Romantiek versus Verlichting: een actuele uitdaging
Abstract Over de Verlichting worden anno 2012 veel negatieve dingen gezegd. De waarheid gebiedt ons in de eerste plaats om naar de veelvormigheid en naar de nobele doelen van de Verlichting te kijken. Tot de waarheid behoort echter ook het inzicht in de starheid van het gereduceerde mensbeeld van de Verlichting en de gevolgen hiervan voor het godsdienstige leven, de opvattingen over de politiek, de opvoeding van kinderen en volwassenen en de ideeën over kunst. De Romantiek aan de andere kant erfde van de Verlichting onder meer de voorstelling van de ontwikkelingsgang van de mensheid. Maar de Romantiek stelde zich ook te weer tegen de verlichte misvattingen over religie, de eenzijdige nadruk op de ratio en het mechanische mensbeeld binnen de Verlichting. De grote verdienste van de Romantiek was de ontdekking van de schoonheid van deze wereld, van de geheime taal der natuur, de kracht van de scheppende geest, van de waarde van de poëzie en ook van de schaduwkanten van de menselijke ziel. Als mensen van de eenentwintigste eeuw zijn wij doortrokken van het wereldbeeld van de Verlichting. De Romantiek dwingt ons tot herijking van onze omgang met de schepping, ons beeld van God en tot respect voor de rijkdom van ons individuele zielenleven.
Verlichting, deugd, Romantiek, gevoel, religie
De opdeling van de geschiedenis in overzichtelijke trajecten is noodzakelijk en hachelijk tegelijk. Noodzakelijk, omdat we de historische veranderingen omwille van de duidelijkheid wel met een bepaalde periodisering in de greep moeten zien te krijgen. Hier geldt echter de ontmoedigende wetenschap dat indeling in perioden gemakkelijker verloopt wanneer de kennis van de geschiedenis gering is en des te moeizamer wanneer we met een hoeveelheid details te maken krijgen die niet in een cliché te persen valt. Het komt maar zelden voor dat we dankzij een ingeving van hogerhand een helder inzicht krijgen in de samenhang van de geschiedenis en een ‘sublieme historische ervaring’ beleven. Frank Ankersmit vertelt over een dergelijke ervaring in het leven van Johan Huizinga in zijn boek. De sublieme historische ervaring uit 2007. Tijdens een tentoonstelling in 1902 van het werk van de Vlaamse Primitieven in Brugge kreeg Huizinga opeens een diep inzicht in het wezen van de late Middeleeuwen. Gewone stervelingen zullen het met een doos vol brokstukken moeten doen. Dat is overigens boeiend genoeg.
De geschiedenis als stroom
Een voorbeeld van een scherpe indeling van de geschiedenis in perioden die onrecht doet aan historische vervlechtingen is de visie op de Biedermeierperiode tussen de Maartrevolutie van 1830 en de Julirevolutie van 1848. Is de Biedermeiertijd wel zo’n zelfstandige cultuurperiode? Is zij niet in hoge mate afhankelijk van de Romantiek en is zij tegelijkertijd in haar mode, architectuur en burgerlijke literatuur niet schatplichtig aan de Verlichting? Om een voorbeeld van de doorwerking van de Romantiek in de negentiende eeuw te geven: in het sprookje van Melusine draagt zij een geheim met zich mee, namelijk haar afkomst uit het water. Dit sprookjesmotief is typisch romantisch. We zien het motief regelmatig terug in de Biedermeiertijd en in het Realisme dat tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw dominant werd. Archaïsche sprookjesmotieven kunnen blijkbaar voortleven in tijden van technische vooruitgang en beheersing van de natuur.
Om dichter bij het onderwerp van dit opstel te komen: ook de Verlichting van de achttiende eeuw lijkt eenduidig en omlijnbaar, maar ze is veelvormig en zit met veel tentakels vast aan wat eraan voorafging en wat erop volgde. Het algemene oordeel over de Verlichting luidt in onze tijd: de verlichters waren sceptici, mensen zonder gevoel voor het religieuze, laat staan voor de geopenbaarde godsdienst; ze waren arrogant, omdat ze meenden dat ze de voorhoede van een betere mensheid waren, terwijl ze het gewone volk en het eenvoudige geloof minachtten. De verlichters waren zo fanatiek met hun gedachten over opvoeding en deugdzaamheid in de weer dat het eindproduct van hun strevingen geen mensen meer waren maar marionetten. Het spontane gevoel raakte bij hen verdacht. De creativiteit van de mens werd door hen aan regels van rationaliteit gebonden: Pegasus in het juk!
De Verlichting is veelvormig en zit met veel tentakels vast aan wat eraan voorafging en wat erop volgde
We kunnen het ook positief formuleren. Ik doe dat met de woorden van Harold Nicolson in zijn boek De Eeuw van de Rede. Figuren uit de 18e eeuw flitsend belicht:
Toch droegen de intellectuelen van de achttiende eeuw, hoewel zij hun illusies koesterden, hoewel hun onderricht steriel, negatief en zonder hart was, veel bij tot de mentale en morele verbeteringen van de mensheid. In de eerste plaats maakten zij oprechtheid tot een ideaal, zowel tegenover zichzelf als tegenover hun medemensen. Zij inspireerden zeker tot een voorkeur voor gezond verstand, evenwichtigheid, gematigdheid, orde, smaak, intellectuele waarheidsliefde en verdraagzaamheid. Zij geloofden in cosmopolitisme en beschouwden nationalisme, zowel politiek als intellectueel, als onbeschaafd. (Nicolson 1963: 11)
De lijst is verre van compleet. Van grote betekenis is de bestudering van de natuur en haar wetmatigheden tijdens de achttiende eeuw. Wat tijdens de Barok begonnen was, werd nu voortgezet. In 1662 was in Engeland de ‘Royal Society’ gesticht die de natuurwetenschappen beoogde te bestuderen. Engeland was vanaf 1688/1689 de eerste constitutionele monarchie in Europa en ook dit gegeven heeft met de nieuwe geest te maken die zich niet bij voorbaat bij de oude tradities neerlegde, maar naar verbetering van de samenleving streefde. In Engeland was de adel weliswaar de centrale maatschappelijke geleding van de Verlichting, maar de burger werd tot drager van de welvaart tijdens de achttiende eeuw. Met de Verlichting verdwenen eindelijk ook de gruwelijke heksenprocessen. De strijd hiertegen was al in 1631 begonnen door de jezuïet Friedrich von Spee met zijn boek Cautio criminalis.
Het piëtisme als kritiek op de Verlichting
Maar daarmee is nog altijd geen recht gedaan aan de vele vormen en tegenstrijdigheden van de Verlichting. Een concreet voorbeeld van dit samengaan van wat tegengesteld lijkt, is de opkomst van het piëtisme in Duitsland tijdens deze zelfde achttiende eeuw. Ook met betrekking tot het piëtisme moeten we afstappen van de gemakkelijke segmentering via afgepaste eeuwen. De grote voormannen van het piëtisme in Duitsland waren gedeeltelijk zeventiende-eeuwers: Philipp Jakob Spener (1635 – 1705) en August Hermann Francke (1663 – 1725). Het piëtisme heeft op het Duitse geestesleven van de achttiende eeuw enorme invloed uitgeoefend. De piëtisten waren tegen de orthodoxie gekant. Ze verzetten zich eveneens tegen de filosofie van de Verlichting en probeerden de toen bestaande maatschappelijke orde te veranderen. In het hoofdstuk “De belijdenissen van een schone (mooie) ziel” uit Johann Wolfgang von Goethes roman Wilhelm Meisters Lehrjahre (1796) komt de lezer direct in aanraking met de zelfbeschouwing, met het koesteren van de eigen ziel, de zuivering van het eigen hart in de ontwikkeling naar het hogere geloofsleven van een piëtistische vrouw. Het piëtisme bleef niet zonder weerwoord. In de zogenaamde typencomedie De Piëtisterei in de balijnen rok van Luise Adelgunde Victorie Gottsched uit 1736 krijgen ‘Mevrouw Te-goed-van-geloof’ en ‘Mijnheer Schijnvroom’ het zwaar te verduren.
In Engeland zien we in deze tijd ook een sterk verzet tegen de geest van scepsis in de filosofie van de Verlichting. De afkeer van de geijkte godsdienst in Engeland was zeer groot. Alleen tegen de achtergrond van deze antireligieuze geest is te begrijpen dat er in Engeland allerlei bewegingen op gang kwamen om de goddeloosheid en het zedelijk verval te stuiten. Nicolson formuleert het als volgt: “In Groot-Brittannië nam de reactie tegen het scepticisme, of de godsdienstige lethargie van de Eeuw van de Rede, vele vormen aan. Reeds in de zeventiende eeuw hadden belangrijke groepen afgescheidenen met kracht beweerd, dat zij geloofden dat godsdienst in wezen een kwestie van persoonlijk geweten was en dat de staat niet het recht had, door middel van een staatskerk, zelf doctrines te formuleren en op te leggen.” (Nicolson 1963: 353) De belangrijkste vertegenwoordiger van de godsdienstige opwekking in Engeland tijdens de achttiende eeuw was John Wesley (1703 – 1791). Hij stichtte de ‘Methodistengemeenschap’ die dankzij zijn grote organisatievermogen uitgroeide tot een wijdverbreid kerkgenootschap. De stelling dat het Methodisme Engeland heeft behoed voor een revolutie zoals die in Frankrijk in 1789, zou wel eens waar kunnen zijn. Het Methodisme beklemtoonde immers de opdracht van menslievendheid aan de welgestelden.
Wat leert ons de geschiedenis? Dat er altijd een laag is in de historische bodemstructuur die met de tijden meegaat, die soms aan de oppervlakte komt en dan weer naar diepere regionen afdaalt zonder te verdwijnen. Maar ook, dat uit het bonte geheel van denken en scheppen bepaalde ideeën dominant worden en een tijd lang een overheersende rol spelen. De achttiende eeuw legde de nadruk op opvoeding, vorming tot deugdzaamheid, op het bestrijden van geloof zonder rationele grond en op verwerving van kennis. Wie de komedies van de achttiende eeuw leest, zoals het genoemde stuk tegen de Piëtisten, zal de overdaad aan deugdzaamheid nauwelijks kunnen verteren. Het lijkt ook uitgesloten dat de lezer van Hieronymus van Alphens Kleine gedigten voor kinderen uit 1778 en 1782 deze rijmpjes ter lering aan zijn of haar kinderen anno 2012 zal willen voorhouden. Toch is de gedachte van de opvoeding naar een hogere fase van inzicht en beschaving, niet tot de achttiende eeuw beperkt gebleven. Tijdens de negentiende eeuw zette het pedagogisch concept zich voort. Een van de vertegenwoordigers hiervan is Friedrich Fröbel (1782 – 1852), de oprichter van de eerste kleuterschool die hij ‘Kindergarten’ noemde om te onderstrepen dat het een tuin was voor de kinderen om spelend te leren en ook een tuin waar ze zelf qua leervermogen konden groeien.
Er is altijd een laag in de historische bodemstructuur die met de tijden meegaat, die soms aan de oppervlakte komt en dan weer naar diepere regionen afdaalt zonder te verdwijnen
Economische veranderingen
Voor het inzicht in de geschiedenis van de menselijke geest is de materiële kant van het bestaan een factor binnen het geheel. Je hoeft volstrekt geen marxist te zijn om in te zien dat de ontwikkelingen binnen de productie van materiële zaken aandacht verdienen om recht te doen aan de geschiedenis. Ik stip een paar aspecten van deze ontwikkeling aan. Tijdens de achttiende eeuw veranderde er iets wezenlijks aan de manier van produceren van goederen door de mens. De arbeidsverdeling werd ingevoerd. Zij hield in dat verschillende fasen van het productieproces door verschillende arbeiders werden uitgevoerd. Tot het geproduceerde ontstaat een andere verhouding gezien vanuit de producent. Ook op een ander gebied veranderde de status van het product. De afnemer was niet langer degene die de producent kende, maar het was nu de markt die de goederen kocht. De afnemer was de anonieme markt. Om deze anonieme markt te laten functioneren, richtte men jaarbeurzen op. Een dergelijke jaarbeurs gold niet alleen de materiële goederen, maar ook de producten van de geest. De schrijver van een roman kende vanaf dit moment zijn lezers niet meer persoonlijk. De schrijver kon een persoonlijke band met de lezer hooguit simuleren door de lezer quasi-persoonlijk aan te spreken. Vanuit deze ingrijpende veranderingen van de samenleving is het verlangen naar de Middeleeuwen bij vooraanstaande romantici als Novalis en Wackenroder te verstaan. Deze Middeleeuwen waren uiteraard een projectie van hun onvrede met de eigen tijd van verdeeldheid en disharmonie.
Johann Gottfried Herder en het begrip volk
De gedachte dat de mens zich kan verheffen tot hogere moraliteit en tot toe-eigening van de schoonheid passeert met enige aanpassingen moeiteloos de grens naar de Romantiek. Namen die in dit verband genoemd kunnen worden zijn onder meer Friedrich von Schiller, Goethe en Johann Gottfried Herder. Laatstgenoemde schreef over de ontwikkelingsgang van de mensheid in zijn geschrift Auch eine Philosophie der Geschichte zur Bildung der Menschheit uit 1774. Uit het piëtisme afkomstig, leert de Verlichting aan Herder om het verloop van de geschiedenis te interpreteren. Maar, terwijl de Verlichting zichzelf superieur acht ten opzichte van eerdere cultuurperioden, getuigt Herder van de goddelijke oorsprong van de krachten die in de geschiedenis werkzaam zijn. Hij ontwikkelt de gedachte van een ‘wereldorganisme’ waarin God, natuur en menselijke geschiedenis harmonisch vervlochten zijn. In het denken over geschiedenis maakt Herder plaats voor een ‘ethisch-idealistische kwaliteit´. Die laat hem vragen naar de bijzondere manier van denken die bepaalde naties eigen is. Die ethisch-idealistische kern laat hem nadenken over het ‘volk’ als een levend organisme dat de individualiteiten overstijgt. De geschiedenis wordt voor Herder een ‘weg van God via de naties’. In tegenstelling tot de Verlichting die de vooroordelen der voorafgaande generaties kritiseert en die volgens Herder een zielloze mechanisering van de wereld nastreeft, verlangt hij een terugkeer naar de wortels van het eigen volk. Hiermee wil Herder geen reconstructie van het verleden maar een bezinning op de nationale wijze van denken om deze nationale eigenheid verder te ontwikkelen en tot bloei te brengen. Voor de eerste fase van de Romantiek had deze gedachte van het ‘volk’ grote gevolgen. Van daaruit ontwaakte een gevoel van nationalisme, dat zich tijdens de eerste decennia van de negentiende eeuw ook in politieke zin uitte als streven naar politieke invloed van het volk.
Een direct gevolg van de plaats die het begrip ‘volk’ in het denken over de geschiedenis kreeg, was de belangstelling voor de resten die van de volkspoëzie waren overgebleven. In volkspoëzie en in volksliederen hoopt Herder de oorspronkelijke karakteristieke eigenschappen van de verschillende volkeren terug te vinden. Hij ontdekt in de door de traditie van eeuw tot eeuw gedragen liederen een authentieke bron van wat oorspronkelijk was voor de volkeren.1 De ontdekking van het volkslied als kern van het volksleven had een groot effect op dichters en denkers die Herders tijdgenoten waren. Bij Herder zien we hoe een startpunt in de Verlichting uitgroeide tot een brede vorm van productiviteit onder de dichters uit de Romantiek. In zijn kielzog ging men geïnspireerd op zoek naar de resten van liederen, sagen, mythen en sprookjes uit vroeger eeuwen. Herder was met het verzamelen begonnen. Dat resulteerde in de uitgave Stimmen der Völker in Liedern (1807, eerste druk onder de titel Volkslieder 1778/1779). Dit was de opmaat tot de bloemlezing die Achim von Arnim en Clemens Brentano verzorgden: Des Knaben Wunderhorn (1805 – 1808). Ook het Buch der Lieder (1827) hoort in dit rijtje thuis, een verzameling gedichten die Heine tot de incarnatie van de Romantiek maakte, in weerwil van zijn theoretische veroordeling van diezelfde Romantiek in het boek Die romantische Schule (1836). En uiteraard is er ook een nauw verband met de sprookjes die Jacob en Wilhelm Grimm bij elkaar sprokkelden: Kinder- und Hausmärchen (1812). Meer dan welke literaire teksten ook hebben deze sprookjes van Grimm de geest van de Romantiek in brede lagen van de toenmalige en hedendaagse bevolking verspreid.
Het gevoel als bron van de religie
Met deze veranderde visie op de geschiedenis en de ontdekking van het begrip ‘volk’ is een eerste kenmerk genoemd waarin de Romantiek zich duidelijk onderscheidt van de Verlichting aan wie zij ook weer veel te danken heeft. Een ander kenmerkend verschil ligt in de plaats die men God en het geloof geeft binnen de eigen levensbeschouwing. Herder plaatste het ‘gevoel’ als de instantie waar de mens kennis van de dingen verwerft in het middelpunt. Dat hadden de piëtisten eveneens gedaan, zij het samen met het precisie-instrument van de zelfbeschouwing. De geestelijke groei werd zorgvuldig bijgehouden en ook voor anderen schriftelijk vastgelegd. Gevoel, ontroering, vreugde en eerbied als erkende, respectabele emoties geven aan hoezeer de Romantiek zich bevrijdde van het keurslijf van de strenge Verlichting.
We zien de genoemde emoties in de oden van Friedrich Klopstock en in zijn epos Der Messias (1773) en evenzeer in de gedichten van de Engelse dichters William Wordsworth (1770 – 1850) en Samuel Taylor Coleridge. Bij Wordsworth draait alles om de openbaring van het goddelijke in de schepping. De dichter, respectievelijk degene die in het gedicht spreekt, ontdekt onder de zintuiglijk waarneembare laag van de aardse werkelijkheid een diepere waarheid, de openbaring van Gods ordenende hand. Kenmerkend is de functie van de taal in dit verband. Het is de opdracht van de dichter om de taal te vinden die door de natuur wordt gesproken. Vandaar de uitdrukking ‘natura loquitur’. De natuur spreekt een taal. We kennen dit inzicht uit het werk van Guido Gezelle waarin de vraag naar deze verborgen en toch zo duidelijk aanwezige taal tot programma is verheven. Wordsworth spreekt in zijn gedichten van een ervaring die hem overkomt. Die ervaring is de poort naar verdieping, naar het bewustzijn dat de samenhang der dingen door het waarneembare heen en achter het waarneembare zichtbaar wordt. Een van zijn talrijke gedichten is “The Simplon Pass” waarin de natuurverschijnselen als de watervallen in het Rhône-dal, de rotsen, de wilde rivieren, de enorme bergen, het duister en het licht als symbolen van de eeuwigheid worden verstaan. Zwitserland is in het werk van Wordsworth rijkelijk vertegenwoordigd. Complete cycli zijn aan Zwitserland gewijd. In de cyclus “Memorials of a tour on the continent” uit 1820 staat het gedicht “The fall of the Aar – Handec”. Naast de grote waterval van de Aare in Handegg groeien bomen en bloemen. De bescheiden bloemen naast de indrukwekkende bomen drukken in dit gedicht hun verering van de schepper uit. God die de natuur schiep, zal - aldus het gedicht - het bescheiden eerbetoon van de bloemen zonder twijfel in ontvangst nemen. Het is duidelijk dat de majesteitelijke Zwitserse natuur deze Engelse dichter, en velen met hem, inspireerde.
De veranderde visie op de geschiedenis en de ontdekking van het begrip ‘volk’ is een kenmerkend onderscheid tussen de Romantiek en de Verlichting
Novalis en de nacht als weg naar openbaring
De Duitse dichter Novalis (1772 – 1801) geeft aan alles wat hij schreef nog sterker dan Wordsworth de toon van enthousiasme mee, van een begeestering over de schoonheid en de rijkdom van de schepping. Novalis begint zijn Hymnen aan de nacht uit 1799/1800 met een lofzang op het licht: “Welke waarachtig levende en ontvankelijke mens zou niet boven alle wonderbaarlijke verschijnselen van de immense ruimte om hem heen het blij makende licht liefhebben – met zijn kleuren, zijn stralen en golven, met zijn milde tegenwoordigheid alom, als de dag die ons wekt.” Maar Novalis blijft niet staan bij het licht. Hij wendt zich naar de nacht als openbaring van een andere samenhang:
Weg van het licht wend ik mij tot de heilige, onuitsprekelijke nacht die vol geheimen is. […] Wat beweegt zich zo vol verwachting onder ons hart en slikt de zachte lucht van de weemoed in? Heb ook jij een welbehagen in ons, donkere nacht? Wat hou jij verborgen onder je mantel dat mij onzichtbaar en krachtig ter ziele gaat? Heerlijke balsem druppelt uit jouw hand, uit de verdovende slaap. De zware vleugels van het gemoed hef jij omhoog. Ondoorgrondelijk en onuitsprekelijk voelen wij ons ontroerd […] Hoe arm en kinderlijk lijkt mij nu het licht – hoe kostelijk en gezegend het afscheid van de dag. (Novalis, p. 41/42)
De nacht laat de scheiding tussen het leven en de dood vervagen en tenslotte opheffen. De nacht brengt de zeer jong gestorven geliefde nabij. De nacht opent een werkelijkheid waarin dood en leven als tegenstelling wegvallen. Ook het verschil tussen proza en poëzie valt in de Hymnen an die Nacht weg. Van de toenadering tot de gestorven geliefde gaat de dichter over naar het kosmische gebeuren in de geboorte van Jezus Christus. Een van de coupletten eindigt met de regels “Ons aller zon / is het aangezicht van God”.
Schleiermacher vindt woorden voor het religieuze gevoel
De Romantiek is zeer sterk religieus georiënteerd. Zij begint bij het religieuze gevoel en laat zich daarnaast en daarin inspireren door de traditionele verhalen. Ze vertrouwt primair op de waarheid van het gevoel. Het ware gevoel is het tegendeel van een sentimentele opwelling. Het is een zuivere reactie op het appèl dat het goddelijke op de mens doet. God handelt en de mens reageert, niet andersom. Om zuiver te reageren is oefening vereist. In die waarheid voelden de romantici zich bevestigd door een anoniem geschrift dat in 1799 uitkwam: Über die Religion. Reden an die Gebildeten unter ihren Verächtern. Later bleek dat de uit een piëtistisch milieu afkomstige theoloog Friedrich Schleiermacher hiervan de schrijver was. Schleiermachers boek krijgt brede respons. Het brengt onder woorden wat velen aanvoelden maar nog niet wisten te formuleren. Schleiermacher voert in deze ‘Reden’ een dialoog met de vertegenwoordigers van de Verlichting en van het Duitse idealisme. De filosoof Immanuel Kant is de belangrijkste gesprekspartner. Een van Schleiermachers bezwaren richt zich tegen de vereenzelviging van religie met moraal door de ontwikkelde, academisch gevormde verachters der religie. Tegenover hun vooroordeel plaatst Schleiermacher zijn opvatting van religie als aanschouwing van het universum, als fundamenteel gevoel dat de mens schepsel is en daarmee in pure afhankelijkheid van de Schepper leeft. Aanschouwing en gevoel, die combinatie is doorslaggevend.
De Romantiek is zeer sterk religieus georiënteerd
Het effect van deze beschouwingen over de religie was groot. Niet alleen onder schrijvers, filosofen en theologen. Zo wordt Schleiermachers opvatting ook als sleutel tot het door en door religieus geïnspireerde werk van de schilder Caspar David Friedrich beschouwd. Ik voeg er aan toe dat de theoloog Rudolf Otto zich later, in zijn boek Das Heilige, vooral op Schleiermacher zal beroepen wanneer het om de essentie van de religieuze ervaring gaat in haar combinatie van fascinatie en vrees. Daarbij moeten wij niet vergeten dat Schleiermacher geen exacte beschrijving biedt van de religieuze ervaring. Een dergelijke exactheid zou in tegenspraak zijn met zijn bedoeling. Hij cirkelt om de ervaring heen om de onuitsprekelijkheid ervan te respecteren. Iedere lezer moet een proces door om het goddelijke te ervaren. De individuele mens beleeft de ervaring van de pure afhankelijkheid. Tegelijkertijd wordt door Schleiermacher het belang ingezien van de gezamenlijkheid met anderen binnen de geloofsgemeenschap. Van een radicaal individualisme is geen sprake.
De innerlijke wereld
De romantici ontdekten de waarde van hun eigen emoties en werden door de zekerheid dat ze een nieuwe wereld, de wereld van het rijke innerlijke leven, hadden ontdekt, bevleugeld om te dichten en niet minder: om die gedichten door middel van de muziek te laten klinken. Als mensen van 2012 zijn wij geneigd om het lezen als stille activiteit te beschouwen. Romantische gedichten vragen erom dat hun lezer hen voorleest zodat de rijkdom van klanken, de immanente muzikaliteit van de gedichten hoorbaar is. Het lezen van poëzie uit de tijd van de Romantiek leidt vrijwel automatisch tot het beluisteren van de gedichten die op muziek zijn gezet, gedichten van bijvoorbeeld Clemens Brentano, Wilhelm von Müller, Goethe en Heinrich Heine.
De Romantiek hield niet alleen een uitwaartse beweging van de mens in: het onderweg zijn naar plekken van verlangen zoals Italië en dan vooral Rome en Napels. De Romantiek was ook een reis naar binnen. Daarom speelt de mijn in het werk der romantici zo’n grote rol. De mijn is het beeld voor de innerlijke wereld van de mens. Het gevolg hiervan was dat het beeld van de mens veel complexer werd dan voorheen en dat de romantici zich bewust werden van zowel de licht- als van de schaduwzijden van de menselijke geest. Misschien moeten we hier zelfs eerder van ‘ziel’ spreken, omdat de romantici dat zelf ook deden.
De romanticus heeft Fernweh en reist
Een belangrijk kenmerk van de periode die we als Romantiek betitelen is de geweldig intensieve uitwisseling tussen denkers en kunstenaars uit verschillende Europese landen. Tijdens de Verlichting hadden we het bijna modelachtige voorbeeld van samenwerking tussen filosofie en politiek in de vriendschap van koning Frederik de Grote van Pruisen met de Franse filosoof Voltaire. Die vriendschap was gedeeltelijk een illusie2 en de staatsopvatting van koning Frederik was allesbehalve op politieke macht ten gunste van zijn onderdanen gericht. Rond 1800 zien we een soort internationalisering van het culturele leven waarbij ook de godsdienst een voorname rol speelt. Het beslissende punt is dat de romantische geesten gaan reizen, in het echt of in de fantasie. Ook in de achttiende eeuw werd gereisd, maar niet in de mate van de Romantiek. We kunnen hierbij aan een vorm van uitbreiding van de ‘Grand Tour’ denken, een reis die sinds 1600 een instituut vormt. De Grand Tour was een soort initiatiereis voor welgestelde Engelse jongeren naar de culturele hoogtepunten van continentaal Europa ter voorbereiding op het werkelijke leven. De reis als vormingsinstituut, zowel voor de ontwikkeling van de individualiteit als voor beschaving en wellevendheid, is tot in de twintigste eeuw in leven gebleven en wellicht geldt dat in veranderde vorm nog steeds.
Wat de toerist van de eenentwintigste eeuw als het summum van schoonheid beschouwt, namelijk de Alpen, moest de reiziger uit de Romantiek ervaren en zich eigen maken. De Alpen, die gevaarlijke bergen die de doorgang naar het Zuiden versperden, werden pas in de achttiende eeuw met Albrecht von Haller en zijn dichtbundel Die Alpen uit 1729 als bron van schoonheid ontdekt. Dat de Alpen een esthetische ervaring werden, betekent dat ze op zich van waarde werden geacht en dus veel meer waren dan een lastige passage naar het bejubelde land Italië. De Alpen waren niet zo maar een natuurervaring, ze combineerden het overweldigende en beangstigende met een intense vervoering van religieuze aard. De majesteitelijkheid Gods openbaarde zich voor hen in deze natuur.
De Romantiek was de tijd van uitwisseling, van Fernweh, het verlangen naar de einder, naar het onbekende. De Engelse romantici zoals de genoemde Wordsworth en anderen als Lord Byron, Keats, of Mary Shelley gingen op reis en schreven gedichten over de onthutsende natuur van Zwitserland en over steden en landschappen in Vlaanderen, Duitsland, Spanje en Italië. De Rijn wordt in de Romantiek de rivier bij uitstek. Hiermee nauw verbonden is de belangstelling voor de geschiedenis. Binnen die geschiedenis zijn de reizende dichters, filosofen en theologen geïnteresseerd in de mythen, sagen en legenden die verband houden met de zichtbare objecten in de steden en in de wouden daarbuiten. De Rijn met zijn mythische Loreley staan hier model voor een omvattende geest van onderzoek naar de band tussen het landschap en de tover van de herinnering.
De Europese Romantiek als eenheid
In zijn grote overzichtsartikelen over de Romantiek in Europa heeft de geesteswetenschapper René Wellek gewezen op het verschijnsel dat de verschillende Europese cultuurkringen een eigen invulling gaven aan de dominante cultuur die tenslotte ‘Romantiek’ is gaan heten. Maar Wellek beklemtoont ook de gemeenschappelijkheid te midden van de diversiteit. Niet alleen was de uitwisseling over grenzen heen intensief, inhoudelijk was er een duidelijke overeenkomst in de richting van het denken en ervaren. Voor alle varianten van de Romantiek geldt dat er een band was met wijsbegeerte en godsdienst.
De Romantiek wendde zich af van de Verlichting, ook al was zij in menig opzicht schatplichtig aan die Verlichting. De ontdekking van de wetmatigheden in de natuur ging door, ook na de achttiende eeuw. De winst van de Romantiek was echter dat de natuur niet langer als een zelfvoorzienend mechanisme gold, maar als een bezield organisme dat een beroep doet op het gevoel van de mens. De waardering van de natuur in onze huidige eeuw en de vrees dat vitale natuurwaarden verloren gaan met een ongebreideld consumentisme is rechtstreeks te herleiden tot het innige natuurgevoel van de romantici. Sprekend vanuit mijn persoonlijke ervaringen in de ten diepste ontroerende natuur van Zuid-Afrika moet ik op deze plaats het begrip ‘verwondering’ noemen. Deze verwondering houdt de nabijheid tot de wereld als Gods zichtbare schepping in. De Verlichting zag eerder het vernuft dan de majesteitelijkheid van de schepping. De verhouding van de Romantiek tot de Verlichting is gedeeltelijk als antithese te beschrijven en gedeeltelijk als synthese. Je hoefde het bijvoorbeeld met Kant niet eens te zijn, maar de weg naar het denken van de toekomst voerde wel langs Kant en kon hem niet negeren. Daar is Schleiermacher het voorbeeld van.
We hebben de Romantiek nodig
Wat de Romantiek in ere heeft hersteld, is het gevoel als kennend vermogen van de mens. Daarmee is iets anders bedoeld dan de oppervlakkige emotie, het sentiment. De sentimentele, romantische levenshouding waarmee ‘romantisch’ heden ten dage wordt geassocieerd, is een degeneratie van de oorspronkelijke diepgang van het romantische levensgevoel. De liefde als thema speelt een grote rol in de romantische cultuur, maar de tranen van verdriet als gevolg van de ontrouw of van het vertrek van de geliefde passen eerder bij de romans die als vervolgverhaal in tijdschriften als “Die Gartenlaube” verschenen. Als voorbeeld van de echte sentimentele romans noem ik het werk van de schrijfster Eugenie Marlitt die ook in Nederland furore maakte. De oorspronkelijke Romantiek in Europa heeft een enorme creativiteit tot gevolg gehad. Op literair, muzikaal, godsdienstig, filosofisch en op politiek gebied. Zonder de ontdekking van de wortels van het bestaan als ‘volk’ zou zich het nationalisme tijdens de negentiende eeuw niet zo sterk hebben ontwikkeld. Deze ontwikkeling omvatte ook de emancipatie van de burger. De Romantiek bracht het verlangen naar vrijheid van de burger met zich mee. De eenheid die gevonden werd in de restanten van de volkscultuur liet zich vanaf het begin van de negentiende eeuw gemakkelijk overbrengen naar de vurige wens om over standsgrenzen heen met elkaar verbonden te zijn en de oude privileges van de adel te vervangen door de kracht van Bildung, de vorming door kennis en door de alzijdige ontwikkeling van de persoonlijkheid.
De Romantiek bracht het verlangen naar vrijheid van de burger met zich mee
Zonder de Romantiek (of zonder de interpretatie van de Romantiek) zouden bepaalde politieke rampen van de twintigste eeuw misschien niet hebben plaatsgevonden. Wanneer Romantiek met irrationalisme en met beheersing van de massa’s op grond van een verkeerde uitleg van de menselijke innerlijkheid wordt vereenzelvigd, dan staat de Romantiek voor de rechterstoel van de geschiedenis. Dan is Duitsland de hoofdbeklaagde. Dat is de teneur van Rüdiger Safranski’s boek uit 2007 over de Romantiek als ‘Duitse affaire’. Uiteraard is deze kritiek niet zo maar weg te wimpelen. Maar we kunnen aan de andere kant niet ontkennen dat ons gevoelsleven een grote verrijking heeft ervaren door de Romantiek, mits wij afdalen in de goudmijn van ons innerlijk leven en niet achter een vaandel aan gaan marcheren. Antwoordend op de vraag naar de betekenis van de Romantiek voor mijzelf, kan ik niet anders antwoorden dan dat mijn geloofsleven begint met dat gevoel dat Schleiermacher in zijn eersteling tracht te omschrijven. En ik voeg er aan toe dat alles wat aan inhoud en geloofsvormen daarna komt, binnen mijn geloofsleven permanent gevoed wordt uit die bron.
Dr. J. (Hans) Ester is docent cultuurwetenschap aan de Radboud Universiteit Nijmegen. E: j.ester@let.ru.nl
Literatuur
Ankersmit, F. (2007). De sublieme historische ervaring. Groningen: Historische Uitgeverij.
Dollinger, H. (1886). Friedrich II. Von Preussen. Sein Bild im Wandel von zwei Jahrhunderten. München: List Verlag.
Gerold, K.-G. (1953). Nachwort. In: Herder, J.G., Werke in zwei Bänden. München: Carl Hanser Verlag.
Herder, J.G. (1953). Auch eine Philosophie der Geschichte zur Bildung der Menschheit. Beitrag zu vielen Beiträgen des Jahrhunderts. (Werke in zwei Bänden, Band 2.) München: Carl Hanser Verlag.
Müllenbrock, H.-J. (ed.) (1984). Neues Handbuch der Literaturwissenschaft. Europäische Aufklärung, Band II. Wiesbaden: Aula-Verlag.
Nicolson, H. (1963). De eeuw van de Rede. Figuren uit de 18e eeuw flitsend belicht. Leiden: A. W. Sijthoff.
Novalis (1969). Werke. Herausgegeben und kommentiert von Gerhard Schulz. München: C. H. Beck.
Schleiermacher, F. (1799). Über die Religion. An die Gebildeten unter ihren Verächtern. Berlin.
Wellek, R. (1963). Concepts of Criticism. New Haven and London: Yale University Press.
1 Voor het begrijpen van Herders gedachten heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het nawoord bij de uitgave van Herders werk door Karl-Gustav Gerold. Door zijn bijzondere stijl is Herder moeilijk te begrijpen. Hij springt van de hak op de tak en is buitengewoon knap in het bedenken van originele formuleringen. Ik vermoed dat het werk van Herder nauwelijks nog gelezen wordt, waarschijnlijk helemaal niet in het Duits.
2 Iedere studie over koning Frederik de Grote en Voltaire bevat informatie aangaande hun dynamische relatie. Bijvoorbeeld Hans Dollinger in zijn boek Friedrich II. Von Preussen. Sein Bild im Wandel der Zeiten. Zie: p.54v.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van donderdag 1 maart 2012
Radix | 80 Pagina's