Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De aantrekkelijkheid van het geloof

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De aantrekkelijkheid van het geloof

Christelijke apologetiek in de postmoderne cultuur

44 minuten leestijd Arcering uitzetten

Graag zou ik mijn betoog willen beginnen met mijn dank uit te spreken dat ik op deze wijze mag bijdragen aan een antwoord op de vele uitdagingen die het evangelie in deze complexe, postmoderne cultuur omgeven. Het is mijn oprechte wens dat hier door iedere christenacademicus bemoedigd wordt in de taak waar hij of zij voor staat. Het is van het allergrootste belang dat wij over de grenzen van de kerkgemeenschap heen het evangelie brengen aan hen die buiten het christelijk geloof staan. De opdracht die ik in dit artikel voor ogen heb, is om de uitdaging te behandelen waarvoor de christelijke apologetiek staat sinds de opkomst van het postmodernisme. Dit laatste is een vaag en weinig onhelder gedefinieerd begrip; voor ons doel is het voldoende om te stellen dat de belangrijkste karaktertrek van het postmodernisme ligt in zijn nadruk op het recht van het individu tot het maken van vrije keuzes, en vandaar uit op het feit dat de interpreet belangrijker is dan het geïnterpreteerde. Zoals Nietzsche eens schreef: ‘Er zijn geen feiten, slechts interpretaties’. Hiermee wordt aan alle perspectieven evenveel waarde toegekend. We worden zo geconfronteerd met een wereldbeschouwing die relativisme en pluralisme oproept en zelfs positief waardeert. Het zal duidelijk zijn dat dit de christelijke apologetiek voor de nodige uitdagingen stelt. Het christelijk geloof biedt een coherente en aantrekkelijke wereldbeschouwing, die gefundeerd is op de waarheid van de christelijke openbaring. Dat is terug te zien in verschillende boeken, variërend van Augustinus’ De stad Gods tot Abraham Kuypers Stone-lezingen aan Princeton University onder de titel Calvinism (1898). Juist het feit dat het christelijk geloof dergelijke waarheidsclaims maakt, betekent dat we onszelf in het strijdperk van verschillende wereldbeschouwingen bevinden, hetgeen we terugzien in de diversiteit binnen de meeste universiteitsgemeenschappen. Enkele van deze wereldbeschouwingen zijn religieus; zo kan er weinig twijfel over bestaan dat een van de meest belangrijke confrontaties waarin christenen in delen van Afrika en Azië verwikkeld zijn, de strijd met de Islam betreft, en wel op een zeer ‘verpolitiseerde’ wijze. Andere wereldbeschouwingen zijn meer seculier; in mijn tijd was het marxisme hiervan een voorbeeld; vandaag zal dat eerder een vorm van consumentisme zijn, gebaseerd op het geloof dat ik recht heb op wat ik wil. Het is belangrijk zich te realiseren dat christenen al eerder in een dergelijke situatie hebben verkeerd. Een van de meest belangrijke confrontaties uit de geschiedenis van de vroege kerk betreft die met het platonisme, toen christelijke auteurs trachtten zowel de waarheid als de kracht van het evangelie over te brengen aan een gehoor dat gewend was meer in platoonse termen te denken. Dit bracht zowel mogelijkheden als gevaren met zich mee, hetgeen uiteindelijk geleid heeft tot het benutten van de mogelijkheden en het wegnemen van de gevaren. Het materiaal dat wij tot onze beschikking hebben, suggereert dat deze eerste christenen eigenlijk zeer goed in staat waren deze taak ten uitvoer te brengen. Toch is het platonisme aan het begin van de Middeleeuwen uit de mode geraakt. Aristoteles was in de meeste westerse universiteiten vanaf de veertiende tot het begin van de zestiende eeuw favoriet. Nadat men zich eerst de hoofdlijnen van de dialoog met het platonisme had eigen gemaakt, moesten christelijke schrijvers zich nu richten op iets dat hier in belangrijke mate van verschilde. Begrijpelijkerwijs moest dit proces zich herhalen ten tijde van de opkomst van het ‘project van de Verlichting’ dat grote nadruk legde op de mogelijkheden van de menselijke rede. Voor zover wij kunnen overzien, lijkt het erop dat veel evangelicale theologen, vooral aan Princeton University in de negentiende eeuw, uiterst werkbare methoden ontwikkelden om de strijd tussen de wereldbeschouwingen, die ontstond als gevolg van de opkomst van het rationalisme in het midden van de achttiende eeuw, aan te kunnen. Vandaag bevinden we ons in een nieuwe situatie. De moderniteit is dood, zo zegt men. In feite is dit niet helemaal waar. De moderniteit leeft vrolijk door onder westerse mensen van boven de veertig jaar. Maar voor veel jongeren - degenen die je als student binnen de universiteit ontmoet - is zij zo dood als een pier. Docenten ouder dan een jaar of veertig leven dus in een cultureel en intellectueel klimaat dat in hoge mate verschilt van dat van hun studenten. De problemen zijn met handen te tasten. Het postmodernisme is immers te kenschetsen als een afwijzing van de belangrijkste visies van het modernisme. Wanneer we nu het christelijk geloof aanprijzen op basis van de moderne vooronderstellingen van de Verlichting, zullen er zich twee ontwikkelingen voordoen. Ten eerste creëren we een volstrekt ongezonde verbinding tussen het christelijk geloof en de Verlichting. Vele van onze voorouders in de achttiende eeuw zagen de Verlichting immers als de vijand van het geloof. Wij zijn inmiddels aan de moderniteit gewend, en kunnen ermee omgaan. Maar dat is nog geen legitiemereden om het rationalisme van de Verlichting te verdedigen. Ten tweede vervreemden we die mensen van ons, die de Verlichting verwerpen, omdat we juist verlichte ideeën en waarden gebruiken in onze verdediging en verkondiging van het evangelie. Het zou hetzelfde zijn als het gebruik van platoonse ideeën om het evangelie tegenover aristotelische gedachten te verdedigen - en nu vertonen Plato en Aristoteles nog veel meer overeenkomsten dan modernisme en postmodernisme. Uit mijn betoog tot dusverre zal het duidelijk zijn dat de wereldbeschouwing die voor de meeste westerse christenacademici waarschijnlijk het meest van belang is, die van het zogenaamde postmodernisme is. Hoewel mijn opmerkingen zeker ook nuttig kunnen zijn om het christelijk geloof te verdedigen en aan te prijzen tegenover willekeurige andere wereldbeschouwingen, concentreer ik mij hier op de specifieke uitdagingen waarvoor de opkomst van het postmodernisme het christelijk geloof stelt. Ik stelde al eerder dat, hoe vaag deze term ‘postmodernisme’ is, in elk geval relativisme en pluralisme er nauw mee verbonden zijn.

Wat is apologetiek?
Om te beginnen wil ik een korte definitie van het begrip ‘apologetiek’ geven. Men kan zeggen dat apologetiek uiteenvalt in twee componenten: enerzijds houdt zij zich bezig met het beantwoorden van tegenwerpingen tegen het christelijk geloof, anderzijds houdt zij zich bezig met het uiteenzetten van de aantrekkelijkheid van het evangelie. Apologetiek heeft dus een negatief en een positief aspect. Dit negatieve houdt onder andere in dat men in staat is de tegenwerpingen tegen het christelijk geloof te pareren, zoals je die tegenkomt in de media en het winkelcentrum. Het betekent in staat te zijn om doelmatige antwoorden te hebben op de lastige vragen die mensen over ons geloof kunnen stellen. Soms zijn deze tegenwerpingen schijnargumenten; soms betreft het werkelijke problemen die tussen deze mensen en een levend geloof in hun God en Redder in kunnen staan. In gesprek met dergelijke mensen kan het zijn dat je hen behulpzaam bent door hen te helpen inzien dat het probleem niet zo belangrijk is als ze eerst dachten. Positief houdt apologetiek in, dat men het wonder van het christelijk evangelie van verzoening in zijn totaliteit uiteenzet. Het is als met het uitpakken van een aantal prachtige cadeaus om hun schoonheid te kunnen bewonderen. We moeten in staat zijn om de mensen te helpen bij het verstaan van de overweldigende pracht van dat wat het evangelie ons te bieden heeft. Dit betekent vaak, dat we moeite moeten doen om centrale christelijke noties uit te leggen die wij zelf (daar ga ik tenminste vanuit) ons eigen gemaakt hebben. Zo leren mensen ontdekken wat de realiteit inhoudt van woorden die tot dan toe alleen maar woorden bleven. Woorden als ‘genade’ en ‘verzoening’ komen gemakkelijk over onze lippen, maar we zullen moeten uitleggen wat ze betekenen en wat ze te bieden hebben voor een in toenemende mate onkerkelijke cultuur. Dit betekent een grote uitdaging voor christenen. Kunnen we de belangrijke thema’s van ons evangelie effectief overbrengen aan onze onkerkelijke vrienden? Misschien is zelf blijven nadenken over de diepe betekenis en het grote wonder van het evangelie het enige wat we moeten doen. Het zou ons wellicht kunnen helpen om het evangelie met meer effect over te brengen - maar het zal zeker onze eigen waardering van de diepte en rijkdom van het evangelie zelf doen toenemen. Wanneer we de ‘grote opdracht’ om alle volken tot Christus’ discipelen te maken (Matteüs 28,17-20) serieus nemen, betekent dit dat we onszelf inzetten om alles te doen wat menselijkerwijs mogelijk is om het evangelie in al haar volheid over te brengen. Het kan geen toeval zijn dat veel seminaries ‘evangelisatie’ of ‘zending’ tot centrale thema’s in hun onderwijsprogramma maken, wanneer ze inzien dat deze zaken van essentieel belang zijn in de voorbereiding van toekomstige predikanten en kerkleiders. Dit roept de vraag op, hoe evangelisatie en apologetiek zich tot elkaar verhouden. Het kan dienstig zijn om apologetiek te beschouwen als een soort ‘voor-evangelisatie’, iets dat de grond toebereidt waarop evangelisatie later verder kan bouwen. Het Griekse woord apologia betekent letterlijk ‘verdediging’, of ‘een reden om iets te doen of te geloven’. Zo wordt het woord gebruikt in 1 Petrus 3,15, waar christenen worden opgeroepen om ‘verantwoording (apologia) af te leggen van de hoop die in hen is’. Apologetiek gaat over het leveren van redenen voor geloof. Het gaat om het overtuigen van mensen dat het christelijk geloof zinnig is. Wanneer je christen wordt, betekent dat niet dat je je verstand opoffert, of het rationele denken vaarwel zegt. Apologetiek is erop gericht de barrières naar het geloof toe te slechten, redelijke en verstandige repliek te leveren, die ons gehoor in staat stelt de volledige aantrekkingskracht en samenhang van het christelijk geloof op waarde te schatten. Als werkomschrijving van ‘evangelisatie’ kan gesteld worden dat dit betekent: ‘iemand uitnodigen om christen te worden’. Apologetiek zou dan kunnen betekenen dat we de grond voor een dergelijke uitnodiging bereiden. Evangelisatie, zo kan gesteld worden, is als het aanbieden van een stuk brood aan iemand. Apologetiek gaat dan over het overtuigen van mensen dat er brood wordt aangeboden, en dat het goed te eten is. Apologetiek benadrukt de redelijkheid en aantrekkingskracht van het christelijk geloof; evangelisatie biedt dit geloof aan. Dit klinkt nog vrij abstract, en kan wel wat vlees en bloed gebruiken. Jezus vergeleek het evangelie vaak met een feestmaaltijd, of met een soort groot feest (bijvoorbeeld Lucas 14,15-24). Probeer je voor te stellen dat er twee verschillende benaderingen van een dergelijk feest zijn. De eerste benadering legt de nadruk op het feit dat er werkelijk een feest is, ze legt uit waarom het geweldig is om erheen te gaan, en denkt na over de fantastische tijd die iedereen daar zal hebben. De tweede benadering legt de uitnodiging voor het feest zelf over. Zij zegt ‘Je bent uitgenodigd’, en vraagt ‘Kom je ook?’ Apologetiek gaat over het bevestigen van de waarheid en aantrekkingskracht van het evangelie. Evangelisatie gaat over het overbrengen van de persoonlijke uitnodiging om tot geloof te komen, en christen te worden. Apologetiek is dus metterdaad een soort ‘voor-evangelisatie’. Het bereidt de weg voor de uitnodiging die wordt overgelegd, door mensen te helpen begrijpen waar het christelijk geloof om gaat, en waarom het zo aantrekkelijke en belangrijk is. Dan is de mogelijkheid geschapen voor de volgende fase: de uitnodiging of uitdaging kan afgegeven worden. De analogie die ik hier gebruikte maakt een belangrijk verschil duidelijk tussen apologetiek en evangelisatie, die al te gemakkelijk wordt veronachtzaamd. Apologetiek is niet-confronterend en is niet bedreigend. Evangelisatie is dat wel, omdat daarin aan iemand gevraagd wordt of hij of zij zich klaar voelt om de stap van het geloof aan te durven - een stap waarvoor apologetiek de weg heeft bereid.

De uitdaging van het postmodernisme
Waarom vraagt het postmodernisme om herbezinning op onze aanpak? Hierboven onderscheidde ik tussen een positief en een negatief aspect aan apologetiek. Ze betreft het onderkennen van problemen, en het beantwoorden ervan, aan de ene kant; aan de andere kant betreft zij de uiteenzetting van het diepe wonder en de vreugde van het evangelie in woorden die onze cultuur kan begrijpen. Wanneer het erom gaat, een postmoderne tijdgenoot te bereiken, vraagt dat om heroriëntatie op beide aspecten. Want het postmodernisme roept enkele specifieke en ernstige uitdagingen voor het evangelie op, zeker in relatie tot het probleem van de waarheid. ‘Het zal waar zijn voor jou, maar dat betekent niet dat het ook voor mij waar is,’ is een immens vaak gehoorde tegenwerping tegen het evangelie, en verraadt iets van de basale grondhouding van het postmodernisme. Evenzeer zal pijnlijk duidelijk zijn dat het postmodernisme geen notie heeft van zonde, en geen geloof hecht aan een hel, zodat iedereen die een postmoderne tijdgenoot tracht te bekeren op basis van een reeds bij diegene bestaande erkenning van één van deze beide elementen, hieraan een harde dobber zal hebben. Toch hoeven we niemand te overtuigen van zonde of hel voordat we het evangelie kunnen brengen. Zoals John en Charles Wesley duidelijk maken - om slechts twee uit een geheel van myriaden voorbeelden te noemen - kan de prediking van Gods liefde de poort zijn naar de erkenning van onze zonde en de noodzaak van onze verzoening. We moeten proberen te voorkomen dat we in de val trappen die karakteristiek mag heten voor bijvoorbeeld de klassieke negentiende-eeuwse evangelicale prediking van het evangelie. Deze immers was ontwikkeld met de vooronderstellingen van het Victoriaanse Engeland (met zijn grote nadruk op zonde en hel!) in het achterhoofd. In dit betoog kan ik geen volledige verdediging geven van de christelijke claim dat zij de waarheid opbiedt tegen een postmodern scepticisme; daarvoor ontbreekt mij de ruimte. Ik wil hier slechts een algemeen punt benadrukken: het ontdekken van specifieke eigenschappen van een cultuur uit de eerste hand, door te luisteren en te kijken. Mijn eigen ervaring als apologeet heeft mij al lang geleden tot de slotsom gebracht dat een goed apologeet luistert en kijkt voordat hij gaat spreken. Wat valt er verder nog te zeggen over ‘kansen’? Paulus deed een appèl op een ‘onbekende God’ in Athene (Handelingen 17); Petrus deed een appèl op het traject van de heilsgeschiedenis, die uitliep op Jezus Christus (Handelingen 2). Waar doen wij een appèl op? Ik ben van mening dat er meer dan genoeg elementen in het postmodernisme schuilen, waarbij wij kunnen aansluiten als we het evangelie met kracht en inzet willen brengen. In de tuin waarin duizend bloemen bloeien (om een bekend bloemig cliché te gebruiken), zal een aantal bloemen giftig zaad blijken te bevatten. De zoektocht naar relevantie, betekenis, en liefde bestaat nog steeds, en we zullen deze moeten identificeren en er op reageren. Voor mij blijft een van de meest wonderlijke aspecten van het christelijke evangelie, dat wij het niet aantrekkelijk hoeven te maken. Het is al aantrekkelijk, als een parel van grote waarde; onze taak als apologeten is slecht om het mogelijk te maken, deze aantrekkelijkheid te zien, onder woorden te brengen, en aanvaardbaar te maken. Ik bedoel hiermee, dat we het karakter van ons gehoor moeten proberen te begrijpen, en de bijzondere problemen waarvoor wij op die manier geplaatst worden. Ik ben geneigd aan te nemen dat de evangelist die één en dezelfde preek houdt in elke evangelisatie-context niet echt ingaat op de zaak, namelijk om te verzekeren dat de rijkdom van de christelijke verkondiging volmondig en correct wordt toegesneden op het publiek dat hij wil bereiken. Het belang hiervan zal duidelijk zijn. Het karakter van je gehoor zal van grote invloed zijn op drie zaken: op de terminologie die we gebruiken; op de vraag, naar welke autoriteit we verwijzen; en de raakvlakken voor het evangelie die we op het spoor komen. Laten we eerst letten op de terminologie die we gebruiken. Veel hiervan vergt nadere uitleg. Woorden als ‘genade’ en ‘verzoening’ komen gemakkelijk over onze lippen - maar we zullen moeten uitleggen wat ze betekenen en wat ze bij kunnen dragen aan een toenemend onkerkelijke cultuur. C.S. Lewis, zonder twijfel de grootste apologeet van zijn tijd, heeft dit punt op een behartenswaardige manier onder woorden gebracht: “Wij zullen de taal van ons publiek moeten leren spreken. Laat ik van meet af aan duidelijk zijn, dat het geen zin heeft om van tevoren vast te stellen wat de ‘gewone man’ wel of niet begrijpt. Dat zul je proefondervindelijk moeten vaststellen ... Je zult elk onderdeel van je theologie moeten omvormen tot spreektaal. Dit is een moeilijke zaak ... maar essentieel. Het zal je eigen denken ook zeker van pas komen. Ik ben tot de slotsom gekomen, dat wanneer je je eigen gedachten niet kunt vertalen in niet-geschoolde taal, je eigen gedachten hierover nog onhelder zijn. De vaardigheid om te kunnen vertalen is een test of je zelf wel begrijpt waar je het over hebt.” Dan zullen we ons bewust moeten zijn, aan welke autoriteiten we appelleren. Soms vragen we ons af, of we ons op de Bijbel moeten beroepen, terwijl deze niet als autoriteit wordt ervaren door degenen die we zouden willen bereiken. Bedenk dat Paulus zelf volstrekt niet ontmoedigd bleek toen hij een Grieks gehoor moest toespreken dat ongetwijfeld nog nooit van het Oude Testament gehoord had (Handelingen 17). De moderne westerse cultuur is in toenemende mate onbekend met de bijbelse literatuur. Wellicht zal Paulus’ aanpak daarom steeds belangrijker voor ons worden. Paulus herinnert ons eraan dat we ons gehoor niet eerst van het gezag van de Bijbel hoeven te overtuigen, voordat we het evangelie verkondigen! Een erkenning van deze autoriteit zal pas geschieden wanneer de autoriteit van de opgestane Christus als Redder en Heer erkend is. De vraag is nu, welke autoriteiten het postmodernisme als waardevol en van belang acht. Op dit punt moeten we benadrukken hoe waardevol het observeren van de cultuur is. Daarmee bedoel ik, dat we onze cultuur onderzoeken, ons potentiële gehoor, om te onderscheiden welke personen, teksten en waarden zij als gezaghebbend ervaart. Om ons gehoor te winnen is het wellicht noodzakelijk aan deze autoriteiten te refereren, in ongeveer dezelfde mate als Paulus tegenover de Atheners appelleerde aan de Griekse dichter. We zullen tijd moeten besteden aan het bestuderen van de redeneertrant en argumentatiestructuur die voor een bepaald gehoor van belang is, net zoals Paulus gebruik maakte van klassiek Romeinse juridische retorica ter verdediging van zichzelf en het evangelie in de omgeving van de Romeinse rechtszaal. Dit kan zeker voor sommigen van ons moeizaam zijn. Ik weet vrijwel niets over Nirvana, Oasis, of veel andere postmoderne iconen. Sterker nog, tegen de tijd dat ik wat greep op hen zou hebben gekregen, zullen ze weer uit de mode zijn. Ik zou dus een slechte apologeet voor een dergelijk forum zijn, maar door Gods genade zijn er anderen die deze verbindingen leggen en een dergelijk gehoor aanspreken kunnen. Het komt mij voor dat er een geweldige behoefte is aan specialistische apologetische dienstbaarheid. Deze zal het - wat ik noem - ‘incarnatie-principe’ moeten weerspiegelen. Dit houdt in, dat je jezelf onderdompelt in de cultuur die je tracht te vullen met het goede nieuws van Jezus Christus. Daarbij is het wel van belang om te beseffen dat een postmodern gehoor niet éénvormig zal zijn. Er zijn er bijvoorbeeld ook vandaag nog die iets van de Bijbel weten, en die daardoor eerder gevoelig zijn voor de ‘Handelingen 2’ aanpak dan voor de benadering van ‘Handelingen 17’. We zullen ons gehoor moeten kennen voordat we zo’n beoordeling kunnen doen. Verder is van belang dat, hoewel het postmodernisme een soort aversie heeft tegen de notie van de ‘absolute waarheid’, dit niet overal geldt. Het zou best zo kunnen zijn, dat de welbeproefde benaderingen van apologeten uit de bloeitijd van het modernisme in sommige gebieden nog zeer aansprekend blijkt te zijn, terwijl diezelfde vooronderstellingen elders regelrecht afgewezen worden. Tenslotte zullen we de raakvlakken van het evangelie moeten ontdekken. Daarbij roep ik in herinnering wat ik hierboven schreef over de observatie van de cultuur. Dit kan ons iets meer vertellen over wie of wat in een bepaalde cultuur als autoriteit geldt; tegelijk krijg je zo zicht op de grenzen die men ervaart. Met andere woorden, zo ontdekken we de punten waar werkelijke behoeften, angst of zorg bestaat - bijvoorbeeld de dreiging van zinloosheid. Dergelijke punten bieden ons vaak de gelegenheid over manieren na te denken om effectief en betrouwbaar de volle relevantie en glans van het christelijke evangelie over te brengen, die in zo’n situatie past. Op dit punt aangeland, kan ik tot het belangrijkste thema van mijn betoog komen - de uitwerking van de aantrekkingskracht van het geloof. Hoe kunnen we de aantrekkelijkheid van ons geloof binnen een postmoderne cultuur uitleggen? Ik heb C.S. Lewis al aangehaald om duidelijk te maken dat we de grondlijnen van ons geloof zullen moeten uitleggen en vertalen - dat blijft een belangrijke zaak. Toch zou ik er een ander punt aan toe willen voegen: dat we beter gebruik maken van centrale bijbelse beelden, meer dan dat we eenvoudigweg bijbelse gedachten uitleggen. Zoals al vaak opgemerkt is, geeft het postmodernisme de voorkeur aan beeld boven woord, aan eikon boven logos. Dit noopt ons ertoe dat we de rijke bronnen van Bijbel en christelijke traditie aanboren om het gehoor dat we bedienen een beeld te schetsen van de aantrekkelijkheid van het geloof.

De aantrekkelijkheid van geloof: het kruis van Christus
Izaäc Newton deed in de zeventiende eeuw een belangrijke ontdekking in zijn verblijf op Trinity College, Cambridge. Hij nam waar dat een straal wit zonlicht dat door een nauwe spleet tussen de gordijnen zijn verduisterde kamer binnendrong, kon worden gesplitst in de kleuren waaruit het bestond: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo, en violet - door een glazen prisma. Het prisma legde deze kleuren niet aan het witte licht op; het gaf deze kleuren slechts gelegenheid om binnen dit witte licht ontdekt te worden. Wat tot dan toe als een eenvoudige kleur - wit - was gezien, bleek nu een complexe eenheid aan verschillende kleuren te zijn. Het prisma ontleedde het witte licht in zijn constituerende elementen, zodat de kleuren die al aanwezig waren in de witte lichtstraal, geïsoleerd en afzonderlijk onderzocht konden worden. Het schijnbaar witte licht van de zon was aantoonbaar samengesteld uit vele verschillende lichtkleuren in een bepaalde combinatie. In de natuur waren ze allemaal gecombineerd; in het laboratorium konden ze ontleed worden. We zullen het evangelie in afzonderlijke thema’s moeten onderverdelen, zodat elk ervan afzonderlijk onder de loep genomen en behandeld kan worden, in al hunrijkdom en weelde. Een deel van het wonder van het evangelie is, dat het zoveel ongelofelijk waardevolle en verrassende thema’s in een glorieuze eenheid weet te bundelen. Hoe vaak hebben we geen oog voor haar majesteitelijke glorie, doordat we de individuele bestanddelen niet onderscheiden! Ik zal dit punt uitwerken, en toepassen op apologetiek, door me te richten op wat Paulus noemt ‘de boodschap van het kruis’ - het centrale thema van het kruis, dat zonder twijfel een van de belangrijkste is in het Nieuwe Testament. De boodschap van het kruis is een eenheid - maar een complexe eenheid. Allen door de afzonderlijke componenten afzonderlijk te onderzoeken, kan het geheel van de boodschap beter verstaan en begrepen worden. We zullen de boodschap in verband moeten brengen met het gehoor waarvoor zij gesproken wordt. We zullen ervoor moeten zorgen dat de boodschap van het kruis zo effectief mogelijk verkondigd wordt. En dat betekent, dat we ons zullen moeten afvragen welke raakvlakken er bestaan voor dit evangelie. Hoe zorgen we ervoor dat het gaat werken op de plekken waar het ook nodig is? Met een technische term: de verkondiging van het evangelie moet ontvanger-geöriënteerd zijn. Dat wil zeggen, ze moet ingaan op de mogelijkheden die er onder ons gehoor zijn. Net zoals de wetenschappelijke kant van de apologetiek deels de theologische analyse van de christelijke boodschap betreft, zo betreft de kunst van de apologetiek de verbeeldende en creatieve toepassing van bepaalde componenten ervan op het gehoor dat we voor ons hebben. Om dit proces te verduidelijken, kunnen we de christelijke verkondiging van het kruis en de opstanding van Christus door een theologisch prisma laten schijnen, en het spectrum aan beelden bekijken dat daardoor ontstaat. 1. Beelden van een slagveld. Christus heeft de overwinning behaald op zonde, dood en kwaad door zijn kruis en opstanding. Door geloof mogen de gelovigen in deze overwinning delen, en deze als hun eigen overwinning beschouwen. 2. Beelden van de rechtspraak. Door zijn gehoorzaamheid tot op het kruis heeft Christus vergeving en vrijspraak verkregen voor zondaars. Wie schuldig is kunnen de zonden afgewassen worden, en zij kunnen gerechtvaardigd worden in Gods ogen. Hun wordt de straf kwijtgescholden, en de status van rechtvaardige voor God verleend. 3. Beelden van relaties. Als zondaars zijn we van God vervreemd. God was in Christus de wereld met zichzelf verzoenende, wanneer Hij een nieuwe relatie mogelijk en toegankelijk maakt. Net zoals een man en een vrouw van elkaar vervreemd kunnen raken, en door een proces van vergeving en verzoening weer nader tot elkaar kunnen komen, zo kunnen wij die ver van God verwijderd zijn, door Christus’ dood weer dichtbij Hem komen. 4. Beelden van gevangenschap. Wie door de onderdrukkende krachten van het kwaad, de zonde en angst voor de dood gevangen gehouden worden kunnen door het evangelie van Christus’ kruis bevrijd worden. Net zoals Christus zich uit de gevangenis van de dood wist te bevrijden, zo kunnen gelovigen - door geloof - de banden van de zonde verbreken en het leven in zijn volheid binnengaan. 5. Beelden van een ziekenhuis. Wie ziek is ten gevolge van de zonde kan weer geheeld worden krachtens de behandeling door de gewonde arts op Golgotha. Door zijn kruis en opstanding is Christus in staat onze wonden te verbinden en ons te genezen, en ons heling en geestelijke gezondheid terug te geven. Het is belangrijk op te merken dat dit reflectieproces de ‘boodschap van het kruis’ niet reduceert tot één enkel element. Integendeel, het is ervoor bedoeld de verschillende beelden en ideeën die al in deze boodschap lagen, te onderscheiden in de wetenschap dat één ervan wellicht van doorslaggevende betekenis zou kunnen zijn voor iemand die het evangelie voor de eerste keer hoort. Ze kunnen zelfs relevant zijn voor onszelf, wanneer we de volle rijkdom van het evangelie willen ontdekken. Theologische analyse opent zo apologetische perspectieven. Zo kan iemand die zich diep bewust is van een moreel schuldgevoel en daardoor niet dichtbij God kan komen, de elementen van de ‘boodschap van het kruis’ die ontleend zijn aan de rechtspraak uiterst relevant en betekenisvol vinden. De verkondiging van de vergeving zou haar leven kunnen veranderen. Maar dat betekent niet, dat de boodschap van het kruis tot dat thema beperkt blijft. Het wil alleen maar zeggen dat de theoloog de apologeet helpt bij het onderscheiden van wat zijn of haar beeldvoorraden zijn, zodat de verbinding met de nood van degene die hij of zij helpt, het meest duidelijk kan worden. Terwijl alle componenten van de boodschap van het kruis relevant zijn voor de mens, zullen individuele mensen verschillende, specifieke noden kennen. Zo kan iemand een diep doorleefde angst voor de dood hebben. Het evangelie zal op die persoon en diens situatie toegesneden moeten worden. Het beeld van de overwinning op de angst voor de dood kan heel goed van groot belang zijn voor deze persoon. Toch betekent dit geen reductie van het evangelie. Het is slechts een erkenning van het feit dat dit onderdeel de plaats is waar het concrete leven van deze persoon geraakt wordt. Dit is het aanknopingspunt voor het evangelie. Het betekent eenvoudigweg dat we zullen moeten vragen welk aspect van het evangelie voor iemands persoonlijke behoefte van belang is. Daar moeten we moeite voor doen - enerzijds om de diepte van het evangelie te peilen, anderzijds om de nood te ontdekken van diegenen die we willen bereiken.

Beelden verkennen: losprijs
De Bijbel is vol van beelden die bedoeld zijn om onze - door God geschonken - denkmogelijkheden te stimuleren zodat we ernaar verlangen meer te weten te komen over onze Redder en de weldaden die Hij ons wil geven. Christus kan wellicht beter gekend worden door over deze beelden, en de inzichten die ons daardoor geboden worden, na te denken. Het is daarom belangrijk om een aanzienlijk deel van onze tijd te besteden aan de overdenking van zulke beelden, en ons niet direct naar de volgende paragraaf te spoeden. We moeten even blijven stilstaan, in afwachting van het voedsel en de wijsheid die deze beelden voor ons in petto hebben. Het kost tijd om de bijbelse beelden te leren waarderen. Het betekent dat we ruimte voor overdenking en innerlijke toe-eigening moeten maken. Verbeeldingskracht en geest worden allebei opgewekt om mee te doen wanneer we ontdekken wat we ons eigen kunnen maken dankzij de beelden van Christus die zo kunstig en krachtig worden gebruikt in de evangeliën, en speciaal in het evangelie naar Johannes. Beelden moeten ons pakken en aangrijpen juist omdat ze ons dwingen stil te staan bij en na te denken over hun inhoud. Het is niet simpelweg de inhoud, maar de manier waarop dit plaatsgrijpt die onze aandacht opeist. We overpeinzen de inhoud niet minder dan de vorm, en uit dat proces van ‘herkauwen’ komen we tevoorschijn met een heldere kijk op de waarheid die erachter ligt maar die er evenzeer in ligt. Beelden dwingen ons, onze eigen verbeeldingskracht te gebruiken, en maken zo de krachten vrij die in deze van God gegeven menselijke mogelijkheden tot overdenking en onderscheiding gelegen zijn. Om dit punt werkelijk op waarde te kunnen schatten, moet je je eens voorstellen dat je naar een opvoering van één van Shakespeares drama’s aan het kijken bent. De gezichten van de acteurs, hun kostuums en de décors zijn allemaal zichtbaar. Je hebt geen verbeeldingskracht nodig om je voor te stellen hoe ze eruit zien, want ze worden je getoond. Denk je nu eens in dat je naar datzelfde drama luistert, maar nu via een radio-uitzending, of op CD, en dat je ernaar luistert wanneer je in de auto op weg bent naar je werk. Nu kun je geen enkel beeld zien. Het enige medium dat jou bereikt is ‘geluid’. Als gevolg daarvan zul je je moeten verbeelden hoe de acteurs eruit zien. Je moet je in je hoofd een beeld vormen van de décors. Nu heb je geen kant en klare beelden tot je beschikking, zodat je gedwongen bent die van jezelf vorm te geven. Juist vanwege deze reden hebben veel mensen een voorkeur voor het medium ‘radio’. Het bijbelse getuigenis over God lijkt sterk op een CD van een drama of roman. Je krijgt een beeld van God in woorden en niet met foto’s. Je moet nadenken over de aard en het karakter van God in termen van verbale beelden die gegeven zijn. Elk hiervan is in staat om diverse waardevolle inzichten over God te bemiddelen - maar vraagt wel dat je serieus en intens nadenkt over zo’n beeld. Het is als met het kraken van een harde noot zodat je de zoete kern ervan kunt genieten. Ik ben van mening dat het voor christenen van groot belang is dat ze zich met deze beelden bezig houden, zelfs wanneer onze postmoderne context hiertoe geen extra stimulans voor zou geven. Het dwingt ons, onze verbeeldingskracht zowel als ons verstand te gebruiken, waardoor onze eigen perceptie van het christelijkgeloof aan diepte wint. Toch moeten we wel bedenken dat dit nog meer van belang is wanneer we het evangelie voor een postmodern gehoor proberen te vertolken. Een postmodern gehoor uitnodigen om de beeldtaal van de Bijbel binnen te gaan is een van de meest effectieve manieren om hen te helpen dit evangelie te ontdekken en waarderen. In het vervolg zullen we stilstaan bij twee bijbelse beelden, waarvan elk een apologetisch potentieel in zich bergt voor ons gesprek met een postmodern publiek: losprijs en adoptie. Eén van de belangrijkste en behulpzame beelden is dat van een ‘losprijs’. Dit beeld heeft voor christenen een speciale betekenis, omdat het uit de mond van Jezus zelf afkomstig is. Hij verklaarde dat hij kwam om “zijn leven te geven als losprijs voor velen” (Marcus 10,45). Ook elders in het Nieuwe Testament komen we dit beeld tegen. 1 Timoteüs 2,5-6 spreekt over Jezus Christus als “middelaar tussen God en mensen ... die zich gegeven heeft tot een losprijs voor allen”. Om de diepgang van dit beeld te peilen zou ik graag een gedachte-experiment willen wagen. Stel je voor dat je uit een rijk gezin komt, en dat je altijd al het verlangen koesterde om Sicilië te bezoeken. Zodra je aankomt, begin je vol plezier aan de ontdekkingstocht langs de vele Romeinse overblijfselen en het prachtige, woeste landschap. Je raakt geïrriteerd door de reguliere toeristen-gidsen, en besluit het eiland op eigen kracht te gaan onderzoeken. Op de tweede dag van dit avontuur kom je twee mannen tegen, waarvan de één een geweer draagt. Ze nodigen je uit om hun nederige gastvrijheid te genieten, terwijl ondertussen alles in gereedheid wordt gebracht voor de uitwisseling van een gepast bedrag aan geld dat je vrijlating moet garanderen. Je realiseert je dat je gekidnapt bent, en dat je er niets aan kunt doen. Je voelt je overvallen door een veelheid aan gevoelens, variërend van woede, schuld en angst. Hoe kon je jezelf toestaan in deze situatie verzeild te raken? En hoe kom je er ooit weer uit? Probeer je eens in deze situatie in te leven, en de gevoelens van hulpeloosheid en hopeloosheid die hiermee gepaard gaan op te roepen. Of je er ooit uit komt, hangt volledig af van de bereidheid van een ander om een losprijs voor jou te betalen. Je leven is in diens handen. Wat zou er gebeuren, wanneer het thuisfront je liever kwijt dan rijk was? Wanneer de dagen zich aanéénrijgen, word je al moedelozer. Stel je nu voor, wat voor een gevoel van totale opluchting en blijdschap je zou voelen, wanneer je merkt dat er nieuws kwam: je familie heeft je vrijgekocht. Je zou vrij komen! En (misschien even belangrijk) je zou genoeg betekend hebben voor je familie zodat ze bereid zijn de gevraagde prijs te betalen. Een losprijs wordt betaald om iemand anders vrijheid te verkrijgen. In het Oude Testament valt de nadruk vooral op het idee van ‘bevrijding’, ‘vrij komen uit’, en niet zozeer op speculaties over de aard van de prijs die voor deze bevrijding betaald moest worden. Zo wordt vaak aan de Israëlieten die uit de Babylonischeballingschap zijn bevrijd, gerefereerd als aan de “vrijgekochten des HEREN” (Jesaja 35,10). Het beeld van de losprijs suggereert drie belangrijke elementen. Allereerst gaat het over iemand die gevangen zit, vrijwel zeker tegen z’n wil. Je kunt denken aan een vooraanstaand burger van Sicilië die door de maffia is ontvoerd. Het gaat erom dat iemand in een situatie is terechtgekomen waarin hij niet wenst te verkeren - en waaruit hij zichzelf niet kan bevrijden. Overgelaten aan hun eigen mogelijkheden, zou er geen hoop op bevrijding zijn. Dit brengt ons bij het tweede idee dat ‘de losprijs’ oproept - dat van een prijs die betaald is om de vrijheid van de gevangene te bewerkstelligen. Hoe belangrijker de persoon in kwestie, des te hoger de gevraagde prijs. Een van de meest verbazingwekkende dingen aan Gods liefde voor ons is, dat God bereid was zo duur te betalen voor onze vrijheid. De prijs voor onze vrijheid was de dood van zijn enige Zoon. “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe” (Johannes 3,16). Hoeveel moeten wij wel niet voor God betekenen, wanneer de prijs om ons te verlossen zo hoog was! En in de derde plaats wijst het beeld van de ‘losprijs’ op het belangrijke thema van de bevrijding - bevrijding uit gevangenschap. Het Nieuwe Testament is vol met het goede nieuws van de bevrijding uit de macht van zonde en dood. We zijn bevrijd “tot de vrijheid van de heerlijkheid der kinderen Gods” (Romeinen 8,21). Christus’ dood aan het kruis schuift de barrières terzijde die ons verhinderen onze vervulling bij God te vinden. De diepere betekenis van het kruis, waartoe dit beeld ons leidt, is dat van iets dat ons in staat stelt onze gevangenschap te verbreken zodat we ons werkelijke doel bereiken en onze werkelijke vervulling in God vinden. Dit beeld werpt een eigen licht op drie belangrijke aspecten. Het zegt ons dat we inderdaad gevangen zitten - maar dat bevrijding tot de mogelijkheden behoort! De kosten voor deze bevrijding worden gedragen door niemand minder dan God, die ernaar verlangt dat wij het leven binnengaan dat Hij voor ons klaargemaakt en bedoeld heeft. We worden uitgenodigd, ‘ja’ te zeggen tegen dit aanbod van transformatie. Al deze aspecten liggen in het woord ‘losprijs’. Door de moeite te doen, deze betekenis te ontrafelen, verdiepen we de kwaliteit van ons geloof. Het is als met het kraken van een harde noot zodat je de zoete kern ervan kunt genieten. Door na te denken over woorden als ‘losprijs’ ontsluit je de geestelijke en intellectuele rijkdommen van het christelijk geloof. Het maakt ons ervan bewust dat het christendom onze zielen redt, onze harten verwarmt en ons verstand voedt.

Beelden verkennen: adoptie
Een ander woord dat in het Nieuwe Testament gebruikt wordt om Christus’ werkaan het kruis te beschrijven, is ‘adoptie’. Paulus verzekert ons dat, door Christus, we tot kinderen van God zijn aangenomen (Romeinen 8,23; Galaten 4,5). Dit beeld, afkomstig uit het Romeinse familierecht, wordt door Paulus gebruikt om licht te schijnen over de voorrechten en de plaats van christenen in hun relatie met God. Het is een beeld dat erom vraagt, met ons verstand begrepen en met onze harten gewaardeerd te worden. Het beeld van de adoptie is voor de postmoderne relatief begrijpelijk. Een gezin besluit om een kind dat niet in hun midden is geboren, toch dezelfde wettelijke voorrechten te geven als de kinderen die wel binnen de gezinsgrenzen zijn geboren. Daardoor krijgen de geadopteerde kinderen dezelfde erfrechten als de natuurlijke kinderen. Christenen kunnen zichzelf nu beschouwen alsof ze zijn binnengebracht in het gezin van God, aan wie dezelfde rechten geschonken worden als aan ieder natuurlijk kind. En wie is het natuurlijke kind van God? Niemand minder dan Christus zelf. Paulus wil daarmee krachtig tot uitdrukking brengen dat alles wat God aan Christus als zijn Zoon heeft geschonken, uiteindelijk aan ons, als kinderen van God, ten goede komt. “Wij zijn kinderen Gods; zijn wij nu kinderen, dan zijn wij ook erfgenamen: erfgenamen van God, en mede-erfgenamen van Christus; immers, indien wij delen in zijn lijden, is dat om ook te delen in zijn verheerlijking” (Romeinen 8,16-17). De familietrekken van kinderen van God zijn dus lijden in dit leven, alsmede de belofte van heerlijkheid in het toekomende leven. Verheerlijking ligt achter het lijden, en we moeten leren om het lijden als een voorrecht te zien dat met vreugde gedragen moet worden als consequentie van onze nieuwe status. Let erop, hoe het beeld van de adoptie het belang laat zien van het kennen van Christus. Christus is de publieke manifestatie van het einddoel van de gelovigen. Wat God hem geschonken heeft, wordt ook aan ons gegeven. We worden ertoe gedrongen, over Christus als het fundament, de garantsteller, en het einddoel van het christelijke leven na te denken. Elk van deze aspecten verdient het, nader uitgelegd te worden. Allereerst dat Christus het fundament is van onze verlossing, doordat zijn dood en opstanding de deur naar eeuwig leven en heil openbreken. Deze ‘weldaden’ kunnen op geen enkele andere wijze noch door iemand anders worden verkregen. Door te mediteren over het kruis kunnen we, zoals we al zagen, de prijs leren waarderen die de door Christus verworven voorrechten met zich meebrengt. Verder staat Christus garant voor onze verzoening, doordat zijn dood en opstanding de volledige betrouwbaarheid van God aan het licht brengen. Hij belooft ons uit de dood naar het eeuwige leven over te brengen. Door na te denken over wat God aan Christus geschonken heeft, worden we gesterkt in de overtuiging dat juist die gaven en voorrechten evenzeer aan zijn geadopteerde worden geschonken als aan zijn natuurlijk Kind. Tenslotte is Christus ook het uiteindelijke doel van onze geloofsreis. Waar Christus heengegaan is, zullen wij hem volgen. Hij is verheer lijkt, en wij wachten met blijdschap en geduld op de beloofde bekleding met zijn heerlijkheid. Daarom spoort Paulus zijn lezers aan, hun ogen naar hemel te richten (Kolossenzen 1,1-3), zodat ze een gevoel van gespannen uitzien herwinnen, dat ze uiteindelijk aan het einde van de reis belanden waar Christus ons met open armen opwacht. Toch doet dit beeld van de adoptie meer een beroep op onze verbeelding en ons hart dan alleen op ons verstand. Het vraagt erom, in beelden overgedragen, en niet alleen maar ‘begrepen’ te worden. Adoptie gaat er immers over dat wij gewenst zijn. Het gaat over horen bij. Dit zijn diep-emotionele thema’s die corresponderen met de zorgen en belangen waar velen in onze - toenemend gebroken - samenleving mee zitten. Geadopteerd worden betekent dat we worden uitgenodigd in een liefdevolle en zorgzame omgeving. Het gaat om ‘welkom zijn’, gewenst en gewaardeerd. Adoptie is het vieren van het voorecht uitgenodigd te zijn, zodat de buitenstaander in de gemeenschap van geloof en liefde welkom wordt geheten. De postmoderniteit waardeert zo’n gevoel van ‘horen bij’, een gevoel dat mensen gewenst zijn, temidden van een maatschappij die in toenemende mate uiteenvalt zodat mensen niet langer het gevoel hebben dat ze ergens bij horen. Kan dit wellicht een beeld zijn dat we kunnen gebruiken om de liefde van God over te dragen? Leren we zo niet verstaan hoe we het beeld van de kerkgemeenschap als een liefdevol gezin kunnen benutten om juist die liefde af te beelden, en degenen die zich verloren en eenzaam voelen te verwelkomen en accepteren?

Ons gevoel van zwakheid
Tenslotte wil ik nog stilstaan bij iets dat veel christenen bezighoudt, zowel in hun eigen geestelijk leven als wanneer ze proberen het christelijk evangelie aan vrienden of collega’s over te brengen. We voelen ons niet tot zo’n taak in staat. We twijfelen of God iets met ons kan beginnen, of via ons iets kan bewerken. Hoe zouden wij iets kunnen betekenen? Tot besluit van dit artikel zou ik speciaal iets willen opmerken tegenover iedereen die gespannen of bang is over zijn of haar eigen vaardigheden om van het evangelie te getuigen, of het christelijk leven zó voor te leven dat hun vrienden met het evangelie bereikt worden. Wat ik wil zeggen, kan uitermate pastoraal klinken, en niet zozeer theologisch. Toch meen ik dat het gezegd moet worden, en dat wil ik graag doen. Het evangelie vertelt, zoals bekend, over de discipelen die opgeschrikt werden door een storm die hen overviel toen ze het meer van Galilea overstaken, op weg naar Kafarnaüm (Johannes 6,16-21). Ze leken aan de grillen van de elementen overgelaten te zijn, en waren uiterst bang. Toen, op het hoogtepunt van de storm, verscheen Jezus en sprak deze woorden tegen hen: “Ik ben het, weest niet bevreesd”. Deze woorden van Jezus zijn zowel vertroostend als uitdagend. Toch zijn dezewoorden niet accuraat vertaald, of in elk geval niet geschikt om de volledige betekenis van Christus’ bedoeling uit te drukken. Een betere vertaling zou zijn: “Ik ben - wees niet bang”. Alleen al de aanwezigheid van Christus is genoeg om de storm te doen liggen en onze vrees te bedaren. Christus is erbij. Dat is een belofte, verscholen in een uitspraak. We hoeven niet bang te zijn omdat Christus bij ons is. Dit voorval illustreert de waarde van Christus als een vertroostende aanwezigheid. Andere benadrukken zijn waarde als een stevig fundament, een rots op wie we mogen bouwen en op wie we ons vertrouwen mogen stellen in tijden van moeite of gevaar. Waar zouden we dus bang voor zijn? In welke situaties kunnen we deze troost en verzekering van Christus’ aanwezigheid temidden van de stormen van ons leven wellicht opnieuw ontdekken en erop bouwen? In zekere zin is dit een uiterst persoonlijke vraag, voorzover we om heel uiteenlopende redenen bang kunnen zijn. Toch blijft dit principe telkens van belang: we moeten onze angsten aan de levende Christus toevertrouwen, en Hem vertrouwen in alles wat op onze weg komt. Sommigen zijn bang om te falen. We schrikken ervoor terug iets voor Christus te proberen, zoals de verkondiging van Hem in onze cultuur, omdat we bang zijn uiteindelijk te falen en Hem te laten vallen. Een deel van onze zorg daarbij is dat we Christus niet willen onteren. Maar een groter deel wellicht betreft onze bezorgdheid om bekeken te worden wanneer we falen. We vrezen dat onze status in vergelijking met die van anderen wellicht schade oploopt door zo’n falen. Toch kan ons falen - werkelijk falen - een krachtig en positief geestelijk gevolg krijgen. Veel predikanten kunnen ons ervan vertellen, hoe hun dienst pas tot leven kwam na een pastoraal fiasco, toen ze gedwongen werden over zichzelf na te denken. Vaak zijn ze tot de slotsom gekomen dat hun dienst gebouwd was op hun eigen kracht. Ze hadden geleerd op hun eigen vaardigheden en krachten te vertrouwen, en hadden de indruk gekregen dat hun succes hun eigen persoonlijke verdienste was. Ze hadden het nodig om weer nederig te worden, en moesten leren God te vertrouwen in plaats van hun eigen wijsheid en kracht. Ons persoonlijk falen kan goed omgemunt worden tot openingen voor geestelijke groei - wanneer we tenminste de kans benutten en er lering uit trekken. Anderen zijn bezorgd om hun eigen zwakheid. Hoe kunnen we alle uitdagingen aangaan die op ons afkomen? Hoe kan de Heer gebruik maken van wat ons voorkomt als zeer ontoereikende en kwetsbare gaven? Wat gebeurt er wanneer mensen op ons werk ons vragen zouden stellen over ons geloof? Op dit punt moeten we leren op Christus te vertrouwen. Het is zijn evangelie, en het geeft Hem vreugde om zwakke en kwetsbare schepselen in zijn dienst te gebruiken. We zullen moeten leren dat het Christus op dit punt niet gaat om wie wij zijn, of zelfs om wat we zijn. Het is wat we Hem toestaan in en door ons te bewerken. We moeten vertrouwen dat Christus in staat is gebruik te maken van wat wij kunnen opbrengen. Kortom: we moeten ons best doen - en Christus de rest laten doen. Onze bezorgdheid op dit punt is gedeeltelijk het gevolg hiervan, dat we Christus zelfs niets kunnen beginnen terug te doen wat Hij voor ons gedaan heeft. We weten dat we tekort zullen schieten. We kennen de overweldigende grootheid van de taken die gedaan moeten worden, en merken dat we zelfs niet bij benadering aan de alles overtreffende volmaaktheid kunnen tippen die Hij - terecht - van ons verwacht. Hier moeten we eerst duidelijk maken dat we inderdaad ons uiterste best moeten doen voor Christus. Toch is Hij in staat om wat wij Hem ook geven, dat te benutten. Degene die aan een paar broden en vissen genoeg had om een complete menigte te voeden, is ook in staat om de geringe offers die wij kunnen brengen in geweldige en grote daden om te zetten. We moeten er werkelijk helemaal op vertrouwen dat Christus ons kan gebruiken, ondanks onze zwakheid en kwetsbaarheid. Ik heb hierin zelf een harde leerschool gehad. Ongeveer vijftien jaar geleden werd ik door een collega gevraagd een dienst van hem over te nemen in de chapel van Jesus College (Oxford). Het was zomervakantie, en hij zou op vakantie zijn met zijn gezin. Aan dit college werd op dat moment een internationale summer school gegeven, en de organisatoren hadden de wens te kennen gegeven om de conferentie met een dienst in de chapel van het college te besluiten. Nadat mij verzekerd was dat dit weinig meer inhield dan het uitspreken van de gebeden en het aankondigen van de liederen, nam ik deze taak graag van mijn collega over om hem een plezier te doen. Op de bewuste dag kwam ik op het afgesproken tijdstip aan. Er waren ongeveer vijftig personen aanwezig in de chapel, en de gekopieerde ‘orde van dienst’ was vrijelijk uitgedeeld op iedere zitplaats. Ik keek haar snel nog even na om er zeker van te zijn dat de afgedrukte liederen ook werkelijk de liederen waren die ik had opgegeven en met de organist had afgesproken. Toen bleek dat dit in orde was, zuchtte ik opgelucht. De dienst begon en alles leek voorspoedig te verlopen. Na het derde lied begon het mis te gaan. We zongen het lied met groot enthousiasme. Nadat het orgelspel was verklonken, trad er een vreemde stilte in. Het leek alsof men verwachtte dat er iets zou gebeuren. Ik bekeek haastig de gekopieerde liturgie en ontdekte twee woorden die mij bij eerste - en na nu bleek, iets te snelle - lezing niet waren opgevallen: de preek. Na ongeveer tien seconden werd duidelijk dat niemand anders in deze chapel deze preek zou gaan houden. Ik begreep met stijgende angst dat er een zeer eenvoudige verklaring voor deze stilte was. De gemeente verwachtte dat ik met mijn preek zou beginnen - een preek die ik niet had voorbereid. “Laten we bidden,” zei ik - en zelden heb ik dat meer gemeend dan toen. Aangezien ik niets had voorbereid, sprak ik maar over de eerste twee gedachten die mij te binnen schoten. De Church of England schijnt ergens ongeveer ten tijde van de regering van koningin Elizabeth I besloten te hebben dat iedere preek drie punten moet hebben, maar ik kwam die dag slechts op twee gedachten, losweg aan sluitend bij de teksten die eerder waren gelezen. Ik probeerde deze zo goed en zo kwaad als het ging voor het voetlicht te brengen, en hoopte dat niemand zou merken dat ze in luttele seconden bijeengeraapt waren. Nadat ik uitgesproken was, zongen we nog een laatste lied, en de gemeente vertrok. Wanneer ze hadden gemerkt dat deze preek buitengewoon ongestructureerd was, dan waren ze in elk geval te beleefd om er iets over op te merken. Een week later ontving ik twee brieven van mensen die toen onder mijn gehoor zaten en die inmiddels in Noord-Amerika zaten. De eerste briefschrijver vertelde me dat het eerste punt waarover ik sprak, hem diep geraakt had en dat hij inmiddels als gevolg hiervan besloten had christen te worden. De andere brief vertelde een soortgelijk verhaal; ditmaal echter was het tweede punt beslissend gebleken. Een deel van mij stond beschaamd vanwege deze brieven. Hoe kon een preek, die zo uit de grond gestampt was, zoveel effect sorteren? Normaal gesproken bereid ik preken al maanden van tevoren voor. Toch leek geen enkele van deze zorgvuldig gecomponeerde preken ooit zoveel indruk te hebben gemaakt. Moest ik misschien een dergelijke uitgebreide voorbereiding voortaan achterwege laten? In feite heb ik een les geleerd die even bemoedigend als eenvoudig is. Wanneer je terugvalt op de genade van onze Heer, verhoort Hij ons gebed om hulp. De twee gedachten waren niet van mijzelf geweest; ze kwamen simpelweg in mij op alsof iemand het licht had aangedaan, of ze op een scherm geprojecteerd had. Ze bleken de juiste twee gedachten te zijn.

Slot
Aan het einde van dit artikel gekomen, wil ik nog een persoonlijke bemoediging toevoegen. Voel je niet overweldigd door de vele uitdagingen waarvoor we staan. Christenen hebben soortgelijke proeven al eerder doorstaan! We staan op een kruispunt in de geschiedenis waarop de cultuur van onze ouders en grootouders bezig is te verdwijnen, en een nieuwe cultuur vorm lijkt te krijgen - een cultuur die we nog niet volledig begrijpen. Toch mag ik u bemoedigen: christenen hebben vaker op zulke kruispunten gestaan, zoals bijvoorbeeld toen het Romeinse rijk uiteenviel en het christendom in groot gevaar leek te verkeren. Toch heeft het overleefd en is het opgebloeid. Wat de toekomst voor ons in petto heeft? Dat weten we niet met zekerheid. Maar we weten wel dat de God die zijn kerk in het verleden bewaard heeft, steeds bij ons zal zijn, om ons te ondersteunen en bemoedigen wanneer we die toekomst betreden. We weten dat Hij aan onze kant staat, ons vertrouwen geeft en met zijn sterke arm bewaart. Laat ik besluiten met een vers uit de Bijbel dat ik zeer behulpzaam heb gevonden bij het overdenken van de taak die voor ons ligt. Het zijn Gods woorden tegen Jozua, en ik meen dat Hij ze nu nog spreekt: “Heb ik u niet geboden: wees sterk en moedig? Sidder niet en word niet verschrikt, want de HERE, uw God, is met u, overal waar gij gaat” (Jozua 1,9).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

Radix | 81 Pagina's

De aantrekkelijkheid van het geloof

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 juni 2002

Radix | 81 Pagina's