Antidotum voor een hardnekkige Nederlandse mythe
Peter van Dam
Staat van verzuiling
Over een Nederlandse mythe
Amsterdam: Wereldbibliotheek 2011
156 pagina’s
ISBN 978902842419 7
Volgens Johan Huizinga is geschiedenis ‘de geestelijke vorm, waarin een cultuur zich rekenschap geeft van haar verleden’ (Huizinga: Cultuurhistorische verkenningen, Haarlem 1929, p. 166). Geschiedschrijving zegt volgens Huizinga dus dikwijls meer over de tijd waarin de geschiedvorsing plaatsvindt dan over het verleden zelf. Definities, metaforen en ideaaltypen die in het verleden zijn ontworpen om de complexiteit van de geschiedenis structuur te geven kunnen hierdoor gemakkelijk sneuvelen.
Een veelgebruikte metafoor om de Nederlandse geschiedenis van de twintigste eeuw te duiden is die van de vier zuilen die een geveldriehoek dragen: de vier pijlers zijn het protestantisme, het katholicisme, het liberalisme en het socialisme. Het timpaan staat voor de Nederlandse samenleving. Het is deze beeldspraak waar historicus Peter van Dam de strijd mee aangaat in zijn vorig jaar verschenen Staat van verzuiling. Over een Nederlandse mythe. Van Dams onderzoek naar de rol van religie in de Duitse en Nederlandse society (Van Dam: Religion in der Zivilgesellschaft. Christliche Traditionen in der niederlandischen und deutschen Arbeiterbewegung Munster 2010) inspireerde hem de begrippen ‘verzuiling’ en ‘ontzuiling’ eens kritisch tegen het licht te houden. Met zijn kennis van de Duitse sociale geschiedenis betreedt hij het terrein van de Nederlandse verzuilingsgeschiedenis.
Volgens Van Dam geven de termen ‘verzuiling’ en ‘ontzuiling’ als verklaringsmodellen een ‘fundamenteel vertekend beeld van de Nederlandse geschiedenis’ en dient dit ‘dringend bijgesteld te worden’ (p.7). Het beeld dat de verzuiling oproept is veel te statisch, meent Van Dam, en er wordt met het begrip ‘ontzuiling’ ten onrechte een scherpe breuk met het verleden gesuggereerd. Het begrip ‘verzuiling’ heeft bovendien de torenhoge pretentie zeer uiteenlopende terreinen als politiek, religie en de organisatiestructuur van een maatschappij te omvatten. Voorts is het maar de vraag of de ontwikkelingen die zich voordeden eind negentiende eeuw typisch Nederlands waren. Veel schrijvers deden de ‘verzuiling’ af als een uniek Nederlands verschijnsel waarmee iedere poging de moderne Nederlandse geschiedenis in een Europese context te plaatsen tot mislukken gedoemd was.
Staat van verzuiling
Hoewel historici inmiddels grote vraagtekens plaatsen bij de verzuiling, doet het begrip bij bijvoorbeeld politici en journalisten nog altijd dienst. Ook onderwijsmethoden voor geschiedenis en maatschappijleer gaan uit van de verzuiling en trekken lijnen naar de huidige samenleving. Van Dam wil met zijn studie dan ook een poging wagen ‘de kennis over verzuiling en ontzuiling in Nederland in een toegankelijk kader te presenteren’ (p.8).
In een overzichtelijk betoog, opgebouwd uit vijf hoofdstukken, sneuvelt het gangbare beeld van de verzuiling. Van Dam doet dit door in het eerste hoofdstuk (‘Een Nederlandse mythe’) de traditionele zuilen in te wisselen voor het sociologische begrip ‘gemeenschap’. Met gemeenschap wordt de band tussen individuele leden van een samenleving bedoeld. Volgens de auteur is dit ideaaltype - à la Max Weber – bijzonder geschikt de veranderingen in de twintigste eeuw met nieuwe ogen te bezien en de mythe van de verzuiling te ontmaskeren. Van Dam ziet in de loop der geschiedenis een transformatie van een zware gemeenschap naar een lichte gemeenschap. Onder een zware gemeenschap verstaat Van Dam een gemeenschap die veel sociale verplichtingen kent, een sterke integratie heeft en gedeelde normen en waarden. Deze normen en waarden zijn dikwijls afgeleid van een ideologie of een religieuze traditie (p. 19). Lichte gemeenschappen kennen minder integratie, zijn eerder bereid over eigen gemeenschapsgrenzen heen te kijken; kortom zij zijn dynamischer. Met deze alternatieve termen hoopt Van Dam voldoende afstand te hebben genomen van het sta-in-de-weg-begrip ‘verzuiling’ dat het heldere zicht op de twintigste eeuw vertroebelt.
In het tweede hoofdstuk (‘Zware gemeenschappen en hun grenzen’) beschrijft Van Dam de totstandkoming van zware gemeenschappen in Nederland eind negentiende eeuw tot pakweg 1940. Aan de hand van vroegmoderne bewegingen zoals bijvoorbeeld de vrijmetselarijloges wordt uiteengezet dat organisaties zich gaandeweg steeds extroverter – naar buiten tredend en conflicten opzoekend – opstelden (p.27). De basis voor deze organisaties werd eind negentiende eeuw in toenemende mate bepaald door levensbeschouwing. Ook de politiek was veranderd: het algemeen kiesrecht had geleid tot de opkomst van massapartijen. Deze ontwikkelingen leidden niet tot onverzettelijke pilaren maar tot dynamische zware gemeenschappen. Van Dam trekt een parallel met de Duitse geschiedenis: ook in Duitsland kwamen zware gemeenschappen op zoals de sociaal-democratische en de katholieke gemeenschap (p. 33–34).
Het begrip ‘verzuiling’ blijkt in het derde hoofdstuk (‘Zuilen in zicht’) een retorisch vechtbegrip: je was voor of tegen (p. 73). Van Dam analyseert in dit hoofdstuk waar het begrip ‘verzuiling’ vandaan komt. Tegenstanders gebruikten vanaf de jaren veertig het begrip om de verdeeldheid van de samenleving te benadrukken, voorstanders namen het begrip over om hun eigen positie in de samenleving te rechtvaardigen. Sociologen namen vanaf ongeveer de jaren zestig de term moeiteloos over en wezen al gauw op het unieke Nederlandse karakter van het verzuilingsmodel. Bekend werd het cirkelmodel van Jakob Kruijt, waarin de verhouding tussen kerk en organisaties werd uitgebeeld.
In het voorlaatste hoofdstuk (‘De ontzuilde samenleving’) gaat Van Dam gevestigde opvattingen over de secularisatie te lijf: net als ‘verzuiling’ is ‘secularisatie’ een omstreden begrip en verdient het aanbeveling dergelijke rekbare begrippen te vermijden. Wie bijvoorbeeld de secularisatie als een noodzakelijk proces tot modernisering voorstelt, kan moeilijk om de Verenigde Staten heen: een gemoderniseerd land waar de rol van religie toeneemt. Bovendien is secularisatie een eenzijdig proces, ook de kerken zelf veranderden in de loop der tijd. Belangrijke theologen, Van Dam noemt hier onder andere Dietrich Bonhoeffer, gaven ‘impulsen voor het nieuwe denken over de plaats van het individu in de samenleving’ (p. 84). Het proces van ontzuiling ontleedt Van Dam op drie terreinen: de mate en wijze van organisatie van een samenleving, de rol van religie en het domein van de politiek. De manier waarop mensen zich organiseerden verandert na de jaren zestig het meest fundamenteel. De rol van religie verandert, maar blijft aanwezig - in tegenstelling tot heersende opvattingen die ontzuiling als een proces van louter ontkerkelijking voorschotelden. Wat de politiek betreft: vanaf de jaren zeventig ontwaart Van Dam de West-Europese tendens waarbij politici de dialoog minder met hun achterban aangingen en meer met experts, er ontstond een meer ‘technocratische politieke stijl’ (p.100). Na de Tweede Wereldoorlog is er dus continuïteit én discontinuïteit; ontzuiling impliceert ten onrechte enkel een scherpe breuk met het verleden. Hier komen de lichte gemeenschappen van pas: verbanden worden lichter. Wie sympathie heeft voor een beweging als Greenpeace, voelt zich wellicht niet verplicht alle activiteiten van deze organisatie af te struinen. Ten slotte wordt in het afsluitende hoofdstuk (‘Staat van verzuiling’) uiteengezet hoe in de media en de politiek door gezaghebbende auteurs de mythe van de verzuiling nog altijd wordt gezaaid.
Van Dam hecht in zijn publicatie erg aan de begrippen ‘zware’ en ‘lichte gemeenschappen’ om het verzuilingsbegrip te vermijden. De vraag rijst of de gemeenschappen van Van Dam na honderdzesenvijftig bladzijden niet te veel gaan lijken op de door hem zo verfoeide zuilen. Weliswaar is het begrip ‘gemeenschap’ dynamischer en minder ambitieus dan ‘verzuiling’, het verwijst evenals een zuil naar een constante factor in de Nederlandse samenleving: de aanwezigheid van groepen mensen die zich door een gemeenschappelijke factor verbonden weten met elkaar. Door de nadruk op de vorming van en de verschuiving binnen een gemeenschap blijven grote groepen, zoals bijvoorbeeld de ‘neutralen’, nog steeds buiten beeld, evenals dat het geval was bij de vier traditionele zuilen. Ook overstijgende waarden als een gemeenschappelijke taal, een gedeelde cultuur of de waarde van een vorstenhuis komen niet voor in het boek van Van Dam. Nederland blijft een uit verschillende gemeenschappen opgebouwd land.
Grote winst van Van Dams werk is dan misschien niet dat hij als een Simson de zuilen omver duwt, maar dat hij overzichtelijk de problemen rond het verzuilingsbegrip inzichtelijk maakt. Daarnaast is het winst dat iemand met grote kennis van de Duitse geschiedenis gelijkenissen tussen het Nederlandse en Duitse moderniseringsproces aanstipt. Van Dam hoopte met zijn publicatie de verzuilingsmythe tegengif te bieden. Dit is hem ruimschoots gelukt.
H.J. (Harmen) Trimp MA studeerde geschiedenis aan de Universiteit Leiden en religiegeschiedenis aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Daarnaast studeerde hij orgel en kerkmuziek aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag. Harmen is docent geschiedenis, maatschappijleer en maatschappijwetenschappen aan scholengemeenschap Guido de Brès te Amersfoort. E harmentrimp@hotmail.com
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 september 2012
Radix | 64 Pagina's