Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een nihilistisch experiment dat ieder aangaat

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een nihilistisch experiment dat ieder aangaat

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Paul van Tongeren

Het Europese nihilisme

Friedrich Nietzsche over een dreiging die niemand schijnt te deren

Nijmegen: Vantilt 2012

232 pagina’s

ISBN 9789460040986

Paul van Tongerens boek Het Europese nihilisme laat zich op minstens drie verschillende niveaus lezen: (1) het biedt een interpretatie van Nietzsches denken over nihilisme als een catastrofaal gebeuren, (2) het stelt de prikkelende vraag waarom dit nihilisme ons desondanks niet schijnt te deren, en (3) het is zelf een nihilistisch experiment. De betekenis van Van Tongerens boek over Nietzsche wordt pas duidelijk als deze niveaus in hun samenhang worden begrepen.

In de eerste plaats biedt het boek dus een grondige interpretatie van Nietzsches teksten over nihilisme, zowel uit Die fröhliche Wissenschaft als uit de Nagelaten aantekeningen (1885-1888; vroeger beschikbaar als Der Wille zur Macht – een corrupte tekstuitgave). Alle relevante teksten worden in hoofdstuk I eerst weergegeven. Vervolgens komt in hoofdstuk II de voorgeschiedenis aan bod. De volgende twee hoofdstukken zijn gewijd aan vragen als: wat is nihilisme volgens Nietzsche, waar komt het vandaan en welke werking heeft het? Van Tongerens grondige kennis van Nietzsche stelt hem in staat om in de wirwar van aforistische teksten en moeilijk te doorgronden nagelaten aantekeningen tot een samenhangende interpretatie van Nietzsches denken over nihilisme te komen. Dat maakt het boek bijzonder waardevol voor Nietzsche-kenners en -lezers, die de keuzes die de auteur maakt precies kunnen navolgen. Het boek is niet nodeloos ingewikkeld geschreven, maar heeft door de aandacht voor details in Nietzsches teksten, de lastige interpretatiekwesties en de voortdurende aandacht voor het verband van het geheel van Nietzsches geschriften op dit betekenisniveau een academisch karakter. Daardoor is het minder toegankelijk voor een breder lezerspubliek dan bijvoorbeeld de inleiding in de deugdethiek, Deugdelijk leven, die de auteur eerder schreef.

Wat houdt nihilisme volgens Nietzsche in? Om die vraag te beantwoorden laat Van Tongeren zien hoe Nietzsche diverse vormen van nihilisme onderscheidt in verschillende achtereenvolgende fasen, die zich evenwel ook synchroon kunnen voordoen. Ik geef hier slechts één van de indelingen die we bij Nietzsche vinden. Allereerst is er een oorspronkelijk ‘voorafgaandelijk’ nihilisme dat bestaat in het tragische levensbesef van de Grieken, waarin de zinloosheid van het bestaan wordt erkend en waarvoor bij Nietzsche de god Dionysos model staat (96). In de tweede plaats is er de tegenreactie van de Europese cultuur van ‘Griekendom’ en christendom, die zelf ook nihilistisch blijkt te zijn. Vooral het christendom voorziet in een tegen-begrip tegen het voorafgaandelijke nihilisme in de figuur van de lijdende Christus. Door het lijden een zin te geven en te rechtvaardigen werpt het christendom een beschermwal op tegen het oorspronkelijke nihilistische levensbesef. Deze ‘christelijke moraal-hypothese’ kent drie thesen, die van binnenuit worden ondermijnd: (a) de mens heeft een absolute waarde, (b) het kwaad heeft een zin en is geen argument tegen God, en (c) adequate kennis van de werkelijkheid is mogelijk (102). Dit illusoire construct van zin, orde en waarheid verliest zijn kracht door een macht die dit construct heeft voortgebracht en het tegelijk ondergraaft: de waarachtigheid of het streven naar waarheid (98). Dit ‘waarheidsgebod’ impliceert namelijk dat elk pogen om de waarheid te zeggen weer kritisch bevraagd moet worden. Dit roept steeds meer scepsis op over de kenbaarheid van de waarheid. Dit leidt uiteindelijk tot de onmogelijkheid van waarheid: het waarheidsstreven keert zich tegen alles wat het zelf heeft voortgebracht aan ideeën over zin, orde en waarheid die het ontmaskert als onwaar. Daarmee wordt de derde fase van het nihilisme ingeluid, die bestaat in de volgende paradoxale omstandigheid: het waarheidsstreven leidt ertoe dat alle leugen ontmaskerd wordt, ook de leugen van het bouwwerk van religie, moraal en filosofie dat het waarheidsstreven zelf heeft opgetrokken; maar in het ontdekken van deze ‘waarheid’ blijft dit inzicht tegelijk weer schatplichtig aan het waarheidsstreven dat het juist wil overstijgen: we blijven gehecht aan de waarheid. Het nihilisme impliceert daarmee zijn eigen ontkenning; het is als een slang die in zijn eigen staart bijt (105). In knappe analyses laat Van Tongeren zien hoe Nietzsche als geen ander dit ‘nihilistische probleem’ onder ogen ziet: “we ontdekken dat we behoefte hebben aan een wereld die we als onwaar moeten ontmaskeren, maar de waarheid die we daarmee aan het licht brengen, maakt ons het leven ondraaglijk” (111). Volgens Nietzsche zijn er twee manieren om met dit nihilistische probleem om te gaan: ofwel lijdzaam toezien hoe onze waarheidscreaties ontmaskerd worden (deze mensen kunnen niet zonder de constructies waar ze niet meer in geloven), ofwel zelf scheppend in het leven te staan (deze mensen hebben het geloof in de schijnwerkelijkheid niet meer nodig). Het eerste is passief nihilisme, het tweede actief (112-113). De meeste mensen leven in een passief nihilisme. Echter, pas in het actieve nihilisme ligt een mogelijke genezing besloten die Nietzsche als ‘arts van de cultuur’ ziet. Een dergelijk nihilisme houdt in dat alle schijnwaarheid vernietigd moet worden om de volstrekte zinloosheid van onze werkelijkheid onder ogen te zien; juist als we de zinloosheid van ons bestaan erkennen, beseffen we dat er niets onvolkomens is, ‘dat alles volmaakt is’ zoals het is, aangezien er geen hogere volmaaktheid is (146).

In de tweede plaats is het boek, zoals gezegd, gewijd aan een vraag die in de ondertitel wordt aangeduid: Friedrich Nietzsche over een dreiging die niemand schijnt te deren. Nietzsche laat zien dat het nihilisme staat voor een onheilspellend gebeuren dat verschrikkelijke gevolgen heeft voor moraal, religie, politiek, wetenschap en kunst. Het betekent onder meer de ondergang van het christendom, dat de waarheid immers tot hoogste ideaal had verheven en daarmee haar eigen ontmaskering in het leven riep. Ook de moraal komt totaal op losse schroeven te staan, omdat ze niet langer gefundeerd is in een ware werkelijkheid van dragende principes of vaststaande normativiteit. Nihilisme betekent inzien dat al deze constructies ‘tevergeefs’ zijn (110). Van Tongeren stelt echter vast dat de nihilistische dreiging ons in het geheel niet schijnt te deren. Hoe is dat mogelijk? Heeft Nietzsche zich vergist? Of zijn wij blind en doof voor wat er aan het gebeuren is?

Het is niet zo gemakkelijk om Van Tongerens antwoord op deze vragen precies vast te stellen. De reden is dat er meerdere aspecten aan zitten. Hij gaat daar in hoofdstuk VI op in. Een sleutel in Van Tongerens interpretatie van de situatie waarin wij ons nu bevinden, is de bekende passage over ‘de dood van God’ uit Die fröhliche Wissenschaft (aforisme 125). In deze tekst verkondigt ‘de dwaze mens’ het catastrofale karakter van de moord op God: de zee is leeggedronken, de horizon is uitgewist. Toch blijken de omstanders de omvang van het nihilistische gebeuren niet te begrijpen. Daarmee is een eerste verklaring gegeven voor het feit dat de dreiging ons niet deert: de omvang van het nihilisme is zo groot dat we ons deze nauwelijks kunnen voorstellen (178). Het gebrek aan verontrusting is tegelijk echter zelf uitdrukking van nihilisme, zij het in een oppervlakkige vorm: we hebben ons met zo veel welstand en veiligheid omgeven dat we ons niet meer hoeven te beschermen tegen de leegte waarin we leven. We maken ons geen zorgen over de zinloosheid, maar vermaken ons ermee (94).

De belangrijkste verklaring voor onze onverschilligheid over de nihilistische dreiging die Van Tongeren geeft lijkt mij te zijn dat we ongemerkt nog steeds blijven schuilen onder de restanten van een bouwwerk dat we in feite al verwoest hebben. Het fragment over ‘de dood van God’ maakt dat precies duidelijk. De dwaze mens richt zijn boodschap namelijk niet aan gelovigen maar aan ongelovigen. De boodschap is ook niet dat God dood is, want dat weten de omstanders al, maar dat ze de consequenties van de moord die ze hebben begaan, niet onder ogen zien (181). De passage gaat dus niet over God, maar over de mens die niets meer in handen heeft om zijn leven ter hand te nemen, ook niet de menselijke waardigheid, universele mensenrechten of een autonoom subject dat zin geeft aan het leven. Daarom is ook het humanisme geen antwoord op het nihilisme (182). Met de dood van God sterft ook de mens. Dat is de betekenis van Nietzsches begrip ‘Übermensch’, über den Mensch, voorbij de mens. Zolang we de dood van de mens niet onder ogen zien, leven we volgens Nietzsche nog steeds van de resten van de schijnwereld die we in feite vaarwel hebben gezegd.

Op dit tweede betekenisniveau is het opvallend dat Van Tongeren consequent vasthoudt aan het denkkader van Nietzsche. Maar valt dat kader nu juist niet te bevragen? Is Nietzsches analyse, hoe herkenbaar het nihilisme ook is, wel juist? Nietzsche veronderstelt dat de werkelijkheid altijd al zinloos is, dat de ‘christelijke moraal-hypothese’ deze leegte alleen maar heeft toegedekt en dat we dat in feite nog steeds doen. Zou het echter niet zo kunnen zijn dat de zin altijd al in de werkelijkheid zelf is gelegen, dat het nihilisme daarvan veeleer de ontkenning is en als zodanig zelf altijd nog afhankelijk is van die voorgegeven zin? Dergelijke vragen zijn ook te stellen ten aanzien van Nietzsches interpretatie van het christendom, zoals de gedachte dat de Christus-figuur degene is die het lijden zinvol heeft willen maken. Het lijkt mij veeleer dat het de liefde van Christus voor anderen is die maakt dat hij ook het lijden kan doorstaan, zonder aan dat lijden zelf een zin te geven. Van Tongeren laat impliciet weliswaar de ruimte voor gelovigen en hun religies en suggereert bovendien dat Nietzsches ontkenning van een zin achter de werkelijkheid ook kan betekenen dat deze werkelijkheid zelf al volmaakt is (146). Maar een christelijk-religieuze optie kan niet werkelijk serieus genomen worden als Nietzsches nihilistische interpretatie van het totale christendom niet ook ter discussie wordt gesteld. Een alternatieve interpretatie binnen het kader van het nihilisme is hoogstens de filosoof Gianni Vattimo, die Van Tongeren in hoofdstuk V bespreekt. Vattimo duidt het nihilisme als een ‘verzwakking van het zijn’, als het ‘einde van de metafysica’, waarin het christendom opmerkelijk genoeg juist opnieuw betekenisvol wordt. In die verzwakking vindt namelijk een ontlediging (kenosis) plaats van de God die in de metafysica als hoogste zijnde was opgevat en die nu in de wereld afdaalt en ‘seculariseert’. Dat proces wordt precies uitgedrukt in de christelijke idee van de menswording van God. Maar afgezien van deze uitdagende uitleg waarin christendom en nihilisme met elkaar verbonden worden, stelt Van Tongeren geen serieuze alternatieven aan de orde voor de nihilistische visie als zodanig. Waarom niet?

Daarmee komen we op een derde betekenisniveau van het boek. Het is Van Tongeren namelijk te doen om een nihilistisch experiment dat hij met zijn Nietzsche-lezing in zekere zin zelf uitvoert, en wel om na te gaan in hoeverre het nihilisme leefbaar is. Dat vereist dat het nihilisme tot het einde toe uitgehouden en juist niet ter discussie gesteld wordt. De betekenis van het nihilisme, zoals Nietzsche dat heeft doordacht, relateert Van Tongeren daarom ook aan zijn eigen situatie als filosoof die in de eenentwintigste eeuw over Nietzsche schrijft. Daarmee laat hij tevens de dwingende kracht van Nietzsches analyse zien. Van Tongeren constateert bijvoorbeeld dat hij als Nietzsche-kenner niet in staat is om alles wat over Nietzsche verschijnt te lezen en te verwerken, en dat dat misschien wel een vorm van nihilisme is (evenals de schijnvertoning van de wetenschappelijke publicatiedruk in het algemeen). Vergroot het schrijven van een nieuw boek over Nietzsche dit probleem niet veeleer? (152)

Door zichzelf aan dergelijke vragen te onderwerpen betoont Van Tongeren zich een ware leerling van Nietzsche, die eveneens zichzelf als denker steeds meer als het strijdtoneel zag van het nihilisme. Nietzsche kunnen we beschouwen als arts van de cultuur én als patiënt, aangezien hij zelf deel uitmaakt van die cultuur. Voor Nietzsche wordt steeds duidelijker dat hij zelf, als denker, het slagveld wordt van een kritiek die zelfkritiek wordt, representant als hij is van een cultuur die zichzelf ondergraaft. De wil tot waarheid is in hemzelf tot probleem geworden. Ook Van Tongeren begrijpt dat het nihilisme niet buiten hem en de lezer om begrepen kan worden. In het ‘woord vooraf’ suggereert hij dat schrijven over nihilisme zowel een poging kan zijn om het te bezweren alsook om het gevaar ervan juist op te zoeken (9). De epiloog van het boek, die ‘voorwoord’ wordt genoemd, maakt duidelijk dat Nietzsches boeken een voorwoord zijn tot Nietzsches eigen ‘singuliere levensexperiment’ (205). Van Tongerens boek is ook als een dergelijk experiment te beschouwen dat centreert om de vraag: in hoeverre is de nihilistische zinloosheid uit te houden? En dat is een vraag die iedere lezer aangaat, ook als het antwoord luidt – en daar neig ik toe – dat het nihilisme in zijn uiterste consequentie niet in het leven valt te incorporeren.

Dr. P.H. (Pieter) Vos is universitair docent Ethiek aan de Protestantse Theologische Universiteit. E p.h.vos@pthu.nl

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

Radix | 80 Pagina's

Een nihilistisch experiment dat ieder aangaat

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 december 2012

Radix | 80 Pagina's