Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Globalisering en het grote sterven van de talen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Globalisering en het grote sterven van de talen

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
Hoewel maar weinigen het weten, vinden er extreme veranderingen plaats op de taalkundige kaart van de wereld. Op dit moment worden er wereldwijd nog ruim 6.000 talen gesproken1. Deze talen zijn niet evenredig verdeeld over de wereld: sommige landen hebben er heel veel, terwijl andere landen er maar weinig hebben. Indonesië, bijvoorbeeld, heeft ongeveer 750 talen, terwijl Saoedi-Arabië er maar 9 heeft, waarvan er 6 ook nog varianten zijn van het Arabisch. Naast de geografisch ongelijke spreiding over de wereld, is er ook een enorme variatie in aantallen sprekers. Aan de ene kant zijn er talen met meer dan 100.000.000 sprekers, aan de andere kant hebben de meeste er nog geen 10.000. Tabel 1 geeft een overzicht van de verhouding tussen talen en het aantal eerste-taalsprekers van die talen. (‘Eerste-taalsprekers’ zijn ‘moedertaal’-sprekers. Voor veel mensen is dat een andere taal dan hun nationale taal.).2 De acht talen met meer dan 100 miljoen sprekers zijn het Mandarijns, Spaans, Engels, Bengali, Hindi, Portugees, Russisch en Japans. Tabel 1 laat naast een enorme taaldiversiteit (zo’n 6.000 talen), tegelijk ook een grote homogeniteit in eerstetaalsprekers zien: van de wereldbevolking gebruikt 98,6% slechts 5% (319) van het totale aantal talen. Aan de andere kant laat de meest rechtse kolom zien dat een derde van de talen van de wereld minder dan duizend sprekers telt, terwijl ruim de helft er minder dan tienduizend heeft. Met andere woorden, de enorme taalrijkdom in onze wereld wordt gedragen door (zeer) kleine groepen mensen, en is daarmee bijzonder kwetsbaar. Op dit moment zijn er tientallen talen die gesproken worden door slechts één persoon, en wanneer die persoon sterft zal de taal uitgestorven zijn. Zelfs hele taalfamilies staan op uitsterven, zoals de Chapacura taalfamilie, een groep van 27 talen gesproken in delen van Brazilië en Bolivia. 22 talen van deze familie hebben nog maar zo’n 20 sprekers over, vier talen hebben 100- 250 sprekers, en één taal heeft er 1000.4 Uit ervaring met bijvoorbeeld Noordamerikaanse indianentalen of Australische aboriginaltalen, weten we dat een taal een minimaal aantal sprekers moet hebben om te worden overgedragen op volgende generatie; en dat die kritische grens ruim boven de 1.000 sprekers ligt. De taalfamilie hierboven zal dus met de huidige generatie sprekers uitsterven. Taalkundigen doen sinds het begin van de jaren ’90 onderzoek naar het verdminderen van de taaldiversiteit in de wereld. Volgens de meest pessimistische prognoses die uit dergelijke onderzoeken voortvloeien zal 90% van de talen die wij nu kennen in deze eeuw uitsterven (Krauss 1992); terwijl de meest optimistische prognose uitkomt op 50% (wijlen Stephen Wurm, geciteerd in Raymond 1998). In de komende eeuw zullen dus tussen de 3000 en 5400 talen verdwijnen. Nu kan meteen de vraag rijzen waarom dat erg is. Voordat op die vraag kan worden ingegaan, is het belangrijk op te merken dat het uitsterven van talen op zichzelf geen bijzonder of recent fenomeen is: er zijn in de loop van de menselijke geschiedenis vele talen gekomen en gegaan. Denk aan de talen uit de klassieke oudheid, voor de meesten van ons in elk geval bekend als mysterieus klinkende namen in de Bijbel: Bithynisch, Phrygisch, Elamitisch, Hittitisch.... Wat echter bijzonder is aan de huidige tijd, is het tempo waarin talen verloren gaan, en de enorme schaal waarop het gebeurt. In Brazilië, bijvoorbeeld, waren rond 1500 AD nog ongeveer 1.175 talen; nu zijn het er minder dan 200 (Rodrigues 1993, geciteerd in Crystal 2000). Waarom vindt dit ‘grote sterven’ in dit tempo, op deze schaal, in deze tijd plaats? Waarin verschilt onze wereld met die van, pakweg, duizend jaar geleden? In het kader van het thema ‘globalisering’ wil ik deze vraag als volgt toespitsen: In hoeverre is er een verband tussen globalisering en veranderingen in de wijze waarop mensen met elkaar communiceren? Heeft ‘globalisering’ gezorgd voor een ‘global language’, en zo ja, worden de minderheidstalen dan bedreigd door die taal? (§ 1). Door welke factoren wordt het uitsterven van talen bepaald, en hoe belangrijk is ‘globalisering’ daarin? (§ 2). Welke gevolgen heeft het uitsterven van talen? (§ 3). En, als laatste vraag: Komen er, ter compensatie, ook nieuwe talen bij? (§ 4). In de slotparagraaf (§ 5) formuleer ik mijn conclusies.

1. De relatie tussen globalisering en communicatie: bestaat er een ‘wereldtaal’?
In hoeverre is er een verband tussen globalisering en veranderingen in de wijze waarop mensen met elkaar communiceren? Globalisering, in de zin van “het wereldwijd worden en maken van activiteiten”, heeft op directe en indirecte wijze taalverlies tot gevolg gehad. Indirect, omdat bijvoorbeeld het IMF en de Wereldbank in hun ‘ontwikkelingsstrategieën’ aanvankelijk zeer weinig oog hadden voor de belangen van kleine, locale culturen en groepen en hun talen. Op aandringen van deze organisaties werden tussen 1960 en het einde van de jaren ’80 in gebieden waar landbouw traditioneel een gemengd karakter had, vaak monoculturen geïntroduceerd ter productie van hout, graan of vee voor de export (zie Nettle en Romaine 2000:161-165). Het doel was natuurlijk een efficiëntere productie, en een hogere opbrengst. Maar helaas was het gevolg in een aantal gevallen precies het omgekeerde: vruchtbare grond ging door erosie verloren, met als gevolg dat de verarmde bewoners, op zoek naar levensonderhoud, zich over naburige gebieden moesten verspreiden. Wanneer een bevolking een minderheidstaal sprak, werd de positie van die taal meestal verder ondermijnd in de diaspora. In 1993, the ‘Year of the Indigenous People’, kwam de officiële beleidsomslag bij de Verenigde Naties, toen de UNESCO in november van dat jaar de beslissing nam voor een ‘Endangered Languages Project’, ter ondersteuning van bedreigde (minderheids-) talen. In het vervolg worden de belangen van kleine culturele groepen en hun talen officieel meegewogen in het beleid van de VN.5 Een van de directe gevolgen van de ‘globalisering’ vloeit voort uit het feit dat het gepaard gaat met een intensieve interactie tussen sprekers uit diverse werelddelen. Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn mensen fysiek en elektronisch in versnel tempo mobiel geworden. Ontwikkelingen in de communicatietechnologie brachten steeds goedkopere en snellere communicatiemiddelen (telefoon, radio, televisie, fax, email, internet). Ontwikkelingen in de luchtvaart resulteerden in een relatief goedkoop en snel massatransportmiddel. Dit creëerde de context waarin mensen uit vele delen van de wereld steeds sneller en gemakkelijker met elkaar konden communiceren, met als gevolg dat er een enorme groei in internationale contacten heeft plaatsgevonden. Zo zijn, naast de politieke contacten in bijvoorbeeld de Verenigde Naties, ook zakenmensen en academici steeds meer internationaal gaan werken. Telefoons maakten het mogelijk om dagelijks te overleggen met collega’s aan de andere kant van de wereld, email maakte het ook nog goedkoop. Zulke internationale samenwerking loopt uiteraard het meest efficiënt wanneer er één taal wordt gebruikt, want niet iedereen heeft het geld (en de tijd!) om vertalers of tolken in te schakelen. De taal die gekozen wordt blijkt meestal het Engels te zijn, omdat Engels de wereldtaal is. Dat het Engels inderdaad de ‘global language’ is, blijkt uit een aantal gegevens (zie ook Crystal 1997). Ten eerste is het Engels de officiële taal in meer dan 70 landen. Dat betekent dat het Engels in die 70 landen de taal van de regering, rechtspraak, media, en het onderwijs is. Daarnaast wordt het Engels in ruim 100 landen onderwezen als tweede taal; waarmee het ook in die landen een belangrijke status heeft. In termen van sprekersaantallen, spant het Engels alle andere talen de kroon: eind jaren ’90 werd het Engels (als eerste of tweede taal) gesproken door 1,5 miljard mensen. De geschiedenis laat zien dat een taal geen wereldtaal wordt omdat het een prachtige grammatica heeft, mooi klinkt, eenvoudig is, of, andersom, omdat het zo’n complexe structuur heeft. Rond het begin van onze jaartelling was het Latijn een belangrijke internationale taal, nu is dat het Engels. Vergeleken bij de ingewikkelde Latijnse vervoegingen van naamwoorden en werkwoorden is het Engels grammaticaal uitermate eenvoudig: grammaticale eenvoud of complexiteit speelde dus geen rol in de wereldfunctie van het Latijn en het Engels. Een imponerende literaire traditie is ook irrelevant (al hadden we de beste literatuur, het Nederlands zal nooit een wereldtaal worden), en een wereldtaal ontstaat ook niet omdat het geassocieerd wordt met een belangrijke godsdienst (al kan het wel helpen, gezien de verspreiding van het Arabisch als taal van de Islam). Ook de omvang van de woordenschat is onbelangrijk, want die kan gemakkelijk uitgebreid worden door, waar nodig, woorden uit andere talen te lenen. Het huidige Engels heeft een grote woordenschat, maar daarvan zijn wel duizenden woorden geleend uit andere talen (vooral uit het Frans). Om tot een wereldtaal uit te groeien, is politieke macht het belangrijkste dat telt, in het bijzonder: politiek-militaire macht. Wapens bepalen uiteindelijk wie welke taal waar spreekt. Voorbeelden uit de geschiedenis illustreren dit. Hoe werd het Latijn bekend in heel Europa: door de legioenen van het Romeinse Rijk. Hoe kwam het Spaans en Portugees in Zuid Amerika terecht, ten koste van honderden Indianentalen: via het leger en de vloot van Spanje en Portugal in de 16e en 17e eeuw. Maar de militair-politieke macht van een dominante groep moet vervolgens ondersteund worden door economische macht, omdat zij (en dus ook hun taal) hun macht anders niet kunnen consolideren en uitbreiden. Nadat de wapens hebben gesproken, spreekt dus het geld. Het Engels is geen uitzondering op dit patroon. Het Engels kon een wereldtaal worden als gevolg van twee factoren. De eerste was de expansie van de Britse koloniale macht, die zijn top bereikte aan het eind van de 19e eeuw, toen Groot-Brittannië de baas was in het overgrote deel van de wereld: naast de Verenigde Staten van Amerika, Canada, Australië, en Nieuw Zeeland, bezat Engeland ook het Caribische gebied, Zuid Afrika, Zuid Azië (India, Pakistan, Bangladesh), en grote delen van Afrika (Siërra-Leone, Ghana, Gambia, Nigeria, Kameroen, Liberia, Kenia, Tanzania, Oeganda, Malawi, Zambia, Zimbabwe), en delen van Zuid Oost Azië (Singapore, Maleisië, Hongkong, Papua New Guinea). Het Engels kon zich dus tot en met de 19e eeuw over de wereld verspreiden middels de politiek-militaire macht van het koloniale Britse rijk, en vervolgens kon het zich consolideren en uitbreiden door de economische macht van de Verenigde Staten in de 20e eeuw. Deze tweede factor verklaart ook waarom de invloed van het Engels zich nog steeds uitbreidt in bijvoorbeeld de media (advertenties, tv-series, films, popmuziek), als taal van de luchtvaart en taal van de wetenschap. Als meest recente ontwikkeling zien we het Engels ook als het medium van internet. Het internet is ontstaan uit een decentraal nationaal computernetwerk tussen Amerikaanse academische en overheidsinstellingen, om bij oorlog lokale schade te kunnen overleven (Crystal 1997: 106f). Als puur Amerikaans netwerk, was de taal uiteraard Engels, en ook toen het netwerk commercieel werd in the jaren ’80, en een steeds grotere internationale rol kreeg, bleef dat zo. Daarnaast waren er allerlei praktische redenen om voor het Engels als internetmedium te blijven kiezen, bijvoorbeeld de karakterset van de ASCII code. Omdat de karaktersets die nodig zijn voor om bijvoorbeeld Chinees, Russisch of Arabisch te kunnen typen tot voor kort niet (algemeen) beschikbaar waren, lag de keuze voor het Engels nog meer voor de hand. Samenvattend: bij de huidige ‘globalisering’ hoort het Engels als ‘global language’. Het Engels heeft deze rol gekregen als gevolg van de politiek-militaire macht van Groot-Brittannië in met name de 19e eeuw, en de economische macht van de Verenigde Staten in de 20e eeuw. De voordelen van een ‘global language’ zijn duidelijk: het maakt betere en efficiëntere communicatie tussen mensen met verschillende talen mogelijk. Maar er zijn ook nadelen. Eén van de nadelen is het ontstaan van een elite van Engelssprekende ‘mono-linguïsten’: moedertaalsprekers van het Engels die altijd in het voordeel zijn omdat ze zich beter, makkelijker en sneller in het Engels kunnen uitdrukken dan personen die het Engels als tweede taal spreken. Het is een illusie te denken dat iedereen die Engels spreekt gelijke kansen heeft. Een Nederlander moet in een internationale context al meer moeite doen dan een Brit om bijvoorbeeld een goede presentatie te geven. Maar denk eens aan een Indonesiër: die moet niet alleen veel grotere taalkundige verschillen overbruggen, maar ook nog leren dat een Engels betoog fundamenteel anders is opgebouwd dan hoe een Indonesiër het zou doen. Een taal is immers verstrengeld met de cultuur van zijn sprekers, en het gebruik van een ‘global language’ ontneemt veel van het zicht op die culturele diversiteit. (In paragraaf 3 wordt hier verder op in gegaan). Een ander nadelig effect van het Engels als global language is dat het als meerderheidstaal een bedreiging vormt voor de talen die door minderheden worden gesproken. In Engelstalige landen (bijvoorbeeld Ghana), heeft een kind datgoed Engels spreekt een grotere kans op succes in het onderwijs en (dus) een goede baan. Veel ouders kiezen er dan voor om hun kind op te voeden in het Engels en leren hun eigen moedertaal niet meer aan de volgende generatie.6 Hoe meer ouders zo’n beslissing nemen, hoe sneller zo’n taal uitgestorven zal zijn. Het is dus duidelijk dat de globalisering ertoe heeft bijgedragen dat het Engels zijn status als wereldtaal kon consolideren en uitbreiden, en mee heeft gewerkt aan het marginaliseren van de minderheidstalen, met name in Engelstalige landen. Maar taaldominantie en taalverlies is niet iets wat pas onder invloed van de globalisering ontstond. In de meeste gevallen heeft taaldood geen enkel causaal verband met de opkomst van Engels als wereldtaal, of met globalisering in het algemeen, maar met een hele rij andere factoren. De belangrijkste daarvan worden in de volgende paragraaf besproken.

2. Op welke wijze sterven talen uit?
Een taal sterft als de laatste sprekers van die taal sterven. Wanneer kinderen de taal niet meer van hun ouders leren, is de taal ten dode opgeschreven. Er zijn vele redenen waarom mensen ophouden met het spreken van hun taal. Maar in het algemeen geldt dat omstandigheden waarbij mensen bedreigd worden in hun voortbestaan (fysiek of mentaal) leiden tot taalverlies. Talen worden daarom bedreigd enverdwijnen als gevolg van natuurlijke catastrofes, zoals hongersnoden, aardbevingen, en vulkaanuitbarstingen, maar ook door menselijk ingrijpen, in de vorm van oppressie, deportatie, genocide of oorlog. Honderden voorbeelden van dergelijke vormen van taalsterfte zijn in de literatuur gedocumenteerd. Hieronder volgen enkele voorbeelden uit een gebied waar Nederland een historische band mee heeft, het huidige Oost-Indonesië, in het bijzonder de Molukken. Taalverlies als gevolg van een dreigende vulkaanuitbarsting vond plaats in Teun (spreek uit Té-oen), Nila en Serua, drie van de vele Molukse eilandjes, gelegen tussen Timor en Seram. Toen er in 1975 een vulkaanuitbarsting dreigde, heeft de Indonesische overheid de bewoners van deze eilanden, zo’n 5.000 personen, naar de zuidkust van Seram geëvacueerd. Sindsdien zijn Teun, Nila en Serua onbewoond. Het Teun had 1.200 sprekers, Nila 1.800, en Serua 2.000, maar onder invloed van het Ambonees Maleis dat op Seram gesproken wordt, zijn deze talen inmiddels zo goed als verdwenen (Van Engelenhoven & Hajek 2000: 111). Hoewel de dreigende vulkaanuitbarsting de directe aanleiding was voor de verhuizing van de Teun-Nilu-Serua sprekers, was het niet de enige oorzaak van het taalverlies: een andere, minstens zo belangrijke factor was dat de evacués een minderheid vormden op Ceram, en zich met het Ambonees-Maleis aan moesten passen aan de taal van de meerderheid. De taalgeschiedenis van Leti, een ander Moluks eiland, laat precies omgekeerde zien: daar kwamen nieuwelingen aan om vervolgens de dienst uit te gaan maken. Uit de orale geschiedenis van dit eiland ten oosten van Timor valt op te maken dat het huidige Letinees de taal is van een groep nieuwelingen die ooit (enige duizenden jaren geleden) met zeilbootjes vanuit het nabijgelegen eiland Luang naar Leti kwam gevaren. Dit waren de Oraspou, de ‘bootbezitters’. De bootbezitters troffen op Leti mensen aan, de Ornusa ‘landbezitters’, die natuurlijk hun eigen taal hadden. De bootbezitters veroverden een plekje en werden al snel talrijker dan de landbezitters, maar omdat Leti een heel klein eiland is, kon de minderheid van landbezitters zich niet terugtrekken op een eigen gebied. Beide groepen leefden dus door elkaar heen, maar om de culturele hegemonie van de bootbezitters te benadrukken, werd elke uiting van de taal of cultuur van de landbezitters uit het publieke leven gebannen. Landbezitters moesten hun taal en cultuur dus verbergen, en zich gaan gedragen als bootbezitters. Deze negatieve perceptie van de taal van de landbezitters heeft uiteindelijk geleid tot de huidige situatie op Leti, waar er naast het Letinees ook een geheimtaal bestaat die wordt geassocieerd met hekserij en het uitdrijven van geesten. Deze geheimtaal gaat terug tot de taal van de landbezitters (Van Engelenhoven 1995: 20, Van Engelenhoven & Hajek 2000: 112). De nieuwkomers hebben de oorspronkelijke taal van Leti dus volledig gemarginaliseerd.

Ook de Hollanders hebben nog een duit in het zakje gedaan bij het veranderen van de taalkundige kaart van de Molukken. In 1621 hadden de Hollanders een monopolie in de nootmuskaathandel op de Banda-eilanden, direct ten zuiden van Ceram. Lokale bestuurders gingen hier niet mee akkoord. Als antwoord besloot Jan Pieterszoon Coen, gouverneur-generaal in Batavia, de Banda-bevolking uit te moorden of als slaven te deporteren naar (onder andere) Java. Van de 15.000 bewoners van de Banda-eilanden bleven er slechts duizend over. Maar de Nederlandse planters (perkeniers) hadden natuurlijk wel werkers nodig op hun plantages, en dus importeerden ze slaven vanuit andere eilanden (o.a. Timor) naar Banda. Deze nieuwe smeltkroes van mensen gebruikte de handelstaal - het Ambonees Maleis -, ook als omgangstaal, en daarmee werd de oorspronkelijke taal van de Bandaeilanden vervangen (Hull 1998: 101). Militair-politieke overmacht is dus een zeer belangrijke factor in taalverlies, naast economische, culturele en numerieke dominantie. Uit recent onderzoek blijkt echter dat wanneer een taal met uitsterven wordt bedreigd - dat wil zeggen, nog wel gesproken wordt, maar niet meer door kinderen wordt geleerd -, de overlevingskansen ervan groter zijn naarmate de sprekers meer economische macht hebben (Grenoble & Whaley 1998: 52). Met andere woorden, een bedreigde taal als het Welsh in Groot-Brittanië heeft relatief betere kansen dan een bedreigde taal in Oost-Indonesië, omdat sprekers van het Welsh gemiddeld rijker zijn dan Oost- Indonesiërs. De meeste bedreigde talen wordt gesproken door kleine, economisch zeer zwakke bevolkingsgroepen in derde-wereldlanden (Nettle 1999). Op globaal niveau betekent dit dat het merendeel van de talen die nu met uisterven worden bedreigd weinig tot geen overlevingskansen heeft.

3. Welke gevolgen heeft het uitsterven van talen?
Is het wel zo erg dat er veel talen verdwijnen? Laat het verhaal van de toren van Babel niet zien dat het ontstaan van verschillende talen juist een straf is? Inderdaad, het idee “hoe minder talen, hoe beter” is vrij gangbaar. Sommigen menen zelfs dat er met één wereldtaal meer begrip en solidariteit mogelijk zal zijn tussen volken, en een grotere kans op wereldvrede. Hoe naïef deze gedachte is blijkt uit massa’s voorbeelden die in de omgekeerde richting wijzen. Een recent voorbeeld uit Afrika is Rwanda. Rwanda is één van de weinige landen in Afrika waar één taal gesproken wordt, maar dat heeft een bloedbad tussen de Hutu’s en Tutsi’s niet voorkomen. Een ander recent voorbeeld is Indonesië, waar iedereen vloeiend Indonesisch spreekt, maar waar diverse bevolkingsgroepen in onder andere Sumatra en de Molukken elkaar nu al jaren naar het leven staan. Het spreken van dezelfde taal leidt niet automatisch tot wederzijds begrip, en is zeker geen garantie voor vrede (hetgeen elk echtpaar zal kunnen beamen). Maar als “hoe minder talen, hoe beter” onjuist is, is het niet vanzelfsprekend dat het omgekeerde wel juist zou zijn. Waarom is het erg dat er talen verdwijnen, en waarom zouden we er zoveel mogelijk moeten behouden? Ik noem hier twee belangrijke redenen: omdat het een ingrijpend verlies is voor de sprekers van die talen, en omdat het de databank aantast van de wetenschappen die menselijke talen als studieobject hebben. Het verliezen van je taal is een groot verlies voor de (ex-)sprekers van die taal. Je moedertaal is het beste communicatiemiddel dat je hebt. Met je eigen taal kunnen ideeën en emoties het beste worden verwoord, en met je eigen taal kan abstracte kennis het beste worden verworven. Hoe waardevol je moedertaal is, wordt vaak pas duidelijk in situaties waar die taal niet (meer) gebruikt kan worden: bij een conflict met een buurman die geen Nederlands spreekt, wanneer we de Bijbel zouden moeten lezen in het Latijn, of wanneer Nederlandse scholieren wiskunde of Frans onderwezen zouden krijgen in het Engels. Bovendien is taal niet alleen een communicatiemiddel, maar ook een zeer belangrijke drager van de cultuur van een groep. Een taal biedt een uniek perspectief op de wereld; het perspectief van de sprekers van die ene taal. En taal herbergt een belangrijk deel van de culturele rijkdom van een bevolkingsgroep. Denk bijvoorbeeld aan manieren van begroeten, aanspreekvormen, retorische regels en stijlfiguren: al dit soort vormen zijn voor elke taal uniek. Denk ook aan de orale geschiedenis die vervat is in de mythen, sages, sprookjes, en historische vertellingen; denk aan verbale rituelen bij geboorte, huwelijk en sterven; het gebruik en de vormen van religieuze taal; denk aan verbale ‘kunst’, zoals spreekwoorden, liederen, gedichten, toneelstukken, toverspreuken, en woordspelletjes: al deze taaluitingen zijn aspecten van een taal, en ze gaan verloren met de taal waarin ze vervat zijn. Het verdwijnen van talen is ook wetenschappelijk gezien een ramp. Voor historici, omdat met de historische vertellingen van schriftloze volken een bron van geschiedkundige informatie verloren gaat. Maar ook voor antropologen, letterkundigen, filosofen, taalkundigen en neurologen vormen talen een rijke bron van kennis. Ik zal dit hieronder illustreren voor de taalwetenschap. Elk kind, slim of dom, kan vloeiend leren praten, en leert zijn moedertaal spelenderwijs, binnen enkele jaren. Welke taal een kind leert hangt af van de plaats waar hij opgroeit: een baby die in China opgroeit leert perfect Mandarijns, maar als hij zou opgroeien bij Nederlandse ouders zou hij perfect Nederlands leren. Elke baby heeft dus het vermogen om welke taal dan ook te leren, in zeer korte tijd, zonder expliciete instructie. Deze observatie heeft geleid tot de veronderstelling dat er in het menselijk brein bij de geboorte al een soort ‘raamwerk’ voor taal klaarligt, dat door de betreffende taalfeiten geactiveerd en ingevuld wordt. In veel recent onderzoek wordt er vanuit gegaan dat het menselijk taalvermogen biologisch verankerd is: de abstracte structuren van menselijke taal hebben fysiek aanwijsbare locaties in ons brein. Dit biologisch verankerde taalvermogen wordt gezien alstypisch voor de menselijke ‘soort’, en is uniform voor alle mensen, net zoals bijvoorbeeld het visuele vermogen. Het door Noam Chomsky geïnspireerde onderzoek is erop gericht om die aangeboren, abstracte structuren van menselijke taal te ontdekken, en zo tot een expliciete en complete beschrijving te komen van het aangeboren menselijk taalvermogen, ook wel aangeduid als ‘de universele grammatica’. Wat die universele grammatica dan precies behelst is een zaak van hevig debat, waarover weinig consensus bestaat. Waar iedereen het echter wel over eens is, is dat universele taalprincipes pas kunnen worden ontdekt door het bestuderen van zoveel mogelijk verschillende taalstructuren. Elke taal smelt klanken, grammaticaregels en woorden samen tot een afzonderlijk communicatiesysteem, maar maakt daarbij wel gebruik van universele principes van organisatie en structuur, en het bestuderen van diversiteit kan dergelijke universalia aan het licht brengen. Een voorbeeld van het soort universele principes waar men over spreekt is het onderscheid tussen verschillende woordsoorten: maakt elke taal een onderscheid tussen bijvoorbeeld naamwoorden, werkwoorden en bijvoeglijk naamwoorden? Het blijkt dat heel veel talen in de wereld geen afzonderlijke woordsoort van bijvoeglijke naamwoorden kennen. Dergelijke talen drukken concepten als groen in groen gras uit door middel van een werkwoord (het gras groent) of een naamwoord (het gras het groene). Bijvoeglijke naamwoorden zijn dus duidelijk geen universele woordsoort. Maar het onderscheid naamwoord-werkwoord lijkt wel universeel te zijn. Sommige talen hebben duizenden werkwoorden, sommige nog geen tien, maar er is geen enkele taal die het helemaal zonder werkwoorden doet. Tegelijkertijd is het ook zo dat er veel talen zijn, onder andere in Oost-Indonesië (Klamer 2002), met een grote groep woorden die en als werkwoord en als naamwoord gebruikt worden. Dergelijke talen hebben dus één woord voor ‘vechten’ & ‘vijand’, ‘eten’ & ‘voedsel’, ‘wonen’ & ‘huis’, ‘brief’ & ‘schrijven’, enzovoorts; de precieze betekenis van het woord wordt uiteindelijk bepaald door de context waarin het wordt gebruikt.7 Andere talen hebben naamwoorden en werkwoorden, maar manipuleren de grammaticale structuren die het gebruik van die woorden bepalen. Een voorbeeld is de vervoeging van werkwoorden. In veel talen, waaronder het Nederlands, ‘voegt’ een werkwoord zich naar het onderwerp van de zin (Jan speel-t met mijn auto’s, de jongens spel-en met mijn auto.) Er zijn ook veel talen waar het werkwoord zich daarnaast nog voegt naar zijn object (lijdend of meewerkend voorwerp). Maar in Aleut, een bedreigde taal in Alaske (gesproken door nog maar 100 mensen), wordt het werkwoord niet alleen vervoegd door het subject en het object, maar ook nog door de bezitter van dat subject of object. In plaats van Hun huis is groot zegt een Aleut spreker dus Hun huis zijn groot, en in plaats van De jongens spelen met mijn auto: De jongens speelt met mijn auto (Wuetrich 2000). Kortom, de regels van het Aleut staan meer grammaticale relaties tussen zinsdelen toe dan aanvankelijk voor mogelijk werd gehouden, en een universele regel dat werkwoorden zich alleen voegen naar subject en/of object, geldt nu niet meer. Maar stel dat het Aleut al was uitgestorven vóórdat taalkundigen deze observatie hadden gemaakt? De zoektocht naar universalia beperkt zich uiteraard niet tot woordsoorten of grammaticale relaties tussen zinsdelen, maar bestrijkt het hele taalsysteem. Zo wordt er ook onderzocht welke klanken in alle talen voorkomen (en welke juist niet). Van de klinkers bijvoorbeeld komen i, u, en a in (vrijwel?) alle talen voor, en van de medeklinkers worden p, t, en k relatief vaak gebruikt. Maar de meeste talen gebruiken (veel) meer consonanten. Het Centraal Pomo, een Indianentaal van Noord Californië, is een voorbeeld van een taal met extreem veel medeklinkers. Terwijl het Nederlands 5 ‘stopklanken’ heeft (p, t, k, b, d) heeft het Centraal Pomo er 17: naast een d en b, heeft het drie verschillende p’s, zes verschillende t’s, drie verschillende k’s, en drie verschillende keel-stopklanken.(Mithun 2001: 36). Hoewel er wel degelijk universalia zijn, blijken het er niet zo gek veel te zijn. Veel taalkundigen, vooral diegenen die zich bezighouden met het beschrijven van ‘exotische’ talen en taalvariatie zijn daarom enigszins sceptisch over het idee dat de ‘universele grammatica’ een weergave is van “het” menselijk taalvermogen. Hoe verhoudt zo’n minimalistische ‘universele grammatica’ zich tot de enorme diversiteit in talen, en de geweldig complexe structuur van talen? Degenen die zich met onderzoek naar ‘meertaligheid’ bezig houden, wijzen erop dat de helft van de wereldbevolking meer dan één taal vloeiend spreekt (Crystal 2000:45). Elke theorie over “het” menselijk taalvermogen zou zich daarom buigen over de vraag hoe “het” taalvermogen van een mono-linguale spreker zich verhoudt tot “het” taalvermogen van meertalige sprekers. Is het brein van een persoon die meerdere talen vloeiend spreekt op dezelfde wijze georganiseerd als die van een ééntalige spreker? Simpel gezegd, als het taalvermogen van ééntalige sprekers één een biologisch verankerde set van universele taalregels zou zijn, hebben meertalige personen dan twee van die sets? Of één gemengde set? Het idee dat ‘het taalvermogen’ van iemand zo’n biologisch verankerde set van regels is, staat in deze onderzoeksgebieden steeds meer ter discussie. Het mono-linguale, biologische model maakt plaats voor de hypothese dat het menselijk taalsysteem een afgeleide is van algemene cognitieve vaardigheden.8 Het heeft dus per definitie niet één aanwijsbare plek in het brein, en is helemaal niet beperkt tot één taal als medium. Pieter Muysken, bijvoorbeeld, een taalwetenschapper die zich al decennia lang met taalvariatie en meertaligheid bezighoudt, neemt aan dat het taalvermogen bestaat uit een aantal losse componenten met verschillende interactiemogelijkheden, en dat sprekers verschillende talen naast elkaar kunnen beheersen, en die talen voor verschillende functies gebruiken (Muysken 1999).9 Daarnaast zijn er overigens ook taalwetenschappers die taal zien als een volledig cultuurbepaald systeem dat gevormd wordt door de interactie tussen mensen en dingen. Meestal gaat men echter uit van een combinatie van beide hypotheses: een systeem dat voor een deel een afgeleide is van aangeboren, algemeen menselijke cognitieve functies, en gedeeltelijk gevormd wordt door de omgeving. Maar ook dit fundamentele debat, wat uiteindelijk draait om de vraag hoe ons brein werkt en welke plaats taal heeft in de menselijke cognitieve structuren, kan slechts worden gevoerd op basis van empirische gegevens die afkomstig zijn uit een grote diversiteit aan talen, en vele meertalige sprekers. De drastische afname van het aantal talen, én de toename van het aantal ééntalige personen waarmee dit gepaard gaat, betekent een dramatische verarming van de databank van de taalwetenschap en de andere wetenschappen die menselijke talen als studieobject hebben of gebruiken.10

4. Komen er ook nieuwe talen bij?
Geconfronteerd met het verdwijnen van talen is het nuttig om na te gaan of, en in welk tempo, er ook nieuwe talen bij komen die de oude kunnen vervangen. Paragraaf 1 noemde globalisering als één van de factoren - zij het niet de belangrijkste - voor het verlies van taaldiversiteit in de wereld. Tegelijkertijd vormt globalisering, in de zin van toename van internationale mobiliteit, echter ook een tegenbeweging tegen dat verlies, omdat het leidt tot het ontwikkelen van ‘New Englishes’ (Crystal 2000:130): Engels dat verschilt per land of regio en dat onder andere beïnvloed wordt door de moedertaal van de sprekers. Hierbij valt te denken aan verschillen zoals dat tussen Amerikaans en Brits Engels, of het verschillende Engels van zwarten en blanken in de VS, maar ook verschillen tussen het Engels gesproken in bijvoorbeeld Ghana, Hawaii en Nieuw-Zeeland. Het komt bijvoorbeeld regelmatig voor dat wetenschappers uit verschillende Engelssprekende landen elkaar op congressen slechts met moeite kunnen verstaan. Er zijn ook nieuwe talen ontstaan als gevolg van andere ontwikkelingen. Veel gebarentalen, zoals Nederlandse Gebarentaal of American Sign Language, konden pas ontstaan nadat er doveninstituten werden opgericht, omdat die instituten voor het eerst de context gaven waarin een gebarentaal zich kon ontwikkelen. Daarvóór bestonden er immers geen groepen van doven die bij elkaar woonden - dove mensen woonden verspreid tussen horenden. Verder zijn er in de afgelopen eeuwen, als gevolg van politieke gebeurtenissen en maatschappelijke veranderingen groepen mensen gemengd, zodat er talen ontstonden die een mix zijn van twee of meer talen. Een voorbeeld is het Saramakkaans, een creooltaal gesproken door 25.000 Surinamers behorend tot de Saramakkanenstam. Een flink aantal van hen woont op dit moment in Amsterdam. De oorsprong van het Saramakkaans ligt aan het eind van de 17e eeuw toen Europese plantagehouders in Suriname slaven uit West-Afrika importeerden. Rond 1700 ontvluchtten verschillende groepen slaven de barbarij op de plantages in Surina-me, verscholen zich in het Zuid-Amerikaanse oerwoud, en vormden een aparte stam, de Saramakkanen. De taal die deze groepen met elkaar spraken groeide uit tot een aparte taal, het Saramakkaans, en het bevat elementen uit het Engels, Portugees, en vier talen uit West Afrika: het Ewe, Fon, Twi en Kokongo (zie o.a. Veenstra 1996). Een voorbeeld van een mengtaal is het Nederlands-Maleis dat gesproken wordt door Molukkers in Nederland. De Molukse KNIL-soldaten, die na de onafhankelijkheid van Indonesië in 1950 naar Nederland kwamen, spraken Maleis, maar hun kleinkinderen spreken het ‘Melaju Sini’, het ‘Maleis van hier’, wat neerkomt op Nederlands met Maleise invloeden. Het volgende voorbeeld laat zien hoe het Malaju Sini vooral gebruik maakt van Maleise voornaamwoorden (Tahitu 1993: 102):

Het ontstaan van gebarentalen, creooltalen en mengtalen laat dus een tegenbeweging zien tegen het verlies aan diversiteit. Tegelijkertijd suggereert het taalhistorisch onderzoek dat sinds de 19e eeuw is gedaan naar (met name) de Indo-Europese taalfamilie dat een groep talen minimaal 5000 jaar van aparte ontwikkeling nodig heeft om als aparte taalfamilie te kunnen worden onderscheiden van andere taalfamilies. Ook voor degenen die dit getal met een grote korrel zout nemen, is het duidelijk dat het ontstaan van nieuwe talen een langdurig proces waarvoor zeker wel meer dan 100 jaar nodig zijn. Het ontstaan van nieuwe talen kan dus geen tegenwicht bieden aan de vermindering van taaldiversiteit die op dit moment plaatsvindt.

5. Conclusies
In deze eeuw zal het grootste deel van de taalrijkdom van de wereld verloren gaan. Daarvoor zijn diverse oorzaken aangewezen. Omdat talen sterven met hun sprekers, wordt taaldood vooral veroorzaakt door omstandigheden waarbij mensen bedreigd worden in hun voortbestaan: fysiek, mentaal, of beiden. De globalisering, ‘het wereldwijd worden en maken van activiteiten’ in de laatste decennia, speelt hierin wel een rol, maar een relatief kleine. Omdat globalisering gepaard ging (en gaat) met een intensieve interactie tussen personen uit diverse werelddelen, heeft het een cruciale bijdrage geleverd aande consolidatie en uitbreiding van het Engels als ‘global language’. Dat het Engels de huidige wereldtaal is, staat buiten kijf. En het gebruik ervan biedt grote voordelen aan vele mensen - anders had het ook geen wereldtaal kunnen worden. Maar het heeft als nadelen dat het een Engelstalige elite creëert en bijdraagt aan het marginaliseren van minderheidstalen. Wanneer sprekers van minderheidstalen geen militaire en economische macht hebben (hetgeen meestal het geval is), leidt de marginalisatie van hun taal in veel gevallen tot de verdwijning ervan. Maar dat hoeft niet zo te zijn: wanneer minderheidstalen actief worden gesteund door sprekers van meerderheidstalen kunnen beiden naast elkaar bestaan. Dat geldt ook voor het Engels als wereldtaal: dat kan heel goed als tweede (of derde) taal bestaan naast een moedertaal bestaan. Ieder mens is immers in staat om minimaal twee talen vloeiend te spreken - de helft van de wereldbevolking doet dat op dit moment al. Met een eigen plek naast die van de moedertalen zou het Engels deze niet hoeven te verdringen, en dus geen gevaar betekenen voor de taaldiversiteit in de wereld. Andere factoren doen dat wel. Sprekers kunnen hun taal niet meer gebruiken wanneer ze door hongersnood, natuurrampen of oorlog uit hun eigen samenleving verdreven zijn. Of ze beslissen zelf om hun taal niet meer met hun kinderen te spreken vanwege economische, politieke, of sociaal-culturele motieven. En aangezien de grootste taalrijkdom gedragen wordt door zeer kleine groepen mensen in de armste delen van de wereld waar bovendien relatief veel natuurrampen en oorlogen voorkomen, is het niet te verwachten dat de taalrijkdom die wij nu kennen behouden zal blijven. Het verlies kan ook niet worden gecompenseerd door het ontstaan van nieuwe talen, alhans niet op korte termijn. Het grote sterven van de talen dat op handen is, is een onherstelbaar verlies voor de sprekers van die talen, en brengt een grote culturele vervlakking met zich mee. Het is ook een groot verlies voor de wetenschap. Hoewel met name de gevolgen voor de taalwetenschap hierboven aan de orde zijn geweest, zijn talen ook voor andere wetenschappelijke disciplines een rijke bron van gegevens. En nu het niet ondenkbaar blijkt te zijn dat de empirische basis van deze onderzoeksgebieden rond 2100 gereduceerd is tot 10% van de huidige omvang, mogen we ons af gaan vragen wat dat voor wetenschappelijke gevolgen zal hebben. Een verrijking van onze kennis zal het in elk geval niet betekenen.

Noten
1 Het is onmogelijk het exacte aantal talen in de wereld te bepalen, onder andere omdat in veel delen van de wereld geen precieze tellingen kunnen worden gedaan (a.g.v. logistieke of politieke problemen). Wat sprekers zelf vertellen levert ook geen precieze data op, met name omdat sprekers wereldwijd niet dezelfde criteria hanteren om te bepalen wat een aparte ‘taal’ is, en wat een ‘dialect’. (Dat het Fries als aparte taal naast het Nederlands staat, maar (bijvoorbeeld) het dialect van Kerkrade of de Achterhoek als ‘dialect’ geldt, is gebaseerd op motieven van allerlei aard, niet (alleen, of vooral) taalkundige.)

2 De helft van de wereldbevolking spreekt naast de eigen moedertaal nog minimaal één andere taal vloeiend; bijvoorbeeld de nationale taal, de taal van de vader (als die verschilt met die van de moeder), een handelstaal, enzovoorts. (Crystal 2000: 45)

3 Crystal’s tabel is gebaseerd op tellingen gerapporteerd in de Ethnologue van 1996. De Ethnologue is een databank met basisgegevens van alle talen van de wereld, en is gratis te raadplegen via de website van het Summer Institute of Linguistics (SIL): www.sil.org.

4 Deze gegevens zijn ontleend aan het NWO-adviesrapport ‘Endangered language research in The Netherlands: an overview and proposals’, October 2000. Dit rapport is te vinden op: www.nwo.nl/gw.

5 Maar of en hoe dit beleid in de praktijk wordt uitgevoerd is niet altijd duidelijk. Het is bijvoorbeeld opmerkelijk dat de door de VN geleide interim-regering van Oost Timor (UNTAET genaamd), twee jaar aanwezig was in Oost Timor (2000-2002) maar zich al die tijd vrijwel uitsluitend van het Engels heeft bediend (tot in de bewegwijzering toe), terwijl de bevolking van Oost Timor geen Engels, maar Tetun (en Indonesisch of Portugees) spreekt

6 Dat het Engels als wereldtaal een enorme invloed heeft blijkt ook uit het feit dat in het huidige Nederlands zo’n 3.600 woorden en uitdrukkingen rechtstreeks zijn overgenomen uit het Engels (Koenen en Smits 1992). Dit betekent echter niet dat het Engels het Nederlands aan het verdringen is: zolang het Nederlands de taal van regering, onderwijs, media en cultuur in Nederland is, en Nederlandse ouders Nederlands spreken met hun kinderen is er geen vuiltje aan de lucht. Overigens zal een taal nooit uitsterven a.g.v. het lenen van woorden, omdat ‘taal’ meer is dan ‘een set woorden’: het is het product van een ingewikkeld samenspel van regels voor zinsopbouw, woordopbouw, klanksysteem, betekenissysteem, taalgebruik, enzovoorts. Ten slotte, veel Engelse woorden zijn of worden aangepast aan het Nederlandse uitspraak, krijgen een vernederlandste betekenis, en worden opgenomen in de Nederlandse morfologie (bijvoorbeeld ‘to print’: het Nederlandse print-en heeft een Nederlandse infinitief-uitgang -en, en ge-print heeft een Nederlandse voltooid deelwoord vorm. Het woord betekent bovendien in het Nederlands niet ‘afdrukken’, maar ‘afdrukken van een computerbestand’.

7 Het Nederlands kent een gelijksoortig fenomeen in woorden als: (de) fiets & (ik) fiets; (de) hamer & (ik) hamer. Niettemin wordt het onderscheid naamwoord-werkwoord in het Nederlands wel vormelijk uitgedrukt: denk aan de vervoegingen die typisch werkwoordelijk of juist naamwoordelijk zijn (In Hij heeft gefietst kan gefietst nooit een naamwoord zijn, want het heeft de vervoegingen van een werkwoord.) In de talen waar ik boven aan refereer zijn dergelijke vervoegingen vaak afwezig: een woord gebruikt als werkwoord ziet er precies hetzelfde wanneer het gebruikt wordt als naamwoord.

8 Dit is het gebied waar de taalwetenschap raakvlakken heeft met cognitieve wetenschappen zoals neurologie

9 Muysken 1999 is een Nederlandstalig populair-wetenschappelijk werk dat cirkelt rond de vraag hoe de opvatting van het aangeboren, biologische verankerde taalvermogen te combineren valt met de evidente verschillen in structuur die we aantreffen tussen talen. Diverse onderwerpen die in dit artikel slechts oppervlakkig aan bod kunnen komen (verschillen en overeenkomsten tussen talen, het ontstaan van talen, taalverandering, taal en cultuur, taalvariatie, etc.) worden in dit boek uitvoerig behandeld.

10 Het is in dit verband opmerkelijk dat er in de wereld honderden organisaties zijn voor het behoud van de biologische diversiteit, terwijl er slechts een handvol organisaties zijn die zich inzetten voor het behoud van linguïstische diversiteit. In Nederland heeft de Nederlandse Organisatie van Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) het probleem inmiddels wel erkend, en is er in 2001 een speciaal subsidieprogramma ingesteld ter documentatie en behoud van de bedreigde talen in de wereld, het Endangered Languages Programme (zie www.nwo.nl/gw).

Literatuur
Crystal, David. 1997. English as a global language. Cambridge: Cambridge University Press.

Crystal, David. 2000. Language death. Cambridge: Cambridge University Press.

Grenoble, Lenore A., Whaley, Lindsay J. 1998. ‘Toward a typology of language endangerment’. In: Grenoble, Lenore A., Whaley, Lindsay J. (eds.), Endangered languages. Cambridge: Cambridge University Press, 22-54.

Engelenhoven, Aone van, Hajek, John. 2000. ‘East Timor and the Southwest Moluccas: Language, time and connections’. In: Studies in languages and cultures of East Timor, 3: 107-124.

Engelenhoven, Aone van. 1995. A description of the Leti language. Dissertatie Universiteit Leiden.

Hull, Geoffrey. 1998. ‘The basic lexical affinities of Timor’s Austronesian languages: A preliminary investigation’. In: Studies in languages and cultures of East Timor, 1: 97-174.

Klamer, Marian. 2002. ‘Ten years of synchronic Austronesian linguistics (1991-2002)’. In: Lingua 112.

Koenen, Liesbeth, Smits, Rik (eds.). 1992. Peptalk: de Engelse woordenschat van het Nederlands. Amsterdam: Nijgh en Van Ditmar

Krauss, Michael. 1992. ‘The world’s languages in crisis’. In: Language 68:4-10.

Mithun, Marianne. 2001. ‘Who shapes the record: the speaker and the linguist’. In: Newman, Paul, Ratliff, Martha (eds.). Linguistic fieldwork. Cambridge: Cambridge University Press, 34-54.

Muysken, Pieter. 1999. Talen: De toren van Babel. Amsterdam: Amsterdam University Press.

Nettle, Daniel. 1999. Linguistic diversity. Oxford: Oxford University Press.

Nettle, Daniel en Suzanne Romaine. 2000. Vanishing voices: the extinction of the world’s languages. Oxford: Oxford University Press.v

Raymond, Joan. 1998. ‘Say what? Preserving endangered languages’. In: Newsweek 14 September 1998:14.

Rodrigues, A.D. 1993. ‘Linguas indígenas: 500 anos de descobertas eperdas’. In: DELTA 9, 83-103.

Tahitu, Egbert. 1993. ‘Malay’. In: Extra, Guus, Verhoeven, Ludo (eds.), Community languages in The Netherlands. European studies on Mulilingualism 3. Amsterdam / Lisse: Swets & Zeitlinger, 93-107.

Veenstra, Tonjes. 1996. Serial verbs in Saramaccan: Predication and Creole Genesis. [Dissertatie Universiteit van Amsterdam]. Den Haag: Holland Academic Graphics.

Wuetrich, Bernice. 2000. ‘Learning the world’s languages - before they vanish’. In: Science 288, 5469:1156-1159.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 2002

Radix | 123 Pagina's

Globalisering en het grote sterven van de talen

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 september 2002

Radix | 123 Pagina's