Een al te stellig spreken
"Een samenleving die zichzelf verloochent, heeft nieuwkomers niets te bieden", zo schreef Paul Scheffer in zijn geruchtmakende -artikel over de multiculturele samenleving in NRC Handelsblad. Scheffers betoog is niet alleen te zien als een pleidooi om de inburgering van nieuwkomers straffer aan te pakken, maar ook als een oproep om het cultuurrelativisme te verlaten en weer een vorm van culturele trots te ontwikkelen. Rouvoets laatste zinnen sluiten hierbij aan én radicaliseren deze oproep: Dé waarheid is het enige serum tegen het relativisme. Wie de vlakke bijdragen van sommige politici aan het publieke debat ziet, kan van harte instemmen met Rouvoets pleidooi om in dat debat 'doorgeschoten tolerantie' af te werpen en de diepste overtuigingen over mens, wereld en samenleving 'onbeschroomd' te expliciteren. ' Rouvoet verwoordt in het artikel zijn diepste overtuigingen. Hij begint met een correctie op de centrale these van Huntingtons veelbesproken boek Clask of Civilizations. Niet tussen twee beschavingen, maar binnen één van die beschavingen vindt de werkelijke botsing plaats, stelt Rouvoet. Binnen de westerse beschaving botst het Christendom met het Verlichtingsmodernisme en -postmodernisme, een botsing tussen premoderne universalisten en postmoderne relativisten. Het punt waarop de botsing plaatsvindt, is de positiekeuze ten aanzien van het bestaan van een objectieve waarheid en van universele ethische waarden. Rouvoet laat het niet bij deze formele omschrijving van het contrapunt. Hij vult deze objectieve waarheid ook in, onder meer als 'Gods wil en wet als normerende en structurerende bron van (natuurlijke) orde, waarheid, ethiek en gerechtigheid'.
Nuttige nuanceringen
Wie een grote greep doet door de beschaving te verdelen in twee polen, verliest noodgedwongen nuances en verschillen uit het oog. Volgens ons zijn enkele van die nuances het waard om te belichten. Ten eerste gooit Rouvoet alle christenen op één hoop. De opvattingen die Rouvoet als de inhoud van het Christendom beschrijft, zal niet iedere christen met hem delen. Er zijn bijvoorbeeld christenen die overtuigd zijn van de waarde en de waarheid van de christelijke traditie, maar tegelijkertijd de beperktheid van ons kennen erkennen. God is groter dan onze begrippen en tradities, zo redeneren zij. Om deze reden zijn ze terughoudend met definitieve waarheidsaanspraken en spreken zij eerder van een 'op weg zijn naar de waarheid'. Bovendien vragen zij zich af wie de mens is om uit te sluiten dat ook in andere religieuze tradities (elementen van) waarheid ligt besloten. Deze terughoudendheid leidt tot een open houding tegenover andere overtuigingen. Ten tweede plaatst Rouvoet tegeno ver zijn christelijk absolutisme een moreel relativisme: anythinggoes. Deze positie kent volgens hem geen werkelijk funderende principes, dus "recht is wat door de meerderheid als zodanig wordt aangewezen". Je kunt je afvragen of het logisch gezien wel mogelijk is om in botsing te komen met principiële relativisten. Maar het schema van Rouvoet vereist nu eenmaal een absolute tegenstrever. Redenerend volgens dit schema dicht Rouvoet de relativisten dan ook universalistische trekken toe, terwijl dat juist het punt was waarop de twee kampen uit elkaar gingen. Ook in het kamp van de relativisten wordt de soep echter niet zo heet gegeten als Rouvoet hem opdient. Er zullen misschien principiële relativisten zijn, maar daarnaast zijn er velen die universele principes gebruiken, zonder uit te gaan van de idee van de ene waarheid. Dat geldt onder meer voor de verdedigers van de universele rechten van de mens en van universele waarden als persoonlijke integriteit, de gelijkwaardigheid van mensen, vrijheid van meningsuiting en het recht van ieder om zijn leven overeenkomstig de eigen standpunten vorm te geven. Iemand als Paul Schnabel, die zich ook in het multiculturele debat heeft gemengd met een vlammende verdediging van westerse waarden, is zo'n nietchristelijke universalist. Hij keert zich met Rouvoet tegen cultureel relativisme en poneert dat elke cultuur zijn eigen waarden boven andere waarden stelt. Hoe waardevol Rouvoet dit ook zal vinden, het gaat hem niet ver genoeg. Deze universele waarden zijn volgens hem namelijk geen funderingen van onze cultuur; de 'werkelijke grondslagen' liggen dieper. Afgezien van de vraag of dit zo is, ontstaat hiermee een moeizaam en weinig vruchtbaar debat over wat nu de werkelijke grondslagen zijn van de westerse cultuur.
Funderingsdenken
Rouvoet komt, als wij het goed zien, tot zijn formulering van de diepste grondslagen van de westerse cultuur, omdat hij een vorm van foundationalism hanteert, in meer alledaags taalgebruik: 'worteldenken' of'funderingsdenken'. Kort gezegd gaat dit denken ervan uit dat aan alle denken een levensbeschouwelijke of religieuze basis (de wortel) ten grondslag ligt die bepalend is voor dat denken. De veronderstelling is dat van de levensbeschouwelijke of religieuze basis op logisch-deductieve wijze meer toegepaste opvattingen en redeneringen kunnen worden afgeleid.
Tegen deze manier van denken hebben wij bezwaren. Ten eerste is het de vraag of het logisch en empirisch hard te maken is dat er altijd een hiërarchie bestaat tussen verschillende opvattingen. Misschien kun je hoogstens zeggen dat bepaalde opvattingen noodzakelijkerwijs samenhangen met religieuze overtuigingen, zonder daarbij een eenzijdige beïnvloedingsrichting te veronderstellen. Ten tweede zijn belangrijke bouwstenen voor het worteldenken — zoals de autonomie van het individu, de objectiviteit en de rationaliteit van kennis en de ene universele grondslag — inmiddels ter discussie komen te staan.
Verweven gedachten
Het 'funderingsdenken' voert ons naar een ander punt. Dit denken lijkt namelijk wel bijbels, maar is in zijn huidige vorm doortrokken van de modernistische opvattingen van de Verlichting. Dat betekent dat de ideeën die Rouvoet presenteert als 'premodern' verweven zijn met allerlei moderne ideeën over de werkelijkheid. Die verwevenheid met modern, en misschien ook met postmodern denken, is volgens ons eveneens te zien in Rouvoets acceptatie van pluraliteit als een gegeven. Een ander voorbeeld hiervan zien we in het feit dat Rouvoet tolerantie en geestelijke vrijheid beschouwt als regulerende principes. Het gaat hier volgens ons namelijk om moderne principes; ze zijn ver te zoeken onder veel premodern ogende denkregimes, inclusief de denkregimes van christelijke snit. De Amerikaanse filosoof Kenneth Strike geeft in zijn artikel "On the Construction of Public Speech: Pluralism and Public Reason," in Educational Theory 44 (1994): 1-26, een mooie beschrijving van de verwevenheid van uiteenlopende morele opvattingen. Volgens hem bestaat er een dialectische relatie tussen de publieke taal, de taal die burgers gebruiken om met elkaar op een zinvolle wijze te kunnen spreken over gedeelde belangen ondanks fundamentele meningsverschillen, en een 'primaire morele taal', de taal binnen een specifieke groep. Tussen beide talen vindt interactie plaats en beide ontwikkelen zich daardoor. De publieke taal ontwikkelt zich in interactie met verschillende primaire morele talen, en primaire morele talen worden opnieuw geïnterpreteerd in termen van de publieke taal.
Publiek debat en publieke taal
De verwevenheid van morele opvattingen in de publieke taal en de primaire taal heeft gevolgen voor het publieke debat. Rouvoet creëert door zijn 'clash-denken' een groot aantal tegenstanders, die waarschijnlijk niet werkelijk meer open zullen staan voor een christelijke inbreng in dat debat. Wij vragen ons dan ook af of Rouvoets benadering vruchtbaar is. Hij zal het niet zo bedoelen, maar zijn betoog geeft aanleiding tot het verwijt van morele zelfverheffing. Hij poneert zijn overtuiging met zoveel aplomb dat hij eigenlijk al is uitgepraat voordat een gesprek is begonnen.
Wie wil deelnemen aan het publieke debat kan dat volgens ons het beste doen door gebruik te maken van de publieke taal, de taal die we gebruiken om in vrede met elkaar samen te leven en te werken ondanks fundamentele meningsverschillen. Dit houdt in dat we in het publieke debat ernaar streven om redenen te geven die anderen tenminste als redelijk voorkomen. De eigen overtuigingen vormen het perspectief van waaruit keuzes worden gemaakt, ze verhelderen die keuzes, maar ze zullen in het publieke debat minder nadrukkelijk als argumenten worden gehanteerd. Bij die publieke taal past voorts een houding die zich kenmerkt door de bereidheid tot een redelijk debat. We erkennen de voorlopigheid en contextgebondenheid van onze eigen opvattingen en staan open voor andere ideeën. Deze instelling maakt het tevens mogelijk respect te hebben voor de ander en diens morele overwegingen en standpunten. We plaatsen iemand niet bij voorbaat al in de verloren positie: 'uw moraal is ten diepste immoreel'. We zijn het eens met Rouvoets pleidooi om je diepste overtuigingen in te brengen in het publieke debat. Maar een betoog vanuit die overtuigingen wint aan zeggingskracht als het terughoudend wordt gebracht en met openheid voor de overtuigingen van andere deelnemers.
Noot van de auteurs
Rien Rouw is adviseur bij de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling en voorzitter van het GWG; Anneke de Wolff is postdoc onderzoeker bij de Piersonleerstoel voor Christelijk Onderwijs aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Correspondentie richten aan: M. A. Rouw, Prins Hendrikstraat 6, 2316 CN Leiden.
Elektronische post: ma.rouw@minvws.nl.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 december 2000
Radix | 100 Pagina's