Wijn en drank, teken en zegel, loven en prijzen
Een stijlstudie over binomen in religieuze en liturgische taal, met name die van de eeuw van de Reformatie
"En chaque signe dort ce monstre: un stéréotype"'.
0. Inleiding. Binomen.
Hoe vaker een teken, zoals een woord of een verkeersbord, herhaald wordt, des te minder precies, automatisch en betrouwbaar de waarneming op scherp blijft: overbekendheid doet de oplettendheid afnemen. Elke taalgebruiker voelt daarom de neiging om de kernwoorden van z'n betoog te aksentueren, door ze te variëren en te omschrijven; zo geeft hij reliëf en nadruk, en zo probeert hij de aandacht van lezer of luisteraar vast te houden. Bij mondeling taalgebruik heb je, om dat te bereiken, de mogelijkheden van intonatie, artikulatie, mimiek en gebaar. Schriftelijke taal echter moet het zonder die specifieke middelen stellen. Hoe kun je dat semantisch en esthetisch tekort daar kompenseren? Zeker wanneer het een taalkundige eenheid van de omvang van een enkel woord betreft, is dit een telkens opduikend probleem. Welke middelen heeft de geschreven taal, afgezien van typografische technieken (hoofdletters, kursivering, vet), om de door hoogfrekwent gebruik beduimelde woorden, en de ermee aangeduide begrippen, nieuw reliëf te geven? Om de aandacht van de lezer weer te vangen? Om hem te boeien of te verrassen? Om te verhinderen dat hij afhaakt? Welke technieken om die interesse vast te houden of te trekken kan de schrijver ontwikkelen? Om de aandacht voor het thema-woord te aktiveren én om het betoog te dekoreren beschikte men vanouds over een ruim arsenaal stilistische middelen; dit werd in de derde afdeling van de retorika-theorie, de elocutio, aangeduid als horizontale amplifikatie. Deze term duidt op het uitbreiden van de hoeveelheid talige en stilistische elementen die worden ingezet om via omvang, variatie en ornamentiek in figuren de betrokkenheid en de emotie van de hoorder te intensiveren. Een vrij grote groep van deze figuren berust op het principe van toevoeging van extra taalelementen. 2 Dit heeft ten doel een idee, door er meer talige omvang aan te geven, op te sieren en tevens de funktie en de impakt van de thema-woorden te ondersteunen. Van zo'n uitbreiding van de woord-massa wordt de extra affirmatieve energie verwacht. In dit onderzoek zal ik me bepalen tot verdubbeling van de woord-massa, dus tot de vorming en de funktie van 'woordparen': reduplikatie.
Het resultaat van deze procédés is vaak weer aan dezelfde gewenning en slijtage onderhevig: de nieuwe woordgroep gedraagt zich al gauw op dezelfde wijze als elk ander taalelement. Daarom is hij in dezelfde mate als het enkele woord of als elke andere uitdrukking vatbaar voor stereotypering. Soms wordt het woord-paar gekonstrueerd met behulp van een synoniem, d.w.z. een woord van analoge, verwante of identieke betekenis. Soms staan de beide gekoppelde woorden in een andere semantische relatie tot elkaar: tautologie, antonimie, perifrase, etc. In ieder geval is reduplikatie in westerse talen een procédé dat verband houdt met twee algemene eigenschappen die taal überhaupt heeft, nl. redondantie en synonimie.
Voorafgaand aan een nadere beschrijving van dit stilistisch verschijnsel en om de gedachten te bepalen, volgt hier een per grammatikale kategorie en op alfabet gesorteerd lijstje van in huidig nederlands aktieve 'woordparen'4: -verba: geven en nemen, pappen en nathouden, dat staat of valt (met), wenden of keren, wikken en wegen, zegge en schrijve, -substantiva: dood en verderf, frutsels en fratsels, gratis en voor niks, haat en nijd, heer en meester, hel en verdoemenis, (tegen) heug en meug, ja en amen, Jan en alleman, kant noch wal, koetjes en kalfjes, kommer en kwel, lief en leed, (met) man en macht, moord en doodslag, pais en vree, part noch deel, (met) raad en daad, reilen en zeilen, steun en toeverlaat, (in) vuur en vlam, (op) water en brood (zitten), Wijntje en Trijntje, ziel en zaligheid, -adjectiva/adverbia: bar en boos, boe of ba, door en door, enkel en alleen, eeuwig en altijd, frank en vrij, graag of niet, hou en trouw, in en in, klip en klaar, nooit ofte nimmer, om en nabij, wis en waarachtig.
Al deze konfiguraties voldoen aan de volgende twee noodzakelijke voorwaarden, samen éen voldoende voorwaarde vormend: (1) een set van formele voorwaarden: -ze zijn opgebouwd uit twee talige eenheden, A en B; -deze zijn verbonden (of: gescheiden) door een nevenschikkend voegwoord: en, noch (d.w.z. en niet), maar, of, -ze behoren tot éenzelfde grammatikale /categorie (bv. twee zelfstandige naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden), -en vervullen samen, binnen een grammatikale eenheid (bv. een zin), éen funktie (bv. objekt, bijwoordelijke bepaling).
(2) een inhoudelijke voorwaarde: mono-referentialiteit.
Om het objekt van dit onderzoek aanstonds iets duidelijker af te bakenen, anticipeer ik op een nadere inventarisatie, beschrijving en analyse van eigenschappen die karakteristiek zijn voor binomie. Nu al noem ik éen inhoudelijk, semantisch, kriterium: hoewel formeel meer-ledige woordparen, zijn alle genoemde verbindingen dat niet wat hun betekenis betreft. De samenstellende delen verwijzen in het taalbewustzijn niet (meer) elk naar een ding in de werkelijkheid, maar de volledige kombinatie als vaste talige eenheid heeft de/éen verwijsfunktie. Anders gezegd, het binoom als vaste kombinatie is mono-referentieel.
In 'reilen en zeilen' weet de huidige taalgebruiker niet wat 'reilen' ooit betekende; hij zal het woord zonder de rest van de kombinatie dan ook niet (kunnen) gebruiken. Zelfs zal hij zich nauwelijks realiseren dat hij twee afzonderlijke woorden gebruikt. Ook zal hij bij het gebruiken ervan niet (meer) aan zeevaart of watersport denken. Wél weet hij dat het huidige binoom 'reilen en zeilen' betekent 'de handel en wandel', of 'de gang van zaken'. Dat wil bv. voor het binoom '(op) water en brood (zitten)' zeggen dat niet (meer) verwezen wordt naar voedingsmiddelen als 'water' en/of 'brood' (en ook niet naar 'een zittende houding'), maar dat de volledige uitdrukking, inklusief het binoom, betekent: 'in de gevangenis zitten'. Het type syntagma, gedefinieerd volgens deze beide basis-kriteria samen, zal ik aanduiden met de term binoom5.
0.2.Binomen in liturgisch taaleigen.
In veel types taaleigen komt het verschijnsel binomie voor. Vroeger was dat met name het juridische en administratieve taalgebruik, bv. de terminologie van het feodale stelsel en het middeleeuwse en humanistische recht. Via historisch onderzoek (etymologie) is aantoonbaar dat de genoemde kombinaties daar vaak hun oorsprong hebben gehad. Veel ervan waren waarschijnlijk oorspronkelijk bireferentieel. Zo'n specifiek taaleigen is ook de religieuze groepstaal, kerktaal. Daarmee is iets bijzonders aan de hand. Enerzijds is het een taaleigen waarmee christenen heel vertrouwd zijn, net als met hedendaags nederlands: ze praktizeren het. Anderzijds stamt een groot deel van het lexicon en van de stilistische patronen van die liturgische taal uit een lang voorbije tijd: die van de 16e eeuwse reformatie, en van de teksten die deze heeft geproduceerd, zoals belijdenisgeschriften, kerkordes, formulieren, liederen en dogmatische verhandelingen. Het is heel wel mogelijk dat de mensen van nu, ondanks die aanzienlijke afstand ontstaan door normale taal- en kultuurontwikkeling, die taal korrekt menen te kennen en te begrijpen, alsof er zich, heel geleidelijk, geen veranderingen in lexikon, syntaxis, stijl, en vooral betekenis zouden hebben voorgedaan. Ze zouden zich daar wel eens sterk in kunnen vergissen6. Bij liturgische binomen van 16e eeuwse herkomst doen zich een aantal aparte problemen voor. Van belang is vooral het volgende. Dat wij, nu, sommige kerktalige binomen (type willig en bereid, HK l7) als mono-referentieel interpreteren, betekent niet persé dat ze door de primaire taalgebruikers ook als zodanig werden geproduceerd en/of gerecipieerd. En omgekeerd: andere binomen (type geloven en belijden, NGB 11,27,34,35) die, nü, als bi-referentieel worden uitgelegd, zijn binnen het taal-, schrijf- en stijlsysteem van de 16e eeuw misschien niet zo bedoeld. Een evidente verschuiving, van 'letterlijk' naar uitsluitend 'metafoor', ontstaan in ruim vier eeuw taalontwikkeling: het nederlandse binoom in vuur en vlam betekent 'enthousiast' of 'hevig verliefd'8. Het kerktalige ekwivalent (NGB 37) betekende in het verband 'brandende', 'in vlammen (opgaande)'.
Dit liturgisch taaleigen, gegroeid en gekonstrueerd binnen de 16e eeuwse vernakulaire9 talen, kent een grote binoom-dichtheid. Van deze binomen, zoals hierboven voorlopig gedefinieerd met de set formele kriteria en met éen inhoudelijk kriterium, som ik, zonder hier hun frekwentie, oorsprong of betekenis in de aandacht te nemen, een aantal op10:
-verba: beschutten en behouden, bidden en danken, binden en dwingen, geholpen en getroost, geloven en belijden, gemaakt en geformeerd, gespaard en bewaard, instellen en bevestigen, loven en prijzen, onderhouden en regeren, ontvangen en geboren, passen en betamen, roeren noch bewegen, samengevoegd en verenigd, schenken en toerekenen, schikken en richten, steunend en rustend (op), stieren en regeren, trekken en verlossen, verderven en verwoesten, verenigd en tezamen gevoegd, verkondigen en betuigen, verkwikkende en vermakende, vermaand en verzekerd, vermurwen en buigen, verspreid en verstrooid, verwerpen en verfoeien, verwerven en wedergeven, voeden en onderhouden.
-substantiva: achterklapper of lasteraar, ambten en werkingen, ban of uitsluiting, beeld en gelijkenis, boosheid en hardigheid, brood en wijn, dood en bloedstorting, eer en eerbied, (vele) gebreken en ellendigheid, genade en barmhartigheid, gerechtigheid en waarheid, God en Vader, goedheid en barmhartigheid, goedwillendheid en genade, grovigheid en zwakheid, Heer en Heiland, honger en kommer, kennis en vrucht, kracht en vermogen, kracht en waardigheid, lichaam en bloed, lichaam en ziel, lijden en sterven, loof en gras, macht en aanzien, macht en autoriteit, merk en veldteken, Middelaar en Verlosser, nut en heil, offer en dood, offer en lijden, ongehoorzaamheid en afval, onschuld en heiligheid, oorzaak of schuld, pad en weg, Profeet en Leraar, raad en voorzienigheid, raad en wil, Rechter en Wreker, schatten en gaven, (hemelse) spijze en drank, staat of kwaliteit, teken en zegel, testament en verbond, waartekenen en zegelen, val en ongehoorzaamheid, val en verderf, verderfenis en ondergang, vlees en bloed, vreze en toevoorzicht, vuiligheden en ongerechtigheden, vuur en vlam, waarteken en verzekering, weten of kennis, wijn en drank, zaligheid en welvaart, zonde en verderf, zonde en vervloeking, zonden en ellende.
-adjectiva/adverbia: bewogen en gedreven, bondig en vast, enig en eenvoudig, eeuwig en onvergankelijk, geestelijk en hemels, geheiligd en verzegeld, gemaakt noch geschapen, gewis en zeker, goed en aangenaam, goed en nabij, heilig en godvrezend, heilig en kanoniek, herwaarts en derwaarts, ijdellijk en dartellijk, ijdel noch ledig, inwendig en onzienlijk, Katholieke of algemene, kuis en ingetogen, lelijk en gruwelijk, lichamelijk en zienlijk, nieuw en eeuwig, nuttig en goed, verborgen en onbegrijpelijk, volkomen en rechtvaardig, volmaakt en volkomen, waarachtig en eeuwig, waarachtig en levend, waarachtig en volkomen, waardig en deelachtig, willig en bereid, zeker en ongetwijfeld, zuiver en heilig.
Het is duidelijk dat deze kombinaties aan de genoemde formele voorwaarden voldoen: twee talige eenheden van dezelfde grammatikale kategorie en syntaktische funktie, en verbonden door éen van de voegwoorden en, noch of of. Wat de inhoudelijke relatie betreft tussen de beide woorden in het binoom, in overwegende mate is dat volledige synonimie ('nut en heil', 'kracht en vermogen', 'volmaakt en volkomen'): mono-referentiële woordparen. Ook andere relaties zijn er, binnen die mono-referentialiteit, te vinden tussen de beide samenstellende elementen. Daarover verderop meer. De vraag waar het hier dus om gaat is, of deze hoogfrekwente kerktalige verbindingen mono-referentialiteit dan wel bi-referentialiteit bezitten als een belangrijke semantische eigenschap. En hoe stel je dat vast? Hoe zit dat bv. met 'eendrachtigheid en eenheid', 'geloven en belijden', 'gemaakt noch geschapen', 'God en Vader', 'ijdel noch ledig', 'loven en prijzen', 'macht en autoriteit', 'nuttig en goed', 'teken en zegel', 'voeden en bewaren', 'voeden en onderhouden', 'willig en bereid'?
Bestaat de kombinatie 'willig en bereid' überhaupt ook buiten de oude kerktalige gewoontes? Betekent het binoom hetzelfde als het nederlandse bereidwillig, of bereid, of gewillig? Of moet het, gezien de betekenis die dit stereotype oorspronkelijk had, worden opgevat als bi-referentieell En zo ja, wat waren dan die oorspronkelijke betekenissen? En zijn we dan van mening dat die beide betekenissen, die van 'willig' en die van 'bereid', zelfstandig deel uitmaken van een tekst? En is de hedendaagse taalgebruiker in staat over deze vragen nog een verantwoordbare beslissing te nemen?
Immers het is éen van beide: het zijn ofwel mono-referentiële en stereotype kombinaties binnen het 16e eeuwse taal- en stijlsysteem, en dat moeten we ons dan wel realiseren wanneer we deze vaste kombinatie volgens onze hedendaagse taalopvattingen willen weergeven: een éenledige betekenis. Ofwel het zijn incidentele, en dan bi-referentiële, verbindingen die naar twee dingen in de werkelijkheid verwijzen. In mijn definitie zijn het dan geen binomen. In dat geval doen we er, als we willen weten wat er ooit bedoeld werd, goed aan om die twee op grond van een precieze analyse duidelijk te onderscheiden, en afzonderlijk te benoemen: de konfiguratie a.h.w. te ontstereotyperen.
Een schematisch voorbeeld: Jan en alleman is een binoom dat, monoreferentieel, 'iedereen' betekent; Jan en Herman is een incidentele verbinding waarvan de samenstellende delen (twee eigennamen) twee individuen van een soort benoemen.
Omdat het bij kerktalige binomen gaat over een taalstadium dat het onze niet meer is, ook al hebben we de illusie dat we 16e eeuwse teksten spontaan en adekwaat begrijpen, ontstaat er een interpretatie-probleem: de vraag wordt relevant of het in de kerktalige stereotypes om mono-referentiële binomen dan wel om bireferentiële verbindingen gaat. Van belang is dus ook de vraag naar de manier waarop dit probleem beslisbaar kan worden gemaakt: welke feiten en argumenten tellen dan, en over welke kennis moetje dan beschikken?
Een bekend voorbeeld is 'teken en zegel'. In uiteenzettingen over de sakramenten-leer wordt bepleit het belang van de bi-referentialiteit van deze kombinatie in te zien. De dubbelfunktie van de sakramenten zou worden uitgedrukt met de dubbelvorm teken en zegel: "niet alleen een teken (illustratie) van beloftes van God, maar ook ook een zegel (garantie) ervan"11. In dogmatieken en in katechisatieboekjes wordt uitgelegd dat het van belang is dit onderscheid in het oog te houden: deze beide onderscheiden funkties zouden de rijkdom van de sakramenten aangeven. De vraag is, of er argumenten voor deze stelling kunnen worden ontleend aan de talige of stilistische formulering ervan in de reformatie-teksten. Moet wellicht 'teken en zegel' worden opgevat als een voorbeeld van een 16e eeuw mono-referentieel binoom? Welke argumenten pleiten er voor de éne zowel als voor de andere opvatting? En hoe beslis je dan?
0.3. Doel.
Daarmee is het doel van dit artikel aangegeven. Om de betekenis van binomen in hedendaags nederlands vast te stellen, beschikken we, behalve over woordenboeken, over onze taaiintuïtie en onze praktische taalbeheersing. Om de betekenis van kerktaal-elementen waarin we nog traditioneel de inhoud van ons geloof plegen weer te geven en vast te leggen, verantwoord in te schatten, zijn we aangewezen op methodische exploratie van het taalstadium van de 16e eeuw. Daarin zijn veel van de protestantse geloofsinhouden ooit vastgelegd, daarin zijn ze tot ons gekomen en bij ons gebleven: die taalvorm is ons vertrouwd. Denken we. Maar onderzoek toont aan dat binomie in het 16e eeuwse proza in veel gevallen een formuleringskwestie, een stijlkarakteristiek was, en voor de auteurs en voor de primaire gebruikers meestal geen inhoudelijke verdubbeling inhield. Misschien staat er wel niet (meer) wat er lijkt te staan. Willen we gefundeerde beslissingen nemen over de toen bedoelde betekenis van de nu nog gebruikte binomen, dan zullen we enige afstand moeten nemen van de idee dat we precies weten wat er bedoeld was. We zullen dus de taal- en stijlgewoontes van de reformatoren, hun vertalers en hun kommentatoren moeten kennen.
Vragen rijzen dan, als:
- Zijn er kontemporaine taalkundige en stilistische bronnen die informatie bieden over binomie (aard, doel, plaats, frekwentie)?
- Had binomie in middelfrans, middelduits, middelengels en middelnederlands specifieke funkties die binomie in de huidige versies van die talen niet heeft?
- Komt binomie in de 16e eeuwse religieuze taal frekwenter, even frekwent of minder frekwent voor als in het 16e eeuwse profane taalgebruik, bv. in romans?
- Kwam binomie in vergelijkbare frekwentie voor in de 16e eeuwse talen en in de huidige?
- Is de mate van stereotypering van binomen van nu dezelfde als die in de 16e eeuw?
- Welke methodes kun je hanteren om de bedoelde beslissingen te nemen?
0.4. Vandaar de opzet van deze studie.
(1) Als inleiding wil ik de 16e eeuwse taai-situatie als synchronie schetsen. Deze korte uiteenzetting is bedoeld als een poging om de door ons veronderstelde begrijpelijkheid van de 16e eeuwse talen te problematiseren. Ligt een sleutel van verantwoorde inschatting van de 16e eeuwse taal en stijl? Wat was in de 16e eeuw, speciaal in verband met m'n onderwerp, het belang van de relatie taal en reformatie?
(2) Deze inleiding wordt toegespitst op de taalkundige en ideologische voorwaarden die een hoge binoom-frekwentie in de 16e eeuw hebben bevorderd.
(3) Om dat te konkretiseren volgen informatie over primaire teksten en enkele cijfermatige gegevens waarop het onderzoek berust.
(4) Vervolgens zal ik proberen te komen tot een typologie van binomen, door, via een nadere analyse, komplementaire karakteristieken te zoeken. Daarbij refereer ik regelmatig aan hedendaags nederlands: een beroep op het taalvermogen van elke lezer is dan mogelijk. Tegelijk komen enkele interpretatie-problemen aan de orde waartoe sommige liturgische binomen aanleiding kunnen geven, vooral in het 16e eeuwse liturgische en didaktisch-konfessionele proza.
(5) Het is daarna interessant om enkele saillante binomen te onderzoeken die standaard hebben gediend bij het formuleren van de huidige gereformeerde geloofsleer en in enkele theologische diskussies. Ik wil proberen vast te stellen in hoeverre sommige doktrinaire en theologische diskussies, voorzover ze op 16e eeuwse binomie werden gebaseerd, inhoudelijk wellicht spekulatief waren, en voortkwamen uit onvoldoende kennis van talige of stilistische karakteristieken van de 16e eeuwse talen.
(6) Tenslotte zal ik proberen te tonen hoe de binaire struktuur van het binoom kan samenhangen met signifikante eigenschappen van betoog- en argumentatiepatronen in de 16e eeuw: ook op makro-tekstnivo is binariteit een in de 16e eeuw geliefkoosd schrijf- en kompositieprocédé.
1.0. De 16e eeuw als periode van onderzoek.
De periode van 15-16e eeuw is, voor dit onderzoek, interessant omdat toen de reformatie-beweging is ontstaan en ingeburgerd, en zich in Europa een plaats heeft bevochten. Immers de Reformatie kan beschouwd worden in de ruimere kulturele situatie van Middeleeuwen, Renaissance, Humanisme en Europeanisme. Toch heeft de Reformatie ook in taal- en stijl vraagstukken een eigen plaats. In de Reformatie-tijd zijn vanuit apologetische en polemische motieven veel teksten geproduceerd die uiterst konkreet moesten zijn in hun stellingname tegenover de afgewezen leer: met grote precisie en nuancering moest de nieuwe leer worden uiteengezet. Eenvoud en duidelijkheid waren geboden terwille van de vele ongeletterden.
Het is bekend dat de reformatoren vrijwel als eersten de vernakulaire talen gebruikten12 om over godsdienstvraagstukken systematische, zakelijke informatie te formuleren die niet voor vakgenoten bestemd was. Hun doel was de nieuwe leer uiteen te zetten, te verduidelijken en aanlokkelijk voor te stellen voor een nieuw ontstaan publiek: deels analfabeet, deels ongeschoold, zeker in doktrinaire kwesties. De reformatoren waren als regel retorisch geschoold, zodat ze wisten dat een strakke zakelijke uiteenzetting van een onderwerp niet altijd voldoende is, maar dat de leer ook op andere manieren moest worden 'voorgesteld': allerlei retorische taaien redeneertechnieken en stijlprocédés waren nodig om dat nieuwe publiek te bereiken. Niet alleen op het verstand moest, via een analytische uiteenzetting van een onderwerp en via een vertrouwd argumentatie-schema, een beroep worden gedaan (docere). De talige en didaktische middelen werden ook ingezet om het publiek te ontroeren of te behagen (delectare, placere), te beïnvloeden en voor een standpunt te winnen (movere): eenvoudig, beeldend en insisterend taalgebruik, herhaling van woorden en motieven, schematisering van een ingewikkeld probleem, vraag-enantwoord- leerboekjes, aansluiting bij de leeftijd, de ontwikkelingsgraad, het wereldbeeld, de emotionaliteit en de betrokkenheid van de lezer. De retorika heeft altijd al, sinds Aristoteles, model gestaan voor opbouw en analyse van het persuasieve betoog. Kortom naast de meer rationele overtuigingsmiddelen gericht op de lezer, werd deze beïnvloed doordat aansluiting werd gemaakt met z'n aanwezige kennis en taalnivo, z'n gevoel voor schoonheid, z'n emotionaliteit en met het persoonlijk belang dat hij kon hebben bij het onderwerp.
En dat ging, gezien van de kant van het beoogde publiek, het beste via het vernakulaire, d.w.z. de landstalen frans, duits, nederlands, engels, en niet meer, zoals tot dan toe, het latijn. En omdat hier vrijwel voor het eerst een projekt van evangelisatievia- taal werd ontwikkeld op brede schaal en voor een eigenlijk nieuw publiek, is de 16e eeuw een uitgelezen periode om te onderzoeken hoe dat proces van de grond kwam. Er moest als het ware een effektieve taal-voor-de-evangelisatie worden ontwikkeld.
De genoemde 16e eeuwse binomen zijn ons in de gegeven vorm vertrouwd. We hebben er dan ook alle gelegenheid voor gehad om ze, receptief en produktief, in ons huidige religieuze idioom te integreren. Immers dat taalgebruik is sterk beinvloed door teksten die meestal ruim vier eeuwen geleden geschreven zijn, volgens de toenmalige schrijfkodes: in vokabulaire, grammatika, stijl en kompositiegewoontes. Het betreft belijdenisgeschriften als: de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Katechismus, en de daardoor beïnvloede formulieren voor doop, avondmaal en huwelijk, installatie van ambtsdragers, gebeden, liederen, etc., waarin sinds eeuwen protestantse rituele en liturgische gewoontes zijn vastgelegd. Deze teksten zijn nü, in vrijwel ongewijzigde vorm, nog steeds in gebruik: we zijn ermee geïmpregneerd.
1.1. Kerktaal en Traditie.
Een andere reden om deze studie te bepalen bij de 16e eeuw ligt, zoals al opgemerkt, in het Nachleben van die 16e eeuwse teksten: veel ervan gebruiken we, in de 20e eeuw, nog steeds als konsensus- en referentie-teksten. Om de betekenis die er destijds door de auteurs aan werd gehecht goed te kunnen vaststellen en afbakenen, moetje dus naar de ontstaanstijd terug; zo kun je proberen er achter komen of je, bij een bepaalde konfiguratie, te maken hebt met een mono-referentieel binoom dan wel met een syntagma met tweeledige betekenis. Dan kun je beslissen of 'beschermen en bewaren', 'geloven en belijden', 'teken en zegel', 'voeden en onderhouden', 'wijn en drank', 'zonden en ellende' ooit bedoeld zijn als het eerste of als het tweede.
1.2. Binomie: waarvandaan?
In die teksten, die wij nog steeds als erfenis koesteren en gebruiken, zijn taal- en stijlverschijnselen op te merken die, juist in de periode van de Reformatie, formeel van buiten af in het nederlands zijn geïntroduceerd, dan wel vandaaruit in aantal sterk toegenomen: de Nederlandse Geloofsbelijdenis (NGB) en de Heidelbergse Katechismus (HK) zijn immers niet oorspronkelijk nederlandse teksten. Ze zijn vertaald uit resp. frans en duits. Vergelijkend onderzoek wijst uit dat het frans en het duits van toen, in vokabulaire en stijl, op de taal- en stijlprocédés in nederlandse vertalingen van de Confessio Belgica (CB) en de Catechismus oder Christlicher Underricht (C) grote invloed hebben gehad. En via dat trajekt dus ook op het liturgisch taaleigen dat we ons sindsdien hebben aangewend, en waarin we nog steeds gewoon zijn de inhoud van ons christelijk geloof vorm te geven. Die invloed van frans en duits is nog ruimer. Vooral de reformatoren Luther en Calvijn hebben door de taal- en stijlvorm van hun geschriften grote invloed uitgeoefend óók op de CB en de C, en, ruimer nog, op de theologische, liturgische en religieuze taalgewoontes van de protestantse kerken in Europa. Ook die invloed is, via de vertalingen die van hun geschriften zijn gemaakt volgens toenmalige vertaalgewoontes, neergeslagen in de teksten en in de taalgewoontes die we nog steeds hebben. Nu al kan worden gezegd dat binomie in het frans, het engels en het duits van de 16e eeuw een struktureel stijlprincipe is geweest. Dat dit gevolgen heeft gehad voor onze huidige nederlandse kerkelijke konsensusteksten, is begrijpelijk. Deze hebben de geritualiseerde taalgewoontes gevormd die we nü nog vasthouden als we, persoonlijk en gezamenlijk, privé en liturgisch, vorm geven aan de dingen van geloof, kerk en liturgie. Als we de aard en de omvang, de frekwentie en de redenen van het verschijnsel binomie in de huidige religieuze taalgewoontes willen onderzoeken, moeten we dus voor een belangrijk deel terug naar het latijn, het frans, het duits en het nederlands van de 16e eeuw. We kunnen, als we de taal- en stijlgewoontes van toen kennen en juist interpreteren, ons bovendien een oordeel vormen over de vraag of we, telkens wanneer zich een traditioneel woordpaar, als bv. 'loven en prijzen', 'teken en zegel', 'wijn en drank', 'zonden en ellende' aan ons voordoet, te maken hebben met twee betekenis-eenheden, dan wel met slechts éen. Is 'loven' misschien hetzelfde als 'prijzen', 'teken' hetzelfde als 'zegel', 'zonden' hetzelfde als 'ellende'? Werd er destijds eigenlijk wel verschil gemaakt tussen 'wijn' en 'drank'? Houdt die intensieve reduplikatie thematische zelfstandigheid van twee betekenis-eenheden in? Of is hier sprake van stereotype retoriek, stilistische ornamentiek, stijlkonventies die berusten op mono-referentialiteit?
1.3. Latijn en vernakulaire.
Het latijn was sinds lang de taal om in juridische, administratieve en theologischdoktrinaire kwesties de zaken officieel en binnen de kring van vakgenoten te formuleren, vast te leggen en te bewaken. Deze taal heeft die funktie lang behouden. In dit verband is het interessant te beseffen dat in het Frankrijk van de 16e eeuw naar schatting meer dan driekwart van de schriftelijke tekstproduktie nog steeds in het latijn plaats vond. Teksten op de genoemde gebieden fungeren als auctoritates, d.w.z. teksten waarin kennis, administratieve voorschriften, juridische begrippen en wetten, afspraken, kerkelijke dogma's en interpretaties gezaghebbend waren vastgelegd, en die binnen de beroepsgroepen dienden als bindend referentie-materiaal. In de middeleeuwen werd om dezelfde reden de latijnse versie van de bijbel, met de teksten daaromheen (de peritekst), als normatief beschouwd. Als er al pogingen werden gedaan om de 'geopenbaarde bijbelteksten' in het vernakulaire over te zetten, dan werd dat op ideologische (religieuze) gronden afgewezen: daarmee zou de stabiele geloofwaardigheid van de Heilige Schrift worden aangetast, en zou het "drama van Babel worden gereaktiveerd']i. Het is van belang vast te stellen dat deze latijnse auctoritates dus nauwelijks dienden voor kennis overdracht™. Mensen als Lefèvre d'Etaples, Calvijn, Farel, Marot, Luther, Beza, De Bray, Melanchthon, en veel anderen, konden rationeel wel ontworsteld zijn aan deze ideologische opvatting over taal, vertalen, vernakulaire en teksten, toch moesten zij, net als kunsttheoretici als Speroni, Dolet, Fabri, Sébillet, Montaigne, Du Bellay en Ronsard, nog praktische ervaring opdoen met de problemen die zich voordoen als je de vo/Astalen wilt inzetten voor massa-beïnvloeding. Ze wisten niet vanzelfsprekend hoe ze theologische en ethische onderwerpen in het frans, engels, duits of nederlands zouden moeten formuleren. In hun beleving bestond er spanning tussen het latijn en het vernakulaire. Het vreemde daarbij is dat de geletterden, de 'houders' van de auctoritates, als het ware zélf de koncessie moesten doen om het vernakulaire enig statuut te gunnen: ze moesten op eigen initiatief afzien van de exklusieve machtspositie waarover ze via het latijn beschikten. Er bestond iets als colinguisme\ de gebieden van de 'werkelijkheid' beschikten elk over een eigen taal, de een over het latijn, de andere over het vernakulaire, met elk een eigen ambitie en een eigen publiek. Tussen die beide bestond via de schrijver, die 'tweetalig' was, iets als een personele unie waarin het gebruik van beide talen sterk situatie-, publiek-, doel- en onderwerpgebonden was. Calvijn, Erasmus en Luther waren niet de enigen die, afhankelijk van onderwerp, urgentie, publiek of omstandigheden, een van die beide talen kozen, om daarna te kiezen voor een 'overloop' naar de andere. Ook dichters als Du Bellay, Garnier en Ronsard, romanciers als Rabelais, praktiseerden dit colinguisme: ze schreven poëzie en proza in het latijn, om de idee ervan vervolgens in het frans te herkomponeren, waarbij ze bovendien nog iets als rivaliteit toonden met gedichten van latijnse modellen en italiaanse kollega's. Het gaat dan niet om vertalingen, een procédé waarvoor schrijvers uit de Renaissance-tijd een superieur dédain toonden, maar om demonstraties van vernuft en virtuositeit op twee registers. Beide talen, beide stijlregisters konkurreerden feitelijk niet met elkaar: er bestond een vruchtbare koëxistentie, waarbij de produktieve taalgebruikers, zoals schrijvers en dichters, van elk van de beide talen de effektiefste middelen en procédés overbrachten naar de andere.
Zo wedijverde Du Bellay in z'n beroemde gedicht Heureivc qui comme Ulysse..., met technieken, stijlfiguren en ritmes van Vergilius, maar tevens was het een bewerking van een latijnse elegie die hijzelf voordien tijdens een verblijf in Rome had gemaakt.
Er werd, ook door Renaissance-dichters, voor wie toch al een lange vernakulaire traditie bestond, veel geklaagd over de (veronderstelde) armoede van de 'volkstalen', in vergelijking met de rijkdom, de bondigheid, de precisie, de schoonheid van het prestigieuze klassieke latijn. Veel 16e eeuwse studies15 zijn dan ook gewijd aan de vraag hoe je de volkstalen zo zou kunnen optuigen dat ze geschikt werden voor nieuwe funkties, nl. faktor in de opbouw van een nationale kuituur, en kennisoverdracht aan het gewone volk, de niet-specialisten die, in godsdienstige zaken, tot dan vooral de 'boeken der leken' begrepen. De 'plaatjes' waren bekend, overbekend, versleten, de 'praatjes' moesten opnieuw worden bedacht. Het is interessant te zien hoe de 16e eeuwers, en onder hen dus ook de reformatoren, dat leerproces hebben doordacht en doorgemaakt.
1.4. Het vernakulaire optuigen.
Tegen de tijd van Humanisme en Renaissance werden de kennis en de imitatie van de klassieke oudheid steeds meer een beheersende kultuurfaktor. Het middeleeuws latijn werd met dédain bejegend: de humanisten streefden ernaar het klassiek latijn te evenaren, waarin de teksten uit de Oudheid, het na te streven ideaal, waren gekomponeerd. Zelfs uitte de taal- en schrijftraining zich in de 16e eeuw in het vertalen van vernakulaire teksten in het latijn. Een paradoksale situatie. Van de ontwikkelde technieken ter verkrijging van een kultureel en artistiek inzetbaar vernakulaire noem ik hier het konstrueren van neologismen en de praktijk van het vertalen. Neologismen werden volgens uitgekiende procédés ontleend aan de taalkundige struktuur van latijn en grieks, en gebruikt om het vokabulaire uit te breiden, om stijlvariaties te verzinnen, om de vernakulaire produkten het prestige van het latijn mee te geven en om eruditie te etaleren. Het vertalen uit het latijn was niet op de eerste plaats bedoeld als methode ter verspreiding van een boodschap of een informatie: immers vrijwel alle leden van de doelgroep kenden óók het latijn. Het vertalen diende als training in het gebruik van het vernakulaire voor nieuwe kommunikatie-doelen. Er ontstond een efficiënte cemulatio tussen het latijn en het vernakulaire. Met zelfs een richtingenstrijd over het ideale model. Sommige humanisten wilden enkel Cicero als voorbeeld aanhouden: die had zich in zijn tijd als 'taainationalist' opgeworpen toen het latijn konkurrentie ondervond vanuit de griekse kuituur. Velen in de 15-16e eeuw (Bembo, Dolet) beschouwden z'n sierlijke stijl met de ritmische kadans als het unieke voorbeeld; ze wilden een soort talige monokuituur. Anderen, onder wie Erasmus (in diens Cicerionanus, 1528), Rabelais en Du Bellay, gaven er de voorkeur aan zich als 'bijen' te gedragen: het materiaal benutten overal waar het zich voordeed, inklusief in teksten uit het eigen nationale verleden. Linguistisch eklekticisme dus.
Beide richtingen hadden echter eenzelfde procedurele uitgangspunt: de konfrontatie van klassieke talen en moderne talen moest het instrumentarium leveren voor de uitbouw van een waardig vernakulaire. Zoals de Romeinen hun taal, deels uit politieke overwegingen, hadden verrijkt vanuit het grieks, zo moest ook West- Europa z'n vernakulaire talen (frans, duits), naar dat voorbeeld, tot een instrument maken om een nationale en kulturele identiteit te verwerven. In die kontekst werd het latijn gezien als het reservoir om er voor de vernakulaire talen kwaliteit en prestige uit te putten16. De auteurs van die tijd begrepen dus heel goed het belang dat ze hadden bij een grondige beheersing van het klassieke latijn, de 'moeder van alle talen'. Het middel dat ze zagen om de inheemse talen intellektuele status en kulturele waardigheid te verschaffen, en om zich tegelijk af te zetten tegen het barbaarse latijn van de Middeleeuwen, lag in de imitatie van prestigieuze schrijvers uit de klassieke oudheid, en van neo-latijnse en italiaanse schrijvers. En om te kunnen wedijveren met de enkele nationale dichters die nog in tel waren, zoals Villon, Scève en Marot, is het efficiënt de modellen te imiteren die zij al geïmiteerd hadden, nl. Vergilius, Homerus, Pindarus: alleen door imitatie kun je misschien ooit evenaren. De imitatie kent dus als eerste stap het vertalen van de klassieke voorbeelden, om het geheim van hun grootsheid te ontdekken. Maar het uitsluitend vertalen van Homerus, Pindarus en Vergilius zou alleen maar een Homerus, Pindarus en Vergilius in het italiaans, frans of duits opleveren. En dat is geen winst, als de oorspronkelijke teksten toch al toegankelijk zijn, en zelfs je scholingsmateriaal hebben gevormd. Wil je ooit een nationale vernakulaire literatuurschat kunnen bijeenbrengen, dan kun je de grote voorgangers uit de Oudheid het best eren door uit die bron te putten: hun taal, hun stijltechnieken, hun woordvorming, hun beeldenrijkdom. Alleen dan vermijd je gelijkenis en afhankelijkheid17, d.w.z. slechts meer van hetzelfde. Traductio - imitatio - aemulatio: het vertalen werd opgevat als de eerste fase van de 'imitatie', en deze was uiteindelijk gericht op cemulatio, je meten met het model. Deze paradox beheerst de Renaissance-visie op de Oudheid: taal en thema's.
Renaissance-schrijvers waren getraind in het latijn18. Het was de taal waarin ze hun opleiding hadden gehad, waarin ze soepel en genuanceerd doceerden, disputeerden en polemiseerden, de taal waarin ze grappen maakten en liefdesgedichten schreven. Juristen19, medici, theologen beëindigden vaak hun studie met het schrijven, in het latijn, van een dissertatie, waarin een kritische tekstuitgave met kommentaar werd gegeven van een (juridisch, medisch, filosofisch, theologisch) werk uit de klassieke oudheid: ze waren sterk filologisch georiënteerd bij hun vakopleiding en - uitoefening, ook als het om een medische, juridische of theologische studie ging. Nu ze op grond van blijkende behoefte moesten overschakelen naar het vernakulaire, lag het voor de hand dat ze hun teksten, mentaal, in het latijn koncipieerden, met de daarin gangbare technische terminologie en stijlkonventies. Al schrijvende moesten ze dan zoeken naar nieuwe termen en stijltechnieken in frans, engels, duits, nederlands, die het best het latijnse vokabulaire waarin ze gewend waren hun vak te doordenken, zouden weergeven. Daar waren dan veel neologismen bij, woorden die aan het latijn of grieks waren ontleend, en vervolgens enigszins verfranst, verduitst, verengelst, vernederlandst waren, maar vaak nog latijn leken. In die periode van koëxistentie van latijn en vernakulaire, en tijdens dat proces van training in het ontwikkelen van een nieuwe kommunikatie-taal heeft er een voortdurende uitwisseling van taal-en stijlmiddelen plaats gevonden tussen deze beide informatie-dragers. Enerzijds profiteerde het vernakulaire door middel van veel leenprocédés, op voorbeeld van latijnse stijlpatronen en procédés voor woordvorming; anderzijds nam het latijn beelden, metaforen, vergelijkingen en informele (dialektale, technische) termen en beelden over uit het vernakulaire.
2. Colinguisme en Binomie.
Uiteindelijk heeft, zoals bekend, het vernakulaire overheerst. Dat ging geleidelijk, via processen waarvan de volgende de bloei van het verschijnsel binomie hebben bevorderd.
2.1. Binoom-traditie.
Al in de middeleeuwse literatuur was woordpaar-vorming bekend. Enkele franse en nederlandse binomen uit die tijd (1220-1400) volgen hier20:
- goulousa et couvoita, sain et sauf, solacent et sostienent, aidier et socorre, hunte et deshonur, vuide ne vaine, travaill et pene, penés et traveillés, paine et travail, proprietés et condicions, condicions et proprietés, nature et condicion\
- duecht ende vruecht, blide endre vro, Waen ende Twifel, lust ende vroilicheit, goet ende fijn, valu nochte bleec, scone ende reine, zoet ende zacht, gheluc ende heil, ghestadich ende ghetrouwe.
Maar in de 15-16e eeuw nam dit verschijnsel ineens een andere vorm en een ongekende omvang aan. Het prestige van het latijn wettigde de introduktie, met name in het frans en duits, van latinismen, d.w.z. neologismen die enigszins aan het franse en duitse woordbeeld werden aangepast. Het verrassende hiervan was dat ze in een 'dubbelpositie' kwamen te verkeren met woorden van dezelfde herkomst (voor het frans is dat veelal het latijn), maar die langs een eeuwenlange historischfonetische weg allang deel uitmaakten van het vernakulaire vokabulaire. Zo had je in het oudfrans batoier, als inheems frans werkwoord voor 'dopen', van latijnse herkomst. Daarnaast werd in de 16e eeuw, via een latijns neologisme, geïntroduceerd baptisier, dat het huidige werkwoord is geworden. Nog enkele analoge koppels met éenzelfde latijns woord als origine: aorer/adorer, beneigon/ benediction, grieflgrave, escomengier/excommunier, orine!origine, rade/rapide, treültribut. Deze paren van woorden bestonden dus naast elkaar als synoniemen, d.w.z. woorden met een vrijwel identieke betekenis. Het verschil was in dit geval van sociolinguistische aard: het neologisme had meer sociale standing en humanistisch prestige. Op grond van dit prestige-verschil raakte vaak het oudere woord in een ondergeschikte positie, en verdween het uiteindelijk. Dit is wel genoemd de 'herlatinisering' 21 van het lexikon. Maar geruime tijd werden deze woorden, zij het niet als binoom, in het totale vokabulaire naast elkaar gebruikt, in éen (soort) tekst.
2.2. Bijbelvertalingen.
Dat geldt speciaal voor de juxtapositie van enkele kontroversiële termen in bijbelvertalingen. Om polemische redenen zijn in protestantse vertalingen termen als neologismes geïntroduceerd tegenover de in de klerikale Vulgaat-traditie gangbare: sacrificateur en ministres tegenover prestres, surveillans tegenover evesques, ambassadeurs tegenover apostres22, coupe of hanap tegenover calice, repentance tegenover penitence, enseignemens tegenover traditions, secret tegenover mystere. Deze, bedoeld om de eigen religieuze identiteit te markeren, hebben zich niet alle gehandhaafd. Op een bepaald ogenblik was een evangelisch schrijver, als Rabelais, te herkennen aan z'n voorkeur voor Servateur boven Sauveur.
2.3. Doubletten.
Soms zijn de beide woorden in de taal wèl naast elkaar blijven bestaan tot op heden, zoals écouter en ausculter, frêle en fragile, hotel en hópital, parole en parabole. Deze koppels worden doubletten genoemd: ooit is de ontlening geïntroduceerd als sociolinguïstisch alternatief voor het 'primitieve' woord. Etymologisch hebben beide woorden dezelfde origine. Geleidelijk echter heeft semantische differentiatie plaats gevonden, zodat de beide woorden zich met elk een eigen betekenis hebben gehandhaafd: teer en teder. Nü worden parole en parabole niet meer als semantisch of etymologisch verwant ervaren.
2.4. Koëxistentie.
Neologismen werden ook geïntroduceerd in een positie die niét konkurrerend was met die van een verwant woord, volgens duidelijke produktie-procédés. Zo verdween, na een periode van vreedzame koëxistentie, het autochtone woord certaineté ten gunste van het neologisme certitude, ost bezweek voor armée, guerredon voor récompense. In bijbelvertalingen speelde dit ook een rol: souper werd vervangen door cène, bruslage door holocauste.
2.5. Neologisme gekoppeld aan vernakulaire.
Als gevolg van het principe dat vertalen een fonds van nieuwe termen kan opleveren, waarbij het verschil niet meer semantisch, maar sociaal gewogen werd, werd het gebruik om de autochtone term én het neologisme (de planmatige ontlening) een tijd lang in een binoom te koppelen. Zo ontstonden koppelingen als agent et faiseur, commendieren und befehlen, consciëntie ende geweten, creature oft schepsel, honneurs ni applausement (des hommes), un instinct & aiguillon, lésion ni blessure, mandementen ende gheboden, oints et engressés, requisite and necessary, subjection & contrainte, vives et vocales instructions, vulneres et blessures, binomen van twee semantisch identieke termen, het ene latijn of 'herlatiniseerd' van karakter en recent van introduktie, het andere frans (of duits, of nederlands, of engels) en via historisch-fonetische ontwikkeling in de taal aanwezig. Soms krijg je de indruk dat aan de vernakulaire term in dit type binoom een expliciterende funktie wordt toebedeeld.
2.6. Vertaal-binomie.
Omdat het latijn exklusieve eigenschappen werden toegeschreven, als bondigheid, expressiviteit en gekondenseerde semantische lading, hadden vertalers de idee dat één frans (duits, nederlands) woord principieel niet kon volstaan om de betekenis van de gevende taal weer te geven. Binomie is dan te beschouwen als een uiting van hyperkorrektie. Vandaar dat in vertaalde teksten reduplikatie een opvallend verschijnsel wordt: candidam wordt reluisante et blanche, cibum wordt viande et refection, commendare wordt louer et recommander, cura wordt cure et soing, docent wordt gelehret und gehalten, gratice rependi wordt danken und vergelten, gubernare wordt gouverner et administrer, mansuetudo wordt mansuétude et modestie, modestia wordt doulceur et modestie23. Zo zijn bij Calvijn te vinden: but et intention, ferme et solide, fonteine et source, justice et droicture, noises et combats, pareil et égal, perdu et ruiné, ravye et ostée, reformée et renouvelée, reigle et patron, tuteur et protecteur. In z'n schrijftrant is, volgens Millet (718), vraie et certaine een sleutel-binoom, met als varianten: seul et vray en pure et vraye.
2.7. Automatisme.
Ook werd in oorspronkelijke teksten dadelijk al een belangrijke mate van binomie ingebracht: reduplikatie wordt een stilistisch automatisme, "a mere trick of style in original compositions"24: analogie et similitude, ars et brusla, asseruir & assujettir, asservir & rendre prisonnière, la grant ayde et secours, charité & dilection, je contente et satisfais, corrigé et rectifié, élégant et orné, fruict & émolument, j'entends et veux, fiction ni dissimulation, frayeur & crainte, hord & sale, iouyssance & fruition, en justice et jugement, au lieu et espace, meschant et pervers, pechez et offences, ruine & perte, source & origine, tendre & fragile, tranquillité et repos d'étude, venir et proceder. Enig kwalitatief verschil tussen deze binomen én de 'vertaal'-binomie is al gauw niet meer te konstateren.|
3. Teksten en cijfers.
Er is een duidelijke oorzaak voor deze vruchtbare rivaliteit in de schrijfpraktijk van vaak een en dezelfde auteur: het (middeleeuws) latijn was de wetenschappelijke opleidings- en voertaal van europese (vroeg)humanisten. Geleerden hadden, bij de konceptualisering en formulering van hun materiaal, aanvankelijk een grotere vertrouwdheid met het latijn dan met het vernakulaire. Anderzijds profiteert ook het vernakulaire van de extra taaltraining, o.m. doordat ook Italiaanse en dialektale neologismen worden gemaakt en ingevoerd. Er is ook een duidelijk motief om in het vernakulaire te leren schrijven: het bereiken van een geheel nieuw publiek over fundamentele onderwerpen. Het hele proces gaat uit van een sterke overtuiging: het (voor)oordeel dat het vernakulaire onvoldoende geëquipeerd was voor de nieuwe taak. Daar moest, meenden ze, verbetering in worden gebracht. Sommige reformatoren, als Calvijn en Luther, schreven hun teksten aanvankelijk in het latijn, om die vervolgens, vaak zelf in het vernakulaire over te zetten: zo konden ze twee publieken bedienen. Het aardige is dus datje door de latijnse tekst(en) te vergelijken met de door henzelf of door tijdgenoten gemaakte vertalingen, een indikatie kunt zoeken over de manier waarop ze hun eigen stijl en teksten opvatten, en opgevat wilden zien. Bovendien bewerkten ze (Calvijn en Luther zijn daar goede voorbeelden van) soms in de loop van de tijd die teksten meerdere malen zelf, waar dan weer een andere (vrije) vertaling op volgde. Hun vorderingen in praktische ervaring met de vernakulaire talen zijn in bepaalde gevallen dan ook te volgen.
Het naast-elkaar-bestaan van latijnse en franse (duitse, nederlandse) teksten van een auteur die z'n eigen vertaler werd, is dus ook een reden om de 16e eeuw te kiezen als demonstratie-periode: er is heel specifiek materiaal aanwezig25. Daarvan zijn te noemen de Confession de Foy, van De Bray, vertaald als Nederlandse Geloofsbelijdenis en als Ecclesiarum Belgicarum (...) Confessio, en de Religionis Christiance Institutio, van Calvijn (in verschillende versies), ook bekend als Institution de la Religion chrestienne, en Catechismus, oder Christlicher unterricht, die wij nog gebruiken als Catechismus oft Onderwijsinghe inde christelijcke Leere, teksten van Luther, als An die Ratsherren aller Stadte deutschen Landes, Von der Freiheit eines Christenmenschen; verder de Augsburgse Konfession. Deze teksten kunnen mèt hun kontemporaine versies en bewerkingen, al of niet van de hand van de eerste auteur, informatie opleveren over de wijze waarop binomen gebruikt, bedoeld en gevarieerd werden. Deze dokumentatie is te gebruiken om een methode te vinden hoe wellicht een specifieke interpretatie van binomen mogelijk, gewenst of geboden is: we kunnen ons baseren op toen geldende taal- en stijlopvattingen, dus mede op binoom-gebruik en -frekwentie.
3.1. Kriteria: binoom of niet.
Wij zouden nü, althans in het nederlands van nu, soberder formuleren. Maar er lijkt in het kerkelijk en liturgisch taalgebruik weinig skrupule te bestaan om de van de reformatoren geërfde konventie van wellicht puur als synoniemen bedoelde binomen maar voort te zetten. Vaak wordt, zelfs in planmatige interpretatie, automatisch aan elk binoom dat men tegenkomt de tweeledigheid toegekend waar het syntagma toe lijkt uit te nodigen. Zo'n automatisme berust, hoe paradoksaal dat ook moge klinken, eigenlijk op een anachronisme. Er zou een systematiek moeten zijn om exakt en verantwoord te kunnen differentiëren tussen de beide groepen.
3.2. Frekwentie. Enkele cijfermatige gegevens.
Het aantal binomen in religieuze, konfessionele en liturgische teksten van de 16e eeuw ligt hoog. Bij Calvijn zelfs nog hoger dan bij z'n tijdgenoten die verhalend proza schreven. Daar moet een reden voor zijn. Er zal naar worden gezocht wat de reden kan zijn geweest van die hoge binoom-frekwentie in religieuze teksten. Dat dit onderzoek gericht op religieuze teksten relevant is, en ook overigens niet uitsluitend berust op voorlopige en intuïtieve waarnemingen, maar ook cijfermatige ondersteuning vindt, blijkt uit een telling die O. Millet26 heeft verricht bij Calvijn. Terwijl A. Lorian in het franse verhalende proza van de 16e eeuw een gemiddeld aantal binomen van 40 tot 120 (± 1 %) binomen op tranches van 10.000 woorden telt27, bereikt Calvijn, in z'n Institution de la religion chrestienne (1541) een gemiddelde van 150 (1.5 %): signifikant hoger. Een eigen telling uitgevoerd op de tekst van de nederlandse vertaling van de Confession de foy, van Guy de Bray, bekend als de Nederlandse Geloofsbelijdenis, komt uit op een binoom-frekwentie van 2.6%: spektakulair hoger nog dan die bij Calvijn, en dan die in het franse verhalend proza uit dezelfde tijd28. Opmerkelijk is dat de NGB-A op 3.38% uitkwam. De indrukwekkende Preface, van Olivétan, op z'n bijbelvertaling van 1535 bevat ± 3750 woorden, met daarin ± 135 binomen (= 3.58%). In het voorwoord van de Bible de Louvain (1582) komen op de eerste pagina (487 woorden) 27 binomen voor, d.w.z. 5.54 % (§ 4.2.2).
4.0. Binomen: typologie.
Naast de in 0.1. genoemde set formele voorwaarden en de ene inhoudelijke eigenschap, zijn er aan het verschijnsel binoom nog meer karakteristieken te onderscheiden. Ze zijn zowel van formele aard (4.1.), met enkele grammatikale en syntaktische gevolgen (4.2.), als van inhoudelijke (4.3.) aard. Ik zal ze kort en in algemene zin proberen te inventariseren, en ze illustreren aan enkele eigentijdse binomen, in vergelijking met kerktalige binomen.
4.1. Formele karakteristieken.
Wat aanstonds opvalt bij de voorlopige aanduiding van het verschijnsel binomie is de stereotypering, d.w.z. de binome uitdrukkingen worden niet meer gekenmerkt door grammatikale, leksikale of syntaktische fleksibiliteit. Anders dan in de gegeven standaard-kombinatie zijn ze niet meer voorhanden of inzetbaar. En dat gaat op zowel voor het hele binoom als voor de losse onderdelen ervan. Het betreft dus stereotypes, woordkombinaties die in een vaste konfiguratie voorkomen, niet (meer) semantisch te analyseren zijn in verschillende onderdelen, en zich als het ware in enen aan de taalgebruikers voordoen.
4.1.1. Irreversibiliteit.
De stereotypering betreft allereerst de volgorde waarin de talige eenheden binnen het binoom voorkomen: die ligt vast. Net zo vast als de volgorde tussen een lidwoord en het zelfstandig naamwoord. Het binoom is irreversibel. We kunnen dan ook niet meer, zoals in veel taalstrukturen wèl mogelijk is, ingrijpen. We zijn veroordeeld tot 'klip en klaar', 'kommer en kwel', 'tegen heug en meug', 'frank en vrij', 'met raad en daad'. Het zijn in deze vorm gefikseerde woordparen. Op straffe van hilariteit of onbegrip kunnen we niet zeggen *'klaar en klip'29, * 'klip of klaar', *'kwel of kommer', *'meug en heug', *'heug of meug', *'vrij en frank', *'daad en raad'. Wel zijn zo specifieke stilistische effekten te bereiken, bv. ironie of verrassing (§ 4.1.4). Dat geldt ook voor liturgische stereotypes. Zo zeggen we, m.i., 'zonden en ellende', en niet *'ellende en zonden', 'God en Vader', en niet *'Vader en God', 'raad en voorzienigheid', en niet *'voorzienigheid en raad', 'vast en zeker', en niet *'zeker en vast', 'willig en bereid', en niet *'bereid en willig'30, 'lichaam en bloed', en niet *'bloed en lichaam', 'wijn en drank', en niet *'drank en wijn'.
4.1.2. Poëticiteit.
Binnen veel binomen wordt de kohesie vaak formeel geregeld door allerlei stilistische ekwivalenties, zoals ritme, alliteratie (beginrijm), assonantie (klinkerrijm) of eindrijm. De elementen van de kombinatie lijken poëtisch (of: esthetisch) tot elkaar veroordeeld: 'frank en vrij', 'heg noch steg', 'heug en meug', 'koetjes en kalfjes', 'mitsen en maren', 'wikken en wegen', 'frutsels en fratsels'. Frans: 'sain et sauf, 'au fur et a mesure', 'a tort et a travers', 'us et coutumes', 'coeur et courage', 'fort et ferme'. Duits: 'samt und sonders', 'ohne Sang und Klang'. Engels: 'sane and sound', 'fair and square'.
In liturgisch taalgebruik komt, naar m'n indruk, deze poëticiteit31 aanzienlijk minder duidelijk uit als karakteristiek van binomen. Dat kan samenhangen met de omstandigheid dat ze vaak in het nederlands geïntroduceerd zijn via vertalingen, en de daar opgelegde beperkingen in vrije woordkeus. Het geval in vuur en vlam (NGB 37) is wellicht een toevalligheid: ook in het franse origineel is een allitererend binoom te vinden: en feu et en flamme. Zo heeft, anderzijds, het vain et vide (CB 33) z'n allitererende karakteristiek verloren, en heeft het in de NGB het kalere ledig en ij del opgeleverd. Vermoedelijk speelt een rol het feit dat in het didaktische en vaak bezwerende taalgebruik in theologische en liturgische teksten de benodigde affirmatieve energie werd gezocht in de woord-kwantiteit, terwijl in het literaire proza van de 16e eeuw evenals in de binoom-produktie in hedendaagse talen de ludieke, de retorische, en dus de poëtische procédés meer hun kansen krijgen. Allerlei taalkonstrukties, zoals metaforen, woordspelingen, alliteraties, assonanties, ritmiek en klankassociaties zijn dan te verwachten. Immers het poëtische wordt gekenmerkt door een aandacht voor de vormelijke en kwalitatieve taalaspekten die de aandacht voor de zakelijke betekenis soms te boven gaat. Misschien spelen er in de 16e eeuwse teksten andere doelstellingen mee dan bij de vorming van nü nog in het nederlands aktieve binomen. Hoe dat ook zij, de poëtische ekwivalenties zijn hier minder geprononceerd aanwezig als konstruktiemechanisme. De zuiver kwantitatieve reduplikatie, die hier niet diskreter of origineler voorkomt dan elders heeft kennelijk minder de kwalitatieve dekoratie op het oog.
Toch zijn er voorbeelden van. Sinds de reformatie-tijd kennen het duits, het engels en het frans:
- Blut und Wunden', 'erinnert und versichert' (assonantie), 'Fried und Freud', 'Fried und Freundschaft', 'Gnade und Güte', 'ledig und los', 'Notdurft und Nahrung', 'recht und redlich' (alliteratie), 'richten und schlichten' (eindrijm), 'sanft und stille', 'schwer vnd sawer', 'Tür und Tor', 'Wehr und Waffen', 'Wissen und Willen' (alliteratie);
- 'assent and consent', 'to guide and govern', 'health and wealth', 'restitution and satisfaction', 'rule and reign', 'signed and sealed', 'Signs and Seals', 'supposed and surmised';
- 'le bref & abrege', 'doulx & debonnaires' (alliteratie), 'esperance et fiance' (eindrijm), 'foy et fiance', 'en furie et frenesie', 'honneur ou honte', 'morte & murtrissante'
4.1.3. Autonomie-verlies.
Woordjes als 'frank', 'klaar', 'klip', 'rep', 'kust', 'onpas', 'heug' en 'meug' zijn specifiek opgenomen in een binoom, en bestaan daarbuiten niet, althans niet in dezelfde funktie. Immers 'klaar' komt, in de funktie die het in het binoom klip en klaar (= onomwonden) heeft, enkel in dat binoom voor; in het produktieve nederlands verwijst het naar 'voltooid'. Hetzelfde geldt voor 'klip', dat buiten het binoom in een andere grammatikale kategorie thuishoort. Zo komt ook 'meug', los van 'heug', enkel voor in weer een ander stereotype: 'ieder z'n meug'. En ook daar is het z'n fleksibiliteit kwijt: men zegt niet: *'ieder haar meug'. De zelfstandige referentialiteit van de woorden klaar en klip in het binoom 'klip en klaar' is verzwakt of verdwenen; de vaste kombinatie, en slechts déze kombinatie, verwijst naar 'onomwonden'. Daarmee is, paradoksaal, ook de mate van referentialiteit van de binoomdelen soms mede een formeel kriterium geworden voor de diagnostisering van een binoom. Deze binoomspecificiteit of -afhankelijkheid van individuele woorden is een andere eigenschap die voor kerktalige binomen, uit vroeger tijd, moeilijk in te schatten is. Ze lijkt nü in ieder geval minder evident. Dat hangt samen met het feit dat t.a.v. dit oudere taalstadium onze huidige taaiintuïtie eigenlijk niet werkt, zodat we nü de historische grammatikaliteit van oudere taalverschijnselen niet adekwaat kunnen beoordelen. Je kunt via onderzoek vaststellen dat 'bereid' uit de kombinatie willig en bereid in hedendaags nederlands niet korrespondeert met de betekenis die het woord kennelijk in 1563 in HK 1 had. Iets anders is het vast te stellen of de betekenis van dit woord ook afhankelijk is van z'n plaats in een monoreferentieel binoom.
4.1.4. Fiksatie.
De fiksatie van het binoom betreft ook grammatikale aspekten, zoals de flexie. 'Frank' en 'vrij' in frank en vrij zijn ooit als adjektieven tot binoom geworden. En als zodanig waren ze verbuigbaar: 'een vrije vrouw', 'z'n franke oogopslag' (*?).
Het uit die twee adjektieven samengestelde binoom is overgegaan naar een andere grammatikale kategorie, en funktioneert nu enkel als bijwoordelijke uitdrukking; daarmee heeft het z'n verbuigingsmogelijkheid verloren. Dat geldt ook voor konstrukties als *'frank en erg vrij', *'bonter en blauwer': het expansie-principe, karakteristiek voor de meeste taalelementen, is niet meer produktief.
Overigens kwam ik32 de vondst 'Franker en Vrijer' tegen, die me paragrammatikaal lijkt, en is er, in 1995, een musical, getiteld: 'Frank and Frey'. Vergelijk verder het adverbiale binoom hou en trouw, gereaktiveerd als substantief- binoom: "Waarom heeft u niet vertrouwd op de hou en trouw van de brede achterban,.."33 (= de aanhankelijkheid, of trouw). Deze regelovertreding duidt op uitbuiting óók van binomie als ludiek of poëtisch middel: het reageert dan ineens als een gewoon taalelement. Heel onopvallend daarentegen is 'het kant en klare product' (thee)34: het binoom wordt als één leksikale eenheid behandeld.
De fiksatie blijkt ook uit andere afwijkingen van bekende taaipatronen. Men zegt: de handel en wandel, en niet *de handel en de wandel, de kombinatie wordt zo sterk als een mono-referentieel stereotype beschouwd dat één lidwoord volstaat. Cf. het genoemde de hou en trouw, i.p.v. *de hou en de trouw. In HK 35 staat analoog: "...(ware menselijke natuur,) uit het vlees en bloed (der maagd Maria...)", i.p.v. *het vlees en het bloed. Kennelijk wordt 'het vlees en bloed' als een komplementair binoom behandeld35, mono-referentieel: het staat voor 'lichaam' of 'menselijke natuur'. Ook de werkwoordsvorm past zich daarbij aan: "Jan en alleman is daarvan op de hoogte", en "z'n handel en wandel is onberispelijk", een enkelvoud dus. Zoals men ook zegt, of kan zeggen: "De Verenigde Staten heeft besloten dat..." en "B en W maakt bekend dat...". Men kan ook vrij zeker vaststellen dat deze grammatikale verschijnselen waarmee binomie gepaard gaat (verzwakking van flexie, ellips van het lidwoord, geen genus-konkordantie (m/v) van een adjektief met beide binoom-substantieven, etc.) toch al karakteristiek waren voor oudere taalstadia. Met andere woorden: misschien bevordert de geringere normatieve kodering van de 16e eeuwse taalstruktuur überhaupt deze grammatikale afwijkingen binnen het binoom. Voor wat betreft het middelfrans lijkt dat een aanvaardbare hypothese. En dan kunnen deze 'begeleidende' grammatikale eigenschappen dus niet als kriterium gelden voor de diagnostisering van het binoom. Zo kan men in 16e eeuw frans tegenkomen een binoom als soupirs & larmes faintes (geveinsde zuchten en tranen): hoewel faintes betrekking heeft op beide substantieven, is de grammatikale overeenkomst enkel met larmes, dat vrouwelijk is. In dezelfde orde is het te verwachten dat ook de kombinatie *larmes et soupirs faints in de 16e eeuw korrekt zou zijn. Meer in het algemeen voelden 16e eeuwse franse schrijvers niet systematisch de behoefte om lidwoorden, bezittelijke en aanwijzende voornaamwoorden te herhalen, zelfs werden ze niet afgestemd op het grammatikale geslacht van de gekoppelde substantieven. Zo kan men tegenkomen het binoom mon rebout et confusion (1513): het mannelijke mon regeert óók hel vrouwelijke confusion. Vergelijk de omvangrijke grammatikale ellips in a son industrie et gram fraiz et despens36: een binoom met een extra daarbinnen gekonstrueerd binoom.
Al deze grammatikale verschijnselen maakten deel uit van het taaleigen van het 16e eeuwse franse vernakulaire37, en zijn dus (helaas) niet als een signifikante beslissingsfaktor te beschouwen t.a.v. eigenschappen of gevolgen van binomie. Hoogstens kan men veronderstellen dat ze de semantische stereotypering in de verdere ontwikkeling van de taal hebben versterkt: binomen zijn als het ware niet mee gegroeid, sinds de taalontwikkeling steeds meer de stereotype reduplikatie, met z'n grammatikale bijverschijnselen, tot een stilistische bizarrerie maakte. In feite is onze liturgische taal, deel uitmakend van een 16-17e eeuwse taalstruktuur, een talige enklave geworden binnen het eigentijdse nederlands. We interpreteren kerktalige binomen, op basis van onze huidige taaiintuïtie die een vast korpus van irreversibele binomen kent, gemakkelijk als versteende clichés: ze vallen op door hun ouderdom, hun uitzonderingspositie binnen het eigentijds nederlands, hun semantische eigenaardigheden. Helaas hebben we niet geleerd te beslissen of die interpretatie verantwoord dan wel spekulatief is. In het algemeen is vast te stellen dat er, op grond van de taalgeschiedenis en de destijdse stijlkarakteristieken, een vrij grote kans is dat onze interpretaties onjuist zijn: binomen zijn geen materiaal voor semantische differentiatie.
4.2. Betekenis-kriteria.
Het is aanzienlijk lastiger om op semantische gronden kategorieën van binomen te onderscheiden dan op formele. Ook binnen de uitgangsdefinitie, dus rekening houdend met de mono-referentialiteit van het binoom, zijn nogal wat semantische variaties te konstateren. Veelal betreft het niet helemaal pertinent te definiëren relaties tussen de samenstellende elementen, A en B. De volgende indeling is dan ook vooral tentatief.
4.2.1. Iteratief (of repetitief): A =B.
* Dit zijn allereerst kombinaties als 'in en in', 'door en door', die ook formeel identiek zijn, en funktioneren als superlativa (of intensieve prefixen), in bv. 'door en door slecht', 'in en in verdrietig'.
* Ik ben geneigd in de kategorie A = B ook op te nemen die binomen waarvan we (een van de) samenstellende woorden niet (meer) in enige zelfstandige betekenis kennen. Dus reduplikaties als 'frutsels en fratsels', 'tegen heug en meug', 'klip en klaar', 'kommer en kwel', 'reilen en zeilen', 'in rep en roer', 'bij tijd en wijle', e.d.
* Als iteratief beschouw ik ook verdubbelingen als 'eeuwig en altijd', 'enkel en alleen', 'heer en meester', 'ja en amen', 'kant noch wal', 'normen en waarden', 'part noch deel', 'pracht en praal', 'steun en toeverlaat', 'stok en staf, 'bij stukjes en beetjes', 'wis en waarachtig', bestaande uit woorden die we wèl elk zelfstandig kennen, maar die we toch identiek van betekenis achten. In het 17e eeuwse literaire nederlands geeft C. van de Ketterij38: 'ontsetten en verbazen', 'belommert en beschaut', 'verlies en schade'. Ook het liturgisch taaleigen kent dit type ruimschoots: 'ambten en werkingen', 'beeld en gelijkenis', 'genade en barmhartigheid', 'gericht en oordeel', 'heilig en godvrezend', 'ijdel noch ledig', 'lelijk en gruwelijk', 'loven en prijzen', 'macht en autoriteit', 'nut en heil', 'pad en weg', 'roeren noch bewegen', 'samengevoegd en verenigd', 'verblijden en verheugen', 'verderven en verwoesten', 'verspreid en verstrooid'. Frans: 'bienveillance et faveur', 'certains et assurés', 'charges & fardeaux', 'courage et hardiesse', 'distingués et discernés', 'doulces paroles & flateries', 'instinct & aiguillon', 'laps et intervalle', 'nus et vides', 'ötés et effacés', 'qualité et vertu', 'ruine & perte', 'sens et intelligence', 'se repose et soutient', 'source & origine', 'süre et certaine', 'utile & profitable'.
Duits: 'Brauch vnd Gewohnheit', 'Gebot und Befehl', 'gepott vnnd gesetze', 'gesetzt und verordnet', 'Hab vnd Gut', 'harren noch warten', 'hilff vnd beystand', 'Kampf und Streit', 'klerer vnd deutlicher', 'Lob vnd Preis', 'nutz vnd heil', 'recht vnd billich', 'vertreiben vnd verjagen', 'Wehen vnd Plagen', 'wollen und begehren' (Luther). Engels: 'badges and tokens', 'counsel and advice', 'curse and damnation','declare and pronounce', 'erred and strayed', 'to feed and provide', 'Form and Manner', 'Function and Ministry', 'grace and favour', 'Mediator and Advocate', 'Office and Charge', 'peace and tranquility', 'perils and dangers', '(thy) rule and governance', 'Sermon or Homily', 'to urge and to excite', 'vanquish and overcome', 'way and means' (CP).
4.2.1.1. 'O = V'.
Een opmerkelijke subgroep wordt gevormd door iteratieve binomen waarvan er mij in hedendaags nederlands maar éen bekend is, 'pais en vree': twee termen met identieke betekenis, waarvan de eerste een (verdietste) ontlening aan het latijn of frans is, terwijl de tweede uit het vernakulaire stamt. Dat kwam vroeger vaak voor: een 'geleerde' ontlening (O) aan latijn of frans, verbonden met het korresponderende woord in het vernakulaire (V): latijn>frans, frans>nederlands, latijn>duits, duits> latijn. Beide volgordes (O + V, of V + O) waren gebruikelijk. Het voegwoord tussen de beide samenstellende termen is vrijwel at random, lijkt het, en (et, und) en of (ou, oder). Dit type kwam, ten gevolge van het eerder beschreven colinguisme, in de 15e- 16e eeuw veelvuldig voor. Ik noem de volgende: Frans: 'assemblée et congregation', 'congregation et assemblée', 'debvoir & office', 'Dominateur & possesseur', 'dressa et institua', 'honneurs et applausements', 'naissance & generation', 'perdition et ruine', 'recordation et souvenance', 'velocité et hastiveté', 'venir et proceder', 'visceres et entrailles', 'vives et vocales (instructions)', 'vouloir & arbitre', 'vulneres et blessures'. Engels: 'concupiscence and lust', 'confound and darken', 'consacrated and ordered', 'dissemble nor cloke', 'fault and corruption', 'food and sustenance', 'instituted and ordained', 'lauding and magnifying', 'love and charity', 'Regeneration or new Birth', 'requisite and necessary', 'to try and examine', '(holy) will and plaisure' (CP). Duits: 'confirmieren und besteteen', 'contract und Vertragsbrief, 'decision und entschaidung', 'grundvaeste oder fundament', 'ordnung und testament', 'pfläg und administration', 'puncten und articulen', 'quitt oder loss', 'sake oder process', 'testamenten oder Ordnungen', 'tydt und termin', 'urteil und sentenz'39. Van Luther en Zwingli: 'commendieren und befehlen', 'Exempel oder Beyspiel', 'exequieren und vollstrecken', 'glosen vnd deutten', 'Pestilenz vnd Drüse', 'die Philosophia vnd vernunfft', 'polirt vnd geschmückt', 'pön und strafe', 'regiment und gwalt', 'Regiment oder Gesetz', 'Reich und Regiment', 'Schendler vnd Calumniatores', 'seuche oder pestilenz'. In NGB-A zijn te vinden: 'absolveren ende vrij te maken', 'ampt ende officie', 'consciëntie ende geweten', 'creature ende schepsel', 'creature oft schepsel', 'effecten ende (oft) werckingen', 'excellentie ende uutnementheyt', 'de excommunicatie oft den Ban', 'gerecommandeerd ende bevolen', 'mandementen ende gheboden', 'onderwijsinge ende discipline', 'opinie ende meyninghe', 'policie ende regeringhe', 'uutnementheyt ende excellentie', 'verquickende ende soulagerende', 'wesen ende substancie'. In HK 68: 'verbondt ofte Testament' (C: 'im neuen testament'). Voor deze subgroep zou je de term expliciterende binomen kunnen reserveren, waarbij de toelichting bedoeld zal zijn voor de minder geletterde lezer.
4.2.2. Synoniem: A = B.
Vaak worden als synoniemen gedefinieerd woorden die "een (bijna) gelijke betekenis (hebben...). Een voorbeeld is bed met als synoniemen sponde, nest en legerstede" 40. Er is niets mis met deze omschrijving. Het interessante zit 'm, m.i., in het "(bijna)": synoniemen zijn ook efficiënt te definiëren als woorden met een sterke semantische verwantschap, maar die toch in bepaalde aspekten verschillen vertonen, en dus niet volledig inwisselbaar zijn. Zo is sponde iets heel anders dan nest: het eerste is formeel, het tweede informeel in het taalregister, terwijl een ander synoniem ledikant "opstaande randen" veronderstelt, en kooi alleen op een schip voorkomt. Tussen twee synoniemen zit dus onvermijdelijk een gebruiks-verschil. Dat maakt ze ook zo geschikt om in binomie te worden geschakeld: als een taalgebruiker al onzeker is over een te kiezen woord, kan hij de marge van onbeslistheid verkleinen door een woord aan te koppelen dat in z'n "mentale lexicon"41 het geringste in funktie of betekenis van het eerste verschilt. Ook kan hij zo een extra nuance of raffinement aan z'n tekst toevoegen: reduplikatie is een vernuftige dekoratie. Van deze kategorie zijn m.i.: 'in alle eer en deugd', 'eerst en vooral', 'voor galg en rad', 'gelaarsd en gespoord', 'goed en bloed', 'minste of geringste', 'raad en daad', 'taal noch teken', 'met vrees en beven', etc.
Van deze nederlandse synonieme binomen komen de beide woorden ook zelfstandig voor in hedendaags taaleigen. Via etymologie valt te achterhalen dat, in het binoom met raad en daad (bijstaan), 'raad' ooit stond voor 'mondeling advies', en 'daad' voor 'handelend optreden'. '(Met) raad en daad (bijstaan)' was dan ook ooit wellicht op te vatten als: 'niet alleen met adviezen, maar ook daadwerkelijk helpen'. Dokumentatie levert het gegeven op, dat het middeleeuwse (feodale) recht deze vaste kombinatie kende in het vernakulaire als 'Rat und Tat', 'Wort und Werk', en als juridische vakterm 'consilium et auxilium'42, waarschijnlijk overgenomen uit het romeinse recht. Dat de samenstellende delen ook afzonderlijk konden funktioneren, is waarschijnlijk. Met (met) schade en schande ligt het ongeveer eender. De uitdrukking is een stereotype, met de eerder genoemde karakteristieken: irreversibiliteit (""schande en schade' klinkt niet), en poëticiteit (alliteratie, eindrijm, verwante klinker). De betekenis is iets als 'tot je nadeel' of'met letsel'. Bij nadere betekenis-analyse van de beide substantiva konstateer je dat 'schade' aanvankelijk waarschijnlijk het materiële nadeel, en 'schande' het immateriële nadeel betrof. Maar dat historisch te traceren betekenis-verschil is niet meer konstitutief voor de betekenis van het huidige binoom. Dit woordpaar funktioneert mono-referentieel waarbij het voegwoord en twee substantieven met een hoge graad van semantische verwantschap aaneenkoppelt. In het spontane taalgebruik, spreken en luisteren, produceren en recipiëren we deze kombinaties dus als synonieme binomen. Onze taaiintuïtie, ons "mentale lexicon" en onze wereldkennis (alles wat we geleerd hebben van en over de wereld om ons heen) dikteren ons die waarneming.
Dat veroorzaakt een apart probleem bij de taxatie van binomen uit het vrij verre taalverleden. Het is nl. vrij moeilijk om te kontroleren of ons eigentijdse mentale lexicon, gezien de afstand in tijd, leefomgeving en perspektief, toereikend is om liturgische synonieme binomen met zekerheid, o.m. op semantische gronden, als zodanig te determineren. Onder dit voorbehoud noem ik de volgende lijst van synonieme binomen:
'bozen en goddelozen', 'boos en verkeerd', 'eeuwig en onvergankelijk', 'geholpen en getroost', 'geloven en belijden', 'gemaakt noch geschapen', 'gespijzigd en gelaafd', 'heilig en godvrezend', 'inwendig en onzienlijk', 'kennis en vrucht', 'lichamelijk en zienlijk', 'loof en gras', 'macht en aanzien', 'macht en autoriteit', 'Middelaar en Verlosser', 'nuttig en goed', 'raad en wil', 'roeren noch bewegen', 'steunend en rustend op', 'teken en zegel', 'verderfenis en ondergang', 'verzoening en voldoening', 'voeden en onderhouden', 'zonden en ellende'. Engels: 'approved and allowed', 'assemble and meet together', 'called and bidden', 'to call and send', 'chosen and called', 'discipline and order', 'examples and patterns', 'to guide and govern', 'heavenly and spiritual', 'keep and perform', '(Gods) nature and property', 'praise and glory', 'save and deliver', 'to search and examine', 'sins and wickedness', 'tied and bound' (CP). Frans: 'bon & honeste', 'conduit & dirigé', 'debvoir & office', 'dignité & excellence', 'doulces paroles & flateries', 'doulceur & modestie', 'façon & qualité', 'foible & debile', 'graces & louanges', 'humilité & modestie', 'image & semblance', 'louer & recommander', 'mansuetude & modestie', 'stimuler & poindre', 'tort & injure', 'utile & fructueuse' (Calvijn, IRC 1540, c.17). Bible de Louvain (1582): 'délivrance & liberté', 'delivrast & rachetast', '(péchés) effacés & abolis', 'envie & deception', 'faisant & attentant (contre le commandement)', 'faisant & constituant', 'figuré & representé', 'image & semblance', 'infection & venin (de péché)', 'ire & punition (de Dieu)', 'iustice & misericorde', 'monstrent & donnent à entendre', 'mort & damnation', 'nobles & excellens (livres)', 'ordöné & conclud (en soy-mesme)', 'orgueilleuse & corrompue', 'puissance & tyrannie', 'puissant & eternel', 'Roy & Messias', 'représenter & signifier', 'sacrifices & hosties (de la Loy)', 'salut & délivrance', 'en tout & par tout', 'treshaut & trespuissant', 'tyrannie & servage', '(foy) vive & operante'. Duits: 'anzeigen vnd bedeuten', 'endere vnd bessere', 'freude vnd friede', 'frum vnd selig', 'Führsprecher und Mittler', 'ganz und gar', '(menschlich) geticht vnd gedancken', 'günstig vnd gnedig', 'heucheley vnd lügen', 'hilfe vnd trost', 'hulde oder gunst', 'Land und Leute', '(Gott zu) Lieb und Lob', '(mit) lust vnd lieb', 'lustig und frei', 'der Schlangenkopff vnd des alten Trachenheubt', 'schinden vnd schänden1, 'teilet vnd stücket', 'vnlust vnd vnwillen', 'unlust vnd zwang', 'Wahn vnd trawm', '(Gottes Werk das uns) wandelt und neu gebiert', 'weschet vnd schwatzet', 'willig vnd lüstig', '(Gottes) wort oder Euangelium', 'würdig und wert', 'wurtzel vnd heubtquelle' (Luther, Vorrede auf die Epistel Sanct Paulus zu den Römern).
17e eeuws nederlands: 'verlies en schade', 'versaedight en gevoedt', 'mijn vraagh en twijffel', 'met vrees en beven'43. In het stilistisch klimaat van een hoge binoom-frekwentie valt een gering semantisch verschil tussen de beide delen van de konfiguratie vrijwel automatisch weg: het natuurlijke taaimilieu absorbeert het.
4.2.3. Bipolair: A + B.
Tegenover synonimie staat antonimie, dat wil zeggen het verschijnsel dat twee woorden een tegengestelde betekenis hebben, zoals hoog en laag in het binoom 'bij hoog en laag'. De beide betekenissen bevinden zich als het ware aan twee polen van een betekenislijn. Maar zoals bij synonimie het geringe betekenisverschil niet meer funktioneert, is dat ook met de tegenstelling het geval: de mono-referentialiteit van het totale binoom domineert het diametrale verschil in betekenis van de afzonderlijke woorden. Enkele voorbeelden: '(dat scheelt) dag en nacht' (=maakt zeer veel verschil), 'geven en nemen' (=een beetje inschikkelijk zijn), 'hemel en aarde (bewegen)', 'bij hoog en bij laag', 'overal en nergens', '(met) vallen en opstaan', 'vriend en vijand', 'water en vuur', 'wel en wee'. In kerktaal is dit type betrekkelijk weinig te vinden: 'leven en sterven' (=in alle omstandigheden van het leven), 'regen en droogte' (=in voor- en tegenspoed), 'rijkdom en armoede', 'voorspoed en tegenspoed'.
4.2.4. Komplementair: A-B.
Verwant aan de bipolaire binomen waarmee ze soms een overlapping vormen, zijn de /complementaire: de beide samenstellende delen zijn elk delen van een geheel, zodat volledigheid of intensiteit gesuggereerd wordt. Speciale analytische aandacht kan nog leiden tot het ontdekken van de afzonderlijke delen. Soms lijkt het binoom een verband tussen de twee begrippen te konstrueren waardoor het 'overige' of het 'tussenliggende' wordt ingesloten. In dat geval wordt dit type binoom vaak een enumeratief procédé, dat zich dan vaker voordoet als trinoom of polynoom. Voorbeelden: '(achter) slot en grendel', 'schering en inslag', 'slot en grendel', '(op) water en brood', '(met) wortel en tak', 'zegge en schrijve' (-stel je voor!').
In liturgische taal zijn van dit type: 'bidden en danken', 'brood en wijn', 'genade en vrede', 'God en Vader', 'Heer en Heiland', 'herwaarts en derwaarts', 'lichaam en bloed', 'lichaam en ziel' (=de mens), 'loof en gras', 'Middelaar en Verlosser', 'offer en lijden', 'ontvangen en geboren' (=ter wereld gekomen)', 'Profeet en Leraar', 'spijze en drank', 'vlees en bloed' (=menselijke natuur), 'zonde en vervloeking'. Frans: '(le) vieil & nouveau (Testament)', 'corps et âme'.
4.2.4.1. Hendiadys.
Een speciale vorm van het komplementaire binoom vormt de hendiadys; een stijlfiguur bestaande uit twee nevengeschikte substantieven, in plaats van een substantief gekoppeld aan een adjektief: 'zegel ende brief, dwz. 'verzegelde brief, 'siegel und brieff (Zwingli), 'Grab und Sarg', 'offer en dood' (voor 'offerdood'), 'bloed en offer' (voor 'offerbloed), 'dood en bloedstorting'44.
4.3. Samenvatting.
"Wie die Sonne gegen die Schatten ist, so ist die Sprache gegen aller Vater Glossen45
4.3.1. Hedendaagse binomie.
De kategorisering van binomen in hedendaags nederlands is betrekkelijk bevredigend uitvoerbaar aan de hand van talige en stilistische eigenschappen: zowel de formele als de semantische kriteria zijn daartoe voldoende duidelijk voor onze eigentijdse taaiintuïtie. Hedendaagse binomen zijn duidelijk kategoriseerbaar, vrijwel volledig kwantificeerbaar en adekwaat semantisch interpreteerbaar: 'hemel en aarde bewegen' betekent niets anders dan 'alles in het werk stellen', waarbij geen associatie ontstaat aan hemel, niet aan aarde en niet aan bewegen. Het zijn relikten uit een ouder stadium van de taal.
4.3.2. 16e eeuwse binomie.
Ten aanzien van het 16e eeuwse materiaal valt die taaiintuïtie deels weg: door de afstand in tijd en kuituurkennis zijn we niet in staat om het taaleigen, de semantische differentiatie tussen woorden of de stereotype stijlprocédés adekwaat te beoordelen op hun frekwentie, hun konnotatie en hun inzetbaarheid. De liturgische stereotypes passen niet bij de konventies van het nu gangbare idioom.
4.3.3. Formele kriteria. De 16e eeuwse binomie vertoont signifikant minder formele kenmerken dan die van eigentijds nederlands (frans, duits, engels)46. Het valt op dat de laatste groep eigenlijk funktioneert als fossielen in het vitale nederlands: ze missen belangrijke kenmerken van taal, zoals flexibiliteit, variabele inzetbaarheid en de expansiekapaciteit, die voor ons in het eigentijdse nederlands vanzelfsprekend zijn. Ze vormen een vrijwel gesloten korpus, relikten uit de diachronie: het lijkt mogelijk om met behulp van komputer-geregelde woordenboeken het volledig bestand van eigentijdse binomen (d.w.z. 'A en B', 'A of B', 'A noch B' als mono-referentiële kombinatie) uit te selekteren. Het is alsof in de 16e eeuw binomen formeel 'jonger' en vitaler zijn, en (nog) niet van het produktieve taalsysteem vervreemd, zoals dat met de eigentijdse binomen het geval is. Daarom is zo'n totalisering voor de 16e eeuwse binomen niet mogelijk. Bij het lezen van teksten uit die tijd vind je telkens weer nieuwe en andere kombinaties: irreversibiliteit, stabiliteit, audiofone ekwivalenties van A en B, en grammatikale fiksatie (in flexie en kongruentie), typerend voor aktuele binomen, zijn aanzienlijk minder karakteristiek voor 16e eeuwse binomie. Niet de frekwentie, integendeel, maar de stereotypering was minder ver opgerukt.
4.4.4. Semantische kriteria.
Ook de semantische kenmerken van 16e eeuwse binomen zijn vaak niet pertinent om kategorisering bevredigend uit te voeren. Dat ligt deels aan onze onvolledige kennis van denotatieve en konnotatieve aspekten van dat taalstadium. Telkens speelt weer als misleidende faktor in de beoordeling de tijds- en kuituurafstand tussen onze kennis en onze beheersing van hedendaags nederlands én die van de 16e eeuwse talen. Ook ontbreekt ons een adekwate kennis van de toenmalige 'werkelijkheid'. Voorzover wél een oordeel te vormen is, is in het algemeen te zeggen dat binomen semantisch redondant zijn, en de aanwezigheid van het binoom dus enkel een stilistische verklaring behoeft.
4.4.5. Een stilistisch ideaal.
Want ondanks de wat grijze gebieden tussen de verschillende soorten binomen, levert het materiaal waarover we beschikken wèl een onmiskenbare konklusie op. De 16e eeuwse binomen zijn weliswaar niet erg bevredigend te groeperen volgens formele eigenschappen. Evenmin is een semantische rubricering, hoewel die aanzienlijk verder reikt, strak uit te voeren. Je krijgt de indruk dat je een modern model oplegt aan exotisch materiaal, dat zich onttrekt aan de erin verwerkte parameters. En dat is ook zo. En eigenlijk zijn die kriteria minder relevant: het gebruik van binomie in het diskursieve proza van de 16e eeuw werd niet gestuurd door semantische (thematische) overwegingen, en evenmin uitgevoerd in markante ludieke vormen.
Binomie blijkt, in het latijn en in de vernakulaire talen van de Renaissance, overwegend een verschijnsel te zijn dat beantwoordde aan stilistische konventies. Het is een stijlverschijnsel waarin betekenis(nuancering) een verwaarloosbare rol speelt. Het was als het ware een gratuit procédé in 16e eeuwse tekstproduktie dat paste binnen het stijl-principe van de copia verborum, d.w.z. het streven naar een grote woord-massa om een idee te voorzien van omvang en 'gewicht'. Nu zou dat kontraproduktief zijn. Grosso modo zijn daarom ook de tweeledige stereotypes waarmee onze konfessie- en liturgie-teksten, blijkens het onderzochte materiaal, overladen zijn, als mono-referentiële binomen te beschouwen, dus als stilistische procédés en in funktie van horizontale amplifikatie, tenzij via nader onderzoek het tegendeel blijkt. De moderne lezer van die teksten moet zich dat terdege bewust zijn: het betreft hier een stijlverschijnsel dat we in de vorm en in de frekwentie waarin het voorkwam in de 16e eeuw, niet meer kennen. Het past niet in ons stilistisch paradigma. Lorian is van mening dat deze reduplikatie "la marque caractéristique de presque toute prose française" in de 16e eeuw is47, dat met een frekwentie "ad nauseam" voorkomt. Het verdient "a stylistic explanation alone". Onderzoekers typeren het als 'jongleren', 'misbruik', 'automatisme', "usedfor convenience", als 'tic', 'manie', 'a mere trick of style'; het zijn schrijfeigenschappen die, met een topfrekwentie begin 17e eeuw, tot het einde van die eeuw tot de konventie blijven behoren. Het doel is niet een idee of een thema met grotere precisie of meer nuancering weer te geven. Het binoom is dus niet tekstsemantisch relevant, het ging er om imponerende tekstomvang (copia verboram) te bereiken, en harmonie en ritme te kreëren. Niet om te informeren dus, maar om te imponeren, te variëren en te dekoreren. Op den duur zijn de konkrete konstrukties die daartoe moesten dienen, volledig gelexikaliseerd. Maar zo meenden de auteurs nu eenmaal persuasieve teksten te schrijven. Het onderzoek naar binomie past dan ook in dat van de retorische stilistiek (de elocutió), in wat de 16e eeuwse literatuurtheorie noemde l'art de seconde rhétorique.
5. Diskussie-gevallen.
"La plupart des faux problèmes et des malentendus proviennent d'illusions engendrées par nos usages linguistiques"48.
Deze analyse betekent voor de filologische interpretatie van oudere teksten dat er systematisch een onderscheid moet worden gemaakt tussen
(1) incidentele bi-referentiële verbindingen, zoals "(dat de H. Gheest van eeuwicheyt) vanden Vader ende den Sone (uutgaet)" (NGB 11), en
(2) stereotype mono-referentiële binomen, zoals "verderven ende verwoesten' (NGB 12).
Nu bestaan er binoom-'gevallen' die dienen als taalmateriaal waaraan nu in theologische diskussies en in preekwerk inhoudelijke argumenten ontleend worden. Deze binomen wijken weliswaar formeel niet af van het overheersende patroon: het mono-referentiële binoom als stilistische konventie, als semantisch niet-relevante reduplikatie. Toch behandelt men ze vaak, wegens onvoldoende bekendheid met die kontemporaine schrijfkonventies, als signifikante bi-referentiële verbindingen. Om te beslissen of 16e eeuwse reduplikaties tot type (1) of tot type (2) behoren, blijkt onderzoek nodig van de stilistische makro-kontekst van de 16e eeuw. Daartoe is de gegeven analyse een bijdrage. Enkele van deze 'gevallen', enkele van de vele, wil ik hier onderzoeken, nl. 'willig en bereid' (HK 1), 'geloven en belijden' (NGB 1, 34 en 35), 'congregation et assemblée' ('congregatio seu coetus') (CB 27), 'wijn en drank' (avondmaalsformuiier), 'waerteeckenen ende seghelen' ('tekenen en zegels') (HK 66; NGB 33).
5.1. 'willig und bereit', 'willich en bereyt', 'promptum ac paratum'.
In onze taaiintuïtie gevoed door eigentijds nederlands zal deze 16e eeuwse, oorspronkelijk duitse kombinatie waarschijnlijk worden gepercipieerd als een synoniem of als een repetitief binoom; de beide samenstellende woorden 'willig' en 'bereid' worden opgevat als identiek van betekenis: 'de gemeenteraad is bereid om...', 'wil op verzoek wel...'. Anderzijds is de kombinatie niet in eigentijds nederlands gebruikelijk. Hij is tot kerktaal beperkt, maar daarin vormt hij een geliefd binoom: HK 1 is een centrale tekst in de protestantse geloofsbeleving. In het geschetste stilistisch klimaat van de 16e eeuw, duits en nederlands, past de kombinatie uitstekend: een standaard binoom dat in z'n natuurlijke kontekst nauwelijks opvalt. Ook de latijnse versie, promptum ac paratum, laat evenzeer als de duitse en nederlandse, deze mogelijkheid. Je kunt ook een andere redenering volgen. Als je afziet van het stilistisch milieu, zou je, mede met behulp van de kontemporaine latijnse vertaling, de betekenis van de beide adjektieven apart kunnen analyseren. Dan zou 'willig' kunnen slaan op de wil of het verlangen van de 'ik'-fïguur, en 'bereit' op diens geschiktheid. En promptum is dan '(weer) verlangend om te...', en paratum 'hersteld in z'n bekwaamheid om te ...'. Vergelijking van HK 1 met HK 9 levert het kontrast op: 'niet geschikt om enig goed te doen' en 'verlangend om het kwade te doen'. Dit is weliswaar geen binomie, maar het is dezelfde binaire opzet van de thematiek. Uiteraard zijn binomie en binariteit in dit geval verwante procédés, het ene op lexikaal en het andere op diskursief nivo.
Er zijn veel binomen in dit betekenisveld van 'kunnen en willen', 'moeten en willen': 'gewillig en met vreugde', 'le pouvoir et le vouloir', 'willig und lustig', '(mit) Lust und Lieb', 'Unlust und Unwillen', 'Unlust und Zwang', 'was du willst und kannst', 'freier Wille und unsre Kräfte'. De restauratie van een mensenleven betreft z'n 'kunnen', z'n 'willen' en z'n 'graag willen'. Synonieme, komplementaire en bipolaire binomen: de verbinding is standaard, frekwent, en roept persuasief, zonder dat veel nadenken is vereist, telkens de zelfde thematiek op, met nauwelijks waarneembare betekenisvariaties en -nuances. Om de binariteit die zich kan manifesteren in binomie te visualiseren volgt hier een rangschikking van de tekst van HK 1 (enkele woorden laat ik weg, ter wille van de overzichtelijkheid):
----(Zie voor de kolom het orginele pdf)
Het fragment is opgezet volgens een binair systeem. De beide 'helften' zijn in semantische zin eikaars pendant; samen vormen ze een résumé van het christelijk geloof. Binnen dit systeem zijn de binomen lichaam en ziel, leven en sterven, en de dubbelvormen betaald en verlost, vallen en dienen, verzekert en maakt, in natuurlijk gebied: ze vormen hun bijdrage in de binariteit van de hele struktuur.
Er ontstaat op éen plek een zekere onbalans: terwijl telkens aan beide zijden van de 'woord-as' de thematische elementen elkaar symmetrisch aanvullen, staat de konfiguratie willig en bereid opgesteld zonder een ekwivalente partner te krijgen in de andere helft. Dit is een aanwijzing temeer dat het hier gaat om een als mono-referentieel binoom te interpreteren kombinatie. Deze oplossing lijkt me recht te doen aan de stilistische karakteristieken van 16e eeuws proza die zich, behalve in de hoge binoom-frekwentie, manifesteren in parallelle binair opgezette betogen. Als men er voor kiest om twee informatieve eenheden te lezen, is het van belang precies te werk te gaan, en willig op de 'herstelde wiï van de christen te betrekken, en bereid op z'n 'herstelde kunnen'49.
5.2. 'geloven en belijden'.
Een fraai uitgewerkte konfiguratie is te vinden als tekstopening van de CB, overgenomen in de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Fraai omdat het, als onmiskenbare reminiscentie aan Romeinen 10:10, vanaf de tekstopening een sterke autoriteit verschaft: "Wy ghelooven alle met den herten ende belyden met den monde, datter...". Fraai omdat het informele citaat opgebouwd is volgens een parallellisme dat de rest van de NGB-tekst een sterke balans geeft. Wat de inhoud betreft, er wordt vaak uiteengezet dat het een komplementaire konstruktie is: een innerlijke geloofsovertuiging die z'n onmisbare pendant vindt in een hoorbaar getuigenis50. Verder geeft de NGB-tekst als opening van de onderdelen o.m. wy belyden, wy ghelooven, wy kennen, ontfanghen wy, wy onderscheyden, en, in art 11, 27, 34 en 35, wy gelooven ende belijden: onsystematische, in funktie identieke, variaties op de introduktieformule, waarvan de onderdelen elk ook nog apart kunnen voorkomen. Ik wil hier betogen dat de kombinatie wy gelooven ende belijden, als afslanking van die in artikel 1, als een mono-referentieel synoniem-binoom moet worden opgevat, passend in de stijl-konventies van de 16e eeuw. Het Romeinen-fragment waarop gezinspeeld wordt, heeft een binaire struktuur, die als volgt weer te geven is. Eerst wordt het thema 'gerechtigheid/behoud voor iedereen, door middel van het geloof in de verrezen Christus', geïntroduceerd; dat gebeurt in kontrast-vorm: naar de wet vs uit het geloof (5-6), en: zeg niet vs zij zegt (6-8). Dan volgt een artistieke uitsplitsing van het thema:
-----(zie voor de kolom het orginele pdf)
Binnen deze gevisualiseerde parallelle struktuur van v.8-13 valt het chiasme op: 'mond-belijden-Jezus is Heer' (a, b, c)/'hart-geloven-Jezus leeft' (a', b', c') wordt gevolgd door a', b', c' / a, b, c. De symmetrie van deze tekst-reduplikatie suggereert al semantische ekwivalentie tussen de segmenten. Het chiasme, vaak enkel een esthetisch extra, voegt daaraan toe het element van de omkeerbaarheid van de beide segmenten: er verandert thematisch niets of je nu a-b-c gevolgd door a'-b'-c' leest, of andersom. De schrijver heeft in z'n retorisch arsenaal, behalve deze chiastische symmetrie, nog meer stilistische middelen. Hij start een serie retorische vragen, met de daaraan eigen evidentie-suggestie; vanaf aanroepen (v.12) vormen die een schakel-sekwens, in de retorika bekend als anadiplosis (of reduplicatio), weer te geven als /...v/v...w/w...x/x...y/y...z/: elke volgende zin pakt het laatste woord van de voorafgaande zin weer op.
De tekst vertoont nogal wat poëtische variatie: na de binaire kontrastwerking van het herhaalde niet dit, maar dat (v.5-8), en de kwantitatieve uitdijing met het verdubbelingseffekt in het segment v.8-13, gaat de schrijver over op een scherp lineair procédé. De opvallende woord-massa (copia verborwri) maakt dan plaats voor de subtiele (kwasi)logische dwang van de retorische vragen, die als een speer op je afkomen. Deze strak geregisseerde drieslag maakt van dit fragment een poëtische taaluiting, de opvallend vernuftige vorm beveelt hier de inhoud in de bijzondere aandacht van de lezer aan. Die aanbeveling is door de schrijver van de CB, en door de vertalers ervan, als zo dwingend ervaren, dat ze de tekst met een beknopte versie van het bijbelfragment zijn begonnen: voor de gebruiker, die z'n Romeinen-brief kende, een evidente intertekstuele referentie. Het is daarna in de segmentatie van de hele tekst doorgekomponeerd als in een soort parapluie-formule. Aan te nemen is dat de auteur van de CB, schrijvende in het stijlklimaat van de 16e eeuw, en in de religieuze traditie van het jonge protestantisme, binnen deze meegekregen schrijfconventie heeft gewerkt. Bovendien gaat het geciteerde bijbelfragment hierin voorop. Daarom is aan te nemen dat geloven en belijden in de NGB als een mono-referentieel synoniem-binoom moet worden opgevat.
5.3. 'Assemblee et congregation', 'coetus et congregatio', 'vergaderinghe'.
Enkele decennia geleden is er een diskussie geweest over het 'wezen van de kerk'. Daarbij werd een aan de latijnse vertaling van de CB ontleende terminologie gebruikt om twee aspekten te onderscheiden: een goddelijk initiatief waardoor de mensen bijeen werden 'vergaderd als een kudde' (congregatio), en een menselijke respons waardoor mensen 'bijeen kwamen' (coetus). Daarbij is er vanuit gegaan dat deze beide termen op basis van hun etymologie moesten worden geïnterpreteerd: grex (kudde) en coire (samenkomen). Om dit te nader te onderzoeken dienen de volgende tekstuele gegevens, uit CB en de twee in Bakhuizen van den Brink beschikbare vertalingen (latijn en nederlands), met de varianten uit CB-A en NGB-A. Art. 27 heeft in resp. frans, latijn en nederlands congregation et assemblée, congregatio seu coetus, en vergaderinghe. Art. 28 vervolgt met Assemblée et congregation, coetus et congregatio, en vergaderinge. Verder in 28 wordt dezelfde kerk aangeduid met assemblée, coetus en versamelinghe. NBG-A had nog een variant: 28 begon, bijna tegenstrijdig, met dese Versamelinghe ende Vergaderinghe is de versamelinghe. Deze lezing is in de versie van 1619 teruggebracht tot vergaderinge.
Gebleken is dat aan het voegwoord et of ou {et, ac, ende, en, of seü) in een 16e eeuws binoom geen onderscheidende betekenis kan worden toegekend51, noch aan de wisseling ervan binnen éen tekst. Vervolgens blijkt er geen systematiek te vinden in de keus voor congregation, of assemblée, of congregation et assemblée, of Assemblée et congregation, en hun latijnse en nederlandse versies. Enkel valt op dat er, als er gekozen wordt, een lichte voorkeur bestaat voor assemblée. Uit de nederlandse tekst van 1619 volgt dat tussen vergaderinge en versamelinghe geen semantisch onderscheid (meer) wordt gevoeld. Reduplikatie, in de zin dat de beide termen in de oorspronkelijk franse CB een synoniem binoom vormden, moet daarom worden aangenomen. M.i. is te konkluderen dat de kombinaties Assemblée et congregation en congregation et assemblée een reduplikatie zijn van het type 'iteratief binoom', samengesteld uit een 'geleerde ontlening' en een 'vernakulaire' term: O + V, resp. V + O (4.2.1.1.). In NGB-A 28 is dit binoom nog overgenomen, maar later in de NGB, samen met talrijke andere binomen, weggewerkt: deze groeiende soberheid in binomie gaandeweg de 17e eeuw is konform de tendens in de westeuropese talen, zoals bleek uit de bevindingen van Millet en Matzinger-Pfister. Bijgevolg kunnen voor de genoemde diskussie geen argumenten worden ontleend aan de tekst van de CB, en zeker niet aan de nederlandse vertalingen ervan.
5.4. 'Wijn en drank'.
Dit interessante binoom komt voor in het klassieke avondmaalsformulier, waar de dubbelthematiek aan de orde komt van 'de éne gemeente' en 'de vele leden': " Want gelijk uit vele graankorrels één meel gemalen, en één brood gebakken wordt, en uit vele beziën, samengeperst zijnde, één wijn en drank vliet, en zich ondereen vermengt; alzo...". In dit tweeledige thema past de ternaire metaforiek van 'vele graankorrels', 'één meel' en 'één brood' niet bevredigend: er zijn ineens drie elementen: graankorrels (voor: lidmaten), meel (voor: gemeente) en brood (ook voor: gemeente). De verscheidenheid en de veelheid worden metaforisch aangeduid via 'graankorrels', de eenheid via 'brood' (of 'meel'). Het blijft onduidelijk welke rol 'meel' (of 'brood') daarin specifiek speelt. De drieledigheid in de metaforiek doorkruist in ieder geval de tweeledigheid van de thematiek. Net andersom lijkt het te zijn met 'wijn en drank'. De thematische tweeledigheid is hier geformuleerd met 'beziën' en 'wijn'. Welke rol speelt hier dan ook nog 'drank'52? Met de soort-term 'beziën' wordt kennelijk het specifieke 'druiven' bedoeld, maar dit generieke deel van de metafoor verschijnt niet. Wèl volgen dan, in 'wijn en drank', de generieke èn de specifieke term. Je zou, als je ingesteld bent op konsekwente reduplikatie, moeten krijgen: *'en uit vele druiven en beziën, samengeperst zijnde, één wijn en drank vliet'. Dat is niet gebeurd. De auteurs hebben kennelijk de 'brood en wijn'-metaforiek stilistisch onvoldoende doordacht. Ze zijn, geheel konform de stijlkonventies van hun tijd, automatisch teruggevallen op een barok binoom dat geen semantisch aspekt toevoegt aan het enkele 'wijn', en de metaforiek uit balans brengt.
5.5. 'Teken en zegel'.
De kombinatie 'teken en zegel' dient om de sakramenten te typeren. Traditioneel worden twee funkties van het sakrament onderscheiden; er wordt gezegd dat dit 'niet alleen een teken is, maar ook een zegel'. Er wordt dus niet een (synoniem) binoom in gezien, maar een bi-referentiële kombinatie. Om hierin te kunnen kiezen, is het volgende (onvolledige) materiaal bijeengebracht uit duitse, franse en engelse teksten, en uit nederlandse vertalingen ervan.
C 66: "sichtbare, heilige warzeichen und sigill". ('War-' in 'warzeichen' duidt niet op 'waarheid', maar is het oudhoogduitse waar- dat samenhangt met 'zichtbaar'. Cf. 'waarnemen' en 'waarschuwen'. Cf. Paul: "Zeichen zur Aufmerksamkeit"). 'Warzeichen' is een 'visueel waarneembaar teken'; 'sichtbares warzeichen' is dus een tautologie. 'Sigill' (ook wel: siegel, sigel), lakzegel, is een geleerde ontlening uit het latijn: sigillum (=zegel). De HK vertaalt letterlijk, maar draait de volgorde in 'sichtbare, heilige' om.
C 73: "disz göttlich pfand und warzeichen". 'Warzeichen' is gehandhaafd, maar staat als tweede, terwijl 'sigill' vervangen lijkt door een metafoor uit een ander werkelijkheidsdomein: 'pfand'.
C 79: "disz sichtbare zeichen und pfand". 'War-' is hier weggelaten.
CP 25: "badges or tokens" (Articles of Religion).
CB 33-35 (en NGB): "signes et sceaux visibles" ("sichtbare waerteeckenen ende zegelen"), "signes" ("teeckenen"), "gages" ("panden"), "marqué et enseigne" ("merck- ende veltteecken"), "signe de 1'alliance" ("merckteecken").
CB-A en NGB-A hadden bovendien: "symbole et signe" ("waerteeckenen ende sienlicke mercken"), "symboles et signes" ("Symbola ende sichtbare teeckenen").
CG 34: "gages et marreaux".
Du Vair, La sainte Philosophie: "(la Croix, qui est) le mereau53 (que nous a donné Jesus-Christ, (...) le mot de guet (qui tesmoigne que nous sommes des siens)".
Bèze, Histoire ecclésiastique, I: "(Les sacremens sont adjoustez à la parole pour plus ample confirmation: afin de nous estre) gages et marreaux (de la grâce de Dieu)".
Een kleine selektie uit Calvijns terminologie (IRC 1560):
III,xxi,5: "(la terre, c'est un) mereau visible (de l'election secrete de Dieu).
IV,xxiv,8: "(l'Esprit de régénération, lequel est) l'arre et seel (de)"54. IV,xiv (de sakramenten), § 1: "signe visible (...) ou forme visible","signe exterieur"; § 2: "signes ou ceremonies"; § 3: "signes visibles"; § 4: "signe terrestre"; § 5: "Séel"; § 12: "le mereau", "les gages"; § 14: "seau"; § 18: "arre", "enseignes et seaux", "marques et enseignes"; § 19: "tesmoignages", "enseignes"; § 23: "signes et confirmations".
IV,xv (de doop), § 1: "marque; § 2: "signe", "signe et enseigne", "marque et enseigne"; § 4: "signe et tesmoignage". IV,xvi (kinderdoop), § 2: "signes ou Sacremens", "signe visible et matériel", "marque"; § 13: "pour seel (de sa justice)". IV,xvii (avondmaal), § 1: "un gage"; § 2: "la figure et image en signes visibles", "les arrhes visibles", "les arres"; § 3: "signe et Sacrement"; § 10: "le signe visible", "les signes visibles"; § 14: "signe terrien"; § 15: "signe et mereau". Elders: "marreau ou enseigne" (IRC 1541,viii), "enseigne et mereau" (Sermon sur le Deuteronome).
Daarmee worden werkwoorden en kombinaties verbonden als: "acertener et assuerer", "marquer", "ratiffier", "représenter", "seeller", "signer et seeller", "signer et confirmer", "signifier", etc.
Het is moeilijk systeem te brengen in dit bij eerste aanblik heterogene materiaal: enkel- en meervouden, binomen en monomen, abstrakta en konkreta, substantieven met en zonder adjektief, synoniemen, variaties in volgordes, wisseling van voegwoord. Het volgende schema is een poging om het materiaal in kaart te brengen.
Toelichting: 'water', 'wijn' en 'brood' zijn de sakramentele symbolen. Deze worden verklaard in een eenvoudig semiotisch kader, d.w.z. weergegeven in een elementair tekensysteem, terwijl er in didaktiek vanuit wordt gegaan, dat de konfessionele en de theologische teksten allerlei 'dingen' uit het dagelijks leven nemen als metaforen om de relatie tussen teken (signe), betekenis (signification) en betekende zaak (signifié) aanschouwelijk te maken.
Een sakrament wordt een teken genoemd waaraan via bepaalde afspraken een betekenis wordt toegekend. Zo is de kleuren-kombinatie 'rood-oranje-groen' in vertikale positie als een teken op te vatten waarvan we op grond van afspraken de betekenis kennen. De 'betekende zaak' is resp. 'stoppen', 'stoppen; indien niet meer mogelijk doorrijden'; 'geen gevaar, doorrijden'. Een 'teken' en de 'betekende zaak' worden via een op konventie berustende relatie, 'betekenis', met elkaar in verband gebracht. In de sakramentsleer is deze relatie kennelijk zo ingewikkeld en onvanzelfsprekend, dat men zich in de 16e eeuwse bronnen, om de zaken duidelijk te maken55, uitputte in een overdaad aan vergelijkingen, ontleningen, reduplikaties, varianten, metaforen, alle ontleend aan het leven van de lezers-groepen: het leger ('veltteecken', 'enseigne', 'mot de guet'), overheidskorrespondentie ('zegel', 'seau', 'Sigill'), handelsovereenkomsten ('arrhes'), juridische zekerheidsstelling ('pand', 'gages', 'Pfand', 'tesmoignage'), persoonsidentifikatie ('mereau', 'badge'), en verder herkenningsteken of oriëntatiepunt ('marqué', 'merck'). Al deze woorden worden aangewend: soms zelfstandig, vaak in kombinatie met 'teken', en verder onderling geschakeld, via en en of. De eenvoudige bijbelse symboliek wordt overwoekerd door de didaktische overdaad van de 16e eeuwse theologische uiteenzettingen. Dat is overigens helemaal in lijn met de exuberante schrijfgewoontes, waarvan ook de polynomie (binomie, trinomie) een blijk is. Het woord teken is de standaard-term. In de komplekse materie van de toenmalige sakraments-opvattingen moeten magische interpretaties worden uitgesloten: 'water', 'wijn' en 'brood' zijn niet effektief in hun materialiteit. Ze zijn er enkel als tekens die verwijzen naar 'iets' dat wèl effektief is. Vandaar dat eveneens als standaard-term kunnen worden gezien de synoniemen symbole en image, die ook enkel een vervw/s-funktie hebben. NB. Enkel in CB-A ben ik de kombinatie symbole(s) et signes tegengekomen; deze beschouw ik als een iteratief-binoom, type O + V. In CB is deze omgevormd tot signes et sceaux. De korresponderende nederlandse vertalingen, NGB-A en NGB, volgden deze varianten. Nü zouden we vermoedelijk voldoende hebben aan de heldere formulering van NGB 33: "sichtbare waer-teeckenen ende zegelen van eene inwendigen ende onsienlicke sake". Ook Calvijn is kort en bondig in z'n inleiding (IRC 1560, IV,xiv,l). Voor veel 16e eeuwse schrijvers geldt echter dat ze, naarmate hun aandrang om ernstige aanbevelingen te doen groter wordt, hun toevlucht nemen tot het gebruik van meer binomen: binomie is in betogend proza frekwenter dan in verstrooiend proza, in persuasieve (didaktische, parenetische) passages meer dan in exegetische56. Argumentatie moet het dan wel eens afleggen tegen de dekoratie.
De opvallende reduplikatie-dichtheid en -variatie valt toch enigszins te ontleden.
1. De term 'teken' is de technische standaardterm, al of niet aangevuld met waar-, zichtbaar, aards, uitwendig, lichamelijk, tijdelijk.
2. Het vrij zeldzame symbole et signe (signes) (Symbola ende sichtbare teeckenen) beschouw ik als een iteratief binoom (A = B), evenals figure et image.
3. Vaak wordt het woord teken aangevuld en toegelicht met een woord ontleend aan de leef- en belevingswereld van de eerste gebruikers (uit het laatste vak van het schema). Dus kombinaties als teken en zegel, zegel en teken, waer-teeckenen ende mercken, waerteeckenen ende zegelen, warzeichen und pfand, signe et sceau, signe et mereau, badges and tokens. Deze beschouw ik als expliciterende binomen: een abstraktum (konkretum) toegelicht in een konkretum (abstraktum):
'teken, denk maar aan 'lakstempel' ('seel', 'Sigill') bij een akte of een brief;
of: 'teken, denk maar aan 'aanbetaling' ('arrhes') in de handel';
of: 'teken, denk maar aan 'vaandel' ('enseigne'), 'distinctivum', 'wachtwoord' ('mot de guet') in het leger';
of: 'teken, denk maar aan 'pand' ('gage', 'pfand') bij een juridische overeenkomst';
of: 'teken, denk maar aan 'méreau' ('badge') bij identifikatie of toelating tot avondmaal'.
4. Soms wordt een kombinatie opgebouwd uit twee metaforen die verwijzen naar dingen uit twee verschillende werkelijkheidsgebieden, twee konkreta: merck ende velt-teecken, marqué et enseigne, enseigne et sceau, gages et marreaux, mereau... mot de guet, arre et seel, enseigne et mereau.
Deze gegevens maken het voor mij aannemelijk dat teken en zegel, evenals z'n anderstalige parallellen, moet worden getypeerd als een synoniem binoom (A = B). Het oorspronkelijk didaktisch oogmerk is, in de dominante stilistische konventie van de binomie, verloren gegaan57. Nog later is de kombinatie niet meer als stereotype onderkend, en is er in de theologische interpretatie ten onrechte bi-referentialiteit aan toegekend. Ik ben daarom van mening dat aan elk van de beide woorden van al deze konfiguraties niet een zelfstandige betekenis moet worden gehecht. Het zijn alle monoreferentiële binomen, die via vergelijking met analoge fragmenten bevredigend als zodanig te verklaren zijn op grond van kennis van de heersende stijlgewoontes. Dat tegelijk ook de kontekst wordt voorzien van uitbundige werkwoordelijke, adjektivische en adverbiale binomie, is begrijpelijk vanuit diezelfde stijlkonventies. Er treedt naar aanleiding van dit binoom teken en zegel een algemenere reduplikatie op in de ruimere kontekst: een krachtige balanswerking splitst de tekst, op diskursief nivo, op in parallelle segmenten, zoals in NGB 35: 'vermanen en verzekeren', 'voeden en onderhouden', 'wedergeboren en in zijn huisgezin opgenomen', 'lichamelijk en tijdelijk', 'geestelijk en hemels', 'lichamelijk en aards', 'toegeëigend en ontvangen', 'aards en zienlijk', 'hand en mond', 'lichaam en bloed', 'zeker en ongetwijfeld', 'verborgen en onbegrijpelijk', 'gegeten en gedronken', 'eigen en natuurlijk'. Deze interpretatie wordt verder ondersteund door de tekst van HK 79. Daar worden aan het sakrament twee funkties toegedacht. De symbolen 'brood' en 'wijn' moeten iets visualiseren om een abstrakt thema te verduidelijken (iets 'leren'); verder moeten deze zichtbare tekenen en panden iets garanderen (iets 'verzekeren'). Hier worden twee finale zinskonstrukties (niet alleen om ons... (...) maar veelmeer om ons...) parallel geschakeld; beide zinsdelen hebben hetzelfde 'onderwerp', in het eerste aangeduid als brood en wijn, in het tweede deel, via een terugverwijzing (deze...), als deze zichtbare tekenen en panden. De bewering is dus niet dat 'sakramenten niet alleen tekenen, maar ook zegelen zijn', maar dat de sakramentele symbolen, brood en wijn, zijnde tekenen en panden, of waartekenen, iets visualiseren én iets garanderen. De binoom-formule in het tweede gedeelte, deze zichtbare tekenen en panden, heeft dus, net als deze waartekenen, dezelfde funktie als brood en wijn in het eerste. Het volgende schema visualiseert deze binomie binnen de binaire opzet van het betoog: (zie voor de kolom het orginele pdf)
6. Diskursieve binariteit. Konklusie.
Zonder dit idee van thematische parallellie in detail uit te werken, volsta ik op te merken dat de reduplikatie die zich op mikro-nivo manifesteert in het stijlprocédé binomie, verwant is aan binariteit op diskursief nivo: de kompositie en de argumentatie in de zin en in het betoog verlopen vaak in een dubbel trajekt, via parallelle lijnen. Het volgende voorbeeld, waarin alleen de laatste alinea niet als 'tekstuele binomie'58 op te vatten is, is ontleend aan NGB 33. De tekst wordt in drie kolommen, A, B en C, uitgeschreven, waarbij B de 'as' vormt aan weerszijden waarvan het thematische materiaal is aangehangen (Een tekst-variant in NGB-A is gemarkeerd met *).
De kolommen A + B geven de volledige inhoud van NGB 33 weer, B + C eveneens. Dat betekent, uitsluitend rekening houdend met de semantiek, dat, afgezien van de laatste alinea ("Voorder ... Jesu Christi"), een komplete tekst gevormd wordt door A + B, waarvan de inhoud identiek is aan die van een even komplete tekst B + C.
M'n betoog is uiteraard geen pleidooi dit soort teksten te vertalen in een stijlvorm die geen rekening zou houden met de beschreven stilistische karakteristieken. Ze ontlenen immers een flink stuk van hun autenticiteit en van hun charme aan de voor hun ontstaanstijd typische talige eigenschappen. Dat geldt evenzeer voor andere 16e eeuwse teksten, die dezelfde stijlkonventies vertonen. Het betekent zelfs dat van een vertaling in de gebruikelijke zin nauwelijks sprake kan zijn: het markante van de stilistische vormgeving, van de typische redondantie, van de stereotype balanswerking zou dan verdwijnen. Wel blijkt dat volledige duidelijkheid, voorzover al mogelijk, over de precieze inhoud van 16e eeuwse teksten, ook van die welke we als belijdenisgeschriften aanhouden, dreigt te worden voorbehouden aan ingewijden. Bovendien is het risiko groot om deze oude teksten méér of een andere lading toe te dichten dan er ooit was ingebracht. Daarom is van het redigeren van een eigentijds belijdenisgeschrift in eigentijds idioom 'vast en zeker' veel 'nut en heil' te verwachten.
Aanhangsel 1: serie eigentijdse binomen
Verba: gaan en staan (waar je wilt), hollen of stilstaan, loven en bieden, passen en meten, pompen of verzuipen, smikkelen en smullen, verblikken of verblozen, willens en wetens.
Substantiva: ach en wee, (zonder) blikken of blozen, breuk noch sleet, B en W, dag en dauw, dag en nacht, (in alle) eer en deugd, (naar) eer en geweten, (voor) galg en rad, goed en bloed, haken en ogen, (met) hand en tand, (met) hangen en wurgen, haren en snaren, (in) hart en nieren, have en goed, hebben en houden, heg noch steg, hemel en aarde, (te) hooi en (te) gras, hoeken en gaten, (tussen) hoop en vrees, (met) huid en haar, huis en haard, jaar en dag, (in) kannen en kruiken, koek en ei, (met) kop en schouders, kop noch staart, kosten noch moeite, kraak of smaak, kunst en vliegwerk, (te) kust en (te) keur, kwikken en strikken, lijf en leden, man en muis, (door) merg en been, mijn en dijn, mitsen en maren, naam en faam, (tussen) neus en lippen, noden en behoeften, normen en waarden, paal en perk, (met) pieken en dalen, pijn en moeite, pracht en praal, rangen en standen, recht en reden, rep en roer, rust noch duur, schade en schande, schering en inslag, (zonder) slag of stoot, (achter) slot en grendel, (geen) smaak of kraak, (voor) spek en bonen, steen en been, stel en sprong, (onder) stoelen en banken, stok en staf, (bij) stukjes en beetjes, sullen en prullen, taal noch teken, tekst en uitleg, tijd en wijle, toeten noch blazen, toeters en bellen, (met) vallen en opstaan, velden of wegen, (veel) vijven en zessen, vlag en wimpel, vlees noch vis, vrees en beven, vriend en vijand, (te) vuur en (te) zwaard, (tussen) wal en schip, water en vuur, weer en wind, wel en wee, (tegen) wil en dank, (met) wortel en tak, ijs en weder.
Adjectiva/adverbia: af en aan, alles en iedereen, bepakt en bezakt, bont en blauw, (door) dik en dun, dubbel en dwars, eens en voorgoed, eerst en vooral, gelaarsd en gespoord, gepokt en gemazeld, goed en wel, heinde en verre, her en der, hier en daar, hoog en laag, kant en klaar, kort en bondig, kort en klein, lang en breed, leuk en aardig, louter en alleen, luid en duidelijk, meer en meer, minste of geringste, nu en dan, om en nabij, open en bloot, op en top, over en weer, (te) pas en (te) onpas, recht en billijk, schots en scheef, tot en met, vroeg of laat, wijd en zijd, zelden of nooit.
Aanhangsel 2: afkortingen van de gebruikte teksten
CP: Book of Common Prayer (1562) (Articles of Religion, Order of the Ministration of the holy Communion, etc).
CG: Confession de la Rochelle (Confessio Gallicana) (1559). Ed. Bakhuizen van den Brink.
CB-A: Confession de Foy (Confessio Belgica) (1561). Ed. Bakhuizen van den Brink: variant A.
CB: Confession de Foy (Confessio Belgica) (1619). Ib.
NGB-A: Nederlandse Geloofsbelijdenis (1562), ed. Bakhuizen van den Brink, variant A.
NGB: Nederlandse Geloofsbelijdenis (1619). Ib.
C: Catechismus, oder Christlicher unterricht (1563). Ed. Bakhuizen van den Brink.
HK: Catechismus oft Onderwijsinghe inde christelijcke Leere (1611). Met Varianten uit 1563. Ib.
RCI: Religionis Christianae Institutio (gevolgd door jaar van uitgave).
IRC: Institution de la Religion chrestienne (gevolgd door jaar van uitgave).
Bibliografie
I. Teksten.
J. N. Bakhuizen van den Brink, De Nederlandse Belijdenisgeschriften in authentieke teksten. Amsterdam, 1976.
J. Calvin, Institution de la religion chrétienne (1560). Ed. F.Baumgartner, Genève/Paris, 1888.
J. Calvin, Des Scandales (1550). Ed. O.Fatio, Genève, 1984.
J. Calvin, OEuvres choisies. Ed. O.Millet, Paris, 1995.
E. Dolet, De la manière de bien traduire d'une langue en l'autre (1540).
J. Du Bellay, Deffence et Illustration de la langue françoise (1549).
D. Erasme, OEuvres choisies. Ed. J.Chamarat, Paris, 1991.
G. Farel, Le Pater noster et le credo en françoys (1524). Genève, 1982.
P. Fabri, Le grand et vrai art de pleine Rhétorique (1521). Ed. A.Héron, Rouen, 1889.
G. Komrij, De Nederlandse Poëzie van de 12e tot en met de 16e eeuw in 1000 en enige bladzijden. Amsterdam, 1994. Luther, ausgewählt von K.G.Steck. Hamburg, 1955.
M. Luther, Die gantze Heilige Schrifft Deudsch. München, 1974 (3 dln).
C. Marot et T. de Bèze, Les Psaumes en vers français avec leurs mélodies (1562) (fac-similé). Ed. P. Pidoux, Genève, 1986.
J. T. Mueller, Die symbolischen Bücher der evangelisch-lutherischen Kirche (deutsch und lateinisch). Güterloh, 19807.
P. R. Olivétan, Préfacé (facsimile) (1535). In: D.Barthélémy e.a., Olivétan. Celui qui fit passer la Bible d'hébreu en français. Bienne, 1986.
F. Rabelais, Pantagruel (1534) en Gargantua (1535). Ed. G.Defaux, Paris, 1994.
II. Studies.
R. Amossy, Les idées reçus. Sémiologie du stéréotype. Paris, 1991.
R. Amossy - E. Rosen, Le discours du cliché. Paris, 1982.
R. Balibar, Histoire de la littérature française. Paris, 19932.
R. Barthes, La leçon. Paris, 1978.
P.-M. Bogaert (éd.), Les Bibles en français. Histoire illustrée du moyen âge à nos jours. Brepols, 1991.
B. Carnot, Société, cultures et genres de vie dans la France moderne. XVI-XVIII siècle. Paris, 1991.
A. Dauzat, Nouveau dictionnaire étymologique et historique. Paris, 1971.
S. Dresden, La notion d'imitation dans la littérature de la Renaissance. In: Invention et Imitation. Etudes sur la littérature du seizième siècle. La Haye-Bruxelles, 1968.
M. Frédéric, La répétition. Etude linguistique et rhétorique. Tübingen, 1985.
B. Girardin, Rhétorique et Théologie. Calvin: le commentaire de l'Epitre aux Romains. Paris, 1979.
G. Gougenheim, La relatinisation du vocabulaire français. In: Annales de l'Université de Paris. 1959, p. 5-18.
A. J. Greimas-T. M. Keane, Dictionnaire du moyen français. La Renaissance. Paris, 1992.
A. Henry, Chrestomathie de la littérature française en ancien français (textes, notes, glossaire, tables). Berne, i9606.
M. Huchon, Le Français de la Renaissance. Paris, 1988.
E. Huguet, Dictionnaire de la langue française duXVIe siècle. Paris, 1925- (6 dln).
R. Jakobson, Linguistique et Poétique. In: Essais de linguistique générale (dl 1). Paris, 1963.
C. van de Ketterij, Grammaticale interpretatie van zeventiende-eeuwse teksten. Vertaalboek en Instructiegrammatica. Groningen, 1977 en 1980.
H. Lausberg, Handbuch der literarischen Rhetorik. München, 1960 (2 dln).
A. D. Leeman-A. C. Braet, Klassieke retorica. Groningen, 1987.
A. Lorian, Tendances stylistiques dans la prose narrative française du XVIe siècle. Paris, 1973.
J. W. Marmelstein, Etude comparative des textes latins et français de l'Institution de la religion chrestienne, de Jean Calvin. Groningen, 1921.
R. Matzinger-Pfister, Paarformel, Synonymik und zweisprachiges Wortpaar. Zürich, 1972.
C.J. Meerhoff, Rhétorique et poétique au XVIe siècle en France. Du Beilay, Ramus et les autres. Leiden, 1986.
R. Meynet, L'Analyse rhétorique. Une nouvelle méthode pour comprendre la Bible. Paris, 1989.
O. Millet, Calvin et la dynamique de la parole. Etude de rhétorique réformée. Paris, 1992.
D. M. Painter, Humanist insights and the vernacular in sixteenth-century France. In: History of European Ideas, vol. 16 (1993), no. 1-3, p. 67-73.
H. Paul, Deutsches Wörterbuch. Tübingen, 19929.
C. Plantin (éd.), Lieux communs, topoï, stéréotypes, clichés. Paris, 1993.
H. F. Plett, Einführung in die rhetorische Textanalyse. Hamburg, 1973.
P. Rickard, La langue française au seizième siècle. Etude suivie de textes. Cambridge, 1968.
P. Rickard, Chrestomathie de la langue française au quinzième siècle. Cambridge, 1976.
P. Rickard, A History of the French Language. London, 1989.
J. K. Schendelaar, Luther, de Lutheranen en de zwaan. Woerden, 1993.
H. Suhamy, Les figures de style. Paris, 1981.
Van Dale, Groot woordenboek van hedendaags Nederlands. Utrecht, 1984.
Van Dale, Groot woordenboek van Synoniemen. Utrecht, 1991.
J. de Vries/F. de Tollenaere, Etymologisch Woordenboek. Utrecht / Antwerpen, 198313.
V. Worth, Practising translat ion in Renaissance France: the exemple of Etienne Dolet. Oxford, 1988.
M. Yagello, Alice au pays du langage. Pour comprendre la linguistique. Paris, 1981.
P. Zumthor, Langue, texte, énigme. Paris, 1975.
Dr. L. Wierenga, romanist, is geassocieerd lid van het onderzoeksveld literatuurwetenschap van de Letterenfakulteit van de Rijks universiteit Groningen. Adres: Martinikerkhof 36, 9712 JH Groningen.
Noten:
1. R.Barthes 1978. p. 15.
2. Het zijn figuren per adiectionem : ze komen door toevoeging van woordmateriaal tot stand. Cf P. Zumthor, p. 91-123, H. Lausberg, § 607-687. Onder de kategorie van de figuren per adiectionem vallen repetitio (M. Frédéric), geminatio (V. Worth), interpretatio (-synonymia) (P. Zumthor), perifrase, anadiplosis (een figuur die ook reduplicatio wordt genoemd), iteratio (=palinlogia), etc. De afbakening tussen de figuren en de termen waarmee ze worden aangeduid is onscherp (H. Lausberg § 611). A. Lorian rekent binomie tot de emfatische procédés. Dat lijkt me dubieus: emfase wordt gedefinieerd als een indirekte betekenisvermeerdering, zoals in 'Manner mögen MEN', waar 'Manner' bedoeld is te betekenen 'echte mannen'; dus minder woordmateriaal om meer te zeggen.
3. In dit type onderzoek worden als vrijwel identieke begrippen gebruikt: cliché, stereotype, gemeenplaats en topos. Ik zal, om een standaard-kombinatie van twee talige eenheden aan te duiden, kiezen voor stereotype, omdat topos, en vooral cliché en gemeenplaats vaak ook inhoudelijke aspekten aanduiden.
4. Voor meer voorbeelden, zie Aanhangsel 1. Ik vermoed dat het totale korpus van deze eigentijdse binomen op te sporen is.
5. Een algebraïsche term voor een kombinatie van twee termen verbonden (of gescheiden) door het teken + of -. Voor binomie in de taalkunde, cf. A. Lorian, p. 65 ss. Men kan ook trinomen onderscheiden; polynomen is een verzamelnaam voor het verschijnsel 'woordkoppeling'.
6. Ik heb dat ooit uitvoerig aangetoond in De Reformatie, jrg. 1974.
7. Teksten worden aangeduid met afkortingen zoals toegelicht in Aanhangsel 2.
8. Zie Van Dale, Groot woordenboek van Synoniemen. Utrecht/Antwerpen, 1991, p. 1211.
9. Dit woord duidt, in tegenstelling tot het latijn, de 'geleerden-taal', de taal aan die in een land in een bepaalde tijd wordt gesproken, dus nederlands, frans of duits. Het woord 'moedertaal' vermijd ik hier: in de 16e eeuw werd dit woord gebruikt om de taal aan te duiden waarvan het vernakulaire frans afstamde, i.c. dus het latijn. Ook 'volkstaal' vermijd ik, vanwege de ongunstige bijsmaak die het woord kan hebben. Verder moet worden bedacht dat een aanduiding als het frans, het nederlands, etc. berust op een anachronisme wegens de grote regionale, dialektale en sociale differentiatie.
10. Omdat het bekend materiaal is, zal ik het notenapparaat niet te erg belasten door van alle voorbeelden de vindplaats te vermelden. Voor het merendeel ontleend aan de HK, de NGB en NGB-A (de spelling is daarin veelal aangepast aan hedendaags gebruik).
11. C.Vonk, De voorzeide Leer (HK), p.346-7,354,377,401-3; idem, De voorzeide Leer, dl Illb (NGB), p.216,227-9; M.E.Hoekzema & J.Meerveld, Ik geloof, dl la-b; A.J.van Zuylekom, De Rijkdom van de Heidelbergse Catechismus, dl.4, p.17; M.K.Drost, A.Kooy & C.J.Smelik, De Weg, jrg 3, p.72.
12. Toen het effekt daarvan bleek is er, sinds het koncilie van Trente, ook van katholieke zijde eenzelfde beweging op gang gekomen.
13. R. Balibar 1993, p. 26.
14. Zie B. Carnot 1991.
15. Italië: Speroni; Frankrijk: DuBellay, Ronsard, Meigret, Fabri, Sébillet, etc.
16. Zie Meerhoff 1986 en Painter 1993.
17. Zie S. Dresden, K. Meerhoff en F. Goyet.
18. Montaigne is, tot hij op z'n zesde z'n landstaal frans mocht leren, opgevoed door een duitse gouverneur, die naast duits enkel latijn sprak.
19 Calvijn was een afgestudeerd jurist, Luther heeft rechten gestudeerd tot het diploma van 'magister'.
20. Zie: A. Henry 1960 en G. Komrij 1994. De onderlinge verschillen in spelling van éenzelfde woord zijn authentiek.
21. G. Gougenheim 1959.
22. Maar Olivétan schrijft in z'n Preface "les Apostres ou Ambassadeurs de Christ".
23. Voorbeelden zijn ontleend aan Rickard 1968,Rickard 1976, J.T.Mueller 19807(p.38,410); Calvijns vertaling/ bewerking van de RCI 1539, c. 17. Cf. Millet, p. 829-851.
24. Rickard 1989, p. 79. Dit automatisme speelt Calvijn ws. parten als hij schrijft: "Jesus Christ [...] a reconcilié les hommes et les anges a Dieu" (Des Scandales, 130). Het "qui tollit peccatum mundi" (Johannes 1:29) geeft hij weer met "ostez et effacez lespeches du monde" (IRC, 1560, lV,xv,7).
25. Dat te onderzoeken is niet het doel van deze studie. Het onderzoek naar Calvijns ontwikkeling is verricht door Marmelstein en door Millet, p.829-867.
26. O. Millet 1992, p. 713. Dat betekent dus dat op 10000 woorden er gemiddeld 120 tot 360 voorkomen in binoom-vorm, en in de Calvijn-tekst 450. Overigens is het niet m'n bedoeling een statistische verantwoording te geven. Het betreft hier globale indikaties, tendenzen.
27. Bij het vaststellen van dit gemiddelde heeft Lorian teksten uitgesloten met een extreem hoge (> 120) en met een extreem lage (40) binomie. Het genoemde gemiddelde is dus een gewogen gemiddelde. Lorian komt bij een kontrole-groep franse prozateksten uit de 20e eeuw tot een aanzienlijk lagere binoomfrekwentie.
28. Bij de telling heb ik de bijbelcitaten, afkomstig uit een ander type tekst, weggelaten. De tekst bevat 7816 woorden, met een binoom-aantal van 206.
29. Een asterisk wordt geplaatst voor een gefingeerde of niet-bestaande woordgroep.
30. Ik vermoed dat men bij * bereid en willig heel speciale associaties kan hebben.
31. Met poëticiteit bedoel ik hier niet poëzie. Ook proza kan, i.v.m. met retorisch spel (het ludieke karakter van taal), poëtische ekwivalenties krijgen: alliteraties, rijmen, ritmes, assonanties. Reklametaal: 'Met melk meer mans', 'Stop een tijger in je tank', 'Dan snel...naar Shell!', 'Giroblauw past bij jou', 'Twee halen, een betalen', 'Blij dat ik rij'. Voor een theoretische verantwoording, zie R. Jakobson 1963, p.209 ss. en M. Yagello 1981.
32. De Volkskrant, 15-01-94.
33. De Volkskrant (05-11-1993, p.1, vraag van journalist aan H. Wiegel). Een andere reaktivering was te vinden in een pagina-grote advertentie (NRC, 27-11-'93) van managementadviesburos, onder de kop VOOR RAAD EN DAAD.
34. NRC-Handelsblad, 17-03-94.'W&O', p.3.
35. In hoeverre dit geval beïnvloed is door het grieks, valt niet te beoordelen. Bij een samengesteld onderwerp als 'het vlees en bloed' (Matteüs 16:17) zet het grieks het werkwoord in het enkelvoud. Dit griekse taaleigen is in veel (oudere) vertalingen overgenomen.
36. Inleiding op Bible Lempereur (1530), de eerste komplete franse bijbelvertaling.
37. Voor het nederlands van de 17e eeuw geldt hetzelfde procédé van elliptisering: lidwoord ('het' voor een verbinding waarin ook 'de'-woorden voorkomen) en kongruentie van geslacht ('menich cierlijck velt en acker'). C.van de Ketterij 1980, 168-175.
38. C. Van de Ketterij 1977 en 1980.
39. Deze serie ontleen ik aan Matzinger-Pfister; ze behoren grotendeels tot het juridisch vokabulaire van ME en 16e eeuw. Uit 1690 dateert 'liber en vrij' (naar A.Th.van Deursen, Een dorp in de polder. Graft in de 17e eeuw. 1994, p.51).
40. Groot woordenboek van Synoniemen, p. ix.
41. ib.
42. Matzinger-Pfister, p. 173. Dilcher meent (Matzinger-Pfister, p.66) dat het latijn een vertaling is van een frankisch woordpaar.
43. Resp. Huygens, Op des Heeren Avontmael, De Harduwijn, Six van Chandelier.
44. 'Open en wegh', 'lyk en bloedt', 'staet en suft' (Hooft), 'Duits en duidlijk', 'Herkulische en onnavolgeüjcke arbeid', 'tot hunne gedachtenis en kronijcken' (Vondel). Uit C.van de Ketterij 1976.
45. M. Luther 1955, p. 182.
46. Deze konstatering is in lijn met de bevindingen van Lorian, p.74,80-89 en Worth, p. 140 ss.
47. Lorian, p.69. Dus ook van het niet-literaire proza. Rickard 1968, p. 11-14, Rickard 1989, p.76-80, Worth, p 141-143, Marmelstein, p.91, Matzinger-Pfister, p.8-11.
48. R.P.Droit,, in\Le Monde des Livres, 14-01-1994, p.vi.
49. Ooit de keus in m'n vertaling van de HK in hedendaags nederlands. Nu sta ik daar aarzelender tegenover. 'Gewillig' of'van harte bereid' zouden, hoe dan ook, missers zijn.
50. Eigentijds nederlands kent de uitdrukking met de mond belijden als 'veinzen': 'wel principes hebben, of beloftes doen, maar als het op daden aankomt, ho maar!'. Een mooi voorbeeld van natuurlijke semantische differentiatie in een levende taal.
51. Matzinger-Pfister, p. 92 treft in de onderzochte 16e eeuwse oorkonden een verhouding aan van 281 voor 'und' tegen 81 voor 'oder'; zij veronderstelt voor 'oder' een oorspronkelijk übersetzende oder erläuternde... Bedeutung. Vaak heeft 'und' overigens diezelfde funktie. De kombinatie O+V is ruim twee keer zo frekwent als V+O.
52. Ik attendeer er voor de grap op dat 'drank', zeker in kombinatie met 'wijn', in eigentijds nederlands vooral 'sterke drank', of'gedistilleerd' aanduidt.
53. 'Mereau' (marreau, méreau) is een penning (van lood of tin) die diende om de identiteit vast te stellen, gebruikt bij verkiezingen voor een funktie in de magistratuur. In hugenoten-kerken werd een 'mereau', na een voorbereidingsdienst, aan avondmaals-gangers gegeven, ten bewijze dat ze deze dienst hadden bijgewoond ('nachtmaalloodjes', 'avondmaalsloodjes', 'biechtloodjes'). Bovendien diende de 'mereau' om eventuele verklikkers, in dienst van de overheid, te kunnen signaleren en te ontmaskeren. Ik bezit een replika van een 'mereau', met aan de ene zijde de afbeelding van een avondmaalsbeker, en aan de andere de aanduiding 'E D L M' (Eglise de La Mothe): 'mereaux' waren meestal plaatsgebonden.
54. 'Seel', 'séel' ( Lat: sigillum), 'seau' zijn spellingen voor 'sceau' (zegel).
55. Naast het stereotype teken en zegel kiest Calvijn (IRC, 1560, IV,xiv,15) om didaktische redenen voor de didaktische vergelijking met zegel.
56. Lorian, p.68, 77-8, en Millet, p.712-3, 717.
57. Vermoedelijk heeft poëticiteit in dit proces een rol gespeeld. Het binoom teken en zegel bestaat uit twee woorden metdezelfde klinker-opeenvolging (é-e/é-e), dezelfde intonatie(iambisch), terwijl de konsonanten paarsgewijs verwant zijn (t/z, k/g, n/1).
58. In retorische tekstanalyse wordt de term isokolon gebruikt: "Das Isocolon besteht in der koordinierten Nebeneinstellung zweier oder mehrerer Kola...", cf. Lausberg, § 719-754. Het middel ter verbinding van de kola is "herhaling in analogie en contrast" (Leeman en Braet, p. 114). Cf. Lorian, p. 68,77-78, en Millet, p.717-721. Een mooi voorbeeld van isokolon is te vinden in Filippenzen 2:1-4.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van maandag 1 januari 1996
Radix | 82 Pagina's