gevoel voor schoonheid, kennen recht, hebben besef van goed en kwaad en hebben een religie. In de loop van de westerse geschiedenis hebben onderzoekers voor elk van deze aspecten een eigen vakwetenschap ontwikkeld: fysica, biologie, psychologie, geschiedenis, taalkunde, sociologie, enzovoorts. De wiskunde is ook een vakwetenschap. Deze bestudeert geen waarneembare zaken, maar abstracte cijfers en ideale figuren. Elke vakwetenschap kent haar eigen specifieke benadering. Wanneer we nu een voorwerp van onderzoek recht willen doen, moeten we steeds beseffen door welk aspect het gekwalificeerd wordt. Als we een plant beschouwen als louter en alleen een ingewikkeld geheel van chemische verbindingen, dan missen we de essentie. Daarmee wil ik niet zeggen dat het onzinnig is om de chemische samenstelling te bepalen, wanneer we bijvoorbeeld willen weten hoe een plant groeit. Zulk onderzoek kan heel waardevolle informatie opleveren, indien we daarbij letten op de functie van de chemische stoffen in het geheel van de plant. Binnen sommige vakwetenschappen hebben onderzoekers nogal eens de neiging om alles te verklaren vanuit het aspect dat zij bestuderen. Dan willen zij leven terugbrengen tot chemie of geloof tot psychologie. Tegen zulke pretenties waarschuwt de Wijsbegeerte der Wetsidee.

Het lijkt me goed om open te staan voor uiteenlopende wetenschappelijke methoden. De gangbare wetenschap levert veel kennis over oorzaak en gevolg: hoe zit dit in elkaar, hoe werkt het en hoe kunnen we het proces beïnvloeden? De systeemleer, met haar nadruk op doelgerichte gehelen, geeft inzicht in doelen en middelen en in de samenhang tussen elementen van een systeem. De fenomenologie ten slotte, kan leiden tot begrip van de eigen aard van levende wezens en levenloze dingen. Alle methoden hebben hun eigen mogelijkheden en beperkingen. Alle vormen van wetenschappelijke kennis hebben dit met elkaar gemeen, dat ze in meerdere of mindere mate abstract zijn. We zagen al dat Husserl hieraan trachtte te ontkomen (zie 2.6), maar ook de fenomenologie kent een zekere abstractie: men moet afzien van de invloed van de waarnemer. Van Riessen (1970) somt drie abstracties op van de gangbare wetenschap:
1. Slechts één aspect er uit lichten en alle andere buiten beschouwing laten.
2. Alleen zoeken naar universele wetmatigheden en afzien van individuele dingen en gebeurtenissen.
3. Afzien van storende subjectieve invloeden.

Deze verregaande abstracties moeten we steeds voor ogen houden, wanneer we met wetenschappelijke resultaten werken: zij vormen niet de ware werkelijkheid, maar zijn slechts voorstellingen.5

3.4 Dienstbare wetenschap

Het is funest wanneer de wereld van de dualistische wetenschap de wereld van de dagelijkse ervaring gaat overheersen. Deze wetenschap is namelijk door haar methode van abstractie en analyse afstandelijk en koel. De gevolgen zijn weerzinwekkend: onnodig pijnlijke dierproeven, bio-industrie, draagmoederschap op commerciële basis, experimenten met menselijke embryo's, verbetering van het menselijk geslacht/' Zulke zaken gebeuren meestal niet puur om de wetenschap, maar doordat er andere belangen achter zitten. Daar wijst de kritische theorie ons op. Wetenschap en techniek zijn machtige instrumenten ten goede en ten kwade. Ze zijn zo machtig dat we ons er blind op kunnen staren. Mensen laten zich gemakkelijk meeslepen door technologische ontwikkelingen, door economische vooruitgang. Tegen deze afgoderij waarschuwen mensen als B. Goudzwaard en E. Schuurman (Goudzwaard 1976, Goudzwaard/Lange 1986, Schuurman 1972, 1984, 1985). Wetenschap en techniek behoren in dienst te staan van de 'Lebenswelt'. We mogen hen gebruiken om de samenleving in stand te houden, om iedereen van het nodige te voorzien. En ook om de natuur te beheren en te beschermen.

3.5 Schuldig christendom?

Het klinkt mooi: de natuur erkennen als schepping van God; oog hebben voor het eigene van elk schepsel; wetenschap en techniek dienstbaar maken aan de samenleving. Als christenen zo denken en handelen, zal de natuur vast opbloeien in een rechtvaardige samenleving, nietwaar? Een beschuldiging als die van Lynn White (1967) komt hard aan; juist het christendom is de oorzaak van de huidige ecologische crisis en aantasting van de schepping. De leer dat de mens heerschappij over de natuur behoort te hebben, heeft bijgedragen aan de opkomst van de moderne wetenschap en techniek. Het westers christendom noemt White de meest antropocentrische godsdienst die de wereld ooit heeft gekend. De mens heeft een vrijbrief voor het uitbuiten van de natuur. White nuanceert zijn stelling enigszins. Tegen het christelijk geloof op zich heeft hij geen bezwaar, maar wel tegen de uitwerking ervan zoals deze nu in het Westen overheerst. Als alternatief verwijst hij naar iemand als Franciscus van Assisi, een gelovige met een heel andere instelling. John Passmore (1974) erkent de historische diagnose van White als correct. Hij meent echter dat de Bijbel zelf niet oproept tot een houding alsof de natuur alleen voor de mens zou zijn geschapen. Wel is het zo dat de mens heer is over de natuur, dat hij daar zelfs de opdracht toe heeft. Maar de mens moet de natuur zo gebruiken dat hij God daarmee dient. Het antropocentrisme zou een Griekse invloed zijn op het christendom. Evenals White, zoekt Passmore naar alternatieven binnen de christelijke traditie. Hij komt tot begrippen als rentmeesterschap, verantwoordelijkheid, samenwerken met de natuur. Hooykaas (1972) beschrijft uitgebreid het verband tussen de Reformatie en de opkomst van de moderne wetenschap en techniek.7 Deze laatste waardeert hij als vruchten van de kerkhervorming. Hooykaas heeft in het boek 'Religion and the Rise of Modern Science' opmerkelijk weinig aandacht voor kwalijke gevolgen en misbruik van deze verworvenheden. Dijksterhuis (1950, III: 1-31) legt de nadruk niet op de Reformatie, maar op Renaissance, Humanisme, Scholastiek en de opkomst van ambachtelijke techniek als bronnen van de moderne wetenschap. Schuurman (1984, 1985) stelt dat de Reformatie veel heeft betekend voor de ontwikkeling van de natuurwetenschappen. Later seculariseerde het christendom echter en gingen ideeën van Renaissance en Humanisme steeds meer de boventoon voeren. Christelijk geloof en vertrouwen op God verwerden tot vooruitgangsgeloof en vertrouwen in de mens met al zijn wetenschappelijk inzicht en technologische macht. Sommige christenen werkten actief mee aan deze secularisatie. Er waren ook gelovigen die zich volledig terugtrokken uit wetenschap en techniek en deze als zodanig afwezen. Ongewild versnelden zij op een passieve wijze de secularisatie. Concluderend: waarschijnlijk heeft White inderdaad gelijk dat het christendom heeft bijgedragen aan het ontstaan van de moderne wetenschap en techniek in Europa. Echt christelijk geloof is echter niet antropocentrisch, maar erkent dat God boven alles gaat. In onze omgang met de natuur moeten we dan ook in de eerste plaats de Schepper eren, en niet kortzichtig alleen ons eigen voordeel zoeken.

3.6 Grote woorden, kleine daden?

God heeft de mens grote verantwoordelijkheid gegeven. Adam faalde echter en sindsdien schieten alle mensen te kort, maar onze taak blijft dezelfde. Ook christenen zijn niet volmaakt. Net als alle andere mensen maken zij fouten en zien zij belangrijke dingen over het hoofd. En soms verloochenen zij hun geloof of trekken er niet de consequenties uit. Dat neemt niet weg dat zij in grote lijnen kunnen weten wat hen te doen staat. De opdracht om over de aarde te heersen is mooi, maar zwaar. In verband hiermee wil ik afsluiten met de geschiedenis van Salomo die pas koning over Israël was geworden (1 Kon. 3:5-15). Op een nacht verschijnt God in een droom aan Salomon en Hij vraagt hem: 'Vraag; wat zal Ik u geven?' Salomo antwoordt: 'U hebt mij zelf aangesteld als uw knecht over uw volk, hoewel ik jong ben en onervaren, en het volk is onoverzienbaar groot. Geef dan uw knecht te onderscheiden tussen goed en kwaad, want wie zou in staat zijn dit talrijk volk van u te richten.' Salomo vraagt niet om een lang en gelukkig leven, om rijkdom en macht. Als dienaar van God vraagt hij om wijsheid om zijn taak te kunnen volbrengen. Als de mens zo koning is over de natuur, wordt de aarde vrede geschonken en rust aan de schepselen. Net als Salomo is de mens dan vredevorst in de schepping. De geschiedenis leert echter dat Salomo zijn wijsheid later liet varen en zich mee liet slepen tot halfslachtigheid. Dat is voor ons een waarschuwing. Maar we kennen nog een Zoon van David, de Vredevorst die altijd standhoudt. In zijn Rijk heerst een vrede die nooit verstoord wordt. Naar dit Rijk kijken gelovigen uit en tegelijk zijn ze er vertegenwoordigers van op aarde.


LITERATUUR

Achterberg, W., 1984, Op zoek naar een ecologische ethiek, W. Achterberg en W. Zweers (red.) Milieucrisis en filosofie: Westers bewustzijn en vervreemde natuur, Ekologische Uitgeverij, Amsterdam, 142-170.

Achterberg, W., 1986, Gronden van moreel respect voor de natuur, W. Achterberg en W. Zweers (red.) Milieufilosofie tussen theorie en praktijk: Van ecologisch perspectief naar maatschappelijke toepassing, Uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht, 105-134.

Achterhuis, H., 1985, De boom des levens: Mythe of realiteit? H. Achterhuis et al., Over bomen gesproken, Ambo, Baarn, 113-144.

Bertalanffy, L. von, 1949, Een biologisch wereldbeeld: Het verschijnsel leven in natuur en wetenschap (Das biologische Weltbild), Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1965, Nederlandse uitgave.

Dijksterhuis, E.J., 1950, De mechanisering van het wereldbeeld, Meulenhof, Amsterdam, 1975, 2e druk.

Goudzwaard, B., 1976, Kapitalisme en vooruitgang: Een eigentijdse maatschappijkritiek, Van Gorcum, Assen/Amsterdam.

Goudzwaard, B. en H.M. de Lange, 1986, Genoeg van te veel — genoeg van te weinig: Wissels omzetten in de economie, Ten Have, Baarn.

Habermas, J., 1965, Kennisen belang, Een keuze uit het werk van Jürgen Habermas, Deventer, 1973, 81-96.

Habermas, J., 1982, A Reply to My Critics, J.B. Thompson and D. Held (ed.), Habermas: Critical Debates, The Macmillan Press Ltd, 238-251.

Hooykaas. R. 1972, Religion and the Rise of Modern Science, William B. Eerdmans Publishing Company, Grand Rapids, Michigan, 1978, 3rd reprinting.

Husserl, E., 1936 (?), Die Krisis der europäischen Wissenschaften und die transzendentale Phänomenologie, par. 34, Exposition des Problems einer Wissenschaft van der Lebenswelt.

Johnson, E., 1984. Treating the Dirt: Environmental Ethics and Moral Theory, T. Regan (ed.), Earthbound: New Introductory Essays in Environmental Ethics, New York, 336-365.

Klapwijk. J., 1970, Dialektiek der verlichting, Assen.

Koningsveld, H., 1976, Het verschijnsel wetenschap: Een inleiding tot de wetenschapsfilosofie, Boom, Meppel/Amsterdam, 1979, 4e druk.

Laszlo, E., 1972, The Systems View of the World: The Natural Philosophy of the New Developments in the Sciences, George Braziller, New York, 2nd printing.

Leiss, W., 1974, The Domination of Nature, Beacon Press, Boston.

Lemaire, T., 1984, De Indiaanse houding tegenover de natuur, W. Achterberg en W. Zweers (red.), Milieucrisis en filosofie: Westers bewustzijn en vervreemde natuur, Ekologische Uitgeverij, Amsterdam, 171-188.

Lewis, C.S., 1943, The Abolition of Man, Collins, Glasgow, 1986, 6th impression.

Marcuse, H., 1964, De eendimensionale mens: Studies over de ideologie van de hoog-industriële samenleving, Uitgeverij Paul Brand. Bussum, 1980, 12e druk, oorspronkelijke druk Beacon Press, Boston.

Passmore, J., 1974. Man's Responsibility for Nature: Ecological Problems and Western Traditions, Charles Scribner's Sons, New York.

Riessen, H. van, 1970, Wijsbegeerte, Kok, Kampen, 2e oplage.

Schulp, J.A.,1982, Natuurwetenschap en ethiek: Opmerkingen naar aanleiding van C.S. Lewis' 'That Hideous Strength' en 'The Aboliton of Man', Bijbel en Wetenschap 7 (1982) 50, 38-44.

Schumacher, E. F., 1973, Hou het klein: Een economische studie waarbij de mens weer meetelt (Small is Beautiful), Amboboeken, Baarn, 1974, herdruk, oorspronkelijke druk Blond & Briggs, London.

Schuurman, E., 1972, Techniek en toekomst: Confrontatie met wijsgerige beschouwingen, Van Gorcum & Comp., Assen.

Schuurman, E., 1984, Religieus-wijsgerige achtergronden van het milieuprobleem, K. van Koppen et al. (red.), Natuur en mens: Visies op natuurbeheer vanuit levensbeschouwing, wetenschap en politiek, Pudoc, Wageningen, 23-31.

Schuurman, E., 1985, Tussen technische overmacht en menselijke onmacht: Verantwoordelijkheid in een technische maatschappij, Kok, Kampen.

Steiner, R., 1918, (nieuwe druk), De filosofie der vrijheid: Grondtrekken van een moderne wereldbeschouwing, Servire, Katwijk aan Zee, 1977, 4e druk.

Taylor, P. W., 1981, The Ethics of Respect for Nature, Environmental Ethics Vol. 3 (1981) 197-218.

Verhoog, H., 1984a, Ekologie als 'alternatieve wetenschap', W. Achterberg en W. Zweers (red.), Milieucrisis en filosofie: Westers bewustzijn en vervreemde natuur, Ekologische Uitgeverij, Amsterdam, 74-96.

Verhoog, H., 1984b, Milieu-ethiek en de natuurfilosofie van Goethe, K. van Koppen et al. (red.), Natuur en mens: Visies op natuurbeheer vanuit levensbeschouwing, wetenschap en politiek, Pudoc, Wageningen, 32-43.

Verhoog, H., 1986, Goetheaanse fenomenologie, Literatuurmap bij de studiedag 'Alternatieve kennis van de natuur', Studium Generale, Landbouwuniversiteit, Wageningen, 13-18.

White, L., 1967, The Historical Roots of Our Ecological Crisis, Science Vol. 155 Nr. 3767, 1203-1207.

Zweers, W., 1984, Natuur en cultuur in ecologisch perspectief, W. Achterberg en W. Zweers (red.), Milieucrisis en filosofie: Westers bewustzijn en vervreemde natuur, Ekologische Uitgeverij, Amsterdam, 97-141.

Zweers, W., 1986, Varianten van ecologische ervaring, W. Achterberg en W. Zweers (red.), Milieufilosofie tussen theorie en praktijk: Van ecologisch perspectief naar maatschappelijke toepassing, Uitgeverij Jan van Arkel, Utrecht, 19-71.


Ir. M. Hagg (geboren in 1962) volgde de opleiding tot landbouwkundig ingenieur in de studierichting landbouwplantenteelt aan de landbouw-universiteit Wageningen.
Adres: Grintweg 269, 6704 AN Wageningen.


Noten:
1. Dit artikel is een bewerking van een scriptie die ik heb geschreven voor een afstudeervak Reformatorische Wijsbegeerte aan de Landbouwuniversiteit Wageningen. Prof. dr. ir. E. Schuurman was hierbij mijn begeleider. Deze scriptie is meer gedetailleerd dan dit artikel en bevat bovendien een historisch overzicht van de ontwikkeling van de visie op de natuur in Europa. Hierbij wil ik graag prof. Schuurman bedanken en bovendien Frans Visscheren mijn vader. Zij hebben waardevol commentaar geleverd en zo geholpen bij het tot stand komen van respectievelijk de scriptie en dit artikel.

2. In dit artikel ga ik uit van de volgende definities. Schepping: alles wat God volgens de beschrijving van Genesis 1 heeft geschapen, namelijk hemel en aarde, lucht, zee en land, planten, hemelichamen, allerlei levende wezens en ook de mens. Natuur: de hele schepping, behalve de mens. Milieu: dat deel van de natuur, dat van direct belang is voor de mens, bijvoorbeeld de bodem die hij bewerkt, de lucht die hij inademt, het water dat hij drinkt. De mens kan zijn milieu sterk beïnvloeden.

3. Zie voor een beschrijving van de kritische theorie bijvoorbeeld Klapwijk 1970 (algemeen) of Leiss 1974 (over de houding tegenover de natuur).

4. De systeembenadering is ook te gebruiken bij de bestudering van een organisme. Alle onderdelen en processen zijn gericht op het overleven van het individu en het voortleven van het nageslacht.

5. C.S. Lewis pleit in zijn essay 'The Abolition of Man' (1943) vooreen nieuwe natuurfilosofie (zie ook het commentaar hierop van J.A. Schulp, 1982). Hij benadrukt dat de werkelijkheid die de natuurwetenschap ons voor ogen houdt, geen realiteit is, maarslechts een visie. Zij is een produkt van analyse en abstractie. Een herboren wetenschap behoort de abstracties voortdurend te corrigeren en moet onderzoeken zonder uiteen te trekken wat bij elkaar hoort, zonder te vernietigen. Lewis verzucht echter dat zo'n nieuwe natuurwetenschap wellicht onmogelijk is. Misschien ligt het in de aard van analytisch onderzoek dat het doodt wat het ziet en alleen kan zien door te doden. Dit proces moet worden tegengehouden vóórdat tenslotte de mens, die een geheel is van lichaam en ziel, gevoel en verstand, wordt aangetast en gedood.

6. C.S. Lewis spreekt in dit verband van 'afschaffing van de mens' (Lewis 1943). Hij meent dat er geen sprake is van onderwerping van de natuur aan 'de' mens, in de zin van 'mensheid als geheel'. Nee, beheersing van de natuur is een instrument in handen van enkelen om macht uit te oefenen over velen. Zij doen dat indirect door beheersing van produktiemiddelen, grondstoffen en goederen. Zij doen het ook direct door onderwerping van de menselijke natuur via opvoeding, onderwijs, voorlichting, propaganda, genetische manipulatie. Volgens Lewis is elke macht die de mens wint over de natuur, tevens macht over de mens. Lewis merkt op dat de machthebbers — hij noemt hen Conditioners — steeds minder geneigd zijn algemeen geldende gedragsregels te erkennen. Tenslotte vormen hun emoties hun enige motief om te handelen. Deze emoties ontspringen aan erfelijke eigenschappen, een goede of een slechte spijsvertering, het weer. Kortom: zij zijn overgeleverd aan de grillen van de natuur. Lewis stelt ons voor de keus. Ofwel: we zijn slechts natuur, beheerst door mensen die gedreven worden door natuurlijke impulsen. Dan zijn we ook natuur, dat wil zeggen: de mens wordt afgeschaft. Ofwel: we zijn redelijke en verantwoordelijke wezens, die algemeen geldende waarden moeten gehoorzamen. Alleen een onvoorwaardelijk geloof in zulke waarden, leidt tot een heersen zonder tirannie en een gehoorzamen zonder slavernij. Het schrikwekkende beeld dat Lewis schetst is waarschijnlijk mede ingegeven door gebeurtenissen in Hitler-Duitsland. Ook de neo-marxisten waren daardoor geschokt. Dit kan verklaren dat zulke uiteenlopende denkers tot een vergelijkbare beschrijving kwamen van de relatie tussen wetenschap en techniek enerzijds en samenleving anderzijds.

7. R. Hooykaas stelt dat de moderne wetenschap en techniek zijn voortgekomen uit een combinatie van antieke Griekse wetenschap enerzijds en verworvenheden van de Reformatie anderzijds. De Grieken hadden veel belangstelling voor theoretische verklaringen. De menselijke rede sloegen zij zeer hoog aan. Wijsgeren, de wetenschappers van toen, keken echter neer op handwerk en experimenten. Bovendien vonden zij het goddeloos, of op zijn minst bijzonder hoogmoedig, om te proberen de natuur te verbeteren door eigen ingrepen. De Bijbel leerde echter dat de natuur niet goddelijk was, dat de menselijke rede slechts een bescheiden plaats toekwam en dat eerlijk handwerk respect verdiende. Reformatorische wetenschappers wilden de natuur onderzoeken, zoals deze zich aan hen voordeed. Allerlei vooropgezette ideeën, overleveringen uit de antieke oudheid en leerstukken van de Rooms-Katholieke kerk moesten wijken. God zelf was de enige autoriteit en Hij openbaarde zich zowel in de Schrift als in de schepping. Bij de kennis van de schepping stonden waarnemen en experimenteren voorop. Praktische toepassingen in de techniek waren van belang, opdat de mens zou heersen over de aarde. Dit was immers zijn taak, die hij van God zelf gekregen had.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1989

Radix | 68 Pagina's

Mens in de schepping

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 april 1989

Radix | 68 Pagina's