Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Leerde Petrus de verzoening niet?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leerde Petrus de verzoening niet?

De afwezigheid van de verzoeningsgedachte in Petrus’ redevoeringen in Handelingen

31 minuten leestijd Arcering uitzetten

1. Inleiding
Wanneer je aan een aantal orthodoxe protestanten zou vragen om in één zin de inhoud van het christelijk geloof te verwoorden, welke zin zou dan het meest genoemd worden? Ik vermoed deze: “Jezus is voor mijn zonden gestorven.” Dit is toch het sjibbolet van het christelijk geloof? Door onze zonden staan wij onder het rechtvaardige oordeel van God, maar Jezus zijn Zoon heeft dat oordeel aan het kruis weggedragen. Wie in hem gelooft, wordt niet meer door God veroordeeld. We hebben het hier over het leerstuk van de verzoening.
Het lijkt niet meer dan logisch dat Petrus, de leider van de eerste gemeente die na het pinksterteken begon te preken onder de joden, ook over de verzoening zal hebben gesproken. Toch heeft het er alle schijn van dat dit niet zo is. In het boek Handelingen wordt de vroegste geschiedenis van de kerk beschreven. In hoofdstuk 1-12 is Petrus de hoofdpersoon van deze geschiedenis. Er worden in totaal vijf redevoeringen van hem weergegeven; steeds als er iemand in het openbaar het woord moet voeren namens de jonge Jeruzalemse gemeente, staat Petrus op:
- In 2,14-39 spreekt Petrus naar aanleiding van het pinksterteken tot het volk;
- in 3,12-26 spreekt hij naar aanleiding van de genezing van een verlamde man tot het volk;
- in 4,8-12 spreekt hij naar aanleiding van dezelfde genezing tot het Sanhedrin;
- in 5,29-32 spreekt hij weer tot het Sanhedrin, omdat de apostelen doorgaan met het verkondigen van Jezus ondanks het verbod daarop;
- in 10,34-43 spreekt hij tot de Romeinse centurio Cornelius en diens huisgenoten.
In al deze redevoeringen verkondigt Petrus het evangelie, maar de verzoening komt niet ter sprake. Nergens lees je het ‘gestorven voor onze zonden’, of een andere formulering van de verzoeningsgedachte.1 De bekende evangelicale nieuwtestamenticus I. Howard Marshall noemt dit de major tension in de nieuwtestamentische theologie: de afwezigheid van de verzoeningsgedachte in de redevoeringen in Handelingen tegenover de breed uitgewerkte verzoeningstheologie bij Paulus (2004: 730). Hoe kan iets dat bij Paulus zo centraal staat, ontbreken in de vroegste verkondiging?
In dit artikel zal ik me met deze problematiek bezighouden. Ik doe dat als volgt: In paragraaf 2 zal ik me buigen over de historische betrouwbaarheid van de redevoeringen van Petrus. Is dit echt wat Petrus verkondigde, of ontbreekt de verzoeningsgedachte misschien omdat hem redevoeringen in de mond worden gelegd die hij nooit kan hebben uitgesproken? In paragraaf 3 beschouw ik de redevoeringen inhoudelijk, op het punt van de soteriologie. Als er geen verzoening wordt verkondigd, wat wordt er dan wel over de redding gezegd? In paragraaf 4 ga ik in op de hamvraag, namelijk welke rol de verzoeningsgedachte speelde in de vroegste christelijke verkondiging. Ik sluit af met een algemene opmerking over bijbelse theologie (paragraaf 5).

2. De historische betrouwbaarheid van Petrus’ redevoeringen2
Over het algemeen wordt Handelingen in de laatste decennia van de eerste eeuw gedateerd. Lucas geeft in de eerste helft van dit boek dus redevoeringen weer, die tientallen jaren eerder hebben plaatsgevonden.3 Welke historische waarde moeten we aan die redevoeringen toekennen? Krijgen we wel een betrouwbaar beeld van de verkondiging die Petrus moet hebben uitgedragen, of is de afwezigheid van de verzoeningsgedachte toe te schrijven aan Lucas zelf? Deze laatste vraag wordt met name in de Duitstalige literatuur vanaf de tweede helft van de vorige eeuw bevestigend beantwoord. Stelde Käsemann (1954: 137) aanvankelijk nog dat Lucas de verzoeningsgedachte uit de overigens relatief authentieke redevoeringen had weggehaald, vanaf Wilckens (1961: 181-189) worden de redevoeringen door de meeste Duitse nieuwtestamentici in hun geheel beschouwd als lucaanse inventie.
Om de historische betrouwbaarheid van Petrus’ redevoeringen op waarde te schatten, moeten we allereerst vaststellen dat het boek Handelingen, samen met het derde evangelie waarmee dit boek een eenheid vormt, valt in het genre ‘geschiedschrijving’. Dat Lucas als historicus te werk is gegaan, valt op vele punten aan te tonen. In de proloog op zijn evangelie (Lucas 1,1-4), die ook mag gelden als proloog op Handelingen, zet Lucas methode en doel van zijn werk uiteen en verhoudt hij zich tot bestaand werk over hetzelfde onderwerp. Hiermee plaatst hij zichzelf in de serieuze historische traditie die teruggaat op de Griekse historicus Thucydides (vijfde eeuw v.Chr.). Dit doet hij ook door net als Thucydides zijn verhaal te situeren met behulp van synchronismen (bv. Lucas 3,1: “In het vijftiende jaar van de regering van keizer Tiberius”). Verder blijkt uit onderzoek op allerlei punten zijn accuratesse: de verschillende benamingen van hoogwaardigheidsbekleders buiten Palestina, historische geografie en infrastructuur, politiek en recht, en de couleur locale van de verschillende gebieden waarin zijn verhaal zich afspeelt (Barrett 1999: 522-525; Bockmuehl 2005: 164; Bruce 1990: 28, 32-33).
Lucas moet dus serieus genomen worden als een gedegen historicus. Maar hoe gingen historici uit zijn tijd nu om met redevoeringen? Baum (2006: 409) zegt daarover:

Während der antike Historiker nicht verpflichtet war, den Originalwortlaut einer Rede wiederzugeben, verlangte man von ihm durchaus, daß er den historischen Inhalt einer Rede zutreffend reproduzierte. Reden bzw. ihren Inhalt zu erfinden, war nicht gestattet. Darin stimmen die antiken Aüßerungen zur Theorie der Geschichtsschreibung seit Thucydides überein.4

De antieke norm was dus, dat de redevoeringen wat betreft inhoud historisch betrouwbaar moesten zijn.5 Wanneer we ons concentreren op de redevoeringen van Petrus in Handelingen, dan vinden we daar inderdaad volop aanwijzingen voor de inhoudelijke betrouwbaarheid van die redevoeringen; Lucas lijkt zelfs boven de antieke norm uit te zijn gegaan in zijn streven om ook woordelijk zoveel mogelijk recht te doen aan de oorspronkelijke redevoeringen.
Allereerst moet benadrukt worden dat de afwezigheid van de verzoeningsgedachte moeilijk aan een bewuste ingreep van Lucas kan worden toegeschreven. Bij Lucas gebruiken zowel Jezus (Lucas 22,19-20) als Paulus (Handelingen 20,28) formuleringen die algemeen erkend worden als ‘verzoeningsteksten’. Waarom zou Lucas die teksten hebben laten staan, maar ze uit de redevoeringen van Petrus hebben verwijderd?
Vervolgens valt op dat het Grieks van de redevoeringen arameïsmen bevat.6 Dit valt het best te verklaren vanuit de hypothese dat Lucas gebruik heeft gemaakt van Aramese bronnen (mondeling of schriftelijk), of van Griekse bronnen die een vertaling waren van Aramese bronnen (Payne 1970: 147; Bruce 1990: 69). Het Aramees was de moedertaal van Petrus en zijn medeapostelen. Vermoedelijk is hun Aramese prediking opgetekend en overgeleverd (Jervell 1998: 70-71). Ook de opvallende hoeveelheid oudtestamentische citaten, iets wdat niet typisch lucaans is (Rese 1969: 134), wijst erop dat Lucas zijn redevoeringen niet zelf heeft verzonnen.
Voor de betrouwbaarheid van de apostolische verkondiging in Handelingen 2-10 zijn nog andere argumenten aan te dragen. Het valt op dat in deze redevoeringen relatief lage christologische titels gebruikt worden: Jezus wordt ‘profeet’, ‘dienaar’ en ‘de Rechtvaardige’ genoemd.7 De algemene opvatting is dat deze titels vooral in de beginjaren van het christendom in gebruik waren, dus in de tijd dat Petrus cum suis hun zendingstoespraken hielden (Ridderbos 1987: 68; Ladd 1993: 366). Er wordt bovendien nergens ingezet bij Jezus’ geboorte, zoals Lucas dat zelf in zijn evangelie doet. Wanneer Lucas de redevoeringen zelf had verzonnen, was het aannemelijker geweest dat hij de bijzondere geboorte van Jezus op zijn minst in een van de toespraken naar voren zou brengen. Het vroegst genoemde punt in Jezus’ levensloop is in de redevoeringen in Handelingen 2-10 echter Jezus’ doop (10,37).
Dit is des te interessanter wanneer we ons realiseren dat het evangelie van Marcus ook inzet bij Jezus’ doop in de Jordaan. De evangelist Marcus was volgens verscheidene tweede-eeuwse bronnen een helper van Petrus8; zijn evangelie is een weergave van hetgeen hij Petrus aan de mensen heeft horen verkondigen. Overigens komt niet alleen het gelijke beginpunt, de doop in de Jordaan, overeen met de traditionele koppeling van Petrus en Marcus. De laatste toespraak van Petrus, Handelingen 10,34-43, volgt vanaf vers 36 precies de opbouw van het evangelie van Marcus. Daarom wordt die wel gezien als een samenvatting van dit evangelie (Van Bruggen 1987: 49-50; Lane 1974: 7-12). Bovendien geldt voor maar liefst vijf ‘elementen’ van de redevoering in hoofdstuk 10, dat ze in alle andere redevoeringen van Petrus terugkomen. Dat valt als volgt in schema te brengen:


Figuur 1

Handelingen 10 2 3 4 5
vs. 39 de Joden hebben Jezus gedood 23 13-15 10 30
vs. 40 maar God heeft hem weer tot leven gewekt 24 15 10 31
vs. 42 God heeft hem aangesteld als rechter (‘verhoging’) 33/36 21 11 31
vs. 43 in zijn naam is er vergeving van zonde 38 19/26 12 31
vs. 43 van hem getuigden alle profeten (‘schriftbewijs’) 16-21/25-35 18/22-25 111

1 Dit is een zinspeling op Psalm 118:22, en functioneert als zodanig ook als schriftbewijs.


Er lijkt dus sprake te zijn van een basisschema in de redevoeringen van Petrus.9
Het is zeer waarschijnlijk dat Petrus en de andere apostelen inderdaad op deze manier het evangelie verkondigden, en dat dit ‘Jeruzalemse’ basisschema bekend was bij Lucas, toen hij zijn Handelingen schreef.10
Omdat Wilckens (1961: 181-189) dit basisschema nergens anders in het Nieuwe Testament aantrof, beschouwde hij, en in zijn voetspoor het merendeel van de Duitstalige nieuwtestamentici, het als een lucaanse inventie. Als de Jeruzalemse apostelen werkelijk op deze wijze het evangelie hadden verkondigd, dan zouden we dit basisschema toch ook elders in het Nieuwe Testament wel tegenkomen?
Maar, afgezien van het feit dat de redevoering in Handelingen 10 zoveel overeenkomst vertoont met het Marcusevangelie, waar zou Wilckens het schema dan terug willen vinden? In de brieven van Paulus, of in de andere brieven? Maar de nieuwtestamentische brieven zijn geen kerygma (‘verkondiging’), ze vallen in de categorie didachè (‘onderwijs’). De brieven zijn allemaal geschreven aan mensen die de verkondiging al hebben gehoord en zich bekeerd hebben. Ze bevatten nader onderwijs voor leer en leven. Wel wordt er in de brieven regelmatig gerefereerd aan de basics van het geloof, de verkondiging die de lezers in eerste instantie hebben ontvangen. Dodd (1944: 17-28) heeft bij Paulus al deze verwijzingen naar de oorspronkelijke verkondiging geïnventariseerd. Hij laat zien dat het paulinische kerygma dat zo kan worden gereconstrueerd, bijna geheel overeenkomt met het petrinische kerygma uit Handelingen. (Het enige opmerkelijke verschil is de afwezigheid van de verzoeningsgedachte bij Petrus!) Dit komt overeen met hetgeen valt af te leiden uit Paulus’ brieven, namelijk dat hij het evangelie zoals hij dit verkondigt, ‘ontvangen’ heeft uit Jeruzalem (Hurtado 2003: 156-176).
Al deze bovenstaande observaties wijzen erop dat Petrus’ redevoeringen in Handelingen historisch betrouwbaar zijn. Uiteraard betekent ‘historische betrouwbaarheid’ niet dat Petrus precies deze vijf redevoeringen op precies deze momenten in het verhaal heeft gehouden. Zo precies kon Lucas het niet weten, en zo precies hoefde hij het ook niet te weten volgens de normen van de klassieke geschiedschrijving. Lucas heeft gedegen onderzoek gedaan naar (onder andere) de beginjaren van het christendom. Hij ontdekte dat Petrus in de regel het woord voerde in het openbaar en dat hij iedere gelegenheid aangreep om het evangelie te verkondigen. Lucas zal ook een aantal specifieke momenten hebben kunnen achterhalen, waarop Petrus het evangelie verkondigd heeft. Uiteindelijk weefde hij in zijn geschiedenis van de beginjaren van de kerk vijf redevoeringen van Petrus. Hij maakte bij het componeren van deze redevoeringen gebruik van bronmateriaal: de apostolische verkondiging die Petrus en zijn medeapostelen hadden uitgedragen was schriftelijk of mondeling vastgehouden. Deze verkondiging verliep volgens een bepaald basisschema dat Lucas in alle vijf de redevoeringen heeft laten terugkomen. Voor de verdere inkleuring van de redevoeringen maakte hij gebruik van woorden, zinsneden en Schriftcitaten uit zijn bron(nen), en het specifieke verhaalmoment waarin hij de betreffende redevoering plaatste. Zo ontstonden er redevoeringen waarin we Lucas’ eigen taalgebruik en stijl zeker kunnen herkennen (Baum 2006: 408), maar die het predikaat ‘historisch betrouwbaar’, zeker naar antieke norm, alleszins verdienen.

3. De soteriologie van Petrus’ redevoeringen
Het concept ‘verzoening’ is theologisch gesproken een ‘soteriologisch’ concept. ‘Soteriologie’ is de ‘leer over de redding’. Verschillende theologen kunnen verschillende ‘soteriologieeën’ hebben, verschillende ideeën over de aard van de redding die God biedt. Het idee dat mensen gered kunnen worden omdat Jezus de straf op de zonde heeft gedragen, en mensen zo verzoend heeft met God, is een bepaalde soteriologie. Deze soteriologie, zo typerend voor de apostel Paulus, treffen we niet aan in de redevoeringen van Petrus in Handelingen. Maar welke soteriologie dan wel?
Een korte blik op de redevoeringen leert ons dat we hierin niet op zoek hoeven naar soteriologie; de redevoeringen zijn soteriologisch. En centraal in de redding die God biedt staat Jezus. Jezus is door God “tot leidsman en redder verheven” (5,31), “tot Heer en messias aangesteld” (2,36), “aangesteld als rechter over levenden en doden” (10,42). “Door niemand anders kunnen wij worden gered, want zijn naam is de enige op aarde die de mens redding biedt” (4,12). Wat behelst dan de redding die Jezus biedt? In de redevoering ligt de meeste nadruk op de vergeving van zonden die men ontvangen zal wanneer men gelooft in Jezus (2,38, 3,19, 5,31, 10,43). Maar ook zal men de heilige Geest ontvangen (2,38-39, 5,32; vgl. 10,44-47). De redevoeringen in hoofdstuk 3 en 4 volgen op de genezing van de verlamde man bij de tempel, en in beide redevoeringen wordt deze genezing toegeschreven aan Jezus (3,16 en 4,10). Dus ook lichamelijke genezing maakt deel uit van de redding door Jezus. Men krijgt deel aan de redding door zich af te keren van slechte daden (2,37, 3,19/26, 5,31) en Jezus Christus aan te roepen (2,36, 4,12, 10,43).
Maar welke plaats heeft Jezus’ dood in Petrus’ soteriologie? We hebben al gezien dat Jezus’ dood in alle vijf de redevoeringen ter sprake wordt gebracht.
Waar Petrus hierbij nadruk op legt, is dat Jezus’ dood hoorde bij het plan van God.
In 2,23 lezen we: “Deze Jezus, die overeenkomstig Gods bedoeling en voorkennis is uitgeleverd (…)”. En uit 3,18 wordt duidelijk dat dit plan van God al bekend was gemaakt door de profeten: “Zo heeft God echter in vervulling doen gaan wat hij bij monde van alle profeten had aangekondigd: dat zijn messias zou lijden en sterven.” Waar dit in de Schriften terug te vinden is, wordt niet geëxpliciteerd. We vinden wel expliciete Schriftcitaten, waarin Jezus’ opstanding wordt voorzegd: in 2,25-28 wordt Psalm 16,8-11 geciteerd, in 2,30 Psalm 132,11. Ook Jezus’ verhoging aan Gods rechterhand was voorzegd: in 2,34-35 wordt Psalm 110,1 geciteerd om dat aan te tonen. Kortom: het was Gods plan om zijn messias langs een route van lijden, sterven, opstaan en verhoogd worden, in de positie van redder voor alle mensen te brengen. Waarom God juist deze route had bedacht, wordt nergens uitgelegd. Petrus spant zich alleen in om duidelijk te maken dat in Jezus’ dood en opstanding God zijn reddingsplan voltrekt.
Omdat de redding bij Petrus in de eerste plaats vergeving van zonden betreft, bestaat er in zijn redevoeringen dus wel een verband tussen Jezus’ dood en vergeving van zonde. Maar dat verband is alleen extrinsiek: de dood hoorde bij de weg die Jezus zou brengen in de positie waarin hij de zonden kon vergeven van ieder die zich bekeerde en zijn naam aanriep. Dat is iets anders dan het intrinsieke verband dat Paulus legt tussen Jezus’ dood en de vergeving van zonde in het concept van ‘verzoening’ (vgl. o.a. Romeinen 3,25-26, 4,25, 5,6-10; 1 Korintiërs 15,3; Galaten 3,6- 14). Maar het zit er dicht tegenaan. Het is maar een heel kleine stap van Petrus naar Paulus, één reflectie dieper. Je kunt je levendig voorstellen dat een toehoorder aan Petrus heeft gevraagd: “Maar waarom hoorde Jezus’ dood dan bij Gods plan?” En dat Petrus toen over de verzoening heeft verteld.
Er is nog een verschijnsel in Petrus’ redevoeringen dat de verzoening bijna voelbaar maakt. In 5,30 en 10,39 vinden we in verband met de terechtstelling van Jezus het woord xulon, dat zoveel betekent als ‘boom’, ‘hout’ of ‘paal’.11 Jezus heeft aan een kruis gehangen, en daarom vinden we in het Nieuwe Testament in verband met Jezus’ dood dus ook meestal het woord stauros, Grieks voor ‘kruis’. Het gebruik van het woord xulon is dus opvallend, vooral omdat dit woord in het Grieks nooit gebruikt wordt in de betekenis ‘kruis’ of ‘kruishout’ o.i.d. Waarom zegt Petrus dat Jezus aan een ‘boom’ of aan een ‘paal’ gehangen heeft? Dit moet wel een verwijzing naar Deuteronomium 21,22-23 zijn (Hurtado 2003: 187). Hier staat:

Als iemand een misdrijf heeft gepleegd waarop de doodstraf staat, en u hangt hem na voltrekking van het vonnis op aan een paal, dan moet u zijn lijk voor het einde van de dag begraven en het daar niet ’s nachts nog laten hangen; anders maakt u het land dat de HEER, uw God, u als grondgebied geeft onrein. Want op een gehangene rust Gods vloek (mijn onderstreping).

Het Hebreeuwse woord ‘ets, ‘paal’, dat hier gebruikt is, wordt in de Septuagint, de Griekse vertaling van het Oude Testament die veel gebruikt wordt door de nieuwtestamentische schrijvers, vertaalt met xulon. Dat er in Handelingen 5,30 en 10,39 inderdaad verwezen wordt naar Deuteronomium 21,22-23, wordt nog duidelijker wanneer we letten op het werkwoord ‘(op)hangen’ dat in alle drie de teksten gebruikt wordt. In de Septuagint wordt in Deuteronomium 21,22-23 het Hebreeuwse talah vertaald met kreman; en het is weer precies dit Griekse woord dat in Handelingen 5,30 en 10,39 terugkomt.
De uitdrukking kreman epi xulou, ‘aan een paal ophangen’, in Handelingen 5,30 en 10,39 lijkt dus een bewuste toespeling te zijn op Deuteronomium 21,22-23. En op deze manier komt de verzoening in beeld. Want in het vroegste christendom functioneerde Deuteronomium 21,23 als een bewijstekst voor de gedachte dat Jezus’ dood verzoenende kracht zou hebben. “Op een gehangene rust Gods vloek” – dat betekent dat Gods vloek op Jezus rustte en dat Jezus zo de vloek voor ons wegdroeg. In zijn brief aan de Galaten zet Paulus deze gedachtegang uiteen (3,10-14), waarbij hij Deuteronomium 21,23 citeert. Dus in Handelingen 5,30 en 10,39 lijkt op de verzoening te worden gezinspeeld.12

4. De verzoeningsgedachte in historisch perspectief
Leerde Petrus de verzoening niet? We hebben tot nog toe twee dingen kunnen vaststellen. Ten eerste mogen we ervan uitgaan dat de redevoeringen in Handelingen 2- 10 een betrouwbaar beeld geven van de verkondiging die Petrus en zijn Jeruzalemse collega’s hebben uitgedragen. Ten tweede blijkt de verzoeningsgedachte heel natuurlijk in deze verkondiging te passen, als één reflectieniveau dieper dan het niveau waarop de redevoeringen zelf zich bevinden. Bovendien horen we een echo van verzoening in het gebruik van het woord xulon. In deze paragraaf wil ik ten slotte tot een antwoord komen op de titelvraag. In de vorige paragraaf was de vraagstelling literair van aard: hoe zit het met de verzoeningsgedachte in de redevoeringen in Handelingen 2-10? Nu is de vraagstelling historisch: welke rol speelde de verzoening in de verkondiging die Petrus en zijn medeapostelen – ‘Jeruzalem’ – hebben uitgedragen?
Een cruciale tekst in dit verband is 1 Korintiërs 15:3. In zijn eerste brief aan de Korintiërs komt Paulus te spreken over de opstanding der doden. Onder de Korintiërs wordt getwijfeld aan deze opstanding. Paulus wil hen verzekeren van deze opstanding en verwijst daarom naar de opstanding van Jezus. Deze opstanding maakt deel uit van de kern van het evangelie, van het goede nieuws dat aan Paulus is verkondigd en dat hij op zijn beurt heeft overgedragen. Deze kern wordt door Paulus als volgt onder woorden gebracht (1 Korintiërs 15,3-5, mijn cursivering):

(3) Het belangrijkste dat ik u heb doorgegeven, heb ik op mijn beurt ook weer ontvangen: dat Christus voor onze zonden is gestorven, zoals in de Schriften staat, (4) dat hij is begraven en op de derde dag is opgewekt, zoals in de Schriften staat, (5) en dat hij is verschenen aan Kefas en vervolgens aan de twaalf leerlingen.

Paulus zegt hier het evangelie te schetsen zoals hem dit zelf verkondigd is. Er zijn verscheidene aanwijzingen, dat Paulus hier inderdaad gebruik maakt van een bestaande formule, een soort mini-geloofsbelijdenis, die niet van hemzelf afkomstig is.13 En deze geloofsbelijdenis bevat dus, in vers 3, de verzoeningsgedachte: ‘dat Christus voor onze zonde is gestorven’. Paulus heeft het evangelie uit ‘Jeruzalem’ ontvangen. Dan mogen we dus uit 1 Korintiërs 15,3 afleiden, dat ook de verzoeningsgedachte uit Jeruzalem afkomstig is.14
Al met al ontstaat het volgende beeld: in de allervroegste christelijke verkondiging, die vanuit Jeruzalem onder leiding van Petrus tot de joden uitging, had de verzoeningsgedachte al wel een plek. Deze gedachte past heel goed bij de opvatting die uit de redevoeringen in Handelingen 2-10 naar voren komt, dat Jezus’ dood een plek had in Gods reddingsplan tot vergeving van zonde; op deze gedachte wordt gezinspeeld in het gebruik van het woord xulon in dezelfde redevoeringen; Paulus beweert bovendien dat deze gedachte hem overgeleverd is, en Paulus staat in de Jeruzalemse traditie. Maar kennelijk stond deze gedachte in de vroegste verkondiging niet zo centraal, dat ze een plek heeft gekregen in de weergave van deze verkondiging in Handelingen 2-10. Daarbij moeten we ons realiseren, dat deze door Lucas gecomponeerde redevoeringen veel korter zijn dan de werkelijk door Petrus en zijn medeapostelen gehouden redevoeringen. Wanneer ik de langste redevoering (uit hoofdstuk 2) rustig hardop lees, doe ik daar tweeënhalve minuut over. De kortste redevoering (uit hoofdstuk 5) kost slechts twintig seconden. Lucas heeft geprobeerd de kern van de werkelijk gehouden redevoeringen weer te geven. Er zal in werkelijkheid van alles ter sprake zijn gekomen, wat we op papier niet terugvinden; en we hebben er dus goede aanwijzingen voor, dat dit ook voor de verzoeningsgedachte geldt. Wanneer de christenvervolger Saulus zich bekeert, wordt ook hem het evangelie verkondigt, en hoort hij van verzoening. Als Paulus werpt hij zich op als apostel voor de heidenen. Uit zijn brieven blijkt vervolgens dat voor hem de verzoening een centrale rol speelt.
In de inleiding vroeg ik me af: hoe kan iets dat bij Paulus zo centraal staat, ontbreken in de vroegste verkondiging? Inmiddels zou ik deze vraag, historisch gezien, zo willen formuleren: waarom is de verzoeningsgedachte, afkomstig uit Jeruzalem, pas bij Paulus een grote rol gaan spelen? Larry W. Hurtado heeft in een recente studie deze ontwikkeling op geloofwaardige wijze in verband gebracht met de verschillende ‘doelgroepen’ van de Jeruzalemse verkondiging aan de ene kant en Paulus’ verkondiging aan de andere kant (2003: 130-133, 185-188). Hurtado laat zien dat ook bijbelse theologie niet uit de lucht komt vallen, maar altijd in een bepaalde historische context tot stand komt. De contexten waarin Petrus cum suis en Paulus werkten, waren verschillend: de eersten brachten het evangelie aan de joden, de laatste aan de heidenen (vgl. Galaten 2:9). In de verkondiging aan de joden lag alle nadruk erop, dat Jezus de beloofde messias was. Was die Jezus van Nazaret werkelijk de redder die al zolang verwacht was? Hoe kon een gekruisigde nu de messias zijn? Wie aan een paal hing, was volgens de wet van Mozes toch vervloekt, zie Deuteronomium 21,23? Hurtado veronderstelt dat de tekst uit Deuteronomium in eerste instantie gebruikt werd door tegenstanders van de jonge joodschristelijke gemeente. Maar deze wist de tekst in het eigen voordeel om te buigen: juist de vervloeking van Jezus aan het kruis maakt hem tot messias, tot verlosser van de zonde!
Gezien het gebruik van het woord xulon in de redevoeringen in Handelingen, acht ik het goed voorstelbaar dat de tekst uit Deuteronomium inderdaad gewerkt heeft als katalysator van de verzoeningsgedachte in Jeruzalem. Tegelijk wil ik erbij opmerken dat hier geen sprake is geweest van ad hoc argumentatie. De interpretatie van Jezus’ dood als een dood met verzoenende werking had in Jesaja 53,5-6 een stevig profetisch fundament:

Om onze zonden werd hij doorboord,
om onze wandaden gebroken.
Voor ons welzijn werd hij getuchtigd,
zijn striemen brachten ons genezing.
Wij dwaalden rond als schapen,
ieder zocht zijn eigen weg;
maar de wandaden van ons allen
liet de HEER op hem neerkomen.15


Men herinnerde zich bovendien dat Jezus dingen had gezegd die op dat moment onbegrijpelijk waren, maar waarvan ze nu de ware betekenis pas inzagen. “(…) want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen” (Marcus 10,45). En bij de instelling van het Avondmaal: “Dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen vergoten wordt” (Matteüs 26,28). Het gebruik van Deuteronomium 21,23 als apologetisch argument vóór Jezus als de messias stond dus niet op zichzelf, maar maakte deel uit van een aantal factoren die samen tot de overtuiging leidden dat Jezus’ dood verzoenende kracht had.
Het meest belangwekkende aan Hurtado’s visie op de ontwikkeling van de verzoeningsgedachte in het vroegste christendom, is dat hij benadrukt dat de verzoeningsgedachte in eerste instantie, dat wil zeggen in de verkondiging onder joden vanuit Jeruzalem, meer een christologisch dan een soteriologisch doel diende. In de verzoeningsgedachte ging het de apostelen er vooral om dat een gekruisigde de messias kon zijn. Zo maakte de verzoeningsgedachte deel uit van een reeks argumenten die de joden ervan moest overtuigen dat Jezus van Nazaret de lang verwachte verlosser was. De verzoeningsgedachte op zichzelf, als soteriologie, kreeg minder nadruk. Voor de joden had de weg naar vergeving van zonden door de offerdienst altijd al open gelegen. Het meest belangwekkende was niet dat Jezus vergeving van zonde bracht, maar dat Jezus vergeving van zonde bracht.
Pas bij Paulus krijgt de verzoeningsgedachte op zichzelf grote betekenis. En dat heeft er alles mee te maken, zo stelt Hurtado, dat Paulus de apostel voor de heidenen was. Paulus kreeg te maken met de prangende vraag: hoe is het mogelijk dat heidenen toe kunnen treden tot het volk van God, zonder dat ze de wet van Mozes hoeven te onderhouden (zie Handelingen 15 en de brief aan de Galaten)? Voor Paulus was het antwoord op deze vraag de verzoening: Jezus is gestorven voor onze zonde, dat maakt ons aanvaardbaar voor God. In deze nieuwe bedeling heeft de wet afgedaan. Vooral in de brief aan de Galaten is dit verband tussen verzoening en wet duidelijk zichtbaar. In de gemeente van de Galaten oefenen christenen uit de joden druk uit op christenen uit de heidenen, om net als hen de wet van Mozes te gaan houden. Paulus schrijft daarop zijn meest emotionele brief, waarin hij de heidenchristenen in alle toonaarden oproept om zich hierin niet te laten meeslepen.
Niet alleen hoeven de heidenchristenen zich niet aan de wet van Mozes te houden, ze mogen deze niet eens gaan naleven, want daarmee zouden ze hun vertrouwen in iets anders stellen dan in Christus, en in de genade die hij heeft verworven door voor hun zonde aan ‘een paal’ te hangen (3,10-13). Zo krijgt het leerstuk van de verzoening pas bij Paulus de grote betekenis die het nog steeds heeft in de christelijke theologie, die immers bijna geheel theologie van heidenchristenen is.

5. Slot
De redevoeringen in Handelingen laten ons zien dat theologie niet statisch is. De christelijke leer is niet uit de hemel komen vallen en vervolgens opgeschreven door bijbelschrijvers. In de christelijke leer zoals we die aantreffen in de verschillende bijbelboeken treffen we menselijk denkwerk aan. De Jeruzalemse apostelen moeten de verzoening in zekere zin ‘ontdekt’ hebben. Dat is iets anders dan ‘uitgevonden’. Maar het is ook iets anders dan ‘ingegeven van boven’. In een proces van bidden, het bestuderen van de joodse Bijbel, overdenken van Jezus’ woorden en daden, gesprek met elkaar, confrontatie met buitenstaanders, kwamen de apostelen tot de heilige overtuiging dat Jezus’ dood een zoendood was geweest. Zo leidt de heilige Geest. En het was Paulus zelf die inzag dat deze verzoening van fundamenteel belang was voor de toelating van heidenen buiten de Tora om, en daarmee überhaupt van fundamenteel belang voor de christelijke leer. Zo speelde een specifieke historische context een grote rol in de ontwikkeling van de verzoeningsleer, die voor de kerk van alle tijden zo belangrijk is.
We moeten er als christenen voor waken dat we niet een ‘islamitische’ bijbelvisie hebben. De Koran is inderdaad uit de hemel komen vallen, door de engel Gabriël gedicteerd aan Mohammed. Maar wij hebben een God die zichzelf door mensen heen laat kennen aan mensen. De gereformeerde theologie staat op dit punt sterk met haar leer van de organische inspiratie, die wil honoreren dat de heilige Geest mensen echt inschakelt in heel hun menszijn. Als je de organische inspiratieleer consequent wilt volhouden, dan moet je ook honoreren dat de bijbelschrijvers, of de personen waarop bijbelschrijvers zich baseren (zoals in het geval van de redevoeringen in Handelingen), zelfstandig denkende mensen waren, die ook zelfstandig theologische concepties ontwikkelden. Het onderzoek naar deze concepties heet ‘bijbelse theologie’, een tak van de theologie die pas in de tweede helft van de vorige eeuw goed tot ontwikkeling is gekomen.
In de gereformeerde theologie heeft men zich altijd wat afzijdig gehouden van bijbelse theologie. Kuyper wees bijbelse theologie af, omdat deze volgens hem bedreven werd om de dogmatiek onderuit te halen (1909: 166-179). En toen het in de tweede helft van de twintigste eeuw de tendens in de bijbelse theologie werd, om alle nadruk te leggen op de theologische verschillen tussen de bijbelschrijvers, wat resulteerde in een ‘versnipperde bijbel’, raakte dit vakgebied voor gereformeerde theologen alleen maar meer besmet.
Maar het slechte gebruik heft het goede gebruik niet op. Evangelicalen uit het Engelse taalgebied laten al een poosje zien dat bijbelse theologie ook op een heel andere manier bedreven kan worden.16 Ze betogen overtuigend dat de theologische eenheid tussen de verschillende bijbelschrijvers veel groter is dan de verscheidenheid. Juist omdat ze dit doen binnen het bestaande wetenschappelijk kader van de bijbelse theologie, zijn hun bevindingen zo bemoedigend voor de orthodoxie.
Hun uitspraken over de theologische eenheid van de bijbel zijn geen dogmatische uitspraken a priori (datgene wat je over de bijbel gelooft, bij voorbaat), maar bijbels- theologische uitspraken a posteriori (datgene wat je uit de bijbel afleidt, na onderzoek). Het laatste zorgt ervoor dat het eerste niet in de lucht hangt, als een geloof tegen beter weten in.
Het is hoog tijd geworden voor de gereformeerde theologie om haar koudwatervrees voor bijbelse theologie te laten varen en te gaan meewerken aan een orthodox alternatief voor de moderne versnipperde bijbel.

Noten
1 Ook elders in de ‘eerste helft’ van Handelingen (hst. 1-12) wordt niet aan de verzoening gerefereerd.
2 Paragraaf 2 van dit artikel is grotendeels afkomstig uit de scriptie De Zoon van God wordt Zoon van God: De verhouding tussen Lucas 1:35 en Handelingen 2:36 / 13:32-33, geschreven aan de TU Kampen i.s.m. de PThU Kampen, in het onderzoeksprogramma ‘Voor en na de val… van Jeruzalem’ onder leiding van prof. dr. P.H.R. van Houwelingen. Met deze scriptie won de auteur de Radix Scriptieprijs 2008.
3 Dat de schrijver van het boek Handelingen dezelfde is als de schrijver van het derde evangelie staat in de nieuwtestamentische wetenschap niet ter discussie. Dat deze schrijver Lucas is, de ‘geliefde arts’ (Kolossenzen 4,14) die Paulus bijstond, staat wel ter discussie. Nergens in Lucas en Handelingen noemt de schrijver zijn eigen naam. De visie dat Lucas de schrijver is van beide geschriften komen we al tegen aan het einde van de tweede eeuw (bv. Bruce 1990: 1-2). Toch gebruikt iedereen in het vakgebied de naam ‘Lucas’ om te refereren aan de schrijver van het derde evangelie en Handelingen; sommigen als eigennaam, anderen als terminus technicus.
4 Baum refereert in de slotzin van het citaat aan de volgende, beroemde passage van Thucydides: “Wat de redes betreft, die de sprekers ieder gehouden hebben vlak voor of gedurende de oorlog, het was moeilijk het gesprokene precies te onthouden, zowel voor mij wat ik zelf heb aangehoord als voor de anderen die mij verslag uitbrachten. Wat naar mijn mening ieder in de gegeven omstandigheden ongeveer moest zeggen, dat is door mij weergegeven, terwijl ik mij zo dicht mogelijk hield aan de algemene strekking van het werkelijk gesprokene (Schwartz 1964: I,22).
5 Dat wil uiteraard niet zeggen dat iedere historicus evenzeer aan deze norm voldeed. Maar de norm zelf stond niet ter discussie (Baum, 2006: 409). Aan deze evidente norm gaan veel Duitse nieuwtestamentici volkomen voorbij, wanneer ze beweren dat het in de klassieke geschiedschrijving gebruik was om op belangrijke momenten in het verhaal de personages redevoeringen in de mond te leggen, waarmee de historicus de gebeurtenissen voor de lezer kon duiden (bij Jervell 1998: 68). Lucas zou in die traditie zijn redevoeringen dan grotendeels zelf verzonnen hebben.
6 Deze zijn vooral aangetroffen in 1,1-5,16; 9,31-11,18; delen van hfdst. 12 en 15; en binnen die passages met name in de redevoeringen.
7 Hoge christologische titels zijn bijvoorbeeld (en bij uitstek) ‘Christus’, ‘Zoon van God’ en ‘Heer’.
8 Zo Papias in Uitleg van de woorden van de Heer (eerste helft tweede eeuw) bij Eusebius, Historia Ecclesiae III, xxxix, 15; de Anti-Marcionitische Proloog (ca. 160-180 n.Chr.); Irenaeus in Adversus Haereses III, i, 2 (ca. 175 n.Chr.); de Muratorische Canon (laatste kwart tweede eeuw). Zie ook 1 Petrus 5,13.
9 De eerste die dit schema op het spoor kwam was Dodd (1944: 21-24). Dat de redevoeringen van Petrus (waar die van Paulus in hoofdstuk 13 vaak bij wordt getrokken – Paulus heeft in eerste instantie vermoedelijk hetzelfde type verkondiging uitgedragen als Petrus cum suis, in elk geval onder joden (Jervell 1998: 71)) inderdaad een vast basisschema hebben, wordt in de literatuur algemeen onderkend. Over de precieze inhoud van dit basisschema lopen de meningen uiteen. Ik kies er zelf voor om me te beperken tot elementen die daadwerkelijk in alle vijf de redevoeringen van Petrus voorkomen, waarbij ik een uitzondering maak voor het element ‘schriftbewijs’, dat in vier van de vijf redevoeringen voorkomt.
10 Als men in de literatuur kort wil refereren aan de eerste joodschristelijke gemeenschap, met als leidende figuren de apostelen Petrus, Johannes en Jakobus (vgl. Galaten 2,9), heeft men het meestal over ‘Jeruzalem’; hier had deze gemeenschap haar centrum.
11 In de Nieuwe Bijbelvertaling wordt xulon met ‘kruishout’ vertaald. Dit betekent dat de Nieuwe Bijbelvertaling niet uit de voeten kon met de normale betekenis van xulon – Jezus is toch niet aan een boom of een paal gehangen? Met de te vrije vertaling ‘kruishout’ raakt ze de toespeling op Deuteronomium 21,22-23 kwijt.
12 In het Nieuwe Testament wordt het woord xulon op nog twee andere plaatsen gebruikt in verband met Jezus’ terechtstelling. Dit is het geval in Handelingen 13,29 en – heel interessant – in 1 Petrus 2,24. In deze laatste tekst wordt de verzoeningsgedachte ook geëxpliciteerd. Bovendien hebben we met 1,19 nog een expliciete tekst over de verzoening in de eerste brief van Petrus. Toch kunnen we dit tekstmateriaal niet zomaar opvoeren in verband met de vraag of Petrus de verzoening leerde. Er wordt immers alom getwijfeld aan de authenticiteit van deze brief: men meent dat een ander deze brief op naam van Petrus geschreven heeft.
13 Ten eerste valt op dat er een zekere structuur in de zin zit, met het parallel plaatsen van dood, begrafenis, opstanding en verschijning, en de herhaling van ‘zoals in de Schriften staat’. Ten tweede wijkt het woordgebruik af van dat van Paulus zelf. Ten slotte is het bevreemdend dat Paulus in een betoog dat om de opstanding draait, het eerst heeft over dood en begrafenis; Paulus kiest er echter voor om de hele traditionele formule weer te geven (Ridderbos 1974: 78-79).
14 Dit wordt alleen nog maar aannemelijker, wanneer we opmerken dat de korte formule die Paulus aanhaalt, maar liefst vier van de vijf elementen uit het basisschema Petrus’ redevoeringen bevat (alleen de verhoging ontbreekt). Dit haalt de positie van Wilckens, die zich erover verbaasde dat hij het basisschema niet elders in het Nieuwe Testament tegenkwam (zie paragraaf 2), verder onderuit. Juist op de plek waar je het tegen zou moeten komen, als Paulus aangeeft wat hem overgeleverd is, zien we het basisschema terug.
15 Dat de eerste christenen Jesaja 53 inderdaad al op Jezus betrokken, wordt nog aannemelijker in het licht van het verhaal in Handelingen 8 over Filippus en de Ethiopiër, waarin Filippus de verzen 7-8 uit dit hoofdstuk op Jezus toepast.
16 Zie bijvoorbeeld de werken van Hurtado, Ladd en Marshall in de bibliografie.

Bibliografie
Barrett, C.K. (1999). The Historicity of Acts. Journal of Theological Studies 50(2), 515-534.
Baum, A.D. (2006). Paulinismen in den Missionsreden des lukanischen Paulus: zur inhaltlichen Authentizität der oratio recta in der Apostelgeschichte. Ephemerides Theologicae Lovanienses 82(4), 405-436.
Bockmuehl, M. (2005). Why not Let Acts Be Acts: In Conversation with C. Kavin Rowe. Journal for the Study of the New Testament 28(2), 163-166.
Bruce, F.F. (1990). The Acts of the Apostles: Greek Text with Introduction and Commentary. Grand Rapids: Eerdmans, 3rd edition.
Bruggen, J. van (1987). Christus op aarde: zijn levensbeschrijving door leerlingen en tijdgenoten. Commentaar op het Nieuwe Testament. Kampen: Kok, 3e druk.
Dodd, C.H. (1944). The Apostolic Preaching and its Developments. London: Hodder & Stoughton, 2nd edition.
Hurtado, L.W. (2003). Lord Jesus Christ: Devotion to Jesus in Earliest Christianity. Grand Rapids: Eerdmans.
Jervell, J. (1998). Die Apostelgeschichte: Übersetzt und Erklärt. Kritisch-exegetischer Kommentar über das Neue Testament, Bd. 3. Göttingen: Vandenhoeck & Ruprecht. Käsemann, E. (1954). Das Problem des historischen Jesus. Zeitschrift für Theologie und Kirche 51(2), 125-153.
Kuyper, A. (1909). Encyclopaedie der heilige godgeleerdheid, derde, bijzonder deel. Kampen: Kok. 2e druk.
Ladd, G.E. (1993). A Theology of the New Testament. Grand Rapids: Eerdmans. Herziene druk.
Lane, W.L. (1974). The Gospel According to Mark: The English Text with Introduction, Exposition, and Notes. The New International Commentary on the New Testament. Grand Rapids: Eerdmans.
Marshall, I.H. (2004). New Testament Theology: Many Witnesses, One Gospel. Downers Grove: InterVarsity.
Payne, D.F. (1970). Semitisms in the Book of Acts. In W.W. Gasque and R.P. Martin (eds.), Apostolic History and the Gospel: Biblical and Historical Essays Presented to F.F. Bruce. Exeter: Paternoster.
Rese, M. (1969). Alttestamentliche Motive in der Christologie des Lucas. Studien zum Neuen Testament, Bd. 1. Gütersloh: Gerd Mohn.
Ridderbos, H.N. (1974). The Earliest Confession of the Atonement in Paul. In R. Banks (ed.), Reconciliation and Hope: New Testament Essays on Atonement and Eschatology. Exeter: Paternoster.
Ridderbos, H.N. (1987). Die Reden des Petrus in der Apostelgeschichte. In C.P. Thiede (Hrsg.), Das Petrusbild in der neueren Forschung. TVG Monographien und Studienbücher, Bd. 316. Wuppertal: Brockhaus.
Schwartz, M.A., vert. (1964). Thucydides: De Peloponnesische Oorlog. Haarlem: Tjeenk Willink & Zoon.
Wilckens, U. (1961). Die Missionsreden der Apostelgeschichte: Form- und traditionsgeschichtliche Untersuchungen. Wissenschaftliche Monographien zum Alten und Neuen Testament, Bd. 5. Neukirchen: Neukirchener Verlag.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2009

Radix | 82 Pagina's

Leerde Petrus de verzoening niet?

Bekijk de hele uitgave van dinsdag 1 september 2009

Radix | 82 Pagina's