Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ruimte voor de tijd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ruimte voor de tijd

De tijd

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tijd en ruimte
De tijd is een vanzelfsprekend aspect van onze dagelijkse ervaring. Het zou ons moeilijk vallen ons een wereld zonder tijd voor te stellen. Zonder tijd kan er immers niets gebeuren. Elke verandering vindt plaats in de tijd, en als er geen enkele verandering is, valt de tijd weg. Tegelijkertijd zijn we allemaal in de tijd gevangen. De tijd gaat altijd voort, en we moeten allemaal mee. Achterblijven, het ogenblik vasthouden, is ons niet gegeven. Als je dat toch probeert, en je vastklampt aan een groots moment, dan neemt de tijd meteen wraak, en doet hij zijn ketens extra pijnlijk voelen. Dan mis je het enige moment dat echt beleefd kan worden, het heden. We zijn als Orpheus in de onderwereld, die zijn geliefde Euridice verliest door naar haar om te kijken. Alleen wanneer je je niet bekommert om het verstrijken van de tijd, kun je gewoon leven in het nu. Het verleden is er niet meer, de toekomst is er nog niet, en het heden is voorbij voordat je het beseft. Niets is zo vluchtig als de tijd. Heel anders ervaren we de ruimte. Die houdt ons niet gevangen, maar biedt ons juist vrijheid. We kunnen naar believen op en neer reizen tussen de ene plek en de andere, of blijven waar we zijn. Juist als we opgesloten worden in een beperkte ruimte verliezen we onze vrijheid. Aan de open ruimte voelen we ons niet onderworpen. Naar een plek die voor ons belangrijk is geweest, kunnen we later weer terugkeren, tenminste als we tijd van leven hebben. Maar terugkeren naar een voorbij moment kunnen we niet. Onverbiddelijk sleept de tijd ons mee. Het verlangen om aan de tijd te ontsnappen zien we terug in de grote godsdiensten en levensbeschouwingen. Het verlangen naar een blijvende jeugd, of een eeuwig leven, vinden we in verschillende vormen terug. Voor de hang naar eeuwigheid zijn wij mensen gevoelig. Een vergelijkbare hang naar alomtegenwoordigheid is aanzienlijk zeldzamer. We ervaren het helemaal niet als een insnoering van onze bewegingsvrijheid dat we maar op één plek tegelijk kunnen zijn. Dit verschil tussen ruimte en tijd hangt nauw samen met het feit dat de tijd een richting heeft. Het verschil tussen links en rechts, of tussen boven en onder is betrekkelijk, en afhankelijk van onze positie of oriëntatie. Maar het verschil tussen vroeger en later ervaren we als absoluut. Wat geweest is komt nooit meer terug. We kunnen ons verheugen in het goede wat komen gaat, en opzien tegen het kwaad. Omgekeerd sluiten we met weemoed een mooie periode af, terwijl we met opluchting een moeilijke tijd achter ons laten. De vergankelijkheid van de dingen is een wezenlijk aspect van de tijd. Het nieuwe verslijt, het jonge leven wordt volwassen, waarna het veroudert en sterft. Dat is vooral waar het verlangen naar eeuwigheid zich tegen verzet. De richting van de tijd zien we weerspiegeld in wat mensen geloven. Het gaat om het overwinnen van de onontkoombaarheid van het verval, de veroudering, de dood. Bij eeuwig leven denken we vooral aan leven na de dood, niet aan leven voor de geboorte. We kunnen ons best een wereld voorstellen waarin wij er niet zijn. Niemand van ons was er in de negentiende eeuw, en weinigen maken zich daar druk om. We weten dat Willem van Oranje en Napoleon Bonaparte geleefd hebben in een wereld zonder ons. Dat ons bestaan een begin heeft is voor ons minder onverteerbaar dan dat het een einde neemt. Een wereld na ons, waarin niemand onze plaats meer kent, daarmee hebben meer mensen moeite. We willen dat ons leven ergens toe leidt, en ergens voor dient.

Tijd in de natuurwetenschap
Het is opmerkelijk dat in de wetenschappelijke wetmatige beschrijving van de werkelijkheid er van de vluchtigheid van de tijd en zijn tegenstelling met de ruimte niets te bespeuren is. In een wetmatige wereld worden toekomstige gebeurtenissen bepaald door de huidige toestand, en hetzelfde geldt voor het verleden. Dit determinisme is een karakteristiek van het fysische wereldbeeld, waarin de mechanica van Newton en het elektromagnetisme van Maxwell de fundamentele theorieën zijn. Dit mechanische wereldbeeld heeft sinds de opkomst van de natuurwetenschap vanaf Kepler en Galileï tot diep in de twintigste eeuw het denken beïnvloed. De toekomst en het verleden liggen beide in het heden besloten. Met de huidige toestand van de fysische wereld is in beginsel alles gezegd wat er te zeggen valt. De wereld is als een uurwerk, dat verloopt volgens vaste maar blinde wetten, en waarin de wisselwerking tussen de onderdelen het verloop bepaalt. De tijd wordt daarmee eenvoudig een onafhankelijke variabele, een parameter in de beschrijving van processen. Gebeurtenissen hebben een plaats en een tijd. Tijd en ruimte zijn soortgelijk. In de beschrijving kunnen we naar believen de tijd vooruit of achteruit laten lopen, zoals je in een boek vooruit en achteruit kunt bladeren, waarbij je elke bladzijde kunt herlezen zo vaak je maar wilt. Straling en materie in tijd en ruimte, dat is waaruit de wereld is opgebouwd, en waaruit al het andere voortkomt. Met de moderne kosmologie en de atoomtheorie in de twintigste eeuw is dit mechanische wereldbeeld veranderd. Achter de mechanica en het elektromagnetisme gaan diepere theorieën schuil, de kwantummechanica en de relativiteitstheorie. Op het microniveau van moleculen, atomen en nog kleinere deeltjes blijkt er een fundamentele onbepaaldheid te bestaan, waardoor processen een toevalskarakter verkrijgen. Het determinisme heeft niet meer het laatste woord. Daarmee wordt de toekomst weer open, en ligt die niet meer absoluut vast met de huidige situatie. Nieuwe inzichten in de bouw en mogelijk het ontstaan van de kosmos tonen een nog diepere samenhang en gelijksoortigheid van tijd en ruimte dan tevoren. Het ontstaan van tijd, ruimte en materie hangt nauw met elkaar samen. Tijd is niet een zelfstandige kosmische klok, die onafhankelijk van wat er gebeurt alsmaar doorloopt, zonder begin en zonder einde. Het tijdsverloop wordt door beweging van apparatuur en waarnemers beïnvloed, en door de aanwezigheid van zware objecten veranderd. De werking van de zwaartekracht moet beschreven worden als een verandering van de meetkundige eigenschappen van de ruimte en de tijd, zoals een ruitpatroon in een strak gespannen laken vervormd en gekromd wordt als er een steen in wordt gelegd. De tijd is niet alleen nodig om processen te beschrijven, het tijdsverloop zelf wordt beïnvloed door de gebeurtenissen. Dat is vooral merkbaar bij gebeurtenissen op kosmische schaal. In de meest fundamentele natuurkundige beschrijving zijn tijd en ruimte niet langer onafhankelijk. Het onverbrekelijke geheel van ruimte en tijd wordt door de dingen en hun geschiedenis gedragen en gevormd. Tijd en ruimte verliezen beide hun oneindigheid. Daarmee worden ruimte en tijd ook even vergankelijk als de dingen. Dat past overigens heel goed bij de bijbelse visie, dat de tijd onderdeel is van de schepping, en daar niet bovenuit gaat.

Tijdschalen en tijdmeting
De natuurwetenschap doet natuurlijk niets af aan de wijze waarop wij de tijd ervaren. De door ons beleefde tijd heeft wel degelijk het karakter van onontkoombaarheid. We zien de tijd als een lijn waar we allen met eenzelfde snelheid langs worden gedreven, zonder de mogelijkheid van terugkeer. Wat voorbij is, is voorgoed voorbij. Wat geweest is, wordt vergeten. De ouderen kunnen hun ervaring uit het verleden doorgeven aan de jongeren, waardoor ervaring gemeenschappelijk eigendom kan worden. Zo vormen we een gemeenschap. Dat is de basis van de cultuur, van de vooruitgang van wetenschap en techniek, van kunst en zingeving. De gevolgen van veroudering en van vergetelheid kunnen we zo verzachten. Mensen leven met een geschiedenis, en kunnen weet hebben van een tijd die ze niet hebben meegemaakt.

Gelukkig is verval niet het enige dat we waarnemen. Naast de lineair verlopende tijd, waarin de gang van opkomst naar ondergang een richting kent, ervaren we ook de periodieke afwisseling, in de wisseling van dag en nacht, en in de seizoenen. Naast het beeld van de tijd als een rechte lijn, die loopt van begin naar einde, kennen we ook het beeld van de tijd als een cirkel, zonder begin en zonder einde. De cirkel zien we letterlijk terug in de bewegingen van de aarde en de maan, die de lengte van de dag, de maand en het jaar vastleggen. Die cirkel benadert misschien het beste ons ideaal van eeuwigheid, en van onvergankelijkheid. Elke dag brengt nieuw licht, en elke lente geeft nieuw leven. Deze vernieuwing is geen terugkeer naar het oude, maar steeds een nieuw begin. Bij het ouder worden is zo ook de vernieuwing tastbaar en voelbaar. Elke lente roept de herinnering op aan vorige lentes. En de geur van de herfst brengt ons in de herinnering terug naar een herfst van jaren terug. Zo ervaren we het verleden als present in het heden, doordat de nieuwe tijd ook aspecten heeft waarmee we vertrouwd zijn. Het optreden van periodieke processen ligt aan de basis van de tijdmeting. De draaiing van de aarde om haar as, en de daardoor veroorzaakte afwisseling van dag en nacht bepaalt het etmaal, de omwenteling van de aarde om de zon legt het jaar vast, en de beweging van de maan om de aarde veroorzaakt de afwisseling van de getijden, en de lengte van de maand. De beweging van klassieke uurwerken is ook gebaseerd op periodieke bewegingen, zoals van een slinger, of de draaiing van raderen en wijzers om een as. Een zandloper moet steeds met de hand worden gekeerd om het periodieke karakter aan te brengen. Als eenheid van tijd gebruiken we de seconde, die in feite gebaseerd is op de lengte van de dag. De dag wordt verdeeld in 24 uur, en elk uur in 60 maal 60 seconden. De getallen 24 (2 maal 3 maal 4) en 60 (3 maal 4 maal 5) zijn duidelijke overblijfselen uit een cultuur waarin het decimale stelsel nog niet overheersend was. Het aantal dagen in een jaar kunnen we uiteraard niet vrij kiezen, maar wordt door de natuur zelf vastgelegd. De gebruikelijke eenheden van tijd passen bij de menselijke schaal. Doordat de beweging van de aarde kleine onregelmatigheden kent, is de oorspronkelijke definitie van tijdseenheden onvoldoende nauwkeurig voor moderne doeleinden. De precisie van het kwantummechanische gedrag van de elektronen in een atoom, en hun koppeling met elektromagnetische golven, is een aanzienlijk betrouwbaardere basis voor nauwkeurige tijdmetingen geworden. Doordat atomen van hetzelfde element allen volstrekt identiek zijn, hoeft er ook geen standaardatoom te worden opgeslagen op een bijzondere plaats. Elk laboratorium kan de ideale standaard in eigen huis hebben. De natuurlijke tijdseenheid op atomaire schaal is wel aanzienlijk korter dan de gebruikelijke eenheden. Tijden van atomaire processen worden vaak gemeten in femtosecondes, dat is een miljoenste van een miljardste van een seconde. Het is opmerkelijk dat de grootste tijdschaal die we kennen, de levensduur van het heelal, geschat wordt in de orde van vijftien miljard jaar, dat is ruwweg 500 maal een miljoen maal een miljard seconden. De grootste tijdschaal is ongeveer net zoveel groter dan onze menselijke maat als de kleinste schaal kleiner is. Voor lengteschalen geldt iets soortgelijks. In deze zin lijkt de mens zich wat zijn maat betreft ongeveer in het midden van de werkelijkheid te bevinden. We kunnen ons nu een voorstelling maken van en berekeningen doen aan het gedrag van sterrenstelsels over miljarden jaren. Ook kunnen we de tijdschalen vergelijken die gelden voor de kosmos als geheel, voor het ontstaan van het zonnestelsel, met zijn planeten, voor het ontstaan en de ontwikkeling van het leven op aarde, de opkomst van de mens, en voor de geschiedenis van de mensheid. Terwijl het eerste leven op enkele miljarden jaren geleden wordt gedateerd, wordt het ontstaan van onze soort (Homo Sapiens) geschat op ongeveer 200 000 jaar geleden.

De tijd dringt
Van een menselijke cultuur kan pas echt worden gesproken sinds enkele tienduizenden jaren. De mens is dus een zeer recente nieuwkomer op aarde. Als we de geschiedenis van het leven afbeelden op een jaar, dan valt de menselijke cultuur in de laatste minuten van dat jaar. Gedurende het overgrote deel van de geschiedenis van het leven bestond de mens dus niet. De natuur kan blijkbaar zeer wel bestaan zonder de zorg van de mens. Duidelijk is ook dat de mens niet kan overleven zonder de natuur, waar hij immers bij hoort, en waar hij uit voortkomt. Het grootste deel van zijn bestaan was de mens vooral bezig te overleven in een harde en vijandige natuur, waarin de dreiging aan alle kanten op de loer lag. Inmiddels kent de mens geen natuurlijke vijanden meer onder de dieren, terwijl hij aanzienlijk minder weerloos is tegen ziekten en natuurrampen. Omgekeerd gaat van de mens de grootste dreiging uit voor vele soorten van planten en dieren. Daarmee is uiteindelijk ook de mens zelf zijn eigen grootste gevaar. Als we zien in hoe korte tijd het aanzien van de aarde geheel gedomineerd is geraakt door de aanwezigheid van de mens, dan komt de vraag op hoe dat verder moet. De grootste dreiging voor de mensheid is haar eigen succes. Een opvallend kenmerk is de bevolkingsgroei. In de periode van 1200 tot 1800 AD, van de late Middeleeuwen tot de Franse Revolutie had de wereldbevolking een redelijk constante omvang van 800 miljoen mensen. Sinds de technische revoluties, en vooral sinds het begin van de twintigste eeuw is de groei van de wereldbevolking explosief. Tegen het eind van de negentiende eeuw werd het miljard overschreden. In 1950 stond de teller rond de drie miljard, terwijl inmiddels de zes miljard is gepasseerd. Misschien nog belangrijker dan deze getallen is de druk van de menselijke activiteiten op de natuur en de uitputting van de natuurlijke rijkdommen, waarvan de voorbeelden overbekend zijn. Het verdwijnen van de regenwouden, met hun enorme potentieel aan productie van zuurstof en binding van koolstof is maar een voorbeeld. Opvallend is ook het verbruik in enkele generaties van de voorraden aan fossiele brandstoffen als olie en aardgas, terwijl die voorraden in een periode van miljoenen jaren zijn gevormd. Daar komt nog bij dat dit verbruik, dat vooral ten goede komt aan een klein deel van de wereldbevolking, de concentratie aan broeikasgassen in de atmosfeer belangrijk verhoogt. Als de mens zelf geen grenzen stelt aan de aantasting van de natuur die zijn aanwezigheid veroorzaakt, dan is er weinig hoop voor de natuur, en daarmee voor de mens zelf. Vanuit biologisch oogpunt bezien is de mens onmiskenbaar een schadelijke diersoort geworden, die het natuurlijke evenwicht verstoort en tot een afname van de biodiversiteit leidt. En de snelheid waarmee dat gebeurt is zorgwekkend hoog. Het is dan ook hoog tijd om nieuwe aandacht te vragen voor de bijbelse opdracht aan de mens, zoals die in de eerste twee hoofdstukken van Genesis beschreven is: om de aarde te vervullen en te onderwerpen, en over de dieren te heersen (1,28), en om de hof te bewerken en te bewaren (2,15). Deze teksten zijn vooral gebruikt om de centrale positie van de mens in de schepping te benadrukken, alsof het in de schepping vooral om de mens zou gaan. Het deel van de opdracht dat het meest geslaagd is, lijkt het vervullen van de aarde te zijn. Maar dat gaat duidelijk ten koste van het behoeden en behouden van de natuur. Dat moet nu de hoogste prioriteit krijgen. Het lijkt erop dat we aan het heersen over de natuur een verkeerde betekenis hebben toegekend. Het Nieuwe Testament heeft ons geleerd dat wie heer wil zijn, bereid moet zijn dienaar te wezen. De mens als kroon van de schepping is er ten dienste van de natuur. Daarmee kan het inzicht groeien dat de natuur er niet is ten bate van de mens, maar dat de natuur als schepping een zin heeft die boven de mens uitgaat. Dit besef wordt versterkt voor wie let op de tijdschaal van de mens en van het leven. Wie de aarde ziet vanuit de ruimte wordt vaak overweldigd door haar kleinheid en haar kwetsbaarheid, en beseft hoezeer we als wereld van mensen, dieren en planten elkaars lot delen, en van elkaar afhankelijk zijn. Op 8 juni 2004 was de planeet Venus zichtbaar tegen de achtergrond van de zon. Weinig mensen hebben dit eerder waargenomen, en niemand van wie nu leeft. Bij dit onaanzienlijke beeld van een kleine zwarte punt die over de zonneschijf trekt kunnen we bedenken dat de zon drie keer zover van ons af stond als Venus. Bovendien zijn de aarde en Venus ongeveer even groot. Dat zwarte stipje is onze tweelingplaneet. Zo klein en nietig is de aarde, die ons is toevertrouwd, en waarmee ons lot zo onverbrekelijk is verbonden.

Besef van tijdelijkheid
Hoe komt het dat de evidente schadelijke effecten van onze levenswijze op langere termijn zo breed worden genegeerd? We handelen steeds binnen een beperkte horizon. Ons handelen wordt in de eerste plaats bepaald door de verwachte effecten op korte termijn. We moeten al leren om verder te denken dan vandaag en om onze toekomst te plannen. Het hoort bij onze genetische constitutie om ook rekening te houden met het belang van onze kinderen, en misschien ook nog met dat van de gemeenschap waar we bij horen. Vooruitgang is om de kring waarbij we ons betrokken voelen wijder te trekken. Dat gaat niet vanzelf. We moesten door de eeuwen heen leren om andere mensen, waar we alleen op afstand mee te maken hebben, te zien en te behandelen als soortgenoten, en niet als tegenstanders: het dorp verderop, de naburige streek, een ander volk, andere rassen. Een zelfde ontwikkeling herkennen we in de bijbelse geschiedenis, waar de nadruk verschuift van de unieke positie van een enkel uitverkoren volk naar het heil voor alle volken. Het groeiende besef dat we als mensen bij elkaar horen en een gemeenschap vormen, kunnen we beschouwen als voortgaande beschaving. We weten maar al te goed dat dat niet vanzelf gaat. Wie daar niet bewust voor kiest, zal onvermijdelijk met de stroom meedrijven en andere groepen als bedreigend en afstotend ervaren. De natuurlijke afkeer van wat ons niet vertrouwd is, belemmert ons onze roeping in het oog te houden. Het is nu hoog tijd om ook de wereldwijde natuur in de kring op te nemen. Dat betekent dat we onszelf herkennen als behorend bij de natuur, en dat we de aarde zien in het perspectief van haar begrensdheid. We zijn gemaakt uit het stof van de aarde, uit dezelfde atomen die we ook zien in de atmosferen van sterren die vele lichtjaren bij ons vandaan staan. De noodzakelijke verwijding van ons blikveld geldt zowel ruimtelijk als in de tijd. Er wordt gezegd dat in een democratisch bestel politici de neiging hebben niet verder te denken dan tot aan de volgende verkiezingen. Iets dergelijks geldt natuurlijk voor ons allemaal. We zullen moeten aanleren om over de grenzen van onze neiging heen te springen, en de gevolgen op lange termijn in rekening te brengen bij onze beslissingen, bij het kiezen van een richting voor een loopbaan, bij het opvoeden van onze kinderen, bij de inrichting van ons leven, bij ons consumptiepatroon. Wij mensen zijn hier maar tijdelijk. Er was een lange periode in de geschiedenis van het leven dat er geen mensen waren. En het is te verwachten dat er een tijd komt waarin het menselijk leven er niet meer zal zijn. De vluchtigheid van de tijd en de vergankelijkheid van het leven kan demotiverend zijn. Wat doet het er allemaal toe, als er toch niets overblijft van onze inspanningen? En inderdaad, de tijd die achter ons ligt is voorgoed voorbij. Geen dag kunnen we overdoen, net zomin als een musicus een toon die hij blaast op zijn instrument nog kan terughalen. Voor de echte musicus is dat juist een reden om zijn best te doen op elke noot die klinkt. Zo mogen we leven, in het aangezicht van tijd en eeuwigheid. We zijn deel van een groter geheel. De natuurlijke bouwstenen waaruit ons lichaam is samengesteld waren er voordat we werden geboren, en ze zullen er na onze dood nog zijn. We maken deel uit van de wereld, die is opgenomen in het geheel van de geschapen kosmos. Niet de mens is daarin het hoogste gezag, en we behoeven niet zelf zin te verlenen aan wat we doen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2004

Radix | 116 Pagina's

Ruimte voor de tijd

Bekijk de hele uitgave van woensdag 1 december 2004

Radix | 116 Pagina's