Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De rehabilitatie van de schuld

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De rehabilitatie van de schuld

35 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract:
Dit artikel behandelt het thema'schuld'. Gepleit wordt voor een rehabilitatie van de schuld, opgevat als de keerzijde van de allesomvattende verantwoordelijkheid die de moderne, radicale vrijheidsidee impliceert. Uitgangspunt vormt de stelling dat de schuld in de seculiere samenleving het slachtoffer wordt van een soort verdoving; de schuld wordt niet scherp meer gevoeld. Tegen deze achtergrond wordt de gedachte verdedigd dat 'schuld' zijn betekenis alleen behoudt en de moderne vrijheid niet van zijn kracht beroofd wordt wanneer een bepaald systeem van coördinaten intact blijft. Volgend op een schets van de genoemde verdoving komen de coördinaten ter sprake die in seculier perspectief van het toneel verdwijnen. In de eerste plaats wordt het duister van de schuld alleen zichtbaar in het licht van een bepaalde 'charme' of betovering, die men ook met de term 'openbaring' zou kunnen aanduiden. In de tweede plaats brengt de impasse van een voor mensen niet zo maar uitvoerbare verantwoordelijkheid, die het gevolg is van deze betovering, de noodzaak met zich mee dat men zich met zijn schuld naar een 'tempel' begeeft. Deze tempel staat voor de open plek waar de beloofde charme alsnog toegang tot het menselijk bestaan zou krijgen, gesteld dat een mens zich ter plaatse begeeft. In joods perspectief gaat het om de tabernakel, zoals die in de tempel, en vervolgens in het gebed tot op heden voortleeft. In christelijk perspectief denkt men aan de Christus, die door Paulus eveneens met de tempel geassocieerd wordt. De rehabilitatie van de schuld veronderstelt dat deze tempel intact blijft, zodat er in het leven een plek is waar de schuld gevoeld, uitgesproken en vergeven kan worden. Tot slot wordt kort gesproken over twee bijkomende elementen, die het systeem van coördinaten compleet maken: de rouw en de liturgie. De gang naar de tempel blijkt geen sinecure te zijn, en van de schuld komt men zonder enige hulpmiddelen niet af.

Het schuld-principe is in de huidige Westerse samenleving prominent aanwezig. Doet zich ergens een calamiteit voor, dan stelt men onverwijld de schuldvraag: is er niet iemand aansprakelijk? Wie treft er blaam? De overstroming, de vredesmissie, de geneeskundige operatie en de ouderlijke verantwoordelijkheid, of wat voor op het eerste gezicht onschuldige zaken men ook zou willen noemen, kunnen alle de aanleiding vormen tot pijnlijk onderzoek, mogelijk uitmondend in een rechtszaak en een vonnis. Steeds is er sprake van schade, en men wenst vast te stellen door wiens toedoen of door wiens nalatigheid het zover heeft kunnen komen. Sterk is intussen de neiging de moraal überhaupt tot dit schade-beginsel te reduceren. Men zegt dan: wat telt is datje niemand schade berokkent; voor het overige doet het er niet toe, en moetje zelf maar uitmaken hoe je je leven inricht. Het schade-beginsel is juridisch gemakkelijk te hanteren. De reductie van de moraal tot dat schadebeginsel brengt dan ook vanzelf een zekere verjuridisering van de moraal teweeg. Dit betekent dat degene die zich in juridische zin vrij weet te pleiten, ook in morele zin vrij van schuld zou zijn. Hem zou geen blaam treffen. De stelling die ik aanstonds zal illustreren luidt dat de hierboven geschetste, zo overzichtelijke en gemakkelijk hanteerbare gang van zaken leidt tot een gemene ongevoeligheid op het punt van de schuld. Ik duid deze ongevoeligheid aan met de term 'anaesthesie'; er is sprake van een toestand van verdoving. De verdoving waarom het gaat vormt de aan het oog onttrokken achterkant van de nieuwe publieke 'normaliteit', typerend voor de zich in zijn secularisatie vastbijtende samenleving. Het systeem van coördinaten waarbinnen 'schuld' in een meer omvattende zin als iets zinvols gedacht en als iets ernstigs gevoeld kan worden, schijnt door die secularisatie onklaar te zijn geraakt. Wellicht vereist de rehabilitatie van de schuld allereerst het herstel van het bedoelde systeem van coördinaten, en, met het oog daarop, een kritische benadering van de seculier geworden normaliteit. De hypothese luidt dan dat gevoeligheid op het punt van de schuld de 'charme' van het religieuze leven als kader vooronderstelt. De zojuist genoemde hypothese is inderdaad de hypothese die ik in de nu volgende uiteenzetting zal verdedigen. Enkele beschouwingen over het geseculariseerde leven maak ik tot mijn vertrekpunt, om dan pas over te springen naar een eerste element dat in de heersende normaliteit ontbreekt, doch voor het kunnen voelen van de schuld onontbeerlijk is: de betovering van het leven, en de verplichting die uit die charme voortvloeit. Dit gezichtspunt confronteert ons echter met een probleem: de verantwoordelijkheid die men in religieus perspectief aanvaardt, is voor een mens naar het schijnt te hoog gegrepen; zij wordt niet waar gemaakt. Beladen met een schuld die op geen enkele manier nog vruchtbaar lijkt te kunnen zijn, neemt men liever zijn toevlucht tot een seculier leven, dat heerlijk onschuldig oogt, en bovendien toonaangevend is in de publieke ruimte. Op dit punt aangekomen introduceer ik een tweede element, dat eveneens tot het religieuze leven behoort, en in seculier perspectief niet ter sprake komt. Het gaat om wat heet de 'tempel', dit is het huis waaraan een mens kan bouwen en waarin een mens zich kan begeven, ten einde zich ter plaatse te laten bevrijden van zijn schuld en van zijn in gebreke blijven. Deze tempel heeft een historische, en derhalve concrete gestalte, en het bedoelde huis leeft dan ook in specifieke religieuze tradities voort. Voor de jood betreft het in eerste instantie de tabernakel, en vervolgens de gebedsdienst waarin tabernakel en tempel tot op heden standhouden. Voor de christen gaat het om degene die hij als de Christus beschouwt; met Hem is de christen, zo zegt Paulus, 'één van lichaam' en dat lichaam is derhalve niets anders dan 'Gods tempel'. Tot een vruchtbare schuld — dat is schuld die een mens opnieuw confronteert met een uitvoerbare verplichting — komt het echter niet vanzelf. De tempel blijft alleen dan intact wanneer men bereid is te rouwen, en zonder de ondersteuning van een in beginsel slechts formele, liturgische dienst vervluchtigt het geheel gemakkelijk tot een ijle abstractie. Alleen wanneer de tempel intact is, en met schroom betreden wordt, kan rehabilitatie van de schuld plaatsvinden.

De seculiere normaliteit: leven als een heilige
Men kan een samenleving voor geseculariseerd houden wanneer de leden van die samenleving geen weet meer hebben van de kloof die hen scheidt van een hogere instantie, die beslissend zou zijn voor het lot dat hun deel is. Hebben zij daar wèl weet van, dan onderhouden zij tot die hogere instantie een relatie. Deze relatie krijgt gestalte als vertrouwen en geloof, lofprijzing en klacht, hoop en vrees, dankbaarheid en boetedoening, liturgie en rite, enzovoort. In de geseculariseerde samenleving kent men het daartoe vereiste referentiepunt-op-afstand niet, en ziet een mens zich tot zichzelf gereduceerd. Dit betekent echter in het geheel niet dat de nu niet meer aan een hoger gezag gebonden, vrije mens overgaat tot een teugelloos bestaan. Integendeel juist; we worden geconfronteerd met een verzameling heiligen. Als regel beschikt de seculiere mens, immers de brave burger van een moderne rechtsstaat, niet over een strafblad; hij heeft niets gedaan en is zonder schuld. Het kwaad is in de moderne, seculiere staat niet meer dan een incident, en vormt dan ook een geliefd journalistiek onderwerp. Over de heiligen valt niets te melden. Zij houden zich aan de regels, en leiden intussen het onschuldige leven dat typerend is voor de naar het schijnt definitief succesvol geworden moderniteit: rationeel en efficiënt, gezellig en onbekommerd, luchtig en opgeruimd. Alom wordt 'gemakkelijk leven' warm aanbevolen. Mocht iemand nog aarzelen bij zoveel comfort, dan krijgt hij een 'doe niet zo moeilijk!' toegevoegd. Het hierboven geschetste geslaagde, 'heilige' leven heeft het reeds genoemde schade-principe als belangrijkste moreel-juridische grondslag. Met het oog op dat principe is het helemaal niet zo moeilijk perfectie te bereiken. In het eigen domein regeert men zelf, in een schier absolute soevereiniteit; aan het domein van anderen komt men evenwel niet. De stand van zaken laat aan helderheid en duidelijkheid niets te wensen over. Het mag zo zijn dat de seculiere mens zich kenmerkt door een zekere ongebondenheid, schade richt hij als regel niet aan. En voor het overige staat het hem inderdaad vrij het zelf maar uit te zoeken. Leeft bij hem de wens voor zichzelf strenger te zijn dan de wet voorschrijft, dan hoeft hij dat niet te laten. De zaak wordt echter beschouwd als niet meer dan zijn persoonlijke voorkeur, en houdt een vrijblijvend karakter. Op dit punt wordt er een strikte scheiding aangebracht tussen het publieke en het privé-domein. In het publieke domein wordt van de burger verwacht dat hij correct is, oftewel iemand op wie niets aan te merken valt. In het privé-domein heerst de vrijblijvendheid, en lijkt de moraal indifferent te worden. In negatieve zin wordt derhalve scherp vastgesteld tot waar iemand mag gaan bij het gebruik dat hij van zijn vrijheid maakt; het is hem niet toegestaan anderen schade te berokkenen. In positieve zin lijkt er steeds minder vast te staan, en is men geneigd de uitgesproken morele binding die iemand eventueel aangaat als een arbitraire aangelegenheid te beschouwen. Het gevolg is niet alleen dat het 'waartoe' van die zo grootse moderne vrijheid onbespreekbaar wordt, bovendien raakt het menselijke voelen hier op een specifiek punt geamputeerd. In zeker opzicht is het voortaan overbodig zich de dingen nog aan te trekken. Waar men een nette burger is, en voor het overige het gemakkelijke leven leidt dat aanbevolen wordt, heeft gevoel voor schuld geen zin meer. Het is vreemd gelopen. Verkerende in christelijke kringen en geheel in de lijn van Paulus dacht Spinoza dat de (joodse) wet opgevolgd zou worden door het (christelijke) hart. In overmoedig vertrouwen ging hij ervan uit dat hetgeen aan dat hart ingegeven wordt, niet divergent kon zijn; de waarheid die de christen in het diepste van zijn hart aantreft is immers één. Het liep anders. De verwachte unanimiteit trad niet op. Juist het 'in Christus' gerechtvaardigde hart was bovendien niet geneigd voor een andersdenkende te wijken. Alleen de wet (ditmaal die van de moderne, liberale staat) kon de zaak nu nog pacificeren. Strikt zou men zich aan die wet moeten houden. De tevoren nog met de joodse wetsbetrachting geassocieerde 'uitwendigheid' vormde plotseling in het geheel geen probleem meer. Om het in termen van Kant te zeggen: de 'legaliteit' won het van de 'moraliteit'. De overwegingen van het eigen hart kon men in dit verband maar beter voor zich houden. De hier kort aangeduide ontwikkeling heeft haar punt van uitgang in een situatie waarin het religieuze en het morele hart nog helemaal samenvallen. In het heilige, vrome en nette leven dat Spinoza voor zich zag was het ene niet van het andere te onderscheiden. In de geseculariseerde samenleving verdwijnt het religieuze aspect echter naar de achtergrond. De gedachte dat een correcte, fatsoenlijke en vreedzame samenleving binnen handbereik is, wordt evenwel in het geheel niet opgegeven. Met het oog daarop blijkt uiteindelijk een streng afgedwongen schade-principe het meest effectief. Zelfs de eertijds zo belangrijk geachte 'openbare zeden' worden nu beschouwd als een tijdgebonden en inmiddels grotendeels achterhaald verschijnsel. Het eindresultaat van de ontwikkeling is derhalve tweevoudig: aan de ene kant een geordende samenleving waarin burgers de bereikte rechtszekerheid koesteren; aan de andere kant het individuele hart dat vluchtig en turbulent is, gedreven door persoonlijke smaak en arbitraire voorkeuren. Van zo'n hart kun je alles verwachten. Zo gemakkelijk als het leeft, zo onschuldig en welhaast onnozel is het ook. Voor de ordening van de samenleving zette men het maar liever terzijde. Voor 'schuld' heeft het immers geen gevoel; in dit opzicht is het nog steeds het hart van de burgerlijke heilige die Spinoza, hierin niet verschillend van tal van door de moderniteit bevangen christenen, dacht te kunnen zijn.

De achterkant van de seculiere normaliteit: de anaesthesie
De reductie van de moraal tot het schade-principe brengt met zich mee dat het niet altijd nodig is zich aansprakelijk te achten voor wat er gebeurt. Een voorbeeld kan dit illustreren. Na enkele jaren van geregelde omgang verhuist van twee vrienden de één naar Parijs, terwijl de ander in Amsterdam blijft. De man in Parijs ontvangt nu en dan post uit Amsterdam, maar hij weet niet goed wat hij ervan moet denken. De brieven getuigen van diepe gedachten, maar ook van verwarring, en geld voor een postzegel is er kennelijk niet. Daar over zo'n grote afstand heen adequaat op te reageren is niet gemakkelijk, en een gemeenschappelijke golflengte wordt niet gevonden. Even terug in Amsterdam is hij opnieuw samen met zijn Amsterdamse vriend. Het gezelschap is echter groot, en het contact enigszins oppervlakkig. Wel blijkt dat de Amsterdammer zich op het mystieke pad begeven heeft; vermoedelijk hebben bepaalde boeken die hij vond in de door de Parijzenaar in Amsterdam achtergelaten verzameling daarbij een rol gespeeld. Verwonderd beziet de man uit Parijs de imposante haardos van zijn vriend, maar hij komt niet op de gedachte dat dit aangeeft dat deze het nu werkelijk groot ziet. Op de terugreis naar Parijs zijn er alweer andere dingen die hem bezighouden. Enige tijd later hoort hij dat zijn vriend in diens huis gevonden is, dood en uitgemergeld; in mystieke bevlogenheid schijnt hij het pad van de versterving tot het einde toe gegaan te zijn. Dit is een voorbeeld van een voorval dat van tijd tot tijd even bezit neemt van de gedachten. Had je maar wat intensiever contact gehouden! Je bent niet alert genoeg geweest, je hebt je niet laten informeren over wat er gaande was, je was tezeer geabsorbeerd door je eigen bezigheden. Nu voel je je schuldig. Vriendschap vraagt om trouw; op het beslissende moment heb je aan die trouw geen vorm weten te geven. Zo voelt het, maar men zegt: maak je niet druk, je kon er niets aan doen; hoe kan wat gindse man zichzelf aandeed nu jouw schuld zijn! Inderdaad, je hebt niets gedaan, en je bent dus niet aansprakelijk. En ook voor watje nagelaten hebt te doen ben je niet aansprakelijk, - wat had je in feite kunnen doen, gesteld datje wat beter op de hoogte geweest was van het hele geval? Men zegt dan ook: trek het je niet aan. Ziedaar de anaesthesie aan het werk! Je wordt van je gevoel voor schuld beroofd. Niemand stemt ermee in wanneer je jezelf het gebrek aan alertheid
verwijt. Wat gebeurd is, is gebeurd, zo zegt men. En jou treft geen blaam, zo wordt eraan toegevoegd. De toegepaste verdoving stimuleert een zekere onverschilligheid. Aldus wordt het onvermogen gevoed het kwaad dat geschiedt te ervaren als jouw verantwoordelijkheid. Het schade-principe moetje in gedachten houden, maar voor het overige is het niet nodig in morele zin alert te zijn. Je kunt toch niet overal verplichtingen voelen! Had Alexis de Tocqueville niet reeds in de achttiende eeuw voorzien dat de vrije burger, eenmaal geconfronteerd met de vraag van het 'waartoe' van zijn pas verworven vrijheid, deze onmiddellijk weer zou verruilen voor een 'milde slavernij'? De soevereine vorst, beslissend over het leven van zijn onderdanen, maakt plaats voor het strenge fatsoen, waaraan men zich vrijwillig onderwerpt, en het strenge fatsoen wordt weer opgevolgd door het leven zoals dat overeenkomstig de één of andere trend aanbevolen wordt; intussen voegt men zich naar de markt, ten einde het succes aldaar niet mis te lopen. De vrijheid, waar zo hoog van opgegeven wordt, laat zich gemakkelijk trivialiseren en exploiteren. Niets hoeft, en alles mag, op voorwaarde dat men het domein van een ander niet met voeten treedt. Wie 'hogere' verplichtingen cultiveert, maakt het zich nodeloos moeilijk. Ziedaar opnieuw de anaesthesie aan het werk. Door middel van een contrast kan de geschetste verdoving nader verduidelijkt worden. In de antiek-Griekse wereld speelt het epos van Homerus een belangrijke rol bij de vorming van jonge mensen. Zij worden geacht zich te identificeren met de helden waarover in het epos verteld wordt. Dapper zou men kunnen zijn, en oprecht en schrander en nog veel meer. Met de genoemde helden heeft men daarvan overigens wel een voorbeeld, toch krijgen dapperheid, oprechtheid en schranderheid niet de status van vaste en wei-omlijnde principes. Aan een principe houd je je, en dan ben je correct, of je doet dat niet, en dan ben je niet correct. Met iets als dapperheid gaat het anders. In dit geval heb je niet de beschikking over een algemene regel, en is er überhaupt geen rechtszekerheid. De dapperheid kent geen limiet, en een handeling kan bij de één een daad van moed zijn, terwijl een ander, die tot veel meer in staat is, slechts van lafheid blijk zou geven wanneer hij het bij diezelfde handeling zou laten. Het morele leven blijft hier niet beperkt tot het schadeprincipe, en is dikwijls niet eenvoudig. Heb je je eenmaal geïdentificeerd met een groots voorbeeld, Hector, Achilles of wie dan ook, dan laat het leven zich niet meer trivialiseren tot een gemakkelijk en onschuldig leven. Je zult wakker en alert moeten zijn, zodat je je kans waar kunt nemen op het moment dat ze zich voordoet. Elk moment kan het zover zijn. Heb je die kans laten passeren, dan voel je je schuldig. Je hebt datgene waartoe je je verplicht achtte niet waargemaakt. Onder de indruk van de kracht en de reikwijdte van het schadeprincipe, dat afdoende zou zijn, komt de vraag op waarom men het zich moeilijk zou maken en wat ertoe kan brengen verplichtingen te cultiveren en zich bij voorbaat reeds op te zadelen met het gevoel iets verschuldigd te zijn ergens aan, verschuldigd zijn dat dan bovendien dadelijk overgaat in de last van de schuld, want watje verschuldigd bent breng je toch nooit helemaal op. Kiest men de seculiere normaliteit als normatief gezichtspunt, dan kan deze vraag niet goed beantwoord worden. Het positieve 'waartoe' van de vrijheid moet in dat perspectief onbepaald blijven, en wordt dan in één moeite door tevens moreel indifferent; ieder moet op dit punt zelf maar uitmaken hoe hij het wil zien. Dit brengt op nog twee andere vragen. De eerste is deze: hoe kan men de eigen vrijheid nog ernstig nemen, wanneer het 'waartoe' van deze vrijheid zo onbekommerd opgevat wordt, en de vrije mens zich gemakkelijk op sleeptouw laat nemen door de grote, massale commerciële, technologische en culturele mechanismen die de samenleving beheersen? In feite is de willekeur aan de macht, en wordt het nihilisme alleen maar aan het oog onttrokken doordat het schadeprincipe zo effectief van kracht is, terwijl voor het overige de anaesthesie alom een lichte sluimer verbreidt. De tweede vraag raakt aan het schadeprincipe zelf: hoe zeker kan men eigenlijk nog zijn van de effectiviteit van dit principe, wanneer het gezag ervan niet meer gevoed wordt door enig positief doel waartoe men zich in vrijheid moreel verplicht acht? Niet duidelijk is immers waarom het schadeprincipe niet begrepen zou zijn in de verleiding het leven gemakkelijk en luchtig op te vatten. Waarom zou men het op dit punt ineens zo nauw nemen? Onder omstandigheden kan anaesthesie ook hier wellicht haar werk doen. Heeft men ondanks alles de wens de moderne vrijheid ernstig te nemen, dan kan men niet onverschillig staan tegenover de vraag langs welke weg het 'waartoe' van deze vrijheid een inhoud krijgt die niet arbitrair en vrijblijvend is. De vraag is, derhalve, hoe men aan een zekere anaesthesie kan ontkomen, zodat het mogelijk is verplichtingen te voelen en het bijhorende verschuldigdzijn te onderhouden. Wanneer mensen er met groot gemak toe in staat zijn een onschuldig leven te leiden, ontbreken in het systeem van coördinaten dat het leven bepaalt echter enkele op dit punt beslissende elementen.

Schuld en charme
Vat men de menselijke vrijheid in specifiek-moderne zin op en neemt men het radicale karakter van deze vrijheid ernstig, dan ontkomt men er niet aan de definitieve invulling van het 'waartoe' van de vrijheid telkens opnieuw op te schorten. In de liberale democratie houdt de kritiek op alles wat zich ter invulling aanbiedt dan ook niet op, en het debat blijft hier principieel onafgesloten. Men is ervan overtuigd dat men aan de vrijheid telkens méér verschuldigd is dan op een bepaald moment vastgesteld kan worden. Het lijkt wel alsof er met die vrijheid een grootse inzet op het spel staat. Waarom het precies gaat kan echter zoals gezegd niet zomaar vastgesteld worden, en blijft derhalve onbepaald. In feite erkent men in dit verband een soort 'beeldverbod'. Men onthoudt zich van elke wel-omlijnde definitie van het uiteindelijke 'waartoe' van de vrijheid. Dit roept de vraag op hoe men in dat geval ooit op de gedachte van zo'n groots 'waartoe' heeft kunnen komen. De moderne mens schijnt vol te zijn van iets dat voor hem bij nader inzien volstrekt onbenoembaar blijft. Op dit punt nu verkrijgt men slechts dan duidelijkheid wanneer men een compleet systeem van coördinaten hanteert. De moderne vrijheid is het seculiere product van een buitengewone charme. Gecharmeerd is men van de komst, ter plaatste van het eigen leven, van een vervulling die dat leven tot vrede met zichzelf kan brengen. Zulk een omvattende vervulling heeft men geenszins in handen, niettemin vormt ze de norm waaronder het leven staat. Kennelijk is het mogelijk zich verplicht te achten aan een kritisch gezichtspunt, zonder dat men ertoe in staat is zich dat gezichtspunt werkelijk toe te eigenen. In die zin betreft het een gezichtspunt waarvan men zich als door een diepe kloof gescheiden ziet. Het gaat om die kloof die aan de seculiere mens niet bekend is en waaroverheen hij niet probeert te reiken; eerder in deze uiteenzetting heb ik daarover reeds gesproken. De charme waarvan ook de moderne, maar geseculariseerde mens de facto nog vol is, is derhalve wel beschouwd een religieuze charme, en krijgt als zodanig pas goed reliëf. Aan zulk een charme acht hij zich verplicht, en deze charme brengt het gevoel van altijd-méér-verschuldigd-zijn voort waardoor de vrijheid zich rusteloos laat voortdrijven. Wanneer een mens over een kloof heen een buitengewone charme aangereikt krijgt, zonder dat dit hem ertoe in staat stelt zich het aangereikte zomaar toe te eigenen, kunnen we spreken van 'openbaring'. De term 'openbaring' laat nauwkeurige definitie toe: beginnen ter plaatse van zichzelf en de wereld de komst te verwachten van een rijk van recht en vrede, dit is, van bekommernis en toewijding. Voor zichzelf en de wereld acht men dat weggelegd. In principe zou de komst ervan reeds een mogelijkheid zijn. Men zou er niet per se ontoegankelijk voor zijn. De verzoening van een rijke belofte met de vooralsnog wat schamele realiteit zou het teken zijn waarin men zijn leven nu reeds kan stellen. Voorwaar een gedachte die men niet verzint en, als ze er eenmaal is, evenmin kan reconstrueren. De wereld raakt betoverd; zoiets kun je niet organiseren. Er is sprake van een charme die over je komt, en van een excentrieke openbaring. De term 'charme' gaat terug op de Griekse woorden charis en charisma; je zou ook kunnen spreken van 'gratie', corresponderend met het Latijnse woord gratia. Traditioneel worden deze woorden onder meer met de term 'genade' vertaald. Tot charme word je uitverkoren. Gratie word je verleend. De formulering onttrekt de schaduwzijde enigszins aan het gezicht. We zijn begonnen met te zeggen dat de verplichting en het verschuldigd-zijn die de moderne vrijheid voortdrijven een buitengewone charme veronderstellen; kort gezegd: de charme achter de schuld. Maar het omgekeerde is evenzeer het geval. Eerst de charme die over je komt confronteert je met een verschuldigd-zijn waaraan je niet zomaar voldaan zult hebben; kort gezegd: de schuld achter de charme. Het mag zo zijn dat je je leven in principe kunt stellen in het teken van een allesomvattende openbaring en verzoening, de facto heb je op dat moment ter plaatste van jezelf en je wereld nog maar in beperkte mate toegang gegeven aan datgene waarvan je de komst verwacht. Het leven verliest zijn schamele aspect niet zomaar. Een buitengewone charme maakt het verschuldigd-zijn daarom tot iets dat niet ophoudt te schrijnen. Een verschuldigd-zijn dat niet ophoudt te schrijnen is ook aan de moderne seculiere wereld niet helemaal onbekend. Op het niveau van het vrijheidsbesef komt het weliswaar niet ter sprake. Op de positieve invulling van wat er met de vrijheid op het spel staat rust zozeer een taboe, dat enige charme en betovering daaromtrent niet meer gevoeld kan worden. Dat neemt niet weg dat ook de seculiere mens zich laat betoveren. Op dat moment maakt een buitengewone hartstocht zich van hem meester, zonder dat hij ertoe in staat is aan te geven wat het precies is dat hem plotseling zo sterk beweegt. Het meest courante voorbeeld van zo'n hartstocht is de romantische liefde. De macht van de charme blijkt ook in geseculariseerde gestalte nog steeds 'almacht' te vertegenwoordigen: in de ban van de charme zet men zijn leven op het spel, en desnoods moet alles wijken voor de komst van een al het andere in de schaduw stellende schittering, die men voor het eigen leven weggelegd acht. Hoe schrijnend, voor het eerst, doet zich op hetzelfde ogenblik echter de schuld voor. Onrustig stelt men zich de vraag of de belofte die plotseling daar is werkelijk in vervulling zal gaan. Wellicht is er onzekerheid of je daar wel helemaal op voorbereid bent. Gezien vanuit het gezichtspunt van die charme ben je de charme waarom het gaat mogelijk überhaupt niet waard en zijn je verwachtingen te hoog gespannen. Werkelijk schoonheid, zo is wel gezegd, maakt wanhopig; je weetje met jezelf geen raad. Ook in deze zin, nu het gaat om een belofte die je niet zelf gedaan hebt, is het gezegde 'belofte maakt schuld' van kracht. Met enige overdrijving zouden we ook kunnen zeggen: 'geen verplichting zonder passie'. In de seculiere beleving heeft het soms nog een zekere vanzelfsprekendheid dat hetgeen een bepaalde charme belooft weldra realiteit zal zijn. In religieus perspectief legt men in dit verband eerder de nadruk op de kloof die de belofte van de vervulling scheidt. De openbaring impliceert weliswaar de gedachte dat in principe niets de komst van het 'koningschap van de hemel', of hoe men de schitterende toekomst ook aanduidt, in de weg staat, de facto regeert die hemel nog geenszins in volle glorie op aarde. Het lijkt wel alsof de mens zoiets toch, ondanks de belofte, onwaardig blijft. Hij weet aan zulk koningschap geen toegang te geven, en hetgeen eerst een krachtig gevoel van verschuldigd-zijn en een scherp besef van verantwoordelijkheid scheen, verandert gemakkelijk in een onvruchtbaar schuldgevoel en een doffe machteloosheid.

Een niet-uitvoerbare verantwoordelijkheid
Misschien maak je deel uit van een gemeenschap die de drager is van een specifieke traditie, casu quo een traditie waarin een openbaring van generatie op generatie overgedragen wordt. Het kan ook zijn dat een buitengewone charme in een onbewaakt ogenblik bezit van je genomen heeft. In de geseculariseerd-christelijke samenleving blijft een groots 'waartoe' het leven immers achtervolgen. Gegeven het radicale vrijheidsbesef van de moderniteit is er niet veel voor nodig de passie ervoor te laten ontvlammen. Waar het licht zo sterk straalt, wordt de omringende duisternis echter des te sterker waargenomen. Dat licht heeft die duisternis niet dadelijk van het toneel laten verdwijnen. De mogelijkheid te komen tot een rijk van vrede en recht wordt vooralsnog niet gerealiseerd, tenzij tegen de prijs van een gemene anaesthesie, die afsluit voor een verantwoordelijkheid die verder reikt dan het strikt juridisch vereiste. Wanneer zo'n verantwoordelijkheid echter überhaupt niet uitvoerbaar schijnt te zijn, ligt een vlucht in het correcte en opgeruimde leven van de fatsoenlijke burger voor de hand. Evenzo lijkt de nuchterheid soms te gebieden dat men maar afscheid neemt van de grootse passie of van de heilige verontwaardiging die men ten aanzien van iets of iemand kent. De zaak is mislukt, het leven heeft op een bepaald punt gefaald; nu is het beter, zo zegt men dan, over te gaan tot de orde van de dag. Laat men het zich niet te moeilijk maken. Ziedaar de anaesthesie nogmaals aan het werk. Mocht men niet bereid zijn een niet uitvoerbaar gebleken verplichting achter zich te laten, dan verandert verschuldigd-zijn dadelijk in schuld. Het verschuldigd-zijn wekt tot leven en brengt tot verantwoordelijkheid. De schuld deprimeert en doet bij de pakken neerzitten. Houdt men vast aan een verantwoordelijkheid die te groot is, dan heeft de schuld hoe dan ook het laatste woord. De zaak waarop men betrokken geraakt is, kan niet gerealiseerd worden. De machteloosheid is reeds daar, en de kleinzieligheid ligt op de loer. Tegen de achtergrond van het gezichtspunt van de seculiere moderniteit ligt het wellicht voor de hand de zojuist geschetste impasse als een voorbijgaand incident te beschouwen. Men zegt dan: 'niet altijd is succes binnen bereik'. Een dergelijke opvatting onttrekt aan het gezicht dat een grootse charme in haar kielzog altijd de menselijke mislukking met zich meevoert. De verantwoordelijkheid die een mens op zich laadt wanneer hij een rijk van recht en vrede voor zichzelf en de wereld weggelegd acht, is naar het schijnt per se te groot voor de mens. Juist dit onvermijdelijke conflict tussen het 'waartoe' van een grandioze vrijheid en de vooralsnog telkens opnieuw weer beperkte mogelijkheden van het menselijk bestaan is in de genoemde verjuridisering van de moraal en in de bijbehorende anaesthesie schitterend gepacificeerd. Het is niet werkelijk nodig ergens nog last van te hebben. Intussen veronderstelt een gemakkelijke pacificatie van het conflict tevens dat men bereid is de zaak waarom het gaat te verraden, ook al is het maar even, bijvoorbeeld totdat de charme bij een andere gelegenheid opnieuw de kop opsteekt. Onder anaesthesie is ook dit verraad niet bovenmate pijnlijk.

Trouw zijn aan een niet-uitvoerbare verantwoordelijkheid is een vreemde aangelegenheid. Zinvol is zulke trouw alleen wanneer men vertrouwen weet te stellen in de mogelijkheid dat het onmogelijke alsnog mogelijk zal blijken te zijn. Daarvan is tot nog toe geen sprake; er ontbreekt nog een element aan het systeem van coördinaten. Krachtens openbaring, oftewel gedreven door een buitengewone charme, is de overtuiging tot stand gekomen dat men ter plaatse van zichzelf en de wereld de komst van het 'koningschap van de hemel' mag verwachten. Nu is gebleken dat deze overtuiging niet al te veel waard is. In feite vertegenwoordigt men nog helemaal niet een plek die toegang biedt aan wat er met openbaring en charme in het geding is. Vooralsnog heerst derhalve de schuld, en wordt een groots verschuldigd-zijn niet waar gemaakt.

De gang naar de tempel
Een niet-uitvoerbare verantwoordelijkheid kan men maar beter uit handen geven. Wellicht is er een instantie die wèl toegang geeft aan de macht en de schoonheid waarmee men krachtens openbaring en charme in aanraking is gekomen, - zo dat het onuitvoerbare uitvoerbaar en het onmogelijke mogelijk wordt. Op zo'n plek van toegang zou de schittering die ook in openbaring nog verborgen blijft manifest gestalte krijgen. De belofte van verzoening zou plaats maken voor de realiteit van verzoening, op openbaring zou eindelijk verlossing volgen, en op de 'komst' van de verzoener zou eindelijk zijn 'wederkomst in volle glorie' volgen. De plek waarom het gaat noem ik 'tempel' of'heiligdom'. Deze tempel is het tweede element dat aan het systeem van coördinaten rond de schuld niet mag ontbreken, wil de zaak niet in een impasse blijven steken. Ik definieer de tempel als de plek waar het rijk van recht en vrede, of van bekommernis en toewijding, wel toegang vindt. Hier heeft de schuld derhalve niet het laatste woord. Zou een mens erin slagen één te zijn met zo'n tempel, dan zou hij werkelijk 'heilig' zijn, en het koningschap van de hemel, of hoe men het ook noemt, zou in hem gestalte aannemen. In die zin krijgt Mozes het althans te horen: "Ze zullen voor Mij een heiligdom maken, opdat Ik temidden van hen wonen kan." (Exodus 25, 8). Paulus sluit zich hierbij aan (2 Corinthiërs 6, 16-18) en spreekt vervolgens van de christen die de 'tempel van de levende God is' (idem en 1 Corinthiërs 3, 16), op voorwaarde dat deze christen zijn eenheid met de Christus niet verloochent (7 Corinthiërs 10, 16-19 en 6, 19- 20). Men dient het met het 'model van de tempel' (Exodus 25, 9) immers zeer nauw te nemen, en zonder 'reiniging van elke bezoedeling' (2 Corinthiërs 7, 1) kan het niet tot eenheid met de bedoelde 'woning' komen. Ter plaatse van de tempel dient men zich telkens alsnog te begeven. Door middel van deze gang naar de tempel vertrouwt men de schuld en de nietuitvoerbare verantwoordelijkheid waarmee men opgescheept zit toe aan een instantie die daar raad mee weet. Het doel is deel te krijgen aan de openheid en de toegankelijkheid die in de tempel (die immers 'uit de hemel' is) in volstrekte zin tegenwoordig zijn, zodat zich alsnog aanwijzingen kunnen voordoen die het mogelijk maken van bekommernis en toewijding werk te maken, en recht en vrede tot stand te brengen. Daarmee eerst zou men aan de schuld voorbij zijn. In naam van deze tempel kan de verzoening tot een realiteit worden voor elke mens die de gang ernaartoe maakt. Met de tempel is de realiteit van de verzoening immers voorgetekend, en tot een voor mensen uitvoerbare aangelegenheid geworden. Terugkeer, uit de schuld en naar een vruchtbaar verschuldigd-zijn, is op deze wijze mogelijk. Boven de noodzaak van zulke terugkeer is een mens naar het schijnt nimmer verheven. Telkens opnieuw moet de terugkeer ten uitvoer gebracht worden. Of het door middel van deze terugkeer wél komt, in het eigen leven en in de eigen wereld, tot een plaats van toegang voor het koningschap van de hemel waarvan men zo gecharmeerd geraakt is, blijft derhalve tot in lengte van dagen een open vraag. Men heeft de terugkeer steeds nog voor zich. Ook de ontsnapping uit de impasse van de schuld is daarom blijvend een kwestie van vertrouwen. Gratie krijgt men verleend over een niet te dichten kloof heen. Bij voorbaat kan daaromtrent derhalve niets vastgesteld worden.

De representatie van de tempel
Waar een mens in zijn leven de bedoelde tempel opricht, overeenkomstig de wijze waarop deze tempel vanuit de hemel voorgetekend is, komt in dat leven een aparte plek tot stand: een heiligdom, dit is een plaats van afzondering. Het gegeven dat deze plek niettemin in termen van de wereld voorgetekend is, maakt het de mens mogelijk de terugkeer naar zo'n aparte, heilige plek zelf ten uitvoer te brengen. Doet hij dat, dan onttrekt hij zich een moment aan de seculiere normaliteit. In de hemel voorgetekende, aparte plekken, zijn binnen die normaliteit non-existent, en het onderscheid tussen heilig en profaan speelt er geen rol. Men koestert er de illusie dat het leven ook zonder zoiets reeds 'correct' geleefd kan worden. Door middel van een soort anaesthesie van de schuld houdt men de illusie in stand. We hebben echter gezien dat de op deze manier bereikte heiligheid slechts schijn is, en de façade vormt waarachter onverschilligheid en desinteresse, ontrouw en verraad schuilgaan. De tempel heeft in termen van deze wereld zijn representatie gekregen. De plaats van toegang voor Hem (...), de plek waar Hij kan komen wonen te midden van hen die die plek in hun leven oprichten, doet zich derhalve in een historische, ergens in de tijd opgetreden gestalte voor. 'Historisch' wil tevens zeggen: waarneembaar, niet buiten bereik, vast te houden, te gedenken en te cultiveren. Op deze wijze kan de tempel een exemplarische rol spelen. De plek van toegang voor Hem (...) is gegeven zo dat het uitvoerbaar is zich ter plaatse te begeven, de bedoelde reinheid na te volgen, en deel te krijgen aan de ontsnapping uit de impasse van de schuld. In joods verband gaat het om de dienst waartoe het joodse volk bij de uittocht uit Egypte verkoren wordt. Deze dienst is tempel-dienst, houden van de van de Sinaï afkomstige aanwijzingen, doen van Tora, in acht nemen van de Wet. De jood verbindt zich in zijn leven met die Wet, en laat aldus op de door Hem (...) vastgestelde wijze de plek tot stand komen waar Hij (...) temidden van mensen kan wonen. In christelijk verband gaat het om de dienst waartoe de niet-jood geroepen wordt wanneer hij zijn leven verbindt met degene die voor de christen de Christus is, plaats van eenheid met Hem (...), en ook de niet-jood moet deze verbinding zelf tot stand brengen. Aan de bedoelde soort van open plaats zou men zich kunnen toevertrouwen, mét de verantwoordelijkheid waarvoor men krachtens een buitengewone charme gesteld is, en ook met de schuld die uit die verantwoordelijkheid voortvloeit. De verwachting is dat op deze wijze het onmogelijke mogelijk wordt: alsnog wordt men misschien enigermate toegankelijk voor aanwijzingen die bekommernis en toewijding in het leven tot een uitvoerbare zaak maken. Alsnog sluit men zich misschien niet langer af voor een nieuw perspectief op de dingen. En mogelijk krijgt men zo alsnog de gelegenheid 'opnieuw te beginnen'. De zaak die afgesloten scheen, wordt heropend, — zoals Abraham een poging doet de zaak van Sodom te heropenen bij Hem (...) die leven belooft. Het heiligdom herinnert eraan dat de te volbrengen dienst veelbelovend is. Die dienst maakt het 'waartoe' van de vrijheid immers voor het eerst met gestalte en substantie zichtbaar, zo dat een groots verschuldigd-zijn vruchtbaar wordt. Het is overigens de vraag of dit allemaal wel zo aantrekkelijk is als het op het eerste gezicht lijkt. Wellicht begint men liever niet opnieuw. Psalm 130, 4 zegt niet voor niets: 'Gij zijt het die vergeeft, en daarom is men beducht voor U'. Dit is goed te begrijpen. Het is niet genoeg wanneer men ermee volstaat zijn vertrouwen in de tempel te stellen. Men dient zich er werkelijk met de eigen hoogst-persoonlijke verantwoordelijkheid en schuld te begeven, en dan zal men er zelf in eigen persoon aan moeten geloven. Alleen een buitengewone charme kan iemand zover drijven.

De noodzaak van rouw
We beschikken nu over een systeem van coördinaten dat compleet schijnt: (a) een betoverende, maar ongrijpbare charme, oftewel het licht waarin men ontvankelijk wordt voor het duister van de schuld; (b) de tempel en de dienst in dat heiligdom, uitvoerbaar daar dit heiligdom in een historische representatie gereed staat, en vruchtbaar voorzover men zich er zonder reserve aan toevertrouwt; (c) de aanwijzingen ten leven die zich ter plaatse mogelijk zullen voordoen, en dan de verzoening van charme en verschuldigdzijn tot een feit beginnen te maken, — dit is de kans (kairos), op de komst waarvan men voorbereid dient te zijn. De vraag komt evenwel op of het genoemde toereikend is. Laten we een moment terugkeren naar het eerder gegeven voorbeeld: de trouw aan de vriend kwam te laat en de kans werd gemist. Er is sprake van tekort schieten, falen en mislukking. Overal waar die buitengewone charme zich openbaart, is ook het falen van de mens niet langer aan het zicht onttrokken. Lag men te slapen toen het kritieke moment daar was, en is de mislukking eenmaal een feit, dan krijgt de gang naar de tempel nog een extra aspect: het voelen van de schaamte vanwege het falen, het verdriet om dat wat onomkeerbaar geschied is, het bittere besef van onmacht, en de rouw over wat verloren ging. De anaesthesie ontwaart in de rouw onmiddellijk een nieuwe prooi. Waarom zou men deze gevoelens allemaal moeten ondergaan? Je hebt toch je best gedaan, en eigenlijk kon je er niets aan doen. Een mens is ook maar een mens, in plaats van een heilige! Je moet niet overdrijven. Rigoureus en meedogenloos verricht de seculiere normaliteit haar verdovende arbeid. Het werkt uiterst simpel. Weet men met iets of iemand geen raad meer, wat is er dan effectiever dan snel de charme te vergeten die men even tevoren nog ter plaatse van die zaak of persoon ervaren had. Elk verschuldigd-zijn en a fortiori elke schuld verliezen dan onmiddellijk hun relevantie. De rouw wordt in de kiem gesmoord. Toch heeft de rouw een geheel eigen effect, en zonder dat effect heeft nieuw leven niet de kans zich voor te doen. In de rouw hoeft datgene wat onomkeerbaar en irreparabel gebeurd is niet verloochend te worden; het wordt verstouwd en verteerd door het bitter te voelen. Het is nodig te sterven van verdriet om opnieuw ontvankelijk te kunnen worden voor de charme van het leven. Keert men zich lichtvaardig af van het verleden, dan wordt dit verleden tot de steen die het hart doet verdorren, en afsluit voor de toekomst. Pas de rouw breekt het hart weer open, zodat de dienst levende dienst kan zijn. Aan de 'tempel' ligt het niet; die houdt zich beschikbaar, gereed barmhartig te zijn, en opnieuw perspectief te bieden, alsof er niets gebeurd is. Heeft men het echter nagelaten zich tevoren met heel zijn verleden ter plaatse te begeven, dan blijft het heiligdom leeg en koud.

De liturgie: het voertuig van de dienst
De gang naar de tempel is dienst aan Hem (...). Hij (...) is het die gezegd heeft door middel van een heiligdom temidden van mensen te kunnen wonen. Het is aan mensen dit heiligdom in het eigen leven tot stand te brengen, overeenkomstig het model ervan dat 'uit de hemel' afkomstig is. De dienst zou echter verloren gaan en vergeten worden wanneer ze geen steun zou vinden in een liturgie en een rite. Het gebed, bijvoorbeeld, oftewel de Psalm, die allereerst lofprijzing is en een buitengewone charme bezingt. Op deze wijze wordt een belofte levend gehouden, en wordt een verwachting telkens opnieuw geboren. Weldra zal men ook beginnen enige verlegenheid te voelen tegenover die vreemde charme, en een grote ernst, en mogelijk enige schuld; ook dit kan in de liturgie gezegd worden en klank krijgen. Zulke liturgie staat derhalve op gespannen voet met elke poging recht en vrede door middel van een verdoving voor zich te verwerven. In de liturgie eerst krijgt de schuld haar voor iedereen zichtbare plaats. Een aparte plaats, want het heilige van de liturgie valt niet samen met het profane van het gewone leven. Een volledig geseculariseerde wereld zal zo'n aparte plaats niet meer kennen. Alles wordt daar opgeslokt door het profane leven, dat niet schroomt zich als onschuldig te afficheren. Wordt de schuld echter weggedrongen, dan verkommeren vrijheid en verantwoordelijkheid. Een liturgie kan daartegen beschermen, en helpen de schuld, die men niet graag mag, in het eigen leven te rehabiliteren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

Radix | 72 Pagina's

De rehabilitatie van de schuld

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2000

Radix | 72 Pagina's