Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Secularisatie en de moderne natuurkunde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Secularisatie en de moderne natuurkunde

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

In de natuurkunde van de twintigste eeuw is ons beeld van de fysische werkelijkheid grondig veranderd. Dat is ook tot de niet-fysici doorgedrongen. De twee basis-theorieën van de moderne natuurkunde kent dan ook bijna iedereen wel bij naam: de relativiteitstheorie en de quantummechanica. Een paar aspecten van die veranderingen hebben een onmiskenbare invloed gehad op de werkelijkheidsvisie en de wereldbeschouwing in de samenleving. Die samenleving heeft een sterke secularisatie doorgemaakt, waarbij met levensbeschouwing en godsdienstige overtuigingen steeds minder rekening gehouden wordt in het maatschappelijke leven. Bij die secularisatie heeft de mechanisering van het wereldbeeld een niet te verwaarlozen rol gespeeld. Maar die mechanisering paste nu juist bij de natuurkunde van voor de twintigste eeuw. Daarom kan men de vraag stellen: kan de werkelijkheidsvisie van de moderne natuurkunde ertoe bijdragen de secularisatie wat terug te dringen?

God in de wetenschap
Een aanleiding voor deze vraag kan zijn dat een aantal schrijvers te noemen is dat in boeken over de moderne natuurwetenschap heel directe uitspraken doet over het geloof in God, of tenminste over religieuze wereldbeelden. Tot voor kort waren natuurkundig getinte boeken daar veel terughoudender in, en werd van die zijde een vrij strikte scheiding tussen geloof en natuurwetenschap gerespecteerd. Ik wil een viertal auteurs noemen. Als eerste voorbeeld noem ik het boek La hasard et la nécessité\ door de Franse bioloog Jacques Monod, een van de pioniers van de moleculaire biologie. Dit boek geeft een algemene beschrijving van de evolutiebiologie en de moderne inzichten in de mechanismen van de erfelijkheid. De centrale ideeën van Charles Darwin kunnen nu worden toegepast op het niveau van de moleculaire bouwstenen van de erfelijkheid. Toeval en noodzakelijke wetmatigheden werken samen als de drijvende kracht achter de evolutie, en vervangen daarmee de scheppende arbeid van God. Een tweede natuurwetenschappelijke schrijver die expliciet God ter sprake brengt is de Britse fysicus Paul Davies. Eén van zijn boeken draagt de weidse titel God and the New Physics2. Daarin verdedigt hij op grond van een uitgebreide beschouwing over recente kosmologische theorieën dat bij het zoeken naar God de natuurkunde een zekerder weg is dan de religie. De natuurwetten die de ontwikkeling van het heelal beschrijven lijken ook het ontstaan van het heelal te kunnen verklaren. Als derde auteur noem ik de Britse astronoom Stephen Hawking. In zijn recente boek A Brief History of Time3 beschrijft hij de stand van zaken bij het unificeren van de quantummechanica en de relativiteitstheorie tot één alomvattende natuurbeschrijving. Als we zo'n volledige theorie hebben, dan zullen we kunnen begrijpen waarom wij en het heelal bestaan. Dat zal de grootste triomf zijn van de menselijke rede, omdat we dan kennis zullen hebben van wat we als Gods gedachten beschouwden, aldus Hawking. De laatste auteur die we willen noemen is misschien wel de bekendste. De Amerikaanse fysicus Fritjof Capra heeft in een aantal boeken, waaronder The Tao ofPhysics4, zijn visie uiteengezet. Volgens deze visie sluiten de ontwikkelingen in de moderne natuurkunde nauw aan bij het wereldbeeld van de oosterse mystiek uit hindoeïsme, boeddhisme en taoïsme, die nu in de stroming van New Age een nieuwe en wijdverbreide aanhang verwerft. Tevens stelt hij dat de natuurkundigen door hun kennis bij uitstek geschikt zijn om een culturele ommekeer te bewerkstelligen, waarin het mechanistische, gereduceerde wereldbeeld van onze cultuur wordt vervangen door een meer respectvolle omgang met de dingen. Deze vier auteurs hebben gemeen dat ze een duidelijk verband leggen tussen natuurwetenschap en religie. Capra ziet in de natuurkunde een ondersteuning van een religieus wereldbeeld, waarin de wereld als organisch en bezield wordt gezien. De andere drie auteurs zien in de moderne natuurwetenschap eerder een vervanging van de religie. Zowel het handelen van goddelijke machten in de werkelijkheid, als het ontstaan van die werkelijkheid worden volgens hen door de nu ontdekte natuurwetten weergegeven. In schepping en onderhouding wordt eenvoudig voorzien door de natuurwetten. In dit artikel willen we deze en soortgelijke prententies van de natuurwetenschappen nader bezien. In het bijzonder willen we de relaties bespreken tussen de natuurwetenschap, de secularisatie en het christelijk geloof. Kunnen we het grotendeels verdwijnen van het godsgeloof uit het publieke leven verklaren uit de invloed van de natuurwetenschap? En zijn de nieuwe ontwikkelingen in de natuurkunde, zoals beschreven door de genoemde auteurs, bruikbaar om het sterk mechanische wereldbeeld te nuanceren, en om ruimte te bieden voor een spirituele visie, waarin plaats is voor zingeving, voor een zinvolle samenhang van de dingen? In het bijzonder, kunnen we de resultaten van de moderne natuurkunde gebruiken in de christelijke apologetiek? Voordat we op deze vragen kunnen ingaan, dienen we eerst in kort bestek enkele wezenstrekken van de natuurkunde te bespreken. In het bijzonder zullen we de nieuwe kenmerken van de natuurkunde van deze eeuw verduidelijken.

De klassieke natuurkunde
De natuurkunde van voor het begin van de twintigste eeuw staat nu bekend als de klassieke natuurkunde. De natuurkunde is erop gericht om het gedrag en de eigenschappen van fysische objecten te beschrijven, waardoor de in de natuur waargenomen verschijnselen verklaard kunnen worden. Als fysische objecten onderscheidde men materie en straling. Materie is onderhevig aan de zwaartekracht, en heeft dus massa. De wisselwerking en de beweging van materiële deeltjes wordt beschreven door de klassieke mechanica, één van de basistheorieën van de klassieke natuurkunde. Deze mechanica is voor een belangrijk deel ontworpen aan het eind van de zeventiende eeuw door Isaac Newton. In zijn beroemde hoofdwerk Pliilosophiae Naturalis Principia Mathematica (meestal kortweg de Principia genoemd), liet hij zien dat de door Kepler al beschreven beweging van de planeten om de zon begrepen kan worden in enkele eenvoudige wetten. De planeten werden hiermee brokken materie, in vrije val in het zwaartekrachtveld van de zon. Daarmee bleken de planeten onderhevig aan dezelfde natuurwetten als vallende voorwerpen op aarde. De scheiding tussen het onveranderlijke en onvergankelijke van de hemellichamen en de grillige vergankelijkheid van het ondermaanse kwam hiermee te vervallen. Straling doet zich voor onder invloed van bewegende elektrische ladingen, waarbij naast het elektrische veld ook magneetvelden opgewekt worden. Aan de klassieke theorie van het elektromagnetisme is vooral de naam van James Clerk Maxwell verbonden. Zijn theorie bleek in staat om zeer uiteenlopende verschijnselen te beschrijven. Immers elektriciteit, magnetisme, radiogolven en licht bleken nu verschillende manifestaties van één elektromagnetisch veld te zijn. De klassieke mechanica vormt samen met het klassieke elektromagnetisme de pijlers van de klassieke natuurkunde. Voor ons betoog zijn een vijftal kenmerken van de klassieke natuurkunde van belang.
a. De klassieke natuurkunde heeft een mechanisch karakter. Dat betekent dat aan elk verschijnsel de beweging en de wisselwerking van materiële deeltjes ten grondslag ligt.
b. De beschrijving van de werkelijkheid in de klassieke natuurkunde is deterministisch van aard. Dat houdt in dat een volledige beschrijving van de toestand van een systeem in beginsel het toekomstige gedrag geheel bepaalt.
c. Materie is volgens de beschrijving van de klassieke natuurkunde onvergankelijk. Materie kan veranderen in vorm, in kleur en in alle andere kenmerken. Dat weten we aan alledaagse verschijnselen als het bakken van een ei, het smelten van sneeuw, of het verbranden van een houtblok. Maar bij al deze veranderingsprocessen blijft de massa hetzelfde.
d. In de klassieke natuurkunde speelt de toeschouwer geen actieve rol. De natuurkunde beschrijft de eigenschappen van een systeem, zonder dat het iets uitmaakt of dat systeem wordt waargenomen of niet. In die zin is de klassieke natuurkunde objectief.
e. Zowel de ruimte als de tijd zijn in de klassieke natuurkunde oneindig en absoluut. De meetkundige eigenschappen van de ruimte worden niet beïnvloed door het gedrag van de materie, en hetzelfde geldt voor het verloop van de tijd. Het wereldbeeld van de klassieke natuurkunde krijgt met deze kenmerken een sterk gesloten karakter. Het heelal is een oneindig groot systeem, waarin alle gebeurtenissen terug te voeren zijn op mechanische wisselwerkingen tussen materie-deeltjes. Voor vrijheid van handelen lijkt in zo'n systeem geen plaats, en dat geldt eveneens voor goddelijk ingrijpen. Immers die wisselwerkingen tussen materie-deeltjes bepalen niet alleen de gang van de hemellichamen, de nachtvorst, en de hoogwaterstanden. Ze bepalen evenzeer het uitbreken van een epidemie en het onverwachte herstel van een ernstig zieke. Ze beheersen de gedachten van de leider van een terroristische organisatie evenzeer als de idealen van een arts die naar Afrika trekt. Dit gesloten fysische wereldbeeld heeft ingrijpende gevolgen voor begrippen als vrijheid en verantwoordelijkheid. Immers, wat betekent spreken over goed en kwaad in zo'n wereld, waarin alles verloopt zoals het op grond van de toestand op een willekeurig gekozen begintijdstip wel verlopen moet? En als het maken van vrije keuzen niet meer is dan een illusie, waarom zouden we ons dan nog bekommeren om onze persoonlijke verantwoordelijkheid? Dit wereldbeeld laat geen ruimte voor het geloof in een persoonlijke God, die zich daadwerkelijk handelend met de wereld inlaat, en die wetten stelt voor het menselijk handelen. Het holt elk onderscheid uit tussen goed en kwaad, tussen mooi en lelijk. In feite worden aan de materie, de ruimte en de tijd goddelijke eigenschappen toegekend: onvergankelijk, alomvattend, eeuwig. Het is dit fysisch wereldbeeld dat, samen met de vrijheidslievende cultuur van de Verlichting, en de visie op de autonome mens als hoogste ethisch gezag het decor bood waarin de secularisatie ruim baan kreeg. Overigens daagt deze klassiek-fysische wereldbeschouwing niet alleen het christelijk geloof uit. Het ontneemt immers de basis aan elk ideaal, en aan elke levensovertuiging die een beroep doet op de menselijke verantwoordelijkheid. Het is bovendien dodelijk voor elke opvatting waarin aan de werkelijkheid en aan het menselijk leven een doel en een bestemming wordt toegekend. De optimistische en zorgeloze autonome mens verliest daarmee zijn verweer tegen de donkere keerzijde van onze cultuur: het besef van zinloosheid van het bestaan.

Moderne natuurkunde
We wezen op de samenhang tussen de secularisatie en het klassieke fysische wereldbeeld. In de natuurkunde van na 1900 is dit fysische wereldbeeld op een aantal punten ingrijpend gewijzigd. Overigens is deze wijziging niet tot stand gekomen op grond van wijsgerige, godsdienstige of ethische bezwaren tegen het klassiek-fysische wereldbeeld. De komst van gewijzigde theorieën was nodig gebleken om een aantal waargenomen verschijnselen te verklaren die niet in het oude beeld waren in te passen. De voortgang van de natuurkunde wordt niet gedreven door godsdienstige of wijsgerige vooronderstellingen, maar door de eigen dynamiek van het vak, waarin recht doen aan wat waargenomen wordt voorop staat. Eén verschijnsel dat in strijd was met de klassieke natuurkunde was het feit dat de snelheid waarmee licht ons nadert altijd hetzelfde is, ook al bewegen we ons naar de lichtbron toe of er vanaf. Kennelijk kunnen we de stroom van licht niet sneller maken door zelf stroomopwaarts tegen de lichtstroom in te bewegen. Dit verschijnsel is niet te beschrijven met de klassieke mechanica, met zijn begrip van tijdsduur en lengte onafhankelijk van de beweging van materie. Een ander onbegrepen verschijnsel was dat de atomen in een damp alleen straling kunnen absorberen of uitzenden met heel scherp bepaalde golflengten, en niet bij andere. Deze verschijnselen kunnen worden verklaard met behulp van nieuwe ontwikkelingen in de natuurkunde die deze eeuw tot stand kwamen. De natuurkunde van de twintigste eeuw, die we kortheidshalve aanduiden als de moderne natuurkunde, heeft weer twee basistheorieën, te weten de relativiteitstheorie en de quantummechanica.

Relativiteitstheorie
In de relativiteitstheorie, die vooral het werk is van Albert Einstein, hebben afstanden en tijdsverschillen tussen gebeurtenissen een waarde die afhangt van de snelheid van de waarnemer (of van het meetinstrument). Dit wonderlijk feit is een onvermijdelijk gevolg van de constante lichtsnelheid, hetgeen in deze theorie tot basiswet is verheven. Zelfs de volgorde waarin gebeurtenissen plaatsvinden kan voor verschillende waarnemers verschillend zijn. Bovendien blijkt de ruimte in aanwezigheid van massa's als gevolg van de zwaartekracht gekromd te zijn, zodat de bekende stellingen van de vlakke meetkunde niet meer opgaan. Deze kromming laat zich enigszins vergelijken met de vervorming van een strak gespannen laken door een knikker die erin wordt gelegd. Een rechte lijn die de kortste afstand tussen twee punten op het onvervormde laken was blijft niet recht in aanwezigheid van de zwaarte van de knikker. En tenslotte blijkt massa niet zonder meer behouden te zijn. Massa moet opgevat worden als een vorm van energie, die ook in andere vormen, bijvoorbeeld in straling kan overgaan. Daarmee worden enkele karakteristieken van de klassieke natuurkunde teniet gedaan. De ruimte en de tijd zijn niet langer onafhankelijk van wat zich in hun domein afspeelt. In zekere zin worden ruimte en tijd gedragen door de materie, waardoor ze pas hun vorm krijgen. Zelfs leidt de kromming van ruimte en tijd ertoe dat het heelal, en mogelijk ook de tijd niet oneindig zijn, net zoals het oppervlak van de aarde een nauwkeurig te berekenen eindige waarde heeft. We kunnen dan ook spreken van de afmetingen van het heelal, ook al houdt het heelal nergens op. Omdat de materie volgens de relativiteitstheorie niet langer onvergankelijk is, en omdat bovendien ruimte en tijd door de materie gedragen worden, kunnen we zeggen dat ruimte en tijd even vergankelijk worden als de materie. Daarmee lijken aan de basisbegrippen materie, ruimte en tijd hun goddelijke eigenschappen goeddeels ontnomen te zijn.

Quantummechanica
De quantummechanica is oorspronkelijk ontworpen om een beschrijving te geven van het gedrag van elektronen in atomen. Maar een soortgelijke beschrijving is universeel gebleken: ze geldt voor alle soorten deeltjes, en ook voor straling. In de quantummechanica wordt een beschrijving gegeven die recht doet aan het feit dat een elektronenbundel aanleiding kan geven tot karakteristieke patronen van afwisselend grote en kleine intensiteiten op een detectiescherm. Dergelijke patronen kunnen met een golftheorie worden beschreven als interferentie, analoog aan zwevingen in het geluid als twee snaren tonen weergeven met bijna dezelfde frequentie. Zo'n interferentiepatroon doet zich voor als elk elektron uit meerdere wegen kan kiezen waarlangs het het detectiescherm kan bereiken. Als we door meting bepalen langs welke weg het elektron gaat, dan verdwijnt het interferentiepatroon. Het is er alleen dan als de weg die het elektron gaat wezenlijk onbepaald is. Dan is het elektron een soort schim die meerdere elkaar uitsluitende wegen gaat. Alle mogelijkheden die het elektron had kunnen gaan, werken samen om het interferentiepatroon te produceren. Als we de weg die het elektron gaat door een meting bepalen, dan kiest het elektron slechts één mogelijke weg. Maar als we dat niet doen, dan lijken alle mogelijke wegen tegelijkertijd bij te dragen. Voorafgaand aan de meting waren dan ook nog vele meetuitkomsten in potentie aanwezig. Een meetuitkomst is dus niet gedetermineerd door de toestand van het systeem. Met dit alles vervallen drie andere karakteristieken van de klassieke natuurkunde. In de eerste plaats zijn toekomstige gebeurtenissen niet bepaald door de situatie van het ogenblik. De natuurkundige beschrijving is dus volgens de quantummechanica niet deterministisch. Identieke systemen in identieke toestanden zullen in het algemeen tot verschillende resultaten leiden. En er is niets in de systemen wat dit verschil veroorzaakt. De quantummechanica is dus niet deterministisch. Dat betekent ook dat de meetuitkomst pas bij de meting zelf gerealiseerd wordt. We kunnen dan niet meer zeggen dat in een meting een eigenschap van het systeem wordt bepaald. Verder kunnen we geen beschrijving geven van de toestand van het systeem zonder met metingen en waarnemingen rekening te houden. De waarnemer is niet langer een passieve toeschouwer buiten het toneel, hij is een actieve medespeler geworden. De quantummechanica kent niet de onproblematische objectiviteit van de klassieke natuurkunde. En tenslotte is het mechanische karakter van de natuurkundige werkelijkheid ondermijnd. Immers, de evolutie van een natuurkundig systeem gebeurt niet langer door middel van wisselwerkingen tussen goed-gelocaliseerde materiële deeltjes. In de wisselwerking spelen alle posities die het deeltje kan hebben tegelijkertijd mee. Er is geen sprake van krachtwerking tussen deeltjes met één welbepaalde positie, maar tussen de schimmige beschrijvingen, die we met de naam golffunctie aanduiden, en die de waarschijnlijkheidsverdeling over de mogelijke posities bepaalt. De golffunctie beschrijft steeds de toestand van het gehele systeem. Het is dan ook niet mogelijk om te spreken over de toestand van afzonderlijke deeltjes binnen het systeem. Alle andere deeltjes waarmee een deeltje ooit in wisselwerking is geweest moeten strikt genomen in de beschrijving worden opgenomen. De delen zijn niet los van het geheel te beschrijven. Men zegt dan ook wel dat de quantummechanica een holistisch karakter heeft. Wel is het goed erop te wijzen dat de klassieke natuurkunde niet vervallen is. Alleen de grenzen van haar geldigheidsgebied zijn aan het licht gekomen. Maar de vele verschijnselen die in de negentiende eeuw met de klassieke natuurkunde konden worden beschreven kunnen dat nog steeds. De klassieke natuurkunde heeft nu het karakter van een speciaal grensgeval van de moderne natuurkunde. Maar de gevolgen van de natuurkunde voor wereldbeschouwing en mensbeelden zijn wel degelijk veranderd.

Moderne natuurkunde, wereldbeelden en mensbeschouwingen
Het wereldbeeld van de moderne natuurkunde lijkt minder op een autonome, onvergankelijke en gedetermineerde machine dan dat van de klassieke natuurkunde. Er lijkt meer ruimte gekomen voor vrijheid van handelen, tenminste bij het kiezen van wat waargenomen wordt. Wat er gebeuren zal is nog niet vastgelegd in de huidige situatie. Het heelal zou best een begin en een einde kunnen hebben, en bovendien beperkte (zij het onvoorstelbaar grote) afmetingen. En we kunnen de delen strikt genomen slechts beschrijven vanuit het geheel, hetgeen eerder op synthese dan op analyse duidt. Desgewenst kan men hier van holisme spreken. Zoals we al eerder beschreven ziet Capra in dit alles een ondersteuning van de oosters-mystieke werkelijkheidsvisie. Is het dan ook niet mogelijk om de moderne natuurkunde te gebruiken als ondersteuning van de christelijke wereldbeschouwing? Zou dat niet een ideale mogelijkheid zijn om tegelijkertijd de resultaten van de moderne wetenschap ernstig te nemen, en om op het geloof gebaseerde inzichten in een nieuw licht te gaan zien? Ik meen dat een zekere terughoudendheid geboden is. Natuurlijk is er maar één werkelijkheid, waarop zowel wetenschappelijke kennis als geloofskennis betrekking moet hebben. Dat houdt in dat we eventuele logische tegenstellingen en inconsistenties tussen beide vormen van kennis als een probleem zullen zien. Maar we moeten niet uit het oog verliezen dat beide vormen van kennis een geheel andere aard hebben. Natuurwetenschappelijke theorieën doen slechts dan onbetwistbare en ondubbelzinnige uitspraken als het gaat om eenvoudige systemen bestaande uit slechts enkele objecten (deeltjes, atomen, elektronen). Naarmate de systemen complexer worden, worden de voorspellingen globaler en minder nauwkeurig. En juist de systemen die we in het dagelijks leven tegenkomen zijn in het algemeen uiterst gecompliceerd. Het isolement van het laboratorium, waarin de omstandigheden scherp gedefinieerd en beheerst zijn, staat ver af van wat we in de buitenwereld tegenkomen. Wetenschappelijke voorspellingen over verschijnselen in de gewone wereld van alle dag zijn dan ook onderhevig aan allerlei vereenvoudigende vooronderstellingen. Dat geldt al voor natuurkundige verschijnselen. Het geldt nog aanzienlijk sterker als het levende organismen betreft. En als het gaat om vragen waarbij het bewustzijn een rol speelt, of het menselijke verstand, of de menselijke samenleving, dan is van de voorspellende kracht van wetenschappelijke uitspraken weinig meer over. De natuurwetenschappelijke beschrijving van de werkelijkheid is naar haar aard een gereduceerde beschrijving. Ze kan worden vergeleken met een landkaart, die een gesloten beeld geeft van een gebied. Maar hoe volledig dat beeld ook is, ze kan nooit de werkelijkheid vervangen. Werkelijke gebeurtenissen en verschijnselen hebben naast het kwantitatieve, objectieve en meetbare aspect ook steeds een kwalitatieve, subjectieve en unieke kant. Waarom zijn de dingen zoals ze zijn? Waarin ligt de schoonheid van de natuur, en wat is de basis van onze genegenheid voor een ander? Bij deze vragen behoren facetten als persoonlijke betrokkenheid en ervaring, zingeving en duiding van de eigen naamgeving en van het leven. Ze zijn van wezenlijk belang voor het harmonisch functioneren van een persoon, en voor zijn gemotiveerd en doelgericht handelen. Maar in de wetenschappelijke beschrijving hebben deze begrippen geen plaats. De bewering dat met de natuurwetenschappelijke beschrijving van de wereld als een gesloten fysisch systeem alles gezegd zou zijn is zelf een onwetenschappelijke uitspraak. Deze totalitaire pretentie past niet bij de oorspronkelijke bedoeling van de natuurwetenschap. De fysische beschrijving is universeel, in de zin dat dezelfde fysische bouwstenen en dezelfde basisprocessen achter alle gebeurtenissen en verschijnselen aanwezig zijn. Het fysische aspect is overal. En natuurkundige uitspraken over de werkelijkheid hebben een hoge mate van betrouwbaarheid. Die betrouwbaarheid komt voort uit het feit dat natuurkundige kennis gebaseerd is op analyse en beschrijving in wiskundige vorm van metingen en waarnemingen. Maar daaruit volgt nog helemaal niet dat dit fysisch aspect de volle werkelijkheid omvat. Het duidt er slechts op dat op vragen van natuurwetenschappelijke aard altijd een natuurwetenschappelijk antwoord mogelijk is. Over de betekenis of de onzin van vragen van andere aard is daarmee niets gezegd. Natuurwetenschappelijke kennis geeft geen enkele voorsprong als het gaat om vragen naar goed en kwaad, of naar de bestemming en de zin van het leven en van de wereld. We menen dat ons denken ergens over gaat. Velen geloven dat ons handelen een bedoeling, en ons leven een zin heeft. Die betekenis, die zin en dat doel komen in de fysische beschrijving terecht niet voor, aangezien het hier gaat om begrippen zonder fysische betekenis.

Christelijke apologetiek
Het doel van de apologetiek is om drempels weg te nemen die mensen verhinderen om de betekenis van het christelijk geloof te zien. Het doel is niet om de juistheid van het geloof met kracht van wetenschappelijke argumenten te bewijzen. Wie dat probeert, die moet wetenschappelijke argumenten toepassen op wezenlijk onwetenschappelijke vragen en begrippen. Dat betekent feitelijk steeds dat hij de gereduceerde fysische werkelijkheid laat doorgaan voor de totale werkelijkheid. Dat is wat Monod, Davies en Hawking doen als ze uit de natuurwetenschappelijke beschrijving van de evolutie van het leven en van het heelal conclusies trekken over de bedoeling van het leven en de werkelijkheid, en als ze hun werkelijkheidsvisie, waarin voor een persoonlijke handelende God geen plaats is, presenteren als een wetenschappelijke visie. Het is in feite ook wat Capra doet als hij zegt dat de moderne natuurkunde tot ontdekkingen komt waarvan de basis al in de oosterse mystiek aanwezig is. In de dualiteit van golven en deeltjes in de quantummechanica ziet hij een ondersteuning van het oostersmystieke universele evenwicht tussen tegengestelde polen: mannelijk en vrouwelijk, rede en intuïtie, analyse en synthese, Yang en Yin. De natuurkunde heeft over de juistheid van de levensbeschouwingen van Hawking of van Capra eenvoudig niets te zeggen. En al evenmin over de christelijke levensovertuiging. Ook het christelijk geloof kan niet uit de natuurkunde worden afgeleid. Wie gelooft dat de natuur door God is geschapen kan inzien dat de natuurwetenschappelijke methode daarmee niet in strijd is. De vooronderstelling van orde en regelmaat sluit goed aan bij het beeld van een betrouwbare en ordelijke schepper, die zelf geen deel uit maakt van zijn schepping. De zin van de werkelijkheid ligt niet in de werkelijkheid zelf. En het hoeft dan ook niet te verbazen of te verontrusten dat God niet in de natuurwetenschappelijke beschrijving van de wereld voorkomt. Tegelijk kunnen we constateren dat een aantal absoluutheden uit het klassieke fysische wereldbeeld zijn vervallen. Daarmee zijn een aantal schijnbare tegenstellingen tussen het natuurwetenschappelijke wereldbeeld en het idee van menselijke vrijheid verzwakt. Ik zie eigenlijk alleen maar een verband tussen apologetiek en natuurwetenschap als iemand meent dat de natuurwetenschap de onjuistheid van waarheden van het christelijk geloof heeft aangetoond. Dan is er meestal sprake van een misverstand over de betekenis en de geldigheid van natuurwetenschappelijke uitspraken. Zo'n misverstand dient dan te worden opgehelderd. Er kan dan op gewezen worden dat de natuurkunde een zeer grote mate van betrouwbaarheid heeft, maar binnen een beperkt domein. De belangrijke levensvragen blijven daarmee onaangeroerd. Als natuurwetenschappelijke kennis gevolgen zou hebben op het gebied van levensbeschouwing en geloofsovertuiging, dan zou men mogen verwachten dat er onder natuurkundigen een redelijke eensgezindheid bestaat op het gebied van levensbeschouwelijke vragen. Kennis van de natuurkunde zou dan een voorsprong geven op het gebied van het geloof. Maar in werkelijkheid is de verdeeldheid onder natuurkundigen over vragen van levensbeschouwing en ethiek even groot als de verdeeldheid onder willekeurige mensen. En bovendien blijkt die verdeeldheid voor de fysici geen enkele belemmering te zijn bij de samenwerking op wetenschappelijk gebied. De weg tot het geloof is voor fysici dezelfde als voor ieder ander.


Dr. Gerard Nienhuis (1944) is hoogleraar natuurkunde. Adres: Nijenheim 63-12, 3704 BM Zeist.


Noten:
1. J. Monod, Le hasard et la nécessité, Paris, Editions du Seuil, 1970.

2. P. Davies, God and the new Physics, Londen, Dent, 1983.

3. S.W. Hawking, A brief History of Time, Toronto, Bantam Books, 1988.

4. F. Capra, The Tao of physics, Shambala, Boulder Colorado, 1975.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1991

Radix | 68 Pagina's

Secularisatie en de moderne natuurkunde

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 oktober 1991

Radix | 68 Pagina's