Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof  en verstand

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof en verstand

25 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding`
Het eerste hoofdstuk van de studiegids in L’Abri heeft als opschrift: ‘waarom ik geloof wat ik geloof’. Het is mijn ervaring dat dit een vraag is die sommigen van hen die al jaren christen zijn in een bepaalde verwarring brengt. Waarom geloven we wat wij geloven? Binnen het werk van L’Abri proberen wij een ruggesteun te bieden aan ieder die met deze vraag verder wil komen en dat gaat altijd zo’n beetje in de trant van de manier waarop de grote apostel Paulus dat deed. Paulus antwoordde op de vraag ‘wat gelooft u en waarom?’ in de Romeinenbrief. Hij schreef die brief voorafgaand aan zijn reis naar Rome, waarin hij voor zijn komst de jonge christengemeente de basics van het geloof voorhield. Hij vatte de kern samen aan het begin van zijn brief: Ik geloof wat ik geloof “omdat het een kracht van God is tot redding voor ieder, die gelooft, eerst voor de Jood en daarna ook voor de Griek” (Romeinen 1,16). Wij zouden zeggen: eerst voor de moderne en daarna ook voor de post-moderne mens. Paulus zegt er nog iets bij: “ik schaam mij daarvoor niet”. Dat is heel belangrijk want je schaamt je alleen voor iets als je daarmee niet voor de dag durft te komen. Paulus heeft daar geen last van want hij is van mening dat het evangelie, dat hij brengt waar is. Daar ligt de kern van alle apologetiek. Wij geloven het omdat het de werkelijkheid recht doet. In de woorden van de bekende apologeet Francis A. Schaeffer: “because it fits reality.” Wie de Romeinenbrief leest merkt dat Paulus in deze zin aan slag gaat: Waarom geloof ik wat ik geloof?

1. Omdat het een kracht is, die redt. Dat is geen emotionele stelling maar iets wat je bij Paulus mag verifieren. Het (beter: Hij) heeft mij gered, het redt duizenden, jammer dat het Israël, mijn eigen volk niet aanraakt (Romeinen 9-11), daar moet ik dan ook dieper op ingaan...

2. Omdat wij redding nodig hebben. Iets wat zo evident is dat zelfs de straatstenen het uitroepen, hoe slecht de mens in elkaar zit! ‘Wat wil je anders?’, zegt Paulus als mensen de majesteit van God vervangen door wat lijkt op een mens. Dit zijn handtastelijke waarheden.

3. Tenslotte van het eind uit naar het eerste begin: wij hebben die reddingnodig omdat wij van hoge komaf zijn. Daar begint Paulus in hoofdstuk 1. Wij zijn niet zomaar het product van tijd en toeval. De wereld is schepping en dat is iets dat iets wat iedereen sinds het allereerste begin met het verstand kan doorzien (Romeinen 1,18).

Hier tenslotte komt het hoge woord eruit: je kan het met het verstand doorzien. Francis Schaeffer zei: “there are good and sufficient reasons to believe!” Het geeft een antwoord op onze vragen en het doet de werkelijkheid recht. Nu, dat is het waar ik in dit artikel wil beginnen. Maar let goed op, Paulus zegt niet: met het verstand bewijzen. Wie zoekt naar wetenschappelijke zekerheid meent dat God zich in het laboratorium laat vaststellen. Waar het mij in het eerste punt van dit artikel om gaat is niet de waarheid van het evangelie met het verstand te bewijzen, maar er goed doordachte argumenten voor aan te voeren. Laten zien dat het waar is. Bewijs: nee; argument: ja. De opzet van dit artikel is als volgt. Ik laat eerst iets zien van de kracht van deze benadering. Daarna ga ik in op de vragen die deze apologetiek oproept: kan dat wel, zo’n benadering vanuit het verstand? Kan dat nog in een post-moderne tijd? Hoever reikt het vermogen van het verstand? Tenslotte wil ik een praktisch raamwerk aanbieden, waarbinnen apologetiek werkzaam gemaakt moet worden.

De kracht van apologetiek
De kracht van de opvatting dat er good and sufficient reasons zijn om te geloven is dat ze bovenpersoonlijk is en niet privé of subjectief. Het is opvallend dat Paulus desgevraagd niet kwam aandragen met zijn indrukwekkende verhaal van wat hem was overkomen op de weg naar Damaskus. Een enkele keer doet hij dat wel (bijvoorbeeld in Handelingen 22 ten overstaan van zijn joodse medegelovigen), maar in zijn brieven nergens! Waarom? Ik denk dat Paulus van de kritisch ingestelde Romeinen en Grieken hetzelfde antwoord zou hebben gekregen als wij van onze postmoderne medemens: “good for you”. Ieder mens heeft zo zijn eigen ervaringen; fijn te horen van de jouwe, maar ik weet niet wat ik daar verder mee moet. Einde gesprek. Hierachter zit een wijs inzicht: de manier waarop ik een huis binnen ben gekomen, zegt nog niets over de (schoonheid of kwaliteit van) haar inhoud. Dat geldt ook voor het geloof. Je kan er op eindeloos veel manieren binnenkomen, maar dat is uiteindelijk niet beslissend en staat op een tweede plaats. De een komt binnen via de deur en de ander via het raam en zelfs zijn er die via de schoorsteen gaan. Pas binnen wordt er gekeken, genoten en gewoond for good and sufficient reasons! Ik ken een vooraanstaand christen die zei: ik denk heel negatief over de reden waarom ik christen ben geworden. Dat trof mij. Wanneer wij gevraagd worden naar onze manier van ‘binnenkomen’ in het geloof, zijn onze antwoorden soms niet indrukwekkend: ‘omdat mijn moeder het mij geleerd heeft’, of ‘ik bad in nood en de deur ging open’, of ‘om een vriend’, of ‘vanwege de goede muziek’, of wat dan ook.  Maar die verhalen zullen zelden iemand tot geloof brengen: de inhoud van het huis moet het doen en bij iedereen moet een keer het moment aanbreken dat zo mooi wordt uitgedrukt in het evangelie van Johannes 4,42: “Wij geloven niet meer om wat wij gehoord hebben, maar wij hebben zelf Hem gehoord en weten dat deze waarlijk de Heiland der wereld is”. In die stijl spreekt Paulus in de Romeinenbrief, rustig waarheden ontvouwend die je met het verstand kan doorzien. Francis Schaeffer vatte dit met twee mooie typeringen samen: ‘the structure of the universe’ (Romeinen 1) en ‘the mannishness of man’ (Romeinen 2). Wij begeven ons hier op glad ijs. Want in de twintig eeuwen kerkgeschiedenis is er in feite een hele apologetiek opgetrokken op deze twee zuilen. De vijf zogenaamde godsbewijzen uit de Middeleeuwen laten zich goed in drie en twee verdelen, waarbij de eerste drie laten zien dat de structuur van het universum (buiten mij) het bestaan van een persoonlijk God onderstelt, en waarbij de laatste twee wijzen op realiteiten in mij. De kritiek is bekend en ik onderschrijf die: bewijzen zijn het niet! Maar als argumenten zijn ze daarmee bepaald nog geen onzin. Ze zijn naar mijn mening veel te hautain afgedankt. Ik wil graag een poging wagen om hen in het goede kader te zetten en in hun kracht te laten voelen. Daarvoor kan ik onmogelijk al deze godsbewijzen uitkiezen. Ik beperk mij hier tot een pleidooi voor het hernieuwd gebruik van het teleologische Godsbewijs, na het causale- en het kosmologische godsbewijs meestal de derde in de rij. Het klassiek teleologische Godsbewijs is op zijn mooist onder woorden gebracht door ds. Paley in de 19e eeuw. De kern van het bewijs komt hier op neer: in alle dingen in de natuur kan je een doelmatigheid ontdekken (telos = doel). Kijk bijvoorbeeld naar het menselijk oog. Het zit in elkaar als een horloge. Ieder onderdeel is zo in elkaar gezet dat het het ene doel dient, namelijk het aanwijzen van het uur van de dag. Precies zo is het met het oog. Als een onderdeel niet functioneert dan houdt het op te werken en het is ondenkbaar en onbewijsbaar dat ieder onderdeel door kleine ongemerkte veranderingen is ontstaan. Het is een ontwerp from design. Er zijn gedachten over gedacht. Er zit een persoonlijke, liefdevolle en creatieve geest achter. De bioloog Linnaeus was daarvan altijd diep onder de indruk. Desgevraagd zei hij: het vergaat mij bij de bestudering van de natuur als Mozes in Exodus 33, die toen hij vroeg of hij de Heer niet eens een keer mocht zien in een rotskloof werd gezet en Hem even mocht zien quasi a tergo. Linnaeus zei: zo voel ik mij als ik de natuurwetten ontdek. Alsof ik de Heer op de rug zie; Hij was er als eerste en ik mag zijn gedachten even nadenken. Ds. Paley is heftig aangevallen en onder vuur genomen, ook door Darwin zelf. Paley heeft hem diverse gestalten van het oog zoals het voorkomt in allerlei organismen voorgetoverd en gezegd dat dat met geen mogelijkheid gevormd had kunnen worden door talrijke opeenvolgende kleine veranderingen. Darwin stemde toe, dat zijn theorie absoluut in elkaar zou storten als het inderdaad zo zou zijn dat kan worden aangetoond dat het oog onmogelijk ‘gegroeid’ kan zijn. En ziedaar dat is in onze eeuw daadwerkelijk gebeurd. In het boek De zwarte doos van Darwin van Michael. J. Behe (1997) wordt uiteengezet dat zulke onherleidbare complexe systemen bestaan en met name in de wereld van de celbiologie onontwijkbaar kunnen worden aangewezen, met name door een gedetailleerd verslag van de biochemische werking van het oog. De rechttoe rechtaan conclusie is dat veel biologische wetten ontworpen zijn. Ze zijn het resultaat van een plan. “Het leven op aarde op het meest fundamentele niveau, de celbiologie (dat was voor Darwin nog een zwarte doos) is in zijn meest fundamentele onderdelen het gevolg van een intelligente activiteit. Die conclusie volgt uit de gegevens zelf” (Behe 1997: ix). Behe geeft ook het bekende voorbeeld van de muizenval die niet werkt als een onderdeel nog niet (ten volle) in actie is. Zo kan je de overlevingskans van een elektrische vis, de kop van een bromvlieg, het oog op de pauwenveer of de eetwijze van een wurm niet begrijpen dan alleen te letten op de doelmatigheid - in grote verwondering hoe het mogelijk is dat zoiets bestaat. Nu, dat bedoelt Paulus met: het is met het verstand te doorzien. “Het is geen sprake en het zijn geen woorden, hun stem wordt niet vernomen. Toch gaat hun prediking uit over de ganse aarde” (Psalm 19). Opnieuw: bewijs in de strikte zin wordt hier niet geleverd. Ook hieraan kan je je onttrekken, met intelligente tegenwerpingen zoals: wie weet kan morgen worden bewezen dat het toch uit puur alleen tijd en toeval voortkwam. Of: wie zegt nu dat er maar één ontwerper was? En wie zegt dat dat JHWH was? Begrijpelijke vragen, maar iedereen voelt dat de tegenargumenten hier gezocht zijn en dat het dan geen bewijs, toch wel krachtige argumenten zijn. Peter Berger spreekt in dit verband van ‘signalen van transcendentie’ (Berger 1990) en ook hij noemt als eerste dat er achter alle dingen een orde is. Daarom liegt een moeder niet als zij haar kind troost en basic trust meegeeft en zoiets uitstraalt als: het komt goed. Tenslotte, laat het duidelijk zijn dat het niet dat ene rake punt dat Behe naar voren brengt is wat ons onder de indruk brengt van het ‘tekenkarakter’ van de werkelijkheid. Pas op voor de Lückenbüssers! Nee, het is uiteindelijk het gehele universum en al het zijnde dat, zoals de Nederlandse Geloofsbelijdenis zegt: “voor ons is als een schoon boek in hetwelk alle schepselen, groot en klein, zijn als letteren, die ons de onzienlijke dingen Gods geven te aanschouwen, namelijk zijn eeuwige kracht en goddelijkheid” (artikel 2). Niet alleen de wereld buiten ons heeft wat Peter Berger noemt ‘signalen van transcendentie’. Wat te zeggen van de unieke gevoelens die ieder mens in zich zelf aantreft? Theo de Boer noemt ze ‘verticale verlangens’ (De Boer 1989: 110). Al onze (materiële) behoeften kunnen in principe worden vervuld, maar hoe kan het, vraagt de psychiater Maslov zich af, dat ik zoveel rijke, van alle goede dingen des levens voorziene mensen in mijn spreekkamer heb? Zij zoeken naar iets wat alleen God kan vervullen. Larry Crabb noemt dat de ‘crucial longings’ en hij tekent drie con centrische cirkels, met in de buitenste en wijdste cirkel de ‘casual longings’ (eten en drinken en een onderdak, etc.), in de tweede cirkel de ‘critical longings’ (hogere behoeften naar erkenning, waardering, succes, etc.) en in het centrum de ‘crucial longings’: in de kern van ons mens zijn, in de diepste binnenste cirkel, schuilt een diep hunkering naar een liefde die blijft, naar een laatste zinvervulling, naar ‘eeuwigheid’ die God naar het woord van de Prediker (3,11) in ons hart heeft gelegd. Daarmee contact te krijgen noemt hij een peak-experience en hij zit er dicht bij. Hoe kan het dat het typisch bij de mens hoort dat hij verlangen heeft naar een laatste en blijvende zin? Dat kan omdat die alleen het menselijk bestaan in zijn besef van uniekheid en moreel karakter kan funderen. Niets van deze dingen zijn te begrijpen vanuit het evolutieproces. Het zijn hogere kwaliteiten in de mens dan het dier ooit bezit. Maar water stroomt toch onmogelijk omhoog? Stel je voor, zegt Schaeffer ergens, dat een vis plotseling longen zou ontwikkelen, maar het daarbij passende element - frisse lucht - wordt hem niet aangeboden. Niet alleen is hij gedoemd te sterven, maar het is ook eigenlijk een vreemd en sadistisch universum dat hem zulke hogere aspiraties heeft ingeplant. Dan houd ik het liever bij Michael Green die op dit punt het voorbeeld gebruikt van de maag en het voedsel. Die twee horen bij elkaar. Mijn maag heeft honger en God heeft er het voedsel bij gegeven. Zo is het ook in ons geestelijk lichaam: er correspondeert een hogere werkelijkheid met onze diepste verlangens. Maar je moet het wel zien! Psalm 36 zegt: “alleen in Uw licht zien wij het licht”.

De zwakte van apologetiek
Hier zijn we nu aangeland bij een punt wat ons tegelijk weer in verlegenheid brengt. Argumenten aandragen is sterk, maar tegelijkertijd: bewijzen zijn het niet. Je moet het wel zien en dus kijken door de bril van het evangelie. Alleen dan kan je die letteren uit het boek van Gods schepping lezen. Je moet dus wel eerst een bril opzetten. Ja, logisch zegt een niet-christen: zet je een roze bril op dan zie je die hele wereld ook roze. Blijf je zo niet toch in het subjectieve hangen? Een ander zal zeggen: ik wil helemaal geen bril. En een derde brengt in: als je al aanneemt dat iedereen een bril opheeft (een stelling waar je vandaag best mee voor de dag mag komen) waarom gun je niet iedereen zijn eigen kijk en waarom zou jouw bril nu ineens de enige zijn die je de werkelijkheid doet kennen, zoals hij is? Het legt de zwakte bloot van wat wel genoemd wordt de klassieke apologetiek, dat redelijke argumenten als zodanig de buitenstaander niet overtuigen. Dit is geen nieuws na Kant en na Herman Philipse, maar het vraagt wel om een diepe bezinning. Staan wij hier met de mond vol tanden? Moeten wij dan maar terugvallen op de ‘weg naar Damaskus’: puur ervaring? En ieder mens zijn bril gunnen? In drie stappen wil ik deze nieuwe uitdaging opnemen:a. een woord van troost tot wie nog vastzitten in het modernisme b. een waarschuwing voor wie meegesleept dreigen te worden door het post-modernisme c. een aanzet tot apologetiek ‘nieuwe stijl’ (elenctiek) a. De zojuist omschreven zwakte van de redelijke benadering van punt 1, is eigenlijk alleen zwak te noemen, zolang ik nog vast zou zitten in de uitgangspunten van de (wat vandaag genoemd wordt) moderniteit, die begon bij Descartes en eindigde bij Lyotard, met haar verborgen eis dat het gebouw der waarheid opgetrokken moet worden op puur redelijke gronden. Ik kan mensen die zo denken en daarom apologetiek maar zwak vinden troosten met de gedachte, dat er heel veel heel belangrijke aspecten zijn van het menselijk bestaan die niet op de rede gegrond zijn, al zijn ze daarom nog niet onredelijk. Denk aan verliefdheid. Niemand wordt verliefd na een afweging van een serie redelijke argumenten en als het alleen op verstand gebaseerd is, moet je er niet aan beginnen. Toch is het niet iets wat met het verstand strijdt. Integendeel: wie echt verliefd is zal op verzoek graag bereid zijn om met redelijke argumenten zijn situatie uit te leggen. Wie geen enkel redelijk argument weet waarom hij op deze vrouw verliefd is, is die wel verliefd? Apologetiek als uitvloeisel van verliefdheid... het is misschien wel de mooiste typering van wat mij drijft. En denk aan besef van schoonheid. De ouverture van Rosamunde spreekt mij heel erg aan en met het verstand kan ik daar sprekende argumenten voor geven. Wat hier aan de orde is, is de plaats die het verstand heeft in ons mens-zijn. Er zijn tijden geweest dat het verstand een veel te hoge plek werd gegeven. Als een soort bron der waarheid. Het ziende oog van de geest. Ongelofelijk overdreven zeggen wij nu - en zeiden Luther en Kuyper en Dooyeweerd al een paar eeuwen, maar dit terzijde. Laten wij blij zijn dat in onze na-moderne tijd die rede ontmaskerd is. Daarom is het geen ramp, zelfs niet echt een zwakte, als wij toegeven dat inzake het geloof redelijke argumenten als zodanig, dat wil zeggen om het geloof te funderen niet overtuigen. b. Echter, dit alles moet ons er niet toe verleiden om dan maar mee te gaan in de pendelbeweging van de post-moderne mens, die met het badwater van het rationalisme ook het kind van het verstand over boord gooit. In een Volkskrant van november 1999 stond een artikel over het godsbeeld van de babyboomer. Er boven stond: ‘De god van de jongeren van vandaag heet Dr. Feelgood’. Argumenten spelen geen rol, iedereen construeert zijn eigen godsbeeld op basis van gevoel en ervaring. Over projectie gesproken... Zeggen dat het verstand niet de bron is van Waarheid, is nog iets anders dan het uit te schakelen. De goede plek van het verstand is het te gebruiken waarvoor het ons gegeven is, om samenhangen te zien, te toetsen aan de werkelijkheid, om te analyseren, wetmatigheden te ontdekken en zo beter te begrijpen. Inderdaad doorzien met het verstand is een gave uitdrukking!1

c. Wellicht moeten wij zeggen, dat in onze tijd, die meer gesloten is voor het evangelie dan vroeger, het verstand zich in de apologetiek vooral moet richten op het helder onderscheiden van zin en onzin op de markt der religies en werldbeschouwingen. Wij worden in onze pluralistische tijd geconfronteerd met heel veel kunst en kitsch op dit vlak, van Jomanda tot Carl Sagan. Ik geloof in het belang van apologetiek als elenctiek. Dat is: weerleggend, ontmaskerend, doorstotend naar vooronderstellingen en verborgen motieven. Toegegeven, het is smaller en schraler dan de klassieke argumentatieve manier, maar het staat wel dichter bij Paulus’ vermaning om ons allereerst te richten op het “neerhalen van bolwerken en iedere redenering die opgeworpen wordt tegen de kennis van God” (2 Korintiërs 10,5). Dat is in het beeld van de bril gezegd: dat wij kijken door de bril van de ander (vgl. Paulus’ “ik ben de Joden een Jood en de Grieken een Griek geworden” (1 Korintiërs 9,20)). Kijk door de bril van de ander en vraag: does it fit reality? Geeft dit echt een antwoord? Zit er een innerlijke tegenstrijdigheid in? Doet dit de werkelijkheid recht? Zo mogen wij ons verstand gebruiken. Dat is wat Paulus bedoelt als hij zegt: wordt in het verstand volwassen ( 1 Korintiërs 14,20). Hij schermt dat steeds af tegen de autonome rede, die Luther wel uitschold als die Hure Vernunft! Alleen als wij het doen ‘in de Geest’, niet als een vleselijk wapen maar gepaard met aanhoudend gebed, heeft dit kracht! En kan God het gebruiken. Een goed voorbeeld daarvan vind ik in de manier waarop het grootste tegenargument dat in de vorige eeuw gebruikt is tegen het christelijk geloof is ontkracht en ontmaskerd. Ik heb het nu over de idee van God als projectie. Ik zie het als een van de grootste bolwerken die tegen het geloof is opgericht. Het begon met Feuerbach en die vuurbeek nam al gauw grote denkers als Marx en Freud mee in zijn stroom. Tot het in het tweede deel van twintigste eeuw zelfs de vrome Don Camillo bereikte, toen hij biddend voor de crucifix ineens een stemmetje in zijn binnenste hoorde zeggen: het is allemaal zelfinbeelding. Je stem klinkt niets verder dan het dak van de kapel.2 Wat wij geloven bestaat niet buiten ons, het zit in ons hoofd, en wij projecteren het op het scherm van de eeuwigheid, aldus de aanhangers van de projectietheorie. Een mens heeft een God nodig en daarom schept hij Hem door middel van een ingewikkeld projectiemechanisme in de menselijke geest. In de wetenschappelijke wereld is deze ‘hypothese’ intussen ontkracht. In de eerste plaats is het bestaan van zo’n projectiemechanisme tot op het hoogste niveau betwijfeld3 maar wat nog sterker spreekt: wie toch vast wil houden aan die mogelijkheid van projectie, moet als hij eerlijk is toegeven dat zulk een projectiemechanisme niet alleen actief is als het gaat om de vraag of God bestaat, maar evenzeer als het gaat om de stelling, dat Hij niet bestaat. Volgens de bijbel zijn er legio mensen die een verdrongen behoefte hebben om God te ontkennen... Het probleem is hier dus dat een hypothese die wordt opgesteld om een verschijnsel te begrijpen, niet meer werkt als je hem met gelijke kracht kan gebruiken voor het omgekeerdec. Wellicht moeten wij zeggen, dat in onze tijd, die meer gesloten is voor het evangelie dan vroeger, het verstand zich in de apologetiek vooral moet richten op het helder onderscheiden van zin en onzin op de markt der religies en werldbeschouwingen. Wij worden in onze pluralistische tijd geconfronteerd met heel veel kunst en kitsch op dit vlak, van Jomanda tot Carl Sagan. Ik geloof in het belang van apologetiek als elenctiek. Dat is: weerleggend, ontmaskerend, doorstotend naar vooronderstellingen en verborgen motieven. Toegegeven, het is smaller en schraler dan de klassieke argumentatieve manier, maar het staat wel dichter bij Paulus’ vermaning om ons allereerst te richten op het “neerhalen van bolwerken en iedere redenering die opgeworpen wordt tegen de kennis van God” (2 Korintiërs 10,5). Dat is in het beeld van de bril gezegd: dat wij kijken door de bril van de ander (vgl. Paulus’ “ik ben de Joden een Jood en de Grieken een Griek geworden” (1 Korintiërs 9,20)). Kijk door de bril van de ander en vraag: does it fit reality? Geeft dit echt een antwoord? Zit er een innerlijke tegenstrijdigheid in? Doet dit de werkelijkheid recht? Zo mogen wij ons verstand gebruiken. Dat is wat Paulus bedoelt als hij zegt: wordt in het verstand volwassen ( 1 Korintiërs 14,20). Hij schermt dat steeds af tegen de autonome rede, die Luther wel uitschold als die Hure Vernunft! Alleen als wij het doen ‘in de Geest’, niet als een vleselijk wapen maar gepaard met aanhoudend gebed, heeft dit kracht! En kan God het gebruiken. Een goed voorbeeld daarvan vind ik in de manier waarop het grootste tegenargument dat in de vorige eeuw gebruikt is tegen het christelijk geloof is ontkracht en ontmaskerd. Ik heb het nu over de idee van God als projectie. Ik zie het als een van de grootste bolwerken die tegen het geloof is opgericht. Het begon met Feuerbach en die vuurbeek nam al gauw grote denkers als Marx en Freud mee in zijn stroom. Tot het in het tweede deel van twintigste eeuw zelfs de vrome Don Camillo bereikte, toen hij biddend voor de crucifix ineens een stemmetje in zijn binnenste hoorde zeggen: het is allemaal zelfinbeelding. Je stem klinkt niets verder dan het dak van de kapel.2 Wat wij geloven bestaat niet buiten ons, het zit in ons hoofd, en wij projecteren het op het scherm van de eeuwigheid, aldus de aanhangers van de projectietheorie. Een mens heeft een God nodig en daarom schept hij Hem door middel van een ingewikkeld projectiemechanisme in de menselijke geest. In de wetenschappelijke wereld is deze ‘hypothese’ intussen ontkracht. In de eerste plaats is het bestaan van zo’n projectiemechanisme tot op het hoogste niveau betwijfeld3 maar wat nog sterker spreekt: wie toch vast wil houden aan die mogelijkheid van projectie, moet als hij eerlijk is toegeven dat zulk een projectiemechanisme niet alleen actief is als het gaat om de vraag of God bestaat, maar evenzeer als het gaat om de stelling, dat Hij niet bestaat. Volgens de bijbel zijn er legio mensen die een verdrongen behoefte hebben om God te ontkennen... Het probleem is hier dus dat een hypothese die wordt opgesteld om een verschijnsel te begrijpen, niet meer werkt als je hem met gelijke kracht kan gebruiken voor het omgekeerde

Raamwerk
Na kracht en zwakheid van apologetiek wil ik tenslotte de volgende vraag oppakken: binnen welk raamwerk hoort apologetiek thuis? De vraag: “Waarom geloof ik wat ik geloof?” is voor mij alleen zinvol binnen het raamwerk van communicatie. Niet binnen de structuur van een universiteit, waar je een prachtig gebouw der wetenschap opbouwt. Zo zie ik Paulus er niet mee omgaan. Als je nagaat hoe Paulus argumenteert, evenals Jezus, dan valt op dat zij dat bij iedereen weer op een andere manier doen. Het voorbeeld wat mij daarbij heeft geholpen is dat van een soort visnet: als je eraan trekt, dan loopt de vis in de fuik. Als je het beeld van ‘vissers van mensen’ nu in je achterhoofd houdt, dan vind ik het erg boeiend om dit te gebruiken als een verklaringsprincipe voor de manier, waarop Paulus argumenteert (zie figuur). Als Paulus mensen ontmoet, die vlak voor de opening van dit visnet zitten (1) dan is hij bijna niet bezig met argumenten. Denk bijvoorbeeld aan de cipier in Philippi, een man die in existentiële nood is en gewoon heel praktisch vraagt: “Wat moet ik doen om gered te worden?” In die situatie gaat Paulus geen argumenten geven maar zegt hij hem regelrecht: “Geloof in Jezus en je wordt gered” (Handelingen 16,31). Soms is het evangelie heel eenvoudig. Jezus doet iets soortgelijks bij Nathanaël in Johannes 1. Hij laat hem blijken wie Hij is met een paar woorden. Dat is genoeg om Natanaël tot geloof te brengen. Maar opvallend is, dat wanneer Jezus en Paulus mensen ontmoeten die open staan (2) en zeggen: ‘Ik zou gewoon meer willen weten, ik heb die en die vragen nog over, heb je tijd voor me?’, noch Paulus noch Jezus zich beperken tot enkele one-liners. Dan gaan zij met hen in debat, gaan in op hun vragen en komen ook met goede argumenten. Denk bijvoorbeeld aan het gesprek van Jezus met Nicodemus in Johannes 3 of aan Paulus wanneer hij bezig is in Berea. Paulus toonde de mensen daar aan uit de Schrift, dat het zus en zo was. Zij gingen dat na - allemaal heel redelijk - of het klopte (Handelingen 17,3 en 11).5 De klassieke manier van argumenteren, waarover ik in het eerste deel van dit artikel sprak hoort bij deze fase van nummer 2, mensen die open staan en met wie je gelijke uitgangspunten deelt. Opvallend is hoe anders de gesprekken lopen als Paulus in gesprek raakt met de Griekse wijsgeren op de Areopagus in Handelingen 17. Daar is geen openheid maar geslotenheid (3). Daar probeert Paulus door te stoten naar dat wat hen onbewust beweegt: Ik zie dat jullie nogal religieus zijn. Hij ontmaskert: Ik zag ook een beeld voor de onbekende God. Die God die jullie zonder het te weten zoekt, die verkondig ik jullie. Paulus confronteert hier. In de gesprekken van Jezus denk ik hier aan zijn contact met Pilatus, een mens die niet open maar gesloten was. Ook Hij schakelt dan over in een andere stijl: meer ontmaskerend, ontdekkend en confronterend (Johannes 18). Deze drie fasen zijn in onderstaand schema aangegeven met 1,2 en 3.

Dit roept de vraag op: en daarbuiten dan, links van die drie? Daar zwemmen de velen ongeïnteresseerden, de grootste groep. Ik heb er nog weinig van gezegd maar ook zij mogen en moeten worden aangesproken. Petrus zegt in zijn brief tegen vrouwen die getrouwd zijn met zo’n man: overtuig niet met woorden, laat maar in je gedrag blijken wat de waarheid is van waaruit je leeft. Dat is en blijft ook bij nummer 1,2 en 3 de beste apologetiek. Maar bij de ongeïnteresseerden is dit soms het enige. En als Jezus sprak met hen, dan sprak hij in gelijkenissen! Gelijkenissen zijn waarheid in de vorm van een creatief verhaal dat geladen is met symboliek. De film ‘The Lord of the Rings’ is in feite zo’n symbolisch verhaal van de diepste waarheden van het mens-zijn. Gebracht in die vorm spreekt het tot vandaag toe op zich genomen ‘ongeïnteresseerde’ mensen aan. Tenslotte zie ik in het boek Handelingen hoe die massa toch bereikt werd, met name door tekenen en wonderen. Eerst de demonstratie en dan de proclamatie! Dat is niet bedoeld als een vroom einde, maar iets wat juist aan het slot van dit artikel op zijn plaats is, namelijk de bede: Kom Heilige Geest, Communicator van God, beweeg ons en beziel ons. Want geen van onze argumenten of weerleggingen, liefdevolle daden of hopelijk zelfs tekenen en wonderen hebben kracht als U er niet door werkt!

Noten
1 Zie verder Veling (1995; 2000)

2 Zie verder Rietkerk (2000: hoofdstuk 6).

3 Zie Fortmann (1974, vol I: 26,27,30; vol II: 27 e.v.)

4 Zie verder Rietkerk (2000: hoofdstuk 6).

5 Zie ook Boyd (2001).

Literatuur
Behe, M. J. van. 1997. De zwarte doos van Darwin. Baarn: Ten Have

Berger, P.L. 1990 (1970). A Rumor of Angels. Modern Society and the Rediscovery of the Supernatural. S.l.: Anchor Books

Boer, Th. de. 1989. De God van de filosofen en de God van Pascal. Zoetermeer: Meinema

Boyd, G.A. 2001. Brieven van een scepticus. Barneveld: De Vuurbaak

Fortmann, H.M.M. 1974. Als ziende de onzienlijke. Hilversum: Gooi & Sticht

Rietkerk, W.G. 2000. In dubio. Zutphen: Novapress

Veling, K. 1995. Apologetisch motief [Kamper bijdrage xxxiv]. Barneveld: De Vuurbaak

Veling, K. 2000. Ruimte voor de rede. Kampen: Agora

Plantinga, A. et.al. 1983. Faith and rationality. Indiana : Notre Dame

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

Radix | 81 Pagina's

Geloof  en verstand

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

Radix | 81 Pagina's