Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De bijbel: een 'lamp onder de korenmaat'?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De bijbel: een 'lamp onder de korenmaat'?

49 minuten leestijd

Een afscheidscollege wordt vaak gebruikt om de wetenschappelijke en maatschappelijke relevantie van het gedoceerde vak voor het laatst in een publieke setting nog eens te benadrukken. Soms ook neemt de docent de gelegenheid te baat om aan zo'n betoog het karakter te verlenen van een balans die hij opmaakt van wat hij op z'n vakgebied heeft nagestreefd of bereikt. In zijn Het leerambt niet verspelen1 streeft Dr.C.Trimp, vermoed ik, die beide doeleinden na. De verwantschap ervan met z'n oratie De volmacht tot bediening der verzoening is duidelijk: het woord leerambt in de eerste titel is een wat technischer lijkende term voor bediening der verzoening, dat een bijbelcitaat is (2 Korintiërs 5:18). Zo rondt de auteur z'n actieve onderwijsloopbaan af. Er ontstaat overzicht over z'n totale bijdrage aan de meningsvorming over 'preek', 'prediking', 'ambt' in hun relatie tot de bijbel. Dit afscheidscollege benadert het onderwerp ditmaal via de these dat 'in de bediening van het Woord de helderheid van de Heilige Schrift [...] uitstraalt naar mensenharten' (15); daarbij staat 'helderheid' voor de theologische term claritas scripturce. Dat is, zegt Trimp, de exclusieve positie van de prediking: het bijbelse heil komt pas écht tot ons via de 'prediking'. Geen andere werkvorm kan daartegen op. De lezer wordt aanstonds geconfronteerd met de volgende 'definitie' van de unieke relatie tussen dit centrale begrip uit de klassieke theologie, de 'claritas scripturae', en de 'prediking': 'De Heilige Schrift is een helder schijnend licht en de prediking is de uitstraling van dat licht' (14). Deze relatie tussen 'helderheid' en 'prediking' (of: 'bediening van het Woord', of 'verkondiging') geeft Trimp nader aan met: 'Heel het predikambt vindt zijn fundament en krachtbron' (14) in deze 'helderheid'. Het is niet verwonderlijk dat in het verloop van de tekst de combinatie van termen: 'Schrift en prediking' (21) en 'de tekst en de verkondiging' (29) een sleutelrol speelt: de nevenschikking van beide termen is bij Trimp bijna een vanzelfsprekend stereotype. De these en de uitwerking ervan door Trimp, uitvoerig gedocumenteerd, en uitgaande van een analyse van Luthers confrontatie met Erasmus, roepen een grote reserve bij me op. In de volgende opmerkingen zal ik me tot dit thema van z'n tekst beperken: de relatie die Trimp ziet tussen bijbel en '(ambtelijke) prediking'. Daarbij breng ik tegelijk enkele voorafgaande publikaties van dezelfde auteur in rekening. Het geeft de mogelijkheid om de discussie die mede in dit blad gevoerd is over 'bijbel en ambtelijke prediking' verder te voeren. M'n bezwaar betreft (1) de systematische metaforiek in de aanduiding van het begrippenmateriaal van Trimp, (2) z'n manier van weergave en interpretatie van het historisch bronnenmateriaal en (3) de plaats die Trimp toewijst aan de verschillende wetenschapsgebieden die zich bemoeien met de bijbelinterpretatie en de homiletiek. Dan (4) wil ik betogen dat een aantal termen uit Trimps publikaties sterk verhullend en persuasief zijn, en op die manier bijdragen aan de instandhouding van mythes en vooroordelen in religieuze zaken. Tenslotte (5) volgt dan een opmerking over de invloed die het type opvattingen zoals door Trimp indringend naar voren wordt gebracht, op toekomstige predikanten kan hebben, in hun taakopvatting en in hun zelfbeeld.

1. Metaforen en de inzetbaarheid ervan
Metaforen, zeker wanneer ze een structureel element zijn in de stilistische vormgeving van een betoog, kunnen boeiend zijn. Ze houden de aandacht vast. Ze zijn vaak een signaal van meesterschap in het onderwerp. Maar ze worden een struikelblok als ze ter vervanging dienen van rationele en intersubjectieve definiëring van de gehanteerde begrippen. Dan is een metafoor niet meer sucsesvol. Het is daardoor niet makkelijk om greep te krijgen op de uiteenzettingen van Trimp. Hij licht z'n betoog over de 'helderheid' van de Schrift toe met een doorgecomponeerde metaforiek: 'klaarheid', 'uitstraling', 'lantaarn, 'lichtbron', 'lichtkring', 'het licht doven', 'zoeklicht', 'toverlantaarn', enz.: de hele tekst door. Best interessant, als het een esthetisch extra was gebleven, naast de gewenste definitorische precisie.

Maar voor mij valt bij het begin van Trimps betoog dadelijk al de duisternis in. Het is nogal lastig om een metaforen-reeks te bevragen op z'n betekenis. Maar toch: hoe kan een helder schijnend licht iets anders doen dan uitstralen? Ik doe een poging tot begrijpen. Trimp laat na zelf een zakelijke terminologie te vinden of te maken die ontstijgt aan de traditionele onderscheidingen die hij, zonder ze alsnog in eigentijdse begrippen te herijken, volgzaam ontleent aan (de traditionele theologie en, in dit geval, aan) Luther.

Als de Schrift een 'helder schijnend licht' is, verspreidt ze dan niet al ipso facto haar licht? Als de 'prediking' onmisbaar is om dat licht te zien, en als dit licht dus zélf óók nog bijgelicht dient te worden, is het dan wel zo 'helder schijnend'? Betekent het woord 'uitstraling' niet vrijwel hetzelfde als 'helder schijnend'? Of moetje het opvatten in z'n trendy betekenis van: 'een enorme uitstraling hebben', d.w.z. 'in staat zijn anderen in zijn of haar ban te krijgen'?2 Of zoals, in ons mediatijdperk, met een germanisme wel gezegd wordt: 'deze documentaire wordt uitgestraald per satelliet'? In dat geval kom je tot de veronderstelling dat de 'helderheid' van de bijbel niet zelfstandig werkt: ze is in belangrijke mate 'uitstralings-afhankelijk'. Ze is dan als het ware, denk ik, enkel een potentie die door de 'bediening (van het Woord)', de 'prediking', de 'verkondiging' (vermoedelijk drie synonieme begrippen bij Trimp, die het ook zonder definitie moeten stellen), moet worden geactiveerd, wil ze effectief worden. Gods Woord, een lamp, jawel, maar dan 'onder de korenmaat'. Kortom, de toch al ingewikkelde problematiek van de externe en interne 'helderheid' van de Schrift, van de interne en externe obscuritas zou best wat niet-metaforische precisie kunnen gebruiken. Een metafoor toelichten met een metaforisch systeem van dezelfde 'familie' is sterk tautologisch. De terminologie van dit debat is m.i. onhoudbaar, en daardoor tevens de inhoud ervan. In ieder geval wordt de beoordeelbaarheid van Trimps betoog er ernstig door belemmerd.

2. Bronnen-materiaal en de behandeling ervan
Elders had Trimp, in aansluiting bij Luther, de bijbel eens als 'een preekboek'3 aangeduid: 'De Schrift is voortgekomen uit het Woord van God en is gericht op het Woord van God. Dat laatste wil zeggen: zij is er om verkondigd te worden, want zij is een preekboek en niet een leesboek1. Dit klinkt voor mij als geheimtaal: het lijkt erop alsof God de bijbel bedoeld heeft als een bundeling of een verzameling van stukjes tekst waar dominees over kunnen preken. Trimp geeft in z'n weergave van Luther geen aanleiding om te menen dat hij het niet in alles met hem eens is: de boodschap van Luther beveelt hij massief aan bij z'n lezers en z'n publiek. Wat bedoelt Trimp eigenlijk zélf? En wat zeiden Luther en Calvijn?

2.1. Luther
Luther constateert dat Christus, anders dan Mozes, z'n leer mondeling heeft gebracht; ook heeft hij mondeling opgedragen om gevolg te geven aan z'n boodschap. Zélf heeft hij niets geschreven, noch zélf de opdracht gegeven die leer schriftelijk vast te leggen. Daarom zou Jezus z'n leer niet 'Schrift' hebben genoemd, maar 'Evangelium', d.w.z. ' gutt botschafftodder vorkundigung' die niet met 'pennen' maar met de 'mond' moet worden gebracht. Het evangelie is, volgens Luther, niet iets wat in boeken staat en in woorden en in letters gevat wordt, maar veeleer een mondelinge prediking en een levend woord, een stem die over de hele wereld schalt en openlijk roept, zodat men de boodschap overal hoort. Hier passen een paar opmerkingen.

- Formeel. Luther benadrukt het feit dat Christus gesproken heeft, en niet geschreven. In opdracht van God had Mozes dat wel gedaan, en enkele apostelen ook. Het lijkt alsof Luther de superioriteit van het mondelinge boven het schriftelijke benadrukt om de superioriteit van Christus zélf reliëf te geven: hij gaat daarin uit boven Mozes en boven de apostelen. De term 'preekboek' die Trimp gebruikt, komt bij Luther niet voor. Evenmin de tegenstelling 'preekboek' vs 'leesboek'. Dat laatste begrip komt bij Luther niet voor, wèl: 'gesproken woord' en 'geschreven tekst'.4 Luther heeft het veel meer over de relatie '(fragiliteit van) het visuele' vs '(stabiliteit van) het talige'. Daarom zegt hij ook: 'Denn wenn gleych die wunderwerck Christi nicht weren, und wyr nichts davon wüsten, hetten wyr dennoch genüg an dem wortt, on wilchs wyr nicht künden das leben haben'5 (zie § 4). 
- Materieel. Trimp meent, vermoed ik, dat het tot de eigen aard van het evangelie behoort dat het mondeling 'gepredikt' wordt. Er zou iets wezenlijks verloren gaan als men daar een andere verspreidings- en instructie-methode aan toevoegt of voor in de plaats stelt.6

a Trimp kiest er, al dan niet in aansluiting bij Luther, voor om de term 'prediking' (= 'verkondiging', 'bediening') zonder differentiatie te gebruiken voor de boodschap die Christus mondeling heeft verspreid, voor de weergave ervan door evangelisten en overige NT-schrijvers, én voor de 'ambtelijke verkondiging' (= preek) van hedendaagse predikanten,
b De nogal nonchalante manier waarop Luther uitweidt over deze waardering van de 'mondelinge' of 'publieke prediking' die bóven elke andere vorm van communikatie, kennisname, instructie of verspreiding zou uitgaan, neemt Trimp, hoe speculatief ze ook is, integraal over. Het lijkt er op dat hij door die verregaande identificatie met Luthers ideeën zich ontslagen acht van de noodzaak om z'n eigen begrippen helder te definiëren. Nü neemt hij het woordmateriaal over, dat vooral via bijbelvertalingen ingeburgerd is en geen beredeneerde status heeft. Dat materiaal is intussen wèl ideologisch belast, en daardoor aan discussie onttrokken,
c Als z'n behoefte om (desnoods een eigen) intersubjectieve terminologie te ontwikkelen groter was geweest, zou hij niet zo onbekommerd zijn gekomen tot de vrijwel totale identificatie van Christus' werkzaamheid en methode en die van de predikanten van nü. Hij zou dan ook meer oog hebben gehad voor enkele ingrijpende sociale en materiële verschillen tussen Mozes' tijd, die van Jezus, die van Luther en die van ons. Daarmee bedoel ik niet dat wij via de vooruitgang zoveel meer zouden weten of zouden kunnen via effectievere communicatie-methodes. In Jezus' tij d en culturele omstandigheden zou het nogal onverwacht zijn geweest om in een studeerkamer een boodschap op papier te zetten: dat deed men niet, en bovendien de lezers zouden ontbreken. De NT - schrijvers hebben, vanwege het belang van de boodschap, en om die niet verloren te laten gaan, de pen ter hand genomen, zoals inde Mozes-traditie was gedaan. Ze gingen in zekere zin zelf in de Mozes-traditie staan. Daarvoor hadden ze helemaal geen bijzondere instructie van Jezus nodig: dat was hun eigen initiatief. En daarvan was God zelf de 'auctor'.
d Met Luther was het niet anders. Studies hebben uitgewezen hoezeer de mensen in zijn tijd gebukt gingen onder angst: voor de doem van de onbetaalbare aflaten, voor hun onmacht zich zelf met God te verzoenen, voor priesters, en hun gecorrumpeerde leer. Maar een eigen toegang tot de werkelijke heilsboodschap hadden ze niet: de massa kon ook tóén niet lezen. En de clerus hield dat graag zo. Dan ben je blij met elke vorm van hernieuwde kennismaking met het evangelie. Nog wel in de volkstaal! Verstaanbaar, herkenbaar, controleerbaar in strijd met de leer van de kerk en met de praktijk van priesters. De terechte opwaardering van de bijbel, als de enige gezagsinstantie over zichzelf, gaat dan gemakkelijk, ook bij Luther, over in allerlei speculatie over de aard van het evangelie: niet schriftelijk, maar mondeling, niet visueel, maar verbaal, niet instructief, maar predikend, niet informatief, maar bezwerend,
e Dan kom je al gauw uit bij de identificatie van het onderwijs van Christus, dat van de apostelen en dat van jezelf. Dan ben je ook al gauw vergeten dat leken en clerus, niet-ambtsdragers en ambtsdragers, dat alle christenen geen nieuws meer te brengen hebben sinds dat grote unieke nieuws te boek is gesteld door betrouwbare informanten, historici, dichters, evangelisten, apostelen, ooggetuigen: de bijbelschrijvers.
f Wat in een 'preek' (dat wil ik niet verwarren met wat Trimp 'de prediking' noemt) gebeurt, is dat predikanten, vanuit hun functie en opleiding, hun best doen dat nieuws in z'n volle glorie te tonen, toe te lichten, het je op het hart te binden. De heilige Geest, de 'auctor', doet de rest. Met als enige gezaghebbende voor allen gezamenlijke referentie: de bijbel.
g Leve de schriftelijke redactie van de blijde boodschap, leve de boekdrukkunst, leve de alfabetisering! Dat is pas ontwikkelingswerk. De bijbel is óók een leesboek.

Conclusie: Als je aan de uiteenzettingen van Luther waarde hecht, wat Trimp zonder voorbehoud doet, dan zou je moeten voldoen aan een aantal voorwaarden. Ik noem de volgende:
(1) Je zou moeten beargumenteren dat het specifieke van de 'oorspronkelijke prediking' principieel en materieel ligt in de 'goddelijke spreekact'. Luther volstaat met een speculatie.
(2) Je zou, om aan de eerste voorwaarde te kunnen voldoen, moeten betogen dat het 'spreken' van God niet een metaforische aanduiding is voor de algemene activiteit van 'het ter kennis brengen' van een boodschap. Luther werpt deze vraag niet op.
(3) Je zou, wanneer aan de eerste voorwaarde is voldaan, moeten beargumenteren dat de schriftelijke vastlegging van die boodschap in de bijbel de intrinsieke tekorten van het vluchtige 'woord' (zou God zich daar dan niet bewust van zijn geweest?) niet compenseert. In elk geval zou moeten worden betoogd dat er in een gespreks-act, een lees-act, een gebeds-act iets niét kan gebeuren wat wél in een spreek-act zou gebeuren. Luther volstaat met de bewering. En Trimp?
(4) Je zou moeten beargumenteren dat het niet arrogant is om aan de (spreekact van predikanten hetzelfde gewicht, hetzelfde gezag of dezelfde onvoorwaardelijkheid toe te schrijven als aan de 'spreek-act' van God.
(5) Je zou argumenten moeten leveren voor de mening dat het 'spreken' van God wanneer hij z'n heilsplannen aan de mensen bekend maakt, het spreken van Jezus, de wets-uitleg van Mozes in bv. Deuteronomium, de brieven van Paulus, de apologie van Petrus op de eerste Pinksterdag allemaal kunnen worden aangeduid met het woord 'preek'. Overigens dragen we kennis van al die 'inhoud' uitsluitend via geschreven teksten. Hoe kan dat eigenlijk? Dit type argumenten krijgt de aandacht van Trimp niet.

Deze discussie-punten verdienen m.i. geplaatst te worden in een breder kader:

1 Uit de taalkunde is bekend dat de ontwikkeling (bij kinderen en volken) van geschreven taal altijd in de tijd volgt op het stadium van de gesproken taal. In die zin is de door Luther benadrukte oorspronkelijkheid van het 'gesprokene' nogal evident, en dus niet vanzelfsprekend relevant.
2 De culturele antropologie heeft bevonden dat het stadium van de schriftcultuur chronologisch later komt dan dat van de orale cultuur. Vrijwel elke cultuur krijgt op zeker moment behoefte om z'n orale traditie in geschriften vast te leggen. Daarbij is geen degeneratie van die traditie in het geding. Integendeel: zo wordt ze stabiel. Wèl vallen daarbij sommige lijnen van die traditie weg, om soms via lang onbekend gebleven manuscripten te worden teruggevonden. In dit algemene kader is het schriftelijk vastleggen van Gods oorspronkelijke boodschap in door mensen geschreven teksten deel vaneen natuurlijk proces, waaraan geen speciale extra betekenis kan worden toegekend: het past in een alleszins bekend proces. Daarom is de bewering van Trimp (die zich aansluit bij Luther), dat het een 'bijkomstige zaak [was] dat het evangelie ooit is opgeschreven'7 ontbloot van elk argumentatief gewicht: het 'kwam er inderdaad bij', 'erna', om zo te zeggen, maar daarmee wordt het niet 'bijkomstig'. Een retorische woordspeling dus.
3 In de moderne functieleer en de theoretische psychologie wordt gesteld dat het 'begrijpen van geschreven taal langs hetzelfde taalpsychologische traject loopt als het begrijpen van gesproken taal. Het enige verschil is gelegen in de manier waarop de informatie wordt ontvangen: in het eerste geval wordt het visuele, in het tweede wordt het auditieve zintuig aangesproken'.8 Ze zijn beide op dezelfde begripsprocessen gebaseerd. Zou dit gegeven voor Trimp ook van belang kunnen zijn voor hernieuwd onderzoek?
4 Is het Trimp bekend dat in de 15-16e eeuw de 'zintuigen-theorie' uitging van een strakke hiërarchie die ging van 'immaterieel' naar 'materieel' (van bovenzinnelijk naar zinnelijk), en die ontleend was aan de (geherinterpreteerde) Oudheid, o.a. door Ficino, en door Ronsard in z'n liefdesgedichten geëxploiteerd? Deze opvatting hield o.m. in dat het gehoor verre superieur was aan resp. gezicht, reuk en tastzin (in dié volgorde van 'verzinnelijking').9 Het lijkt me niet onwaarschijnlijk dat deze cultuur-bepaalde idealistische opvatting Luther en Calvijn mede heeft gevormd in hun voorkeur voor het spreken en het gehoor boven zien, tasten en ruiken. Wat moeten wij daar nu nog mee?
5 Dat Trimp een exclusief prerogatief van een 'ambtelijke prediking' koppelt aan het in de tijd primaire van de 'gesproken heilsboodschap' van de 'sprekende God', berust m.i. mede op de veel gemaakte (denk)fout een chronologische volgorde te houden voor een hiërarchische rangorde.

Voorshands geloof ik dus niks van deze beweringen. Van de exuberante Luther verbaast het niet zulke uitingen te lezen.10 Enige kritische distantie ten opzichte daarvan nü lijkt me aangewezen.

2.2. Calvijn
Bij Calvijn had Trimp een verwant idee gevonden:11 'De preek is een zaak van de "Persoon van de sprekende God" - zou Calvijn zeggen (Inst. 1, 7, 4)'. Deze verwijzing is gemakkelijk na te trekken: het blijkt spoedig dat het betoog van Calvijn hier in genen dele de 'preek' betreft, dus niet de 'verhandeling van een predikant in kerkelijke functie'.12 Trimp gaat er onvoorzichtig (en het gevolg daarvan is in dit geval onjuiste informatie) van uit dat het onderwerp van Calvijn hier de 'preek' is. Dat is niet het geval.

Op de genoemde plaats heeft Calvijn het nl. over het gezag van de bijbel, dat niet afhankelijk is van het oordeel van 'de kerk', maar van dat van de heilige Geest: 'Nooit zullen we vast in de leer geloven, totdat we er zonder enige twijfel van overtuigd zijn dat God er de auteur van is. Daarom wordt het allesbeheersende bewijs van de Schrift algemeen ontleend aan de persoon van God die erin aan het woord is'.13 Het gaat hier over de 'inhoud' van de bijbel, over de 'bijbelse leer' (la doctrine) waarvan God de 'verantwoordelijke (Persoon)' wordt genoemd (zie § 4): hij is daarom de enige die er gezag aan verleent. Dat Calvijns woord doctrine de predikanten-preek zou aanduiden, berust op een al te snelle interpretatie. De bewering dat de preek 'een zaak van de Persoon van de sprekende God' is, komt voor rekening van Trimp: hij kan die niet aan deze plaats van Calvijn ontlenen.14 Calvijn protesteert nl. tegen de pretentie van de kerk die zich als gezaghebbende instantie had opgeworpen: hij typeert het als een 'impiété maudite' te beweren dat het gezag van de Schrift berust op het oordeel van de kerk. De Schrift is self evident, in het 'tesmoignage secret du sainct Esprit'.

Via dit eenmaal aan zich getrokken gezag kon de kerk ook andere opvattingen en gebruiken wettigen, zonder die nog te hoeven argumenteren: dingen die niet in de bijbel werden geleerd, zoals aflaten, beelden, spectaculaire vieringen, de macht van de clerus, de magie van de transsubstantiatie. Dingen nl. die niet in de doctrine van de Schrift, maar in de autoriteit van de kerk werden gefundeerd. De kerk had het daarbij des te gemakkelijker omdat de massa haar tóch niet kon controleren: die had geen zelfstandige toegang tot de schriftelijke doctrine, en was aangewezen op het kerkelijk leergezag. Het accent dat Calvijn op het intrinsieke gezag van de bijbel legde, was dan ook alleszins nodig, in zijn tijd. Nu kunnen protestanten, allemaal 'profeten, priesters en koningen', gealfabetiseerd en leesvaardig, beter weten. Daar hebben ze zelfs geen ambtelijke 'prediking', hoe nuttig verder ook, meer voor nodig.

Iets algemener: het is een trend bij vrijgemaakte theologen om 'spreken' aanzienlijk hoger in de hiërarchie van communicatie- en informatiemiddelen te plaatsen dan 'lezen': '(gezagsvol) (s)preken/(ontvankelijk) luisteren' (cultus passivus, 40), dus niet '(zelfstandig) lezen'. Ze beroepen zich daarbij, zij het eenzijdig, op reformatorische uitleg van bepaalde bijbelvertalingen, viaCalvijn, Bullinger en Luther. Trimp beijvert zich regelmatig om het 'spreken' van God als typisch te benadrukken, zelfs als hij tegelijk zegt dat God de 'auteur' ( = schrijver) van de bijbel is (zie § 4). M.i. berust dit op een onjuiste anachronistische lectuur van bv. Calvijn. Die kent aan het verbale, zoals z'n tijdgenoten, wel de dominerende rol toe in de 16e eeuwse opvattingen over teken-systemen. Maar in z'n polemieken met de rooms-katholieke praktijk van beelden-verering en spectaculaire misvieringen, liep de discussie over een principieel ander dilemma: 'spreken/luisteren' versus 'laten zien/kijken', 'verbaal' versus 'visueel'. M.a.w. doctrine kan dan contrasteren met image of figure (= om te zien), en niet met bv. lezen, uitleggen, vertellen, discussie of dialoog, of iets dergelijks. In een image vertonen de 'dingen' zich (zélf): wonderen, relikwieën, de 'stomme beelden' van Heidelbergse Catechismus, A 98. In de doctrine daarentegen is te beluisteren/te lezen wat God wil. Van dié discussie is in het door Trimp vermelde citaat geen sprake.

Overigens toont Calvijn wel degelijk een intensieve belangstelling voor het retorische beeldende karakter van de bijbelstijl. Hij exploiteert een in zijn tijd belangrijk semiotisch thema: dat van de 'woorden', die naar de 'dingen' verwijzen, en de 'taal' van de dingen: de 'dingen' verwijzen weer naar andere dingen.

Zo interpreteert hij Psalm 19. Daar heeft de dichter het, uiteraard metaforisch, over de 'taal der dingen' die van de natuur uitgaat: de hemel is als een getuige die 'spreekt' over Gods heerlijkheid in de natuur. De woordeloze schepping krijgt een 'spreek-rol' toebedeeld om de mensen hun ondankbaarheid te verwijten: zij zouden die rol moeten spelen. Maar, zegt Calvijn dan, gelukkig heeft de torah de functie van een 'prcedicatio sonorce vocis' (het spreken met een hoorbare stem), die effectiever is dan een 'simplex conspectus' (het enkele zien). Calvijn, gevoelig voor het retorisch karakter van dit fragment (de stijlfiguur van de prosopopee en de argumentatie van de 'minder-meer'-locus), benut dit onderscheid bij z'n beschrijving van de expressieve retoriek ervan. Hij beoogt niét het spreek- of schrift-karakter van de bijbelse boodschap of van z'n eigen 'prediking'/'preek' te valoriseren boven allerlei andere vormen van communicatie. O. Millet15 voegt dan ook als commentaar aan deze analyse toe: 'Het woord (niet: 'het Woord', of 'de Schrift', LW) heeft dus een dubbele werkzaamheid en is daarom superieur boven het zien: het instrueert (docet, admonitio) en ontroert tegelijk méér.'16

Calvijn kende dus in z'n eigen cultuur (het was een belangrijk thema in de 16e eeuw, ook in de profane literatuur) een hiërarchische rangschikking van 'taalact' en 'kijk-act'. Hij wist de eigen taal van de bijbeltekst in dat opzicht op z'n waarde te schatten, en als zodanig te interpreteren: nl. als efficiënte retoriek. Het geciteerde zinnetje van Calvijn fungeert niet om het thema van de 'preek' (of 'prediking'?) als 'zaak van de Persoon van de sprekende God' te introduceren.

3. Theologie en wetenschap
Trimp probeert niet het onderscheid tussen 'prediking' en 'interpretatie', resp. 'retorica' te beschrijven, en de bijdrages ervan aan elkaar. Hij zoekt het in het forceren van dat onderscheid. Dat thematiseert hij tot een contrast: hoe meer je de 'prediking' opwaardeert, hoe meer daarbij andere werkvormen en disciplines in het niet vallen. Interpretatie en retorica krijgen een uiterst nederige rol toebedeeld, en des te hoger worden ipso facto de waarde, de rol en de exclusiviteit van de 'prediking'. Als daarbij interpretatie en retorica in hun eigen karakter en hun eigen pretenties recht zou worden gedaan, zou daarmee te leven zijn. Maar dat is niet het geval. 3.1. Interpretatie reduceert Trimp vrijelijk tot een soort techniekje waarmee men zich tevreden kan stellen als men 'slechts' analyse van teksten beoogt, en als men nog niet aan 'bediening' toe is. En wat heb je dan helemaal nog bereikt? Voor Trimp is 'interpretatie' zelfs alleen maar legitiem als ze een 'heldere homiletische doelstelling' (31) heeft. Ik ben van mening dat zo'n doelstelling er in dat stadium juist niet zou moeten zijn: ze zou dan de kritische finaliteit van dat werk doorkruisen, en een te verkondigen boodschap al vinden als het interpretatie-werk nog niet eens voltooid is: dat is pas écht een retorisch risico. Je moetje aan de interpretatie-activiteit zetten, met als mogelijke opbrengst een boodschap voor de gemeente. Als die er is, moet je beslissen welke. Als die er niét is, dan kan er nóg veel gewonnen zijn, omdat je kennis van de bijbel is vergroot.

3.2. De retorica typeert hij snel als een moreel nauwelijks aanvaardbaar beleid van 'aanpassing' van een boodschap aan een rebels, gemakzuchtig of ondeskundig publiek.17

Een korte technische toelichting is hier onmisbaar. 'Aanpassing', het aptum, is inderdaad een fundamenteel kenmerk van de retorica-theorie. Maar die 'aanpassingsstrategie' betreft niet exclusief het 'aanvaardbaar-maken' van de boodschap. Het aptum is, veel ruimer, het officium dat zich richt op effectieve afstemming van taal- en stijlmiddelen (woordkeus, moei lijkheidsgraad, stijl-register, zinsbouw, voorbeelden-soort) op de persoon van de spreker (z'n competentie, z'n karakter, z'n emotionaliteit, etc), op de competentie en de status van de hoorder (diens bevattingsvermogen, interesses, belang) én op de zaak (abstract/concreet, technisch/metaforisch, etc.) die hij bespreken wil.18 Paulus in zijn tijd deed niet anders. Een goed docent nü doet niet anders.

Misbruik zoals Trimp dat signaleert is niet inherent aan de retorica-theorie, maar inherent aan iedereen die tot elke prijs een publiek wil bereiken met z'n boodschap: misleiding, desinformatie, versimpeling, manipulatie, d.w.z. retorisering van de informatie, liggen dan op de loer.

Zowel van 'interpretatie' als van 'retorica' is dit echter een reductie, waarschijnlijk gemaakt pour les besoins de la cause: z'n tekening (aan een definitie komt de auteur weer niet toe) van de 'prediking' wordt er alsmaar gewichtiger van.

In feite voert Trimp een confrontatie-tactiek: hij speelt homiletiek uit tegen filologie, resp. interpretatie, resp. retorica. Objectieve beschrijving van z'n thema, referenties aan verwante vakgebieden, plaatsing ervan binnen de relevante onderzoeksvelden (zoals inter-pretatieopvattingen, tekstretorica), een zakelijke definitie van de belangrijkste begrippen, dat wordt door Trimp grotendeels nagelaten. Zo heeft hij de vrije hand in de glorificatie van 'de prediking'. Bovendien: door het unieke van 'de prediking' te onderstrepen, onttrekt hij deze activiteit aan elke rationele expertise bv. met behulp van de beoordeling via een 'contra-interpretatie' van het fragment waarop een 'prediking' wordt gebaseerd. Interpretatie-voorwaarden, retorische structuur, thematische consistentie: het is allemaal minder relevant, als naar de idee van de preekmaker de 'bediening' maar veilig gesteld wordt. Vooral, door z'n nadruk op zijn opvatting van 'prediking', verwaarloost hij allerlei andere middelen die door christenen worden ingezet om de blijde boodschap van God naar de mensen toe te brengen. Het begint bij 'prediking' en het eindigt bij 'prediking'. Wat er aan opvoeding, onderwijs, aan gebedsvoorbeelden, gesprekken tussen echtgenoten, tussen kinderen onderling, in gezinnen, onder vrienden, op scholen plaats vindt, het valt allemaal buiten de lichtkring. Zo verblindend is de schijnwerper die op de 'prediking' wordt gericht:
- '[...] de Schrift is nooit dichter bij de gemeente dan in de verkondiging' (18).19 En
- 'Om God te ontmoeten en te leren kennen, leidt Luther ons naar de prediking, de bijbel en de eredienst, waar Gods liefde ons wordt aangeboden en waar Hij door ons wordt vereerd. Daar maakt God Zichzelf voor mensen toegankelijk'' (22).
Volgens mij een onthutsende combinatie.

In feite is in deze visie van Trimp op de preek een eigen informatie-schema toegevoegd aan wat ik zie als het primaire circuit: God richt zich tot mensen om hun z'n heil aan te bieden. Daar gebruikt God de heilige Geest de bijbel voor. Het eenvoudige drie-delige systeem schets ik zo:
(1) God
(2) bijbel/Gods Woord/heilige Geest
(3) christenen.
Trimp schuift een extra schakel in dit systeem:
(1) God 
(2) a: bijbel/Gods Woord/heilige Geest, met 'prediking' als primaire produktie-vorm, en predikanten als primaire recipiënten (beoogde 'woordvoerders van God') 
(2) ambtelijke 'bediening', of: 'verkondiging', of'prediking'
(3) christenen

Dat betekent, ik kan dat niet anders zien, dat Trimp de toegang tot het heil, of althans de toegankelijkheid van het heil clericaliseerf. de implementatie20 van het heil wordt afhankelijk gemaakt van het 'predikambt'.

Uiteraard ga ik ervan uit dat Trimp oprecht meent met z'n betoog z'n medechristenen een goede dienst te bewijzen. Methodisch en argumentatief echter staat hij met z'n opvattingen, m.i., erg zwak. Maar m'n kritiek gaat dieper: ik vind dat iedere christen tegen deze ideeën in het geweer zou moeten komen. Het gaat hier allerminst om een academische discussie. Het gaat naar mijn overtuiging om het onopgeefbare privilege van elke christen dat tegelijk zijn verantwoordelijkheid bepaalt: 'Als je naar rechts of naar links gaat, zul je achter je een stem horen: «Dat is de weg, volg die»'.21 Dat is niét de stem van een predikant.

Om het op mijn beurt eens met Luther te zeggen (met de impulsieve Luther kun je allerlei kanten op):v
'Denn der heilige Geist hat ja seine Weisheit, Rat und alle Geheimnisse in das Wort gefasset und in der Schrift offenbaret, daß sich niemand zu entschuldigen, noch etwas anderes zu suchen und zu forschen habe'.22
En:
'Es ist auf Erden kein klareres Buch geschrieben als die heilige Schrift (...). Es ist eine greuliche, große Schmach und Lästerung wider die heilige Schrift und die ganze Christenheit, wenn man sagt, daß die heilige Schrift finster und nicht so klar sei, daß sie jeder verstehen kann, seinen Glauben zu lehren und zu beweisen'.23
En met de evenwichtige Calvijn:
'II fault diligemment travailler, tant ä ouyr que ä lire l'Escriture, si nous voullons recevoir quelque fruict et utilité de 1'Esprit de Dieu'24

4. Klein Lexicon van 'verhullende woorden'.
Er zijn in het religieuze vocabulaire van die woorden die bijna geen onderzoek meer dulden: zo beducht is men dat er iets vertrouwds verloren gaat. Het woordje 'troost' uit de Heidelbergse Catechismus is er zo éen. Ook het woord 'ellende'. Veel andere: de leer, de preek, de prediking, het Woord, het gehoor en de bediening horen daartoe. Vaak betreft het woorden afkomstig uit het naïeve religieuze taalgebruik of uit bijbelvertalingen die, m.i. ten onrechte, overgeplant worden naar het wetenschappelijk bedrijf. En dan gaat het bij Trimp, bij gebrek aan accurate definiëring, fout. Daarover nog enkele opmerkingen.

- 'Leer'.
Het woord 'leer' speelt in dit betoog een belangrijke rol: 'de leer is noodzakelijk voor het heil en het leer-ambt is een primair instrument in de toeëigening van dat heil' (17), zegt Trimp. Hij maakt nauwelijks onderscheid tussen 'evangelie', 'leer', de 'Schrift', 'de leer van de Schrift' en de 'verkondiging van de leer van de Schrift'. Ook niet in: de leer, gepresenteerd 'in de drie hoofdsommen van de Catechismus' is 'de leer die als evangelie wordt verkondigd' (17). Het zelfstandig naamwoord 'leer' of 'doctrine' (net als het modern-Franse doctrine, en de oorspronkelijk Latijnse vakterm) wordt veelal gebruikt als aanduiding van de in confessies vastgelegde 'uitdrukking van de inhoud van het geloof', zoals die in de dogmatische theologie is geformuleerd, door kerken vastgelegd, en/of door de '(ambtelijke) prediking' aan de gelovigen voorgehouden. In Trimps titelwoord 'leerambt' treft dadelijk de ambiguïteit. Want hier duidt 'leer-' op de activiteit van het 'doceren' of het 'verbreiden' van de leer. Het is de vertaling van officium docendi, het 'predikambt'. Trimp wil, zo lijkt het, dat z'n lezer ongemerkt overschakelt van officium docendi naar iets als een (niet eens bestaand) 'officium doctrince' (*'ambt van de leer'), en weer terug. Dit alles wordt op één hoop gegooid: gaat het Trimp om (de 'ambtelijke prediking' van) de 'bijbelse boodschap' of om de 'kerkelijke leer'? Of is dat voor hem hetzelfde? Het lijkt wél zo, als hij zegt dat die 'leer als evangelie wordt verkondigd'. Hij maakt het onderscheid, zo hij dat al wil aanbrengen, niet duidelijk. In het door Trimp als argument uit Calvijn aangehaalde fragment duidt doctrine, dus 'bijbelse leer', de heilsboodschap aan, die voluit in de bijbel staat en die van goddelijke oorsprong is (God 'auctor'), en dus goddelijk gezag heeft. Trimp maakt daar heel iets anders van. Een belangrijk verschil. Als je dat niet opmerkt, ontgaat je een door Trimp geproduceerde misvatting.

- 'Preek'. De eerder genoemde woorden van Trimp '...[de Schrift] is een preekboek en niet een leesboek' vallen ook in de categorie 'verhullende woorden': de woordgroep schept een rare tegenstelling. De 16e eeuwse discussie zou, als die al gevoerd zou zijn (wat ik niet geloof), het dilemma in de eigen actualiteit formuleren: 'de bijbelse boodschap, daar moeten we allemaal naar luisteren, d.w.z. 'ons er voor openstellen': lezen, voorlezen, vertellen, doorvertellen, onderwijzen, preken, adviseren, vermanen. Het zijn vormen van verbale communicatie over 'de boodschap voor ons'. En het gaat niet om kijken naar afbeeldingen, wonderen, magische sacramenten, visioenen of beelden die mensen verzonnen hebben'.

Wat zou, als het woord al in het Nederlands bestond, 'preekboek' precies kunnen betekenen? Dat is niet aanstonds duidelijk. Trimp contrasteert het met 'leesboek'. Nu bestaat een contrast bij de gratie van mogelijke of gedeeltelijke overeen- komst. Enkele analoge gevallen zijn uit te proberen: Je kunt zeggen: een 'leesboek' is 'een boek om gelezen te worden'. Betekent bij Trimp het woord 'preekboek' een 'boek om uit gepreekt te worden'? Kent hij aan de bijbel ook nog andere gebruiks-vormen toe, of is het, in zijn visie, inderdaad eigenlijk een tekstboek voor predikanten: die alleen mogen immers preken? Een 'snoeiboek' is een boek 'om te leren snoeien'. Bedoelt Trimp analoog dat de bijbel een boek is 'om te leren preken'? Een 'stripboek' is een 'boek met beeldverhalen'; is de bijbel analoog een 'boek met preken erin'? Eigenlijk is z'n formule erg mistig. Ik vermoed dat hij bedoelt te zeggen dat de bijbel, naar z'n aard, de schriftelijke neerslag is van 'prediking' van Godswege, van profeten en apostelen. Dié 'prediking' valt samen met z'n opvatting over de exclusieve aard van de 'preek', een toespraak en/of een tekst ontworpen door predikanten n.a.v. bijbelfragmenten. Zo komt hij, zonder andere toelichting, uit op het niet-bestaande woord 'preekboek'. Dat stelt hij tegenover 'leesboek' dat wèl in het Nederlandse vocabulaire bekend is, maar dat vormt weer geen semantisch contrast met 'preekboek'. Het is in schijn een simpele, pakkende formule, bestemd om juist daardoor kritiekloze instemming uit te lokken. En dat is wat wetenschappelijk onderwijs nou juist niét nastreeft. Bovendien is dat het soort retorica dat Trimp zélf zegt af te wijzen.

- 'Prediking'.
Trimp kan, zoals gezegd, z'n uitgesproken keus voor '(ambtelijke) prediking' als een analoog verlengstuk van de 'sprekende God' niet terugvoeren op Calvijn en Luther. Dit is weer een aanwijzing dat we onze eigen positie moeten ontwerpen, zonder een autoritatieve, onvoldoende gecontroleerde referentie aan de reformatie-theologen. Trimp zegt dan wel: 'Luther leidt ons...', 'wil Luther ons tonen...'; maar m.i. behoren het 'informatieve' en het 'persuasieve' in een wetenschappelijke verhandeling juist niet te worden gemengd. Dat iemand zich uitlevert aan die 16e eeuwse theologen, hoe belangrijk die ook (geweest) mogen zijn, is ieders eigen zaak. Maar dan moetje ze wel juist weergeven en uitleggen. Dat is zelden eenvoudig: de theologische reflexie van die tijd is evenzeer door de eigen contekst en situatie bepaald én beperkt als de medische, natuurkundige en taalkundige reflexie van de 16e eeuw. Interessant, vaak exotisch, maar lang niet altijd meer relevant.

Een precies onderzoek naar de exacte stand van zaken toen én zorgvuldige taxatie van de relevantie ervan voor nü zijn m.i. van primair belang. Zeker op dit punt van Trimp waar nogal wat vragen over te stellen zijn:
• Als Trimp zegt: 'De preek is een zaak van de Persoon van de sprekende God', bedoelt hij dan soms: 'God is de eerste prekenmaker'?
• Bedoelt hij: 'De preek is de oorspronkelijke vorm én het uiteindelijke doel van Gods Woord', als hij zegt: 'De Schrift is [...] gericht op het Woord van God. Dat laatste wil zeggen: zij is er om verkondigd te worden, want zij is een preekboek (en niet een leesboek)'!
• Beschouwt hij de preek als hét geprivilegieerde medium, een onmisbaar relais, wil Gods woord z'n stralingseffecten krijgen? Hij zegt immers: 'In de bediening van het Woord straalt de helderheid van de Heilige Schrift naar mensenharten'?
• Bedoelt hij: 'Dat wij geloven is naar z'n aard afhankelijk van de preek', als hij, met kennelijke instemming, Luther weergeeft: 'Om God te ontmoeten en te leren kennen, leidt Luther ons naar de prediking, de bijbel en de eredienst' (22)?
• Zou Trimp niet iets uitvoeriger moeten toelichten waarom hij in een zin van Luther (15, en n. 24) de woordgroep 'per verbum' typeert met '... kan in dit verband niets anders betekenen dan "door het gepredikte Woord" '? Zelfs wanneer hij in z'n keus goed zit,25 wordt niet duidelijk of het hem gaat om identiteit van 'het gepredikte Woord' met 'het Evangelie' of/en (ook) met 'de preek'. Zou de combinatie ook kunnen betekenen: 'in' of 'via' het 'Woord'? In de geschreven en gedrukte bijbel dus? M.i. wijst het verband daar op: een synoniem van 'de Schrift'.
• Identificeert Trimp 'bijbelse boodschap' en 'ambtelijke prediking' als hij met Calvijn instemmend zegt26 dat 'God in de belofte van het evangelie en door de boodschap der prediking de wereld met Zichzelf verzoent'? Je krijgt het onprettige gevoel dat Trimp dat wat de heilige Geest in ons bewerkstelligt en de bijbelse boodschap zélf gelijkstelt aan de preek-activiteit van predikanten.
Het blijft vaak gissen wat Calvijn of Luther bedoelden. En het blijft gissen of Trimp hen ook hier niet annexeert dan wel hen eenzijdig weergeeft.

Calvijn is soms ondubbelzinnig. Regelmatig doet Trimp, om het exclusieve karakter van de preek/prediking te onderstrepen, een soort bindend beroep op hem. Dat beroep zélf is vaak niet onjuist. Calvijn ging erg ver in die richting.

M'n bezwaar tegen Trimps methode is, ik herhaal dat, tweeërlei.
1. Hij maakt nauwelijks een eigen beschrijving of een kritische analyse van Calvijns standpunt, en wel binnen diens situatie en context. Calvijns denkbeeld wordt te snel 'ter overname aangeboden'.
2. Verder meen ik dat standpunten als die van Luther en Calvijn in onze tijd behoren te worden geformuleerd zonder gemakkelijke metaforiek, met kritische distantie en in intersubjectief gekozen of gemaakte terminologie: pas dàn wordt een positie bediscussieerbaar en controleerbaar. Onder die beide restricties ben ik van mening dat Trimp zelfs nog wel saillanter materiaal had kunnen vinden bij de oude reformatoren dan hij nü al doet. Een voorbeeld bij Calvijn: de 'keuken'-metafoor.

De zorg van God bv. vergelijkt Calvijn met die van een 'bon père' die ervoor zorgt 'que le pain nous soit taillé, que les morceaux nous soyent mis en la bouche, et qu'on nous les masche' .27 Het verband wijst uit dat die 'zorg' inderdaad in principe die van God is, maar, in de gedachte van Calvijn, ter uitvoering is opgedragen aan de predikant: de gelovigen worden in deze 'allegorie' genoemd 'lespetits enfans', de predikant 'le maistre de la maison', en de Schrift 'un pain (...) grand et entier' dat ze niet eens kunnen tillen, en 'la crouste trop dure' heeft. Daarom moet dat brood worden gesneden, voorgekauwd ('qu'on nous les masche') en de mensen in de mond gestopt. Elders zegt Calvijn in z'n preekwerk te proberen de bijbel 'verteerbaar' te maken: 'ie mettraypeine (...) de mascher, comme on dit, les mots de David, afin qu 'on les puisse digerer'28

Ook zo'n gechargeerde metafoor moetje een serieuze interpretatie geven. Je komt dan, als je enige distantie neemt tot het prestige van mensen als Calvijn, uit bij het lakonieke commentaar van R. Stauffer, die zegt dat deze beeldspraak van Calvijn 'révèle bien sa méfiance à l'égard de la capacité des fidèles de lire correctement le texte sacré'.29 Je kunt zelfs nog redelijkerwijs aannemen dat die leesvaardigheid in Calvijns tijd inderdaad in veel gevallen niet moest worden overschat. Maar het zou van arrogante wereldvreemdheid getuigen zo'n betuttelende rol nü nog aan predikanten toe te schrijven, en zo de gemeenteleden elke christelijke volwassenheid te ontzeggen. Maar Trimp vaart blind op Calvijn, lijkt het, zonder diens ideeën methodisch door te lichten.

- 'Het gehoor'.
In hetzelfde semantische veld van 'taaluitingen' kunnen ook de zelfstandige naamwoorden het horen (40) en het gehoor Ça nor]) worden bezien, die uit gangbare vertalingen van Romeinen (10:17) stammen, en in theologische verhandelingen worden uitgelegd als specifiek voor het ontstaan van het geloof: we moeten het hebben, is dan de idee, van het 'gehoor': 'een gemeente die van luisteren weet [...] de eredienst van het horen van het geloof (40).

De gangbare vertalingen echter verwaarlozen tenminste een taalkundige karakteristiek van het Grieks. Dat gebruikt vaak een zelfstandig naamwoord waar het Nederlands eerder, voor dezelfde functie, een vorm van een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord inzet (nominalisatie). Het fragment'Het geloof is uit het horen, en het horen door het woord van Christus'30 is, juist omdat deze weergave geen rekening houdt met die structurele eigenschap van het Grieks, een erg raadselachtige zin. Wanneer je wèl rekening houdt met de typische kenmerken van beide talen kan het ineens duidelijk worden, via een vertaling als: 'Alleen als je de boodschap over Christus tot je laat doordringen, kun je echt gelóven'.31 Het is duidelijk dat op die manier iets van het mystieke en gewijde aureool van deze termen verwaait: dat is kennelijk niet bestand tegen bekende uitgangspunten van filologische en semantische analyse en van vertaal-theorie. Dit, en analoge bijbelfragmenten, wettigen het niet om, zoals Trimp doet, 'prediken', 'horen' en 'geloof' als het ware in een onverbrekelijke genetische reeks aan elkaar te koppelen, waarbij het 'horen' (het 'gehoor') van de 'prediking' niet kan worden af- of ingewisseld voor: lezen in de bijbel, voorlezen uit de bijbel, bijbelstudie, doorvertellen, meditatie, (leren) bidden, gezamenlijke bespreking, o.i.d. Dat is een ten onrechte aan het Romeinen-fragment toegedichte betekenis. Via welk communicatie-medium de boodschap over Christus en ons heil tot ons komt, daarover kan m.i. aan Romeinen 10:17 geen enkele uitspraak worden ontfutseld.32 De communicatie-middelen 'verbaal' en 'visueel' moeten in dit verband worden begrepen in de context van een historische discussie over een tóen actuele sociale en kerkelijke situatie,33 en niet in absolute zin. De generalisering die Trimp toepast berust eigenlijk op een anachronisme.

- 'Auteur'.

In een metaforische setting duidt Trimp, zonder dat enige toelichting wordt gegeven, God aan als de auteur (15) en 'de Auteur' (27) van de bijbel, en signaleert 'de eenheid van auteur (17). Dat is niet ongebruikelijk onder theologen.34 Het ware m.i. te wensen dat ze zich, zeker in de richting van hun lezers, het metaforisch karakter van deze aanduiding bewust waren. Het gaat immers niet om een schrijver in de gangbare zin van dat woord. Het is in feite een woordspeling. Een bedenkelijke. De theologie heeft zich lange tijd van het Latijn bediend als taal-voor-theologen. In die taal werd het woord 'auctor' gebruikt in het brede betekenis-spectrum van 'de voor iets verantwoordelijke (persoon)'. Het betrof altijd een instantie waarnaar op grond van erkende competentie kon worden verwezen. Maar dit woord 'auctor' hield in de Middeleeuwen en in de 16e eeuw nauwelijks enig verband met wat wij nu 'schrijverschap' noemen.

Zo kon 'auctor' gelden als aanduiding van de persoon verantwoordelijk voor de 'stichting van een stad' (= bouwer), het 'doorgeven van een verhaal' (= zegsman), het 'grondvesten van een geslacht' (= stamvader), het 'ontwerpen van een intellectueel systeem' (= een wijsgeer als Aristoteles), het 'geven van raad' (= adviseur) en het 'leiden van een debat' (= voorzitter).

In het Latijn kon je dus zeggen dat God 'auctor' was. 'Auctor' dus van de wereld, de mens, de hemel, ons heil, de bijbelse boodschap. In de zin dat hij o.m. 'verantwoordelijk' is voor de heilsboodschap én voor de schriftelijke vastlegging daarvan, in de bijbel. In het Frans dat Calvijn schreef werd dit 'auctor' vanzelfsprekend autheur. Het is van belang na te gaan wat dit Franse woord tóen betekende. Dan blijkt dat Calvijn, althans (maar niet alleen) in z'n Institution de la Religion chretienne, het niet gebruikt in de betekenis van schrijver. Als hij het over de herkomst en status van de geschreven bijbel heeft, wordt niet autheur gebruikt. Dit woord wordt ingezet in z'n 'Latijnse' betekenis van: 'instigator', 'degene die ergens voor verantwoordelijk is':35 'l'autheur et la première souche de la familie' (.Inst. 1,8,4: stamvader), 'autheur (...) de toute malice' (1,14,15: verantwoordelijk voor), 'autheur de eest ordre' (IV, 1,5: degene die ingesteld heeft), 'autheur de lapredication' (IV, 1,6: opdrachtgever), 'Dieu (...) autheur de patience et consolation (Comm. Rom. 12:5: die geduld en steun verleent). Ook in '(l'Esprit de Dieu) est l 'autheur d'icelles' (nl. van de heilige Schrift) (IRC 1541,1) staat autheur, blijkens het verband, niét voor 'auteur', 'schrijver'. Maar God is niet iets watje in het Nederlands aanduidt als 'auteur', een woord dat in onze taal 'schrijver' betekent. Het is daarom misleidend om God toch de A/auteur, de schrijver te noemen. Wèl 'auctor', maar geen 'schrijver'. Als zodanig zijn enkel aan te merken al die mensen die de pen hebben gehanteerd voor de schriftelijke vastlegging van wat ze van 'horen zeggen' hadden. Toch heeft deze culturele en talige verandering36 de theologen, toen ze toch al béter konden weten, er niet toe gebracht ervan af te zien het woord 'auctor', onhandig of misleidend vertaald als 'auteur', te blijven gebruiken als aanduiding voor God in z'n verhouding tot de bijbeltekst. In feite hebben ze met deze 'vertaling' een metafoor geïntroduceerd. Als ze dat onder elkaar wensen te doen, akkoord. Maar tegenover niet-specialisten is het eigenlijk 'achterhouden of verdoezelen van informatie'. Retoriek dus.37 Het versterkt de onjuiste opvatting over de bijbel als een boek waarvan God de schrijver is en dat door hem 'van kaft tot kaft' zou zijn geredigeerd. Dat is van een misleidende ambiguïteit: God is de 'auctor' van ons heil, ook van de 'heils-boodschap'. Hij zit er ook achter dat die boodschap via door gewone mensen geschreven tekst tot ons is gekomen, zoals hij er ook achter zit dat de wereld is geschapen. Hij is er ook, als enige, verantwoordelijk voor dat we gaan geloven. Maar 'schrijven' en 'spreken' zijn alleen metaforisch te gebruiken om het 'auctor'-zijn van God aan te duiden. Enkel heel gewone mensen zijn de 'auteurs' (want schrijvers) van de bijbelboeken. En 'prediking' is, analoog geargumenteerd, een door mensen ontworpen en uitgevoerde activiteit in aansluiting op die bijbelboeken. Een meer of minder efficiënt communicatie-medium.

5. Theologie en pastoraat
De aanspraken van Trimp weerspiegelen m.i. een sterk introverte opvatting van de rol van een predikant. Diens werk maakt hij uniek, de preek maakt hij onherleidbaar tot enige andere vorm van communicatie of beïnvloeding. Door bovendien vrijwel naadloos aan te sluiten bij de oud-reformatorische opvattingen, of bij wat hij daar, soms onterecht, voor houdt, isoleert hij zich van allerlei vruchtbare inzichten die het predikantschap prachtig zouden kunnen inbedden in actuele wetenschappelijke probleemvelden. Niet alleen de filologie van de theologie, maar ook taalwetenschap en tekstwetenschap.38 Je hoeft niet per se in de trendy prietpraat van veel huidige (overigens: vooral theologische) hermeneutiek te vervallen als je je op de hoogte houdt van wat er gaande is. Laat gereformeerde theologen zelf 'school' gaan maken, door selectief en eclectisch hun beredeneerde keuzes te maken uit het indrukwekkende en stimulerende aanbod van theorie-vorming, en daar onvervaard aan bijdragen. De bijbel, ons geloof en onze intelligentie zijn daar best tegen bestand. De argwaan en de afweerhouding jegens 'de moderne wetenschap' ontstaan alleen maar als je je onvoldoende op de hoogte houdt. Christelijke wetenschappers kunnen zich dat niet permitteren.

De in een afscheidscollege traditionele toespraak gericht tot de studenten lijkt me dan ook een ontmoedigende boodschap te bevatten: je krijgt een vrijwel bovenmenselijke taak uit te voeren. Alles zit maar al te gemakkelijk tegen: een 'verlopen paradigma', misprijzen, misverstanden over het vak, isolement, persoonlijke aanvechtingen, geringe maatschappelijke waardering. Eigenlijk ben je maar heel alleen met je goddelijke opdrachtgever: de mensen voor wie je je werk doet zijn door hem 'aan je toevertrouwd' voor hun eeuwige heil. Zo'nisolement ontstaat onvermijdelijk, als je als ambtsdrager een vreemde moet zijn in de spannende en inspirerende wereld van het eigentijds wetenschappelijk onderzoek. En het is ook benauwend als je zo weinig aandacht hebt voor de vele vormen van 'alledaags geloven', de gewone, stimulerende wereld van vroomheid en geloofsblijdschap. Deze groeien in gezinnen, in gebeds-initiatieven, in onze sobere zangdiensten, bijbelgroepen, evangelisatie-werk en verenigingen, en voor hün deel, waarom niet? in gewone protestantse kerkdiensten. Wat een wonder dat zoveel predikanten klagen over eenzaamheid, psychische belasting, twijfel over rendement, etc. Er mag eigenlijk niets gewoonmenselijks meer aan ze te vinden zijn: zouden ze het ooit wel góed doen? En dat, terwijl het zo'n mooi vak zou kunnen zijn.


Dr. L. Wierenga (1934), romanist, is geassocieerd lid van het onderzoeksveld 'literatuurwetenschap' van de
Rijksuniversiteit te Groningen. Adres: Martinikerkhof 36, 9712 JH Groningen.


Noten:
1. Dr.C.Trimp, Het leerambt niet verspelen. De uitstraling van de Schrift in de bediening van het Woord. Barneveld, De Vuurbaak, 'Kamper Bijdragen', no xxiii, 1993.

2. Van Dale, Groot woordenboek van hedendaags Nederlands, s.n. 'uitstraling'.

3. Klank en Weerklank, Barneveld, 19892, p. 37. De Heer Trimp was zo vriendelijk mij op mijn verzoek de Luther-referenties waar hij zich in dezen op baseerde, mee te delen.

4. Luther knoopt daar allerlei vreemde conclusies aan vast. Zo zijn, zegt hij, de brieven van Paulus méér evangelie dan de evangeliën: deze laatste geven slechts de geschiedenis van 'wercken und wunderzeichen Christi', terwijl nergens de genade zo krachtig wordt onderstreept als bij Paulus. Relatief zijn bijbelschrijvers als Mozes, Jakobus en Judas dan ook minder belangrijk; de teksten van de laatste twee 'seyen nit der Apostelln schrijft'.

5. Epistel Sanct Petri gepredigt und ausgelegt. In: WA, 12, p. 259-260.

6. Mogelijk chargeert Trimp z'n opvatting door het betoog enkel te richten op de discussie Erasmus-Luther. Erasmus, de scepticus, was van mening dat de bijbel veel duisterheden bevat, en dat het daarom verstandig is zich te conformeren aan het oordeel van de 'kerk', haar leergezag en haar 'prediking'. Door niet de actualiteit van deze discussie mét de beperkingen die daardoor ontstaan te releveren, trekt Trimp m.i. absoluter en generieker conclusies over de aard van bijbel en 'prediking' (bij Luther) dan hij verantwoorden kan.

7. In: Klank en Weerklank, p. 37.

8. G.A.M. Kempen, Van leescultuur en beeldcultuur naar internetcultuur. Leiden, 1995. Geciteerd naar NRC, 18-02-95, 'Boeken', p. 1.

9. Cf. C. Chalier, Sagesse des sens. Paris, Michel, coll. 'L'être et le corps', 1995.

10. In een Adventspostille (van 1522) illustreert Luther z'n bewering aan een etymologische en allegorische 'uitleg' van de naam Bethfagé ('domus bucce', volgens de Vulgaat: 'mondhuis'). Luther: 'Paulus zegt in Romeinen 1:2 dat het evangelie in het OT voorzegd was, maar niet "mundlich und offentlich' gepredikt werd, totdat Christus kwam en z'n apostelen erop uitstuurde'.'Darumb (zegt Luther) istdiekirch eynmundhaufi, niteinfedderhauji' (WA, 10-2, p. 48). Grappig, maar tegenwoordig argumenteren we even anders.

11. Klank en Weerklank, p. 34.

12. Dit is slechts een uitprobeer-omschrijving. Ik heb iets dergelijks nodig om de identificatie tussen 'prediking' en 'preek' te vermijden. Met 'prediking' duid ik (bij gebrek aan beter) de boodschap aan van ons heil dankzij Christus, die door Christus is gebracht, en door z'n medewerkers is opgeschreven. 'Preek' is de toespraak die predikanten op zondag houden, uitgaande van een deel van de bijbeltekst (maar ook een 'catechismuspreek' wordt zo aangeduid). In Trimps terminologie wordt een dergelijk onderscheid niet gemaakt. Misschien bestaat dat voor hem ook niet. Dat zou dan eens expliciet moeten worden gezegd. Wèl lijkt duidelijk dat voor Trimp 'evangelie' en 'preek/prediking' vrijwel identiek zijn via een soort syllogisme dat ik als volgt reconstrueer: 'Prediking is instrument van verzoening ...'(Klank en Weerklank, p. 40-41). '(De boodschap van) verzoening is altijd actueel'. Dus: 'Daarom is een preek per definitie actueel ...'(ib., p. 41). S. de Jong (in: CORNU, 1989, jrg 16, no 5, p. 21) vermeldt als uitspraak van Trimp: 'Evangelie is altijd prediking' en interpreteert deze als: 'Feitelijk is het 'gepredikte evangelie' dan ook een pleonasme' (ib.).

13. 'Jamais nous n'aurons ferme foy à la doctrine, jusques à ce qu'il nous soit persuadé sans doute que Dieu en est l'autheur. Parquoy la souveraine preuve de l'Escriture se tire communément de la personne de Dieu qui parle en icelle' (Institution de la religion chrétienne, I, vii, 4).

14. Dat spreekt temeer omdat de woordkeus in het citaat niet strookt met (althans) de Franse tekst van Calvijn. Trimps citaat-vorm (mogelijk ontleend aan een vertaling van de Latijnse versie) wekt de indruk dat de kwalificatie sprekende (in: 'sprekende God') relevant is: ze zou daarmee geheel in het klimaat van Trimps betoog passen. In de Franse tekst echter ligt geen nadruk op het werkwoord 'parle' in de bijzin. De portée van de zin ligt in het contrast tussen 'gezag toegekend door de kerk' vs 'gezag terecht afgeleid aan de persoon van God'. De tekst thematiseert het contrast 'extern toegekend gezag' vs. 'intrinsiek gezag', niet een contrast 'spreken' vs. 'lezen'. Het gaat helemaal niet over'preek'. Deze keus uit Calvijn is opvallend; Trimp had elders duidelijker materiaal kunnen vinden. Net als Bullinger ('Proedicatio verbi Dei est verbum Dei'), is Calvijn uiterst gedecideerd in de verregaande identificatie van '(bijbelse) prediking' en 'preken', 'apostelen' en 'predikanten' (Institution de la Religion chrétienne (1560), III,v,5; IV,i,10; IV,i,22; IV,iii,5 en 6; IV,vi,3; IV,xii,l; etc). Voor een recent overzicht van Calvijns ideeën, cf. L. Schümmer, Le ministère pastoral dans «L'Institution de la Religion chrétienne» de Calvin. In: La Revue Réformée, no 183-1994/5 (nov. 1994, t. XLV), p. 9-47.

15. In: CO, 31, 194-195. O. Millet, Calvin et la dynamique de la parole. Etude de rhétorique réformée, Paris, 1992 (p. 370-371): 'la parole possède donc un double pouvoir qui marque sa supériorité sur la vue'.

16. Hetzelfde beoogt Jezus later, neem ik aan, als hij het 'visuele' (z'n tekenen en wonderen) telkens 'verbaal' uitlegt aan z'n leerlingen, en zo, via relatering van auditieve elementen en visuele elementen, doctrine maakt.

17. Elders (in: De preek. Een praktisch verhaal over het maken en houden van preken. Kampen, 1986) heeft Trimp al eens beweerd dat 'de preek' een genre sui generis is, niets met retorische genera-leer van doen heeft, en dus niet beoordeelbaar vanuit enig ander vak dan de theologie. M.i. berust deze opmerking op een te exclusieve inschatting van de 'preek' en/of op onvoldoende kennis van de moderne tekstretorica.

18. Cf. L. Wierenga, Retorische Tekstbeschrijving. In: C. Grivel (red.), Methoden in de literatuurwetenschap. Muiderberg, 1978, p. 149-165.

19. Dit idee bij Luther, WA, 39 I, p. 47. Voor dit punt van Luther in z'n discussie met Erasmus: G. Chantraine, Erasme et Luther. Libre et serf arbitre. Paris, 1981, p. 304 ss.

20. D. w.z. het geheel aan maatregelen waarmee men beoogt een systeem planmatig in te voeren.

21. Jesaja 30:21 (Groot Nieuws Bijbel).

22. In: Lutherlexicon, K. Aland (hrsg.), Göttingen,1989\ no 477 (WA, 36, 501). Wel vaker zijn bij Luther 'Wort' en 'Schrift' synoniem (zie ib., no's 788, 865, 1175, 1178, 1199).

23. In: Lutherlexikon, no 1179 (WA , 8, p. 236). Dit Luther-citaat toont dat er over de 'claritas Scripturas' wel wat méér van Luther te melden valt dan Trimp doet.

24. IRC 1541, I (geciteerd naar O. Millet, o.c., p. 219).

25. Wat m.i. niet het geval is. Het 'verbum' kan een informele Vulgaat-verwijzing zijn naar Johannes 1:1, en dan 'Christus' aanduiden. Het verband wijst mogelijk ook naar de nog recente en spectaculaire effecten van drukkunst en boekverspreiding: "overal en bij iedereen bekend". Trimp wordt niet gesteund door K. Aland (Martin Luther, Der neue Glaube. Göttingen, 19834, p. 164) die vertaalt "durch das Wort".

26. In: De Volmacht tot bediening der verzoening, p. 39. Cf. ib., p. 43.

27. Calvijn, xii Sermon sur la seconde à Timothée (CO, 54, kol. 150-151).

28. Calvijn, Premier Sermon sur le Pseaume cxix (1553)(CO, 31-32, kol. 483).

29. R. Stauffer, L'homilétique de Calvin. In: Interprètes de la Bible. Etudes sur les Réformateurs du XVIe siècle. Parijs, 1980, p. 171.

30. In bijbelvertalingen (Lutherse, Brouwer, Canisius) lees je: 'geloofuitde prediking', 'prediking in opdracht van Christus'. Daar is geen materiële reden voor. Predikanten stellen soms de parafrase 'door het gepredikte Woord' voor.

31. Deze houdt m.i. bovendien rekening met de functie van de opvallende anadiplosis in het fragment. De genoemde vertaling, alsmede de volgende noot, dank ik aan Drs. J. Wiegel (t 20 april 1995). Naar diens oordeel is het van belang dit voorstel ook te overwegen bij het vertalen van 'aKori in Galaten 3:2 en 5.

32. Dat klemt te meer, omdat slechts een klein gedeelte van de mensen gealfabetiseerd was: wilden dié van iets kennis nemen, dan waren ze goeddeels aangewezen op 'horen voorlezen'. Bovendien bestond 'stillezen' niet (cf. Handelingen 8:30). Naast 'horen' was er geen informatiemedium of -kanaal. Daarmee verliest Trimps idee over 'het gehoor' als door God gekozen én voorgeschreven vorm voor de 'prediking' die je zou moeten 'horen' nog meer van z'n specificiteit.

33. Contra Trimp, Klank en weerklank, p. 33-36 (met o.m. het verhullende spel met 'horen' en 'ge-hoor-zaamheid' (36).

34. Zo zegt J. van Bruggen (Het lezen van de Bijbel. Een inleiding, (Kampen, 1981, p. 28) zelfs: 'Bij de bijbel is ook slechts één auteur, de Geest van God', en: we kunnen 'slechts (...) onderscheiden tussen de goddelijke Auteur en de menselijke dienaars. P. Wells (in: The Adequacy of 'Sola Scriptura'. In: The Vitality ofReformed Theology, Kampen, 1994, p. 88 ss) gebruikt de verhullende term 'dual authorship'.

35. Dit is de standaard-betekenis van het lóeeeuwse autheur. In het huidige Frans is auteur, naast 'schrijver', 'auteur', actief in combinaties als '1'auteurde 1'enlèvement', voor 'ontvoerder'. Cf noot 37.

36. Immers een lexicaal element, zoals een 'woord', kan formeel hetzelfde blijven, terwijl de betekenis ervan een ongemerkt verlopende verandering ondergaat. Zo is 'bediening' vooral de hantering van een machine, de service in een restaurant, of de naam vooreen rooms-katholiek sacrament. Enkel gereformeerden zullen (nog) iets van betekenis ontwaren in 'bediening' als synoniem van 'preek'. Overigens betekent het woord 'preek' allang óók: '(saaie) vermaning, (nodeloos) lang verhaal'. Zo zijn er heel wat voorbeelden te geven, juist in 'kerktaal', bv. 'Woord (van God)', 'ambassadeur van God' (cf. Klank en Weerklank, p. 40), etc.

37. De reformatoren zélf zijn slechts in schijn de dupe van deze ambiguïteit. Calvijn zegt in een preek over 1 Timotheüs (CO, 53, kolom 339) dat God 'le principal autheur et unique' van de bijbel is. Het is op het eerste oog een vreemde formule: ôf de dubbelvorm is een decoratief binoom, ôf 'principal' et 'unique' sluiten elkaar logisch uit, ôf 'principal' wordt gecorrigeerd in 'unique' ('ja, eigenlijk de enige'). Maar dit laatste is in strijd met de realiteit: God is niet de 'enige' 'auteur' van de bijbel. De oplossing: autheur betekent bij Calvijn niet 'schrijver'. Het citaat betekent iets als: 'God is eigenlijk de enige die aan de bijbel gezag verleent: die is van hèm afkomstig (en niet van David of van Jesaja)'. Idem bij andere schrijvers uit deze eeuw: Huguet (Dictionnaire de la langue française du seizième siècle, Paris, 1928 -, vol 1, p. 412) kent autheur niet in de betekenis van 'schrijver'. In '(...) Ciceron autheur (...)' betekent het (Huguet, ib) 'op advies van of op voorstel van Cicero'.

38. En dan noem ik nog niet eens tekstretorica, actuele interpretatie-ontwerpen, onderzoek naar receptie-voorwaarden. Theologie als 'kopstudie': dat zou interessant zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 1995

Radix | 68 Pagina's

De bijbel: een 'lamp onder de korenmaat'?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juli 1995

Radix | 68 Pagina's