Is systematische theologie wel een wetenschap?
Problemen rondom een definitie van ‘systematische theologie’
“De echte wetenschapsmentaliteit? Dat is de passie voor onderzoek.” (Flaubert)
Dogmatiek of systematische theologie?
De termen ‘dogmatiek’, ‘dogmatisch’ en ‘dogma’ hebben nogal eens een ongunstige connotatie. Ze worden opgevat als “aan geen redenering meer onderworpen leerstelling” en “geen tegenspraak duldend” (Kamphuis 2004: 59). Dat vermeende wanbegrip is reden geweest om voor dat onderdeel van de theologie de term ‘systematische theologie’ te kiezen. Of daarmee de angel uit dat misverstand is verwijderd, moet nog blijken: zou er misschien in de dogmatiek, als wetenschappelijke discipline, iets meer moeten worden aangepakt waardoor er niet enkel van een naamsverandering sprake is? Is dogmatiek, ook onder zijn nieuwe naam, überhaupt wel als wetenschap te waarderen? Een relevante vraag: kan een dogma, ook een centraal dogma als dat van de drie-eenheid, ooit wel vanuit de eigen onderzoeksgemeenschap aan methodische contra-expertise worden aangeboden? De bereidheid daartoe zou in een scrupuleuze wetenschapsmentaliteit als een principiële voorwaarde gelden.
Systematische theologie of dogmatiek: conserverend of innoverend?
Om dit soort vragen te onderzoeken is een eerste vraag: Wat is dogmatiek of systematische theologie? Is het een wetenschappelijke activiteit? Is er daartoe voor de onderzoeker voldoende intellectuele vrije ruimte die hij voor zichzelf kan nemen of op anderen bevechten, om een systematisch onderzoek op te zetten dat een vanuit de bijbel geprepareerde ‘geloofsleer’1 ontwikkelt en aanbiedt? Als wetenschappelijke dogmatiek niet mogelijk zou blijken, hoe zou dan een anderszins wettige en nuttige dogmatiek als systematische inventarisatie van een christelijke ‘geloofsinhoud’ gestalte moeten krijgen? Spelen de klassieke of traditionele dogma’s bij een dergelijk onderzoek een stimulerende dan wel een censurerende rol? Is dogmatiek binnen de gereformeerde theologie een conserverend of een innoverend bedrijf?
Dogmatiek: verkennende begripsomschrijving
Als startpunt kies ik een vrij neutrale begripsomschrijving van dogmatiek, afkomstig uit een niet-specialistische bron:
“Dogmatiek, in de theologie de wetenschap die de inhoud van de christelijke leer systematisch bestudeert en op wetenschappelijke wijze behandelt. Het doel is geloofsvoorstellingen van de christelijke religie tot (objectief geldende) godsdienstige waarheden te verklaren. Het dogma wordt daarbij verstaan als gezaghebbend spreken van de kerk, voortkomend uit de kennis van God die Hij geschonken heeft in zijn Openbaring. In de nieuwere protestantse theologie van de 19de en 20ste eeuw noemde men lange tijd de dogmatiek liever geloofsleer of wetenschap des geloofs. In de nieuwere rooms-katholieke theologie geeft men veelal de voorkeur aan de term ‘systematische theologie’, waarmee wordt aangeduid dat men in deze wetenschap de samenhang wil aantonen tussen de geloofswaarheden onderling en van deze met de gegevens van het menselijk denken en de ervaring (zie ook theologie).”2
Verkenning van theoretische en terminologische karakteristieken
Deze omschrijving bevat een paar veelbetekenende karakteristieken. De volgende noem ik:
Bijna alle onderdelen van de omschrijving bevatten de bepaalde lidwoorden ‘de’ of ‘het’: ‘de inhoud’, ‘de christelijke leer’, ‘het dogma’, ‘de samenhang’, ‘de kerk’, ‘de geloofswaarheden’, ‘de samenhang’. Nu heeft het bepaald lidwoord de specifieke functie om begrippen als geïdentificeerd, vaststaand, stabiel en omlijnd aan te bieden. Door deze formulering wordt dan ook gesuggereerd dat het in de dogmatiek om homogene, evidente en constante concepten en waarheden gaat. Zelfs betreft dat de samenhang ertussen! De verworven resultaten van onderzoek krijgen dus een opvallende mate van staticiteit toegekend: de verkregen dogma’s berusten kennelijk op een vermeende consensus eromheen. Nergens voorziet deze omschrijving dan ook een permanent onderzoeksveld of een kennisbron voor ‘de christelijke religie’, te weten de bijbeltekst. Nergens refereert ze aan een continu en zelfcorrigerend tekstonderzoek en aan een toetsbare inventarisatie van tekstgegevens.
Ze suggereert verder een evidente relatie van dogmatiek met kerk en geloof, een intrinsieke relatie van ‘de geloofswaarheden’ met ‘gezaghebbend spreken’ en met ‘de kerk’. De ‘kerk’ is kennelijk het natuurlijke afzetgebied van een systematische theologie.
Ze gaat ten slotte uit van een intrinsieke samenhang tussen het geheel van ‘de geloofswaarheden’. Deze samenhang wordt niet meer onderzocht; het bestaan en de aard ervan behoeven nog slechts te worden blootgelegd.
Volgens deze bron gaat systematische theologie kennelijk over objectieve vaststellingen die ze gaat verklaren tot waarheden ontleend aan de christelijke religie, en wel in relatie met kerk en geloof. Dat roept de vraag op: Wat valt er bij deze afgeronde stand van zaken eigenlijk nog te betwijfelen, te onderzoeken, te toetsen, te innoveren? Dat zijn juist enkele elementaire en principiële voorwaarden voor elke systematische theologie, wil ze niet alleen voor zichzelf als wetenschap kunnen opereren maar ook als zodanig voor de maatschappij kunnen gelden.
Gereformeerde systematische theologie
De dogmaticus B. Kamphuis heeft enige tijd geleden een eigen definitie van systematische theologie voorgesteld. Via enkele variërende omschrijvingen (Kamphuis 2004: 60, 64, 69 en 71): “systematische theologie is de wetenschappelijke bezinning op de inhoud van het christelijk geloof”, “systematische theologie is de systematische, contextbetrokken bezinning op de inhoud van het christelijk geloof” en “systematische theologie is de systematische, contextbetrokken bezinning op de inhoud van het christelijk geloof, in gehoorzaamheid aan het beslissende woord van de Heilige Schrift en in kritische gebondenheid aan de confessie”3, komt hij tot zijn definitie van “systematische theologie, in het bijzonder van de gereformeerde systematische theologie”:
“Gereformeerde systematische theologie is de systematische, contextbetrokken bezinning op de inhoud van het christelijk geloof, in gehoorzaamheid aan het beslissende woord van de Heilige Schrift en in kritische gebondenheid aan de confessie, met het oog op de lof van God, Vader, Zoon en Heilige Geest.” Elders schrijft hij (Nederlands Dagblad, 30-09-2005):
“Dogmatiek wordt (…) omschreven als wetenschappelijke bezinning op de inhoud van het christelijk geloof en beweegt zich altijd binnen drie dimensies: de Schrift, de kerkelijke traditie (inclusief dogma’s) en de hedendaagse context. Juist omdat dogma’s en dogmatiek niet onveranderlijk zijn, is ook die context van belang: steeds moet de vraag naar de actuele relevantie gesteld worden”.
‘Gereformeerde systematische theologie’: theorie en terminologie
Ook hier een inventarisatie van relevante aspecten van de definitie. Met verbazing constateer ik de kwetsbaarheid ervan, zowel de theoretische als de terminologische. Het is uit overwegingen van methodiek van belang deze beide kanten in hun onderlinge relatie te bestuderen.
In de eerste plaats is ook hier, evenals bij de neutrale omschrijving, de systematische inzet van het bepaalde lidwoord opvallend: ‘de bezinning’, ‘de inhoud’, ‘het christelijk geloof’, ‘het woord’, ‘de Schrift’, ‘de confessie’, ‘de lof’, ‘de kerkelijke traditie’, ‘de hedendaagse context’, ‘de vraag’, ‘de actuele relevantie’. Zo wordt dadelijk weer de claim uitgestraald dat het om vastomlijnde, evidente en statische concepten gaat.
Verder wordt ‘theologie’ als koepelbegrip niet gedefinieerd. Hoe kun je een subdiscipline ‘systematische theologie’ definiëren als niet eerst dat koepelbegrip ‘theologie’ is gedefinieerd? In dat verband is het opvallend dat in deze definitie een term (‘systematisch’) wordt ingezet die ook in het definiendum (‘systematische theologie’) voorkomt. De theorie van de definitie sluit deze circulariteit principieel uit.4
En wat betekent “contextbetrokken”? Is misschien bedoeld ‘situatiebetrokken’? ‘Context’ wijst op het talige en tekstuele milieu van een verschijnsel; ‘situatie’ daarentegen op het niet-talige en niet-tekstuele milieu waarin een fenomeen zich voordoet. Met andere woorden: wordt bedoeld dat een bijbelfragment wordt geanalyseerd binnen zijn oorspronkelijke tekstuele omgeving? Interpretatie dus? Of dat een bijbelfragment wordt gelezen met het oog op zijn potentiële actuele relevantie voor een later of huidig publiek? Hermeneutiek dus?
De woordgroep “de inhoud van het christelijk geloof” is even onwerkbaar. Alleen al het ongespecificeerd inzetten van het lidwoord ‘de’ voor ‘inhoud’ en ‘het’ voor ‘christelijk geloof’ is een vreemde anticipatie: de auteur introduceert eerst ‘de inhoud’ van ‘het christelijk geloof’ als geïdentificeerde concepten en stelt vervolgens onderzoek voor naar de identiteit van ‘de inhoud’ van ‘het christelijke geloof’!
Wat wordt verder bedoeld met ‘de inhoud van het christelijk geloof’? Er wordt niet verwezen naar de bijbel in zijn materiële hoedanigheid van te observeren en te interpreteren tekstenbundel. Evenmin naar tekstwetenschappen als specifieke aanmaakplaats van daartoe relevante methoden en theorieën. De term ‘de inhoud’ veronderstelt een restmateriaal als ‘de verpakking’. Als ‘de inhoud’ van de heilige Schrift ergens in verpakt was geweest, moet dat in tekst zijn geweest. Wat is eigenlijk de rol van die verpakking? Wat wordt er na het uitpakken van die inhoud vervolgens nog met die verpakking gedaan? Maar wát is hier eigenlijk inhoud, en wát verpakking? De metaforiek ‘inhoud – verpakking’ wekt de indruk dat de complexe bijbeltekst – de founding text van christenen, theoloog of niet – eigenlijk wordt opgevat als een nogal omslachtige en duistere vorm van dogmatiek. Je vraagt je dan af waarom we die ‘inhoud’, juist vanwege haar vitale belang, niet in een makkelijker te openen ‘verpakking’ aangeboden hebben gekregen.
Is bovendien een omschrijving als “het beslissende woord van de Heilige Schrift” niet veeleer een eerbetoon aan een religieuze inspiratiebron dan dat ze een wetenschappelijke confrontatie veronderstelt met een materieel object als een complexe tekstenbundel?
Ook een beperkende voorwaarde als gehoorzaamheid is een aan wetenschapsbeoefening wezensvreemd concept. Het kan – kán! – een persoonlijk resultaat zijn waartoe de onderzoeker aan het einde van zijn parcours besluit en waartoe hij anderen uitnodigt. Dat zou hij pas mogen doen na het – voorlopig – beëindigen van het onderzoek.
Waarom wordt er vervolgens gekozen voor gebondenheid aan de confessie? Is die confessie zelf ook al niet een cumulatieve historische en variabele receptie van bijbeltekststudie? Hoe kijkt die ‘gebonden’ dogmaticus – hoe kritisch hij in die gebondenheid ook te werk wil gaan – aan tegen zoiets als vrijheid van onderzoek? Zou hij bij echt wetenschappelijk onderzoek zijn argwaan en zijn gretige weetdrift niet ook moeten richten op die historische en heterogene recepties van de bijbeltekst, zodat die op hun validiteit en hun relevantie kunnen worden getoetst? Zou hij dat niet vooral moeten doen om, bij zijn onderzoek van de bijbeltekst, niet van te voren al gevangen te zijn in die autoritatieve cumulatie van de eeuwenlange receptiegeschiedenis ervan? Kerkelijke confessies zijn geen monumenten, maar documenten! Ze beschouwen als documentatie over een reeks ooit relevante recepties – dat zou een grondregel moeten zijn voor een systematische theologie.
Ook een term als ‘bezinning’ is meer filosofisch en meditatief dan methodisch of theoretisch van aard. Die bezinning vindt bovendien plaats in gebondenheid aan de confessie5 en is gericht op “lof aan de drie-eenheid”.6 Daarmee wordt dit laatstgenoemde dogma als bodem gelegd onder een gereformeerde systematische theologie. Anders gezegd: aan het dogma van ‘de triniteit’ wordt een exclusieve status toegekend in een dogmatisch onderzoek dat nog starten moet! Vanwaar dat unieke privilege? Moet ook een theoretisch concept als ‘drie-eenheid’ niet in de vorm van een hypothese worden geformuleerd als een potentieel onderzoeksresultaat, en dus uitdagen tot kritisch en toetsbaar onderzoek van de basisteksten? Is ze voorlopig niet ‘slechts’ een startmotor voor een kritisch onderzoeksparcours? Voor welke dogma’s geldt bovendien deze geprivilegieerde positie nog meer? Is de keus voor ‘de drie-eenheid’ methodisch gezien niet willekeurig? Zijn er wellicht ook nog andere dogma’s met prealabele bindingscapaciteit en met laudatieve doelstelling te vinden voor het beoefenen van een gereformeerde systematische theologie? Waarom niet evenzeer de tweenaturenleer, de inspiratie, de erfzonde, de voorzienigheid?
Bovendien wordt hier, specifiek voor een gereformeerde systematische theologie, een extra beperkt en gesloten systeem aangeboden. ‘Gereformeerde’ (aan het begin van de definitie) en het dogma van de triniteit (aan het eind ervan) legitimeren namelijk elkaar als het ware over en weer: ‘gereformeerde’ wijst vooruit naar ‘triniteit’, ‘triniteit’ verwijst terug naar ‘gereformeerd’. Deze circulariteit is een logische zwakte van de omschrijving. De systematische theologie houdt zich bezig met “de kerkelijke traditie, inclusief dogma’s”. Beter is haar statische en gesloten karakter niet te formuleren! (meer hierover in Wierenga 1996: 69-252).
Ten slotte ontbreekt elke verwijzing naar een geaccepteerde theorievorming en methodologie en naar een innoverend onderzoeksprogramma. Die zouden nu juist moeten zorgen voor aansluiting bij een in het wetenschappelijke veld gangbare onderzoekspraktijk, waarin hypothesevorming en toetsing een centrale functie hebben.
Daarom de vraag: biedt deze (gereformeerde) systematische theologie opening om de drie-eenheid niet proactief als fundament te leggen, maar als open hypothese te formuleren? Nodigt de dogmaticus vakgenoten en tekstwetenschappers uit om de vanuit deze hypothese ondernomen observatie, interpretatie en conclusie streng te toetsen, waarna – ongeacht de uitkomst, dus inclusief een eventuele falsificatie van de hypothese ‘drie-eenheid’ – de beste tekstfeiten en de hardste argumenten winnen? Hoe gaat een systematische theologie methodisch eigenlijk te werk?
‘Dogmatiek’ versus ‘systematische theologie’?
Deze begripsomschrijving is een curieus mengsel van een geloofsmanifest en van een wetenschapsutopie. Systematische theologie zal – aldus gedefinieerd – hoogstens een herbezinning kunnen opleveren op de aloude waarheden. Kamphuis spreekt wel niet over objectief geldende, constante en gezaghebbende geloofswaarheden, maar hij poneert die en gaat ervan uit. Dat doet hij dan ook zonder een programma voor te stellen tot definiëring: de ‘waarheden’ zijn er. Dat evidentiekarakter ervan dreigt het geheel flink ideologisch te maken!
De geciteerde begripsomschrijving zou een animerend onderzoeksplan moeten aankondigen. Feitelijk echter is het een strategische herhaling van wat er qua religieuze overtuiging al was. Centrale begrippen als ‘de Heilige Schrift’, ‘de drieeenheid’, ‘het beslissende woord’, ‘lof’ zijn onschuldig ogende begrippen. Maar in plaats van komend onderzoek te programmeren, dreigen ze het fundamentele, kritische onderzoek juist te beroven van elke zelfstandige, innoverende, driftig zoekende vrijheid.
Blijvende negatieve reputatie
De oude dogmatiek en de term ‘dogmatisch’ mogen dan een negatieve connotatie hebben, statisch en autoritair, de alternatieve definitie van de (gereformeerde) systematische theologie slaagt er ook al niet in die negatieve reputatie te corrigeren. Daarvoor kunnen enkele redenen worden gegeven:
Deze systematische theologie bindt zich, zij het kritisch, aan de kerkelijke confessies en aan de klassieke dogma’s, die methodisch gezien niet anders zijn dan historische recepties van de bijbel.
De beoogde activiteit in die systematische theologie zal zijn “bezinning”, niet ‘onderzoek’. Bezinnen betekent nadenken, overdenken. Deze termen veronderstellen dat over het bestaande, het verworvene, het vaststaande nog eens wordt nagedacht: herkeuren op zijn houdbaarheid is dan het optimale ideaal. Die houding valt moeilijk te associëren met kritisch onderzoek. De definitie zet strak de rem op een toch al bescheiden ambitie: bezinning, gehoorzaamheid en gebondenheid zijn geen attitudes die tot innovatie stimuleren. Ze herhalen nog eens de volgzaamheid aan een status quo in de standaardformuleringen van geloofswaarheden. Een houding van compromitterende afhankelijkheid jegens een dogmatische en confessionele traditie. Uit de theologische dogma’s wordt voor die bezinning proactief één geprivilegieerd, dat van de drie-eenheid. Kennelijk is dat een basisdogma waar de andere – alle andere? – naar verwijzen dan wel van zijn afgeleid.
Ook J. Macquarrie constateerde die generieke geslotenheid van de dogmatiek: “De waarlijk systematische theologie benadrukt altijd de eenheid en de wederzijdse implicatie van de verschillende onderdelen.”7 En al even algemeen zei H. Berkhof (1985: 44): “Alle begrippen die als prolegomena gebruikt werden en worden, moeten steeds weer naar elkaar verwijzen om niet te ontsporen”.
Conclusie: geen wetenschap
Als ik zou moeten kiezen tussen de negatieve connotatie van een ingeburgerde term en de evidente onwetenschappelijkheid van het nieuw aangeduide vakgebied, dan wist ik het wel: geef mij maar ‘dogmatiek’! Tussen ‘dogmatiek’ en ‘systematische theologie’ kan ik qua semantiek geen denotatief verschil ontdekken. Zou het misschien veeleer om een modieuze naamsverandering gaan, in een drang naar een positievere profilering van het vak? Een cosmetische make-over?
De voorgestelde positie negeert of ondergraaft principieel het innoverende en provocerende streven dat elke echte onderzoeksactiviteit eigen is. Het circulaire karakter dat een wetenschappelijke methode veelal enigszins bedreigt maar dat daar als een gecalculeerd risico wordt onderkend – en ingeperkt of geëlimineerd moet worden – wordt in deze opvatting juist als plicht respectievelijk als ideaal gepraktiseerd.
De doelstelling van systematische theologie lijkt te zijn telkens weer de intrinsieke samenhang tussen de verschillende genoemde thema’s te doordenken en te formuleren. De dogma’s – resultaat van tijdelijk relevante tekstinterpretatie – worden onvoldoende beschouwd als provisorisch en tentatief resultaat van persoon-, tijd- en cultuurafhankelijke leesinstellingen. Daardoor worden ze aangeboden als transcendent, statisch, ontheven aan historische relativiteit, en nauwelijks nog vatbaar voor veranderend inzicht. Het verrast dan ook niet Kamphuis vanuit een lange traditie te horen verklaren (EO, Radio747, 09-07-2005): “De Schrift heeft gezag over haar eigen uitleg.” Zo wordt theologie toch aan elke beslissende menselijke inventiviteit en intelligentie onttrokken? Welke rol krijgt hier eigenlijk nog de relevante inbreng van de competente en ambitieuze onderzoeker?
De dogmatiek wil kennelijk de onderzoeksresultaten in hun interdependentie en in hun interne en solide systematiek laten uitkomen en bewaken. De altijd veranderende – historische, religieuze, culturele, wetenschappelijke en intellectuele omgeving wordt als bedreigend of als irrelevant ervaren voor het eigen autonome functioneren. Ingebouwde zelfbevestiging is dat. Wetenschap zoekt zijn uitdaging juist in publieke blootstelling aan externe contra-instanties. Zo bezien sluiten systematische theologie en wetenschap elkaar uit: de eerste is vanuit een riskante naïveteit gericht op bevestiging van verkregen resultaten. Wetenschap streeft naar methodologische stringentie waarin het genereren van externe tegenspraak een essentiële plaats inneemt. De theologie zou het niet zover moeten laten komen dat de betekenissen die ze ooit aan historische teksten – dogma’s, confessies – heeft ontleend of toegekend een statuut krijgen waarbij dynamische, kritische terugkoppeling naar de primaire bijbelteksten onvoldoende wordt ervaren als een interne noodzaak.
Proef op de som
In dit project komt het enige empirische object waar een systematische theologie op zou kunnen bogen, de bijbelteksten, juist nauwelijks ter sprake. In de systematische theologie speelt wetenschappelijk gezien de tekstinterpretatie een ernstig onderbepaalde rol.
Zou het binnen een gereformeerde systematische theologie aanvaardbaar zijn dat een onderzoeker – werkend in een autoriteitsvrije ruimte, dus ook vrij van een orthodoxe, kerkelijke, confessionele, apologetische traditie – systematisch en kritisch de validiteit en de houdbaarheid ook van een drie-eenheidconcept bevraagt? Dat hij bij zijn onderzoek uitsluitend kiest voor inventarisatie van mogelijke gegevens uit de ‘kale’ bijbel? Dat hij zijn onderzoek organiseert via taal- en literatuurwetenschappelijke methoden en argumenten? Dat hij daarbij enkel wetenschappelijk legitieme voorwaarden aanvaardt? Een onderzoeksprogram naar de validiteit van dat dogma, zonder zich afhankelijk te maken van de klassieke confessies en dus van de apologetische of polemische tradities binnen een kerkgenootschap?
Pas dan zou een wetenschappelijke ‘gereformeerde systematische theologie’ een vrolijke toekomst tegemoet kunnen gaan.
Noten
1 De termen ‘geloofswaarheden’, ‘geloofsleer’ en ‘geloofsinhoud’ worden vaak gebruikt in theologische studies. Hier zijn ze tussen aanhalingstekens gezet om mijn scepsis aan te duiden ten aanzien van hun bruikbaarheid.
2 Microsoft Naslagbibliotheek Winkler Prins. Corporation/Het Spectrum, © 1993-2004.
3 De kwalificatie ‘wetenschappelijke (bezinning)’ is na de eerste omschrijving opvallend afwezig.
4 “Die Definition darf nicht zirkulär sein. Das Definiens ist ohne Rückgriff auf das Definiendum zu definieren” (B. Lübcke, http://www.politik.uni-kiel.de/SS2005/Luebcke/begriffsbildung.pdf).
5 Met ‘de confessie’ worden bedoeld “de drie oecumenische belijdenisgeschriften en de drie Formulieren van Eenheid” (Kamphuis 2004: 69). Is die confessie niet de neerslag van de historische dogmatiek?
6 “Dr. L. Wierenga heeft, na lezing van de reactie van Dr. B. Kamphuis op zijn artikel, de redactie verzocht hier alsnog te melden dat inderdaad de woordgroep ‘lof van de drie-eenheid’ (p. 94) door hem ten onrechte als citaat is gemarkeerd, in plaats van het enkele woord ‘lof’. Hij stelt er prijs op zich bij de Heer Kamphuis en bij de redactie van Radix te verontschuldigen voor z’n vergissing. Voor de in z’n artikel ontwikkelde argumentatie en bereikte conclusies maakt deze vervelende vergissing echter geen verschil.”
7 In: Encarta 97 (CD-Rom), s.v. theology.
Literatuur
Berkhof, H. 1985. Christelijk geloof. Vijfde druk. Nijkerk: Callenbach.
Kamphuis, B. 2004. ‘Systematische theologie’. In: Bruijne, A.L.Th. de (red.). Gereformeerde theologie vandaag: oriëntatie en verantwoording. (TU-Bezinningsreeks 4( Barneveld: De Vuurbaak, 59-71.
Wierenga, L. 1996. De macht van de taal / de taal van de macht. Kampen: Kok.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 juni 2006
Radix | 78 Pagina's