Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Fundamentalisme als vorm van geseculariseerde theologie

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Fundamentalisme als vorm van geseculariseerde theologie

Essay

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Inleiding
“Fundamentalisme is tot op zekere hoogte eigen aan ieder mens”, aldus minister Donner in een interview in het NRC in december 2004. Het was in een periode waarin de hoog opgelaaide gemoederen na de moord op Theo van Gogh in november van dat jaar weer wat waren gekalmeerd. En het was eind december, tijd voor reflectie. In de jaren na 2001 waren de tegenstellingen in de Nederlandse samenleving hoog opgelopen. In het land waar de vreedzame pacificatie van conflicten een tweede natuur leek te zijn geworden, kwamen nieuwe scheidslijnen aan het licht. Een deel van de bevolking wees westerse waarden van democratie en gelijkheid af met een beroep op hun religie. Een ander deel noemde hen al snel ‘moslimfundamentalisten’; sommigen van hen schrokken immers niet terug voor de afschuwelijkste daden. Dat leidde weer tot felle reacties onder de autochtone bevolking, uiteenlopend van brandstichtingen tot een filosofische verdediging van wat in één begrip werd samengevat als de ‘Verlichting’. Maar ook deze reacties riepen tegenstemmen op. In plaats van een zo stevige verdediging van de Verlichting riepen anderen op tot gematigdheid en nuance, juist ook als vruchten van verlichting. Het is in dit debat dat het begrip ‘Verlichtingsfundamentalisme’ werd geïntroduceerd. De ene partij beschuldigde de andere partij ervan zich ook zelf aan een vorm van fundamentalisme schuldig te maken. Verlichtingsfundamentalisten zouden namelijk eveneens hun bronnen verabsoluteren, net als religieuze fundamentalisten. Wie het begrip ‘verlichtingsfundamentalisme’ doordenkt, zal zich onmiddellijk afvragen of dat eigenlijk wel samen kan gaan. Staan de waarden van de Verlichting immers niet haaks op die van fundamentalisme? En als zelfs verdedigers van de Verlichting ‘fundamentalisten’ kunnen worden genoemd, wie kan dan nog gevrijwaard blijven van deze kwalificatie? Deze vraag is in het bijzonder interessant voor orthodoxe christenen. Zij worden immers vaak geassocieerd met fundamentalisme, zoals recent weer bleek in het debat over intelligent design. Bovendien is het begrip ‘fundamentalisme’ oorspronkelijk afkomstig van een groep christenen in Amerika die zich afzette tegen de modernisering of liberalisering van het christendom. Om het wat persoonlijker te maken: de vraag dringt zich op of wij, Radix-lezers, ook fundamentalisten zijn. Om op de vraag wat ‘fundamentalisme’ betekent een zinnig antwoord te geven, beginnen we met een tamelijk intuïtief gebruik van het begrip, aan de hand van een debat tussen minister Donner en de bekende hoogleraar filosofie Philipse.

Fundamentalisme zit in iedereen? Philipse versus Donner
Minister Donner lijkt in het genoemde interview geen enkele moeite te hebben met verlichtingsfundamentalisme. Integendeel, hij past de kwalificatie ‘fundamentalist’ toe op ieder mens. Wie probeert te ontrafelen wat hij daaronder verstaat, ziet dat hij het verbindt met geloof en met radicaliteit. Volgens hem berust iedere levensbeschouwing op geloof, religieus of niet. Ook de Verlichting noemt hij zo’n geloof, namelijk “de gedachte dat er niet meer is dan je ziet of begrijpt met je verstand”. Verder associeert hij fundamentalisme met radicaliteit als hij Spinoza, “een radicaal”, introduceert. Hij doet dat in een interessante passage over de relatie tussen democratie en verschillende fundamentalismen. “Ik zeg niet dat ideeën van fundamentalisten strijdig zijn met de democratie. (…) De Europese cultuur berust, ten dele, op fundamentalisten. Maar de democratie is nou net een instrument om fundamentalisten met elkaar samen te laten leven. Daarom kun je nooit zeggen dat een bepaald fundamentalisme niet in de democratie past.” Fundamentalisten moeten zich wel houden aan de grondregels van de democratie, en ze moeten “leren aanvaarden, dat er ook andere fundamentalisten zijn”. Deze uitspraken zijn de filosoof Herman Philipse volstrekt in het verkeerde keelgat geschoten. Hij heeft er zelfs een pamflet aan gewijd, Verlichtingsfundamentalisme?, die tegelijk een open brief is aan Ayaan Hirsi Ali (cc: Piet Hein Donner), een andere protagonist van de Verlichting. Wat beweert hij in dit pamflet? Om te beginnen dat Donner een verkeerd begrip heeft van wat de Verlichting is. Die is volgens Philipse namelijk niet terug te voeren tot één gedachte; integendeel, Verlichtingsdenkers waren het onderling oneens over de meeste gedachten. Dat klopt ook met de grondhouding van de Verlichting die Philipse “luciditeit en zelfstandigheid van het eigen denken” noemt. Het is de moed om het denken vrij te maken van de leiding van anderen, om de onmondigheid achter je te laten, zo citeert hij Kant. Het is juist deze houding die radicaal tegenovergesteld is aan de houding die in religieuze geschriften als de bijbel en de koran wordt bepleit, namelijk “een houding van geestelijke onderwerping aan een goddelijk gezag”. De Verlichting is ook geen geloof vergelijkbaar met andere geloven, zoals de monotheïstische godsdiensten. Want de Verlichting vereist juist dat een mening of overtuiging steeds in overeenstemming wordt gebracht met het nodige bewijsmateriaal. Welnu, volgens Philipse hebben gelovigen dat bewijsmateriaal helemaal niet nodig om de meest ondeugdelijke voorstellingen voor waar aan te nemen. Tot zover ontkracht Philipse de bewering dat de Verlichting een geloof is. Maar dat betekent nog niet dat het aanhangen ervan niet op een fundamentalistische manier kan gebeuren. Daarvoor is een tweede stap nodig. Philipse zet die door ‘fundamentalisme’ te omschrijven als “elke geestelijke stroming die dogmatisch vasthoudt aan een strikt geïnterpreteerde grondtekst”. Voor deze stap heeft hij één alinea nodig. Om vervolgens te concluderen dat ‘verlichtingsfundamentalisme’ innerlijk tegenstrijdig is: dogmatisme is het tegenovergestelde van kritisch nadenken. Het is zo ongerijmd als de bekende ‘vierkante cirkel’. Zowel Philipse als Donner maken zich wel erg makkelijk af van het begrip ‘fundamentalisme’. Bij Donner heeft de term bijna elk onderscheidend vermogen verloren, terwijl Philipse een ‘kort door de bocht’-definitie geeft. Iemand die veel meer werk heeft gemaakt van de analyse van het begrip is Annelies van Leest, die in 2004 promoveerde op een studie naar een fundamentalistische opvoeding. Hoe omschrijft zij ‘fundamentalisme’?

Fundamentalisme als absoluut en universeel geldend systeem
Van Leest noemt op grond van een conceptuele analyse van ‘fundamentalisme’ vier kenmerken van fundamentalisten. Ten eerste hebben fundamentalisten een onwankelbaar geloof in de waarheid van een bepaalde interpretatie van heilige geschriften of traditie. Ten tweede leven zij volgens een omvattende en gedetailleerde sociaal-morele gedragscode. Ten derde verzetten zij zich ‘met hand en tand’ tegen de huidige moderne samenleving, waarin de mens (de rede) boven het gezag van God wordt geplaatst en grijpen zij daarbij terug naar een bepaald verleden waarin nog wel volgens de heilige voorschriften zou zijn geleefd. Als laatste is kenmerkend voor fundamentalisten dat zij streven naar een samenleving die volgens de eigen geloofsovertuiging is ingericht en ondernemen zij pogingen om de samenleving in die richting te veranderen. Als je de vier kenmerken zo leest, vraag je je af of ze voldoende onderscheidend zijn. Op het eerste gezicht kunnen ze namelijk ook op orthodoxe christenen worden toegepast, zij het dat er wel graduele verschillen zijn. Onder ‘orthodoxe christenen’ verstaan we in navolging van het woordenboek: rechtzinnige christenen die zich streng houden aan de overgeleverde leer. Veel orthodoxe christenen hebben waarschijnlijk een minder omvattende en minder gedetailleerde moraal dan fundamentalisten en zij zetten zich waarschijnlijk minder sterk af tegen de moderne samenleving, al wijzen zij een geloof in de menselijke rede evengoed af. Ook zijn zij minder gedreven in het realiseren van een samenleving die voldoet aan de eigen principes. Maar dit zijn louter graduele verschillen. Het enige inhoudelijke verschil lijkt te zijn dat orthodoxe christenen niet teruggrijpen op een bepaald geïdealiseerd verleden. Moeten we daaruit concluderen dat orthodoxe christenen eveneens fundamentalisten kunnen worden genoemd? Mogelijk biedt de typering die Van Leest op grond van deze kenmerken geeft van fundamentalistische opvoeding meer houvast. Kenmerkend voor een fundamentalistische opvoeding is dat kinderen worden opgevoed tot een heteronome levensstijl. Dat is een levensstijl waarbij iemand zich laat leiden door de regels, de voorschriften en de idealen die zijn geopenbaard door God. Ook gaat het om een levensstijl waarbij men bereid is om die aan anderen (de samenleving) op te leggen. Van Leest plaatst deze opvoeding tegenover een liberaal-democratische opvoeding, waarin kinderen worden opgevoed tot een autonome levensstijl en een intrinsieke gehechtheid aan basale waarden als tolerantie, non-discriminatie, wederzijds respect, binding aan de regels van de rechtsstaat en een democratische houding. Een fundamentalist zal nooit intrinsiek tot deze waarden gemotiveerd zijn; hij zal ze hooguit accepteren als voorlopige modus vivendi. Hier ligt volgens Van Leest overigens een probleem, omdat een bloeiende liberale democratie burgers nodig heeft die zich wel intrinsiek gebonden weten aan deze basiswaarden. Als remedie pleit Van Leest daarom voor invoering van een (verplicht) apart vak burgerschapsvorming. Daarnaast vindt ze dat de overheid de kerndoelen, de wettelijk voorgeschreven onderwijsdoelen voor het basis- en voortgezet onderwijs, moet aanscherpen. In die kerndoelen moet meer aandacht komen voor de democratische houding die kinderen dienen te leren en de kerndoelen zouden vooral ook concreter moeten worden. Met meer concrete kerndoelen heeft de onderwijsinspectie namelijk een instrument in handen om erop toe te zien of alle scholen wel in voldoende mate aandacht besteden aan het aanleren van de vereiste democratische waarden en houdingen.

Bedoeld of onbedoeld roepen de analyses van Van Leest een beeld van gelovigen op dat weinig recht doet aan de nuances die zich in de dagelijkse werkelijkheid voordoen. Vele gelovigen hechten bijvoorbeeld aan een (tot op zekere hoogte) heteronome levensstijl of wijzen een sterke vorm van autonomie af, en vele gelovigen zetten zich in voor een samenleving die meer correspondeert met bijbelse waarden. Toch maakt hen dit nog niet tot fundamentalisten. Het uitstapje naar een fundamentalistische opvoeding roept vervolgens de vraag op of orthodoxe christenen wel intrinsiek gemotiveerd zijn tot tolerantie en wederzijds respect. Is het verschil tussen fundamentalisten en orthodoxe christenen dan toch alleen gradueel?

Fundamentalisme als ambigu verschijnsel
Hoewel meer uitgewerkt, blijft de omschrijving van Van Leest onvoldoende onderscheidend. Bovendien getuigt ze van te weinig gevoeligheid voor de denkwereld en houdingen van een (orthodoxe) gelovige. Vallen bijvoorbeeld alle orthodoxe aanhangers, van politiek-afzijdige tot gewelddadige, van de religies van het boek over één kam te scheren? In de rest van dit artikel zullen we betogen dat de relatie tussen fundamentalisme en religie ingewikkelder is dan ze in eerste instantie lijkt.

Daarvoor gaan we terug naar de geschiedenis van het begrip ‘fundamentalisme’. De benaming ‘fundamentalisme’ is afkomstig van een groep Amerikaanse christenen die zich afzette tegen de modernisering of liberalisering van het christendom. Zij riepen op om terug te gaan naar de bronnen, de ‘fundamentals’, vandaar hun benaming ‘fundamentalisten’. Deze fundamentalisten zetten zich niet alleen af tegen aanhangers of voorstanders van modernisering en liberalisering, zij zetten zich ook af tegen ‘orthodoxie’, zoals één van de leidende fundamentalisten het noemde, ofwel tegen ‘traditionalisten’ zoals de Britse schrijver Malise Ruthven deze orthodoxe christenen noemt. Fundamentalisten beschouwden de traditionalisten als aanhangers van een mengvorm, en niet van de zuivere godsdienst waartoe zij zelf opriepen. Ruthven onderscheidt fundamentalisten dan ook nadrukkelijk van traditionalisten. Traditionalisten stellen zich ten doel de traditie, het cumulatieve geheel van rituelen, gedrag en denken, te bewaren. Fundamentalisten daarentegen willen achter de traditie terug naar de oerbron van hun geloof. Zij zijn ook veel innovatiever in de interpretatie van teksten uit die bron. Het reactieve, het zich afzetten tegen modernisering en tegen traditionalisten, is een essentieel kenmerk van fundamentalisten. Fundamentalisten komen op, op het moment dat zich verschillen voordoen binnen een religie en er pluraliteit ontstaat, bijvoorbeeld als gevolg van modernisering. Fundamentalisten beschouwen pluraliteit als een bedreiging voor de zuivere religie en treden daarom ten strijde tegen deze ‘afvalligheid’. Je kunt dus niet zeggen dat fundamentalisten een soort geïntensiveerde religieuzen zijn, de meest fanatieke gelovigen. Fundamentalisten zijn eerder te typeren als een groepering die zich nadrukkelijk afzet tegen ontwikkelingen binnen een bepaalde religieuze traditie en die zich spanningsvol verhoudt tot andere richtingen daarbinnen, zowel liberale als traditionele richtingen.

De relatie tussen religie en fundamentalisme raakt nog meer gecompliceerd als we letten op een essentieel kenmerk van fundamentalisten, namelijk het voor letterlijk houden van religieuze brongeschriften. Het maakt nogal verschil wat men letterlijk neemt; gelovigen lopen op dat punt sterk uiteen. Fundamentalisten leggen grote nadruk op het vestigen van een goddelijk rijk op deze aarde, teksten hierover vatten zij letterlijk op. Dat kan voortkomen uit het verlangen naar een verloren golden age, zoals veel islamisten erop na houden. Er kan ook een sterk eschatologisch verlangen in zitten, zoals (protestants-christelijke) aanhangers van het duizendjarige rijk in Amerika. Typisch fundamentalistisch is – indachtig ook de omschrijving van Van Leest - dat zij hun goddelijke doelstellingen (het gewenste rijk) eigenhandig en hier en nu tot stand willen brengen, desnoods met dwang. Dit doen zij omdat zij allerlei teksten over dat rijk niet symbolisch opvatten, maar als concrete handelingsvoorschriften, geldig voor alle tijden en iedereen. Zij beschouwen de bijbel of de koran met andere woorden als een manual for action (Ruthven 2004: 90). Het paradoxale is dat zij op deze wijze in feite de suprematie van de menselijke wil bevestigen. Zij hebben God namelijk niet meer nodig om hun goddelijke doelstellingen te verwezenlijken; zij kunnen eigenhandig een hemel op aarde tot stand brengen. Ruthven noemt mede op grond van deze analyse fundamentalisme een geseculariseerde religie. Vanwege dit specifieke streven naar een hemel op aarde, namelijk met dwang en met een sterk geloof in eigen kunnen, zijn religie en politiek bij fundamentalisten in verregaande mate verknoopt geraakt. Deze verknoping krijgt bovendien nog een typisch modern karakter; het religieuze programma moet volgens fundamentalisten worden gerealiseerd via het uitoefenen van staatsmacht. Hiermee plaatsen fundamentalisten zich aan de Jacobijnse, absolutistische loot van de Verlichtingsstam.

We richten onze blik tot slot op extreem-fundamentalisten, zoals de zelfmoordterroristen die de laatste jaren in het westen hun vernietigende daden verrichten. We ontmoeten hier de bricoleurs, doorgaans goed en westers opgeleide jongeren die hun eigen godsdienst in elkaar knutselen op grond van verschillende, vaak virtuele, bronnen. ‘Google-moslims’ worden ze daarom ook wel genoemd. Deze fundamentalisten zijn eerder anarchistisch dan traditioneel; sterker nog, deze jongeren zetten zich af tegen traditionele leidsmannen. De leiders die hen inspireren zijn vaak selfmade uitleggers die een afkeer hebben van de langdurig geschoolde traditionele elite. Daarin lijken ze op de christelijke fundamentalisten aan het begin van de twintigste eeuw, een grass-rootsbeweging die zich verzette tegen de elite van de officiële opleidingen. Niet de overgeleverde tradities, maar zelfstandig denken voert bij deze extreem-fundamentalisten de boventoon. De (veronderstelde) opvoeding tot een heteronome levensstijl heeft bij hen blijkbaar niet veel effect gehad. Deze extreem-fundamentalisten keren zich af van het geloof van hun ouders en de officiële godshuizen, omdat ze dat geloof, hoe orthodox dat ook mag zijn, ervaren als leeg of gecorrumpeerd. Traditionele gelovigen missen volgens hen het vuur van het ware geloof; zij handelen niet meer naar de schriften. Om die reden zijn extreem-fundamentalisten vervreemd geraakt van het traditionele geloof; zij ontlenen er geen zin en betekenis meer aan. Maar dat ontlenen ze evenmin aan het aanbod van de geseculariseerde samenleving om hen heen, want ook dat is in hun ogen leeg en gecorrumpeerd. Het fanatisme van extreem-fundamentalisten komt dan ook eerder voort uit een tekort dan uit een teveel aan religie, zoals de Franse islamkenner Olivier Roy onlangs opmerkte. Hun reactie op de leegheid en het morele verval die zij ervaren, is eerder politiek dan religieus van aard; zij zoeken hun heil bij religieus gedreven activisten die met geweld een nieuwe wereldorde willen stellen. Roy noemt ze daarom aanhangers van een vorm van ‘politieke mystiek’.

Wat leert deze analyse ons nu? Allereerst dat dapper doorseculariseren, in de zin van een pleidooi voor een verdere terugdringing van religie tot het privé-leven, alleen maar contraproductief zal uitwerken. Extreem-fundamentalisten blijven dan immers zitten met de leegheid die zij ervaren. Het onderstreept bovendien hun beeld van een lege, gecorrumpeerde samenleving en voedt daarmee hun fanatisme. Maar ook een duidelijke opvoeding tot democratische waarden en houdingen, waarvoor Van Leest pleit, zal weinig resultaat opleveren. Democratische waarden en overtuigingen zijn immers behoorlijk abstract; een opvoeding hiertoe biedt jongeren niet de diepere morele en religieuze overtuigingen waarnaar zij op zoek zijn. Zolang voor deze groepen het domein van die substantiële overtuigingen leeg blijft, blijft hun hang naar inhoud en passie bestaan. Zij vinden die wel in de ‘politieke mystiek’ of de ‘geseculariseerde religie’ van fundamentalisten. De dichter Pieter Boskma verwoordde de gevolgen van deze behoefte vorig jaar in een interview zo: “Het is nog nooit gebeurd dat een grote levensbeschouwing vergaat en dat daar niks voor in de plaats komt. Dat is vaak iets wat je al helemaal niet wilt. Dan liever met zijn allen elke zondag naar de mis.” (Ron Rijghard. ‘Stelletje apen. Gebeeldhouwde poëzie van Pieter Boskma’. In: NRC-Handelsblad. 9 juli 2004, 19). Te vrezen valt dat deze invulling van religie (dat wil zeggen blijven bij de traditionele vorm, bij gebrek aan beter) voor sommigen, elke generatie opnieuw, onvoldoende zin en betekenis geeft. Opgroeien in en deel uitmaken van een vitale religieuze traditie die in ‘rapport met de tijd’ staat, zal anderen misschien wel kunnen weerhouden van (extreme vormen van) fundamentalisme.

En dan Radix-lezers…
Laten we ten slotte de vraag nog eens oppakken of Radix-lezers, voor zover een eenduidig profiel van hen bestaat, fundamentalisten kunnen worden genoemd. Als je teruggaat naar de Amerikaanse oorsprong van het begrip, is het goed mogelijk om die vraag bevestigend te beantwoorden. Oorspronkelijk waren fundamentalisten immers sterke voorstanders van een terugkeer naar de fundamentals, naar de bronnen van de christelijke religie. In deze zin is fundamentalisme bijna een ‘algemeen menselijk patroon’ waartoe veel groepen en individuen op een bepaald moment komen. Ook het beroep van Philipse op Kant zouden we dan als vorm van fundamentalisme kunnen kwalificeren. Dan zou Donner toch gelijk hebben met zijn stelling dat in ieder mens een fundamentalist huist. Maar inmiddels heeft de aanduiding ‘fundamentalist’ duidelijk een andere betekenis in ons spraakgebruik gekregen. Hoe kunnen we nu ‘een fundamentalist’ zo omschrijven dat een onderscheid ten opzichte van orthodoxe gelovigen mogelijk is? Op grond van de analyse van Ruthven stellen we voor om het onderscheidende van fundamentalisten te zoeken in twee kenmerken. Het eerste kenmerk is het letterlijk nemen van teksten over het koninkrijk, letterlijk in die zin dat men die teksten opvat als concrete handelingsrichtlijnen om dat rijk hier op aarde tot stand te brengen. Dit rijk tot stand brengen kan op verschillende manieren. Dat kan langs een politiek-afzijdige weg, waarbij men zich terugtrekt uit de maatschappij om in eigen verband het rijk te realiseren of af te wachten. Dat kan ook langs een politiek-activistische weg: de weg van barricades, acties, getuigenissen, etc. Het tweede kenmerk ligt in het verlengde van deze politiek-activistische weg, namelijk de opvatting dat de mens dat rijk eigenhandig hier en nu op aarde kan en moet vestigen, desnoods met dwang of zelfs geweld. We vermoeden dat Radix-lezers, of breder orthodoxe christenen, gemeten aan deze twee criteria geen ‘fundamentalisten’ kunnen worden genoemd, al zal iedere lezer dat voor zichzelf moeten uitmaken. Ook willen we niemand het recht ontzeggen om zich ‘fundamentalist’ te noemen als geuzennaam. Het belangrijkste is dat ‘fundamentalisme’ volgens de genoemde criteria wordt toegespitst op de gedrevenheid om een hemels koninkrijk eigenhandig hier en nu te vestigen. Daarmee wordt het begrip ontdaan van z’n catch-all karakter, hetgeen de helderheid en scherpte van het debat over fundamentalisme alleen maar ten goede zal komen.


Literatuur
Leest-Borst, A. van. 2004. Fundamentalistische opvoeding vanuit liberaal-democratisch perspectief. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam.
Moerland, R. en Vermeulen, F. 2004. ‘Fundamentalisme is eigen aan ieder mens’. Interview met Piet Hein Donner. In: NRC-Handelsblad, 28 december, 2.
Philipse, H. 2005. Verlichtingsfundamentalisme? Amsterdam: Bert Bakker.
Ruthven, M. 2004. Fundamentalism. The Search for Meaning. Oxford: Oxford University Press.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 2005

Radix | 87 Pagina's

Fundamentalisme als vorm van geseculariseerde theologie

Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 september 2005

Radix | 87 Pagina's