Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Mens en Techniek

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mens en Techniek

Kritische bezinning op prachtige technieken

39 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract Nooit was een tijd zo technisch als de onze. Informatie-, nano-, bio- en neurotechniek zorgen voor een ware tweede technische revolutie. Computers, genetisch gemodificeerde of gemanipuleerde organismen, robots en cyborgs - een versmelting van mens en machine - rukken op. In de filosofie wordt nagedacht over de nieuwe verhouding van mens en techniek. Dat gebeurt grotendeels vanuit de overheersende geestelijk-historische achtergrond van de Verlichting. Een centraal kenmerk van deze achtergrond is dat het denken van de mens steeds meer een technisch denken is geworden waarin de mens steeds meer als een (ingewikkelde) machine wordt gezien. Ook bepaalt deze visie de discussie over wat we in de toekomst van de verhouding van mens en techniek kunnen verwachten. Vanuit het christelijk-wijsgerig denken trachten we deze bijzondere ontwikkeling te evalueren. De ondergeschikte rol van de techniek aan de verantwoordelijke mens moet een hoofdthema blijven. Met dit uitgangspunt hebben we een goed wapen tegen de overheersende materialistische filosofie van onze tijd, waarin grenzen tussen mens en techniek vervagen. Het bevordert bovendien een kritisch-ethische instelling met betrekking tot de opmars van de cyborg en een oproep aan de politiek meer alert te zijn op deze ontwikkeling.

gereedschap, robots, cyborgs, gentechniek, nanotechniek, Deep Brain Stimulation, Brain Computer Interfaces, ethiek, christelijk perspectief

Inleiding
Nooit was een tijd zo technisch als de onze. Informatie-, nano-, bio- en neurotechniek zorgen voor een ware tweede technische revolutie. Computers, genetisch gemodificeerde of gemanipuleerde organismen, robots en cyborgs - een versmelting van mens en machine - rukken op. De maand april als de maand van de filosofie schonk er veel aandacht aan. Maar daarbij werd weinig aandacht gegeven aan de geestelijk-historische achtergrond van het denken over mens en techniek en werden de problemen nogal eenzijdig belicht en gewaardeerd. Een tegendraadse benadering vanuit een christelijk-wijsgerige kosmologie, antropologie en ethiek is nodig. Zo’n benadering doet recht aan de geschiedenis van de relatie tussen techniek en filosofie, en daagt de toegenomen menselijke verantwoordelijkheid uit. Ook voor de christelijke politiek zal daarmee een eigen bijdrage in de publieke discussie moeten volgen.

Geschiedenis van het technische gereedschap
Sinds het allereerste begin van de geschiedenis van de menselijke cultuur gebruikt de mens gereedschappen. Gedurende vele eeuwen is er nauwelijks sprake van ontwikkeling of vernieuwing van gereedschappen. De mens hanteert het technische gereedschap bij de bewerking en vorming van de natuur om bepaalde doelen te bereiken. Zijn arbeidskracht en zijn arbeidsprestaties nemen toe naarmate het gereedschap meer ontwikkeld is. We zouden kunnen zeggen - hoewel er uitzonderingen zijn - dat de mens bepaalde functies en vaardigheden van zichzelf in het gereedschap objectiveert of projecteert en daarmee versterkt. Daarbij wordt de mens ontlast. Vooral sinds de invloed van de wetenschappelijk-technische beheersing is de ontwikkeling van het gereedschap in een versnelling terecht gekomen. Door de principes van de cybernetica (stuurkunde) worden eerst het regelen en daarna het sturen aan de machines overgedragen. Daarmee zijn we na de fase van materietechniek en energietechniek de periode van de informatietechniek binnengetreden.
In deze ontwikkeling van techniek komt de mens steeds meer op afstand te staan. Zijn kracht ligt in het voorstadium van het ontwerpen dat in de moderne techniek wordt beheerst door de wetenschappelijk-technische ontwerpmethode. In die fase neemt de computer ook steeds meer werk van de mens over. Met de opkomst van de computer staan we op de drempel van een geheel nieuwe ontwikkeling.

De computer is een fundamentele en tegelijk fascinerende technische prestatie. In de laatste veertig jaar is de computerontwikkeling overrompelend geweest. Van grote, niet stabiele, dure computers is de ontwikkeling gegaan naar kleine, stabiele, snel werkende en steeds goedkoper geworden computers. Microcomputers of chips zorgen voor versnelling van de technische ontwikkeling. Dit proces zet zich voort in de richting van kwantumcomputers en biocomputers. Voor het technische productieproces betekent dit alles de opmars naar volledige automatisering. Inmiddels hebben 3D-printers hun intrede gedaan. Met deze printers is de assemblagelijn aan het verdwijnen en wordt er meer en meer individueel en geautomatiseerd geproduceerd. Computermodellen van heel veel gewenste producten krijgen snel en zeer nauwkeurig een verrassende technische vorm. Veel hiervan is nog toekomstmuziek.
Door deze allerlaatste ontwikkelingen wordt niet alleen technische arbeid van veel mensen overgenomen, maar wordt allerlei cultuurarbeid die systematisch kan verlopen geautomatiseerd. Het ligt voor de hand dat men bij een projectie van ‘zintuiglijke’ en ‘geestelijke’ functies van de mens spreekt van ‘kunstmatige intelligentie’. Bij het ontwikkelen van industriële en niet-industriële robots wordt vervolgens geprobeerd, en wel met succes, nog te formaliseren functies van de mens aan die robots over te dragen. We spreken van een robot wanneer het ‘hart’ een computer is en de te verwerken informatie niet alleen afkomstig is van het programma, maar ook via kunstmatige zintuigen, perceptoren en sensoren, van buitenaf binnenkomt en het effect op de buitenwereld via kunstmatige ledematen verloopt. Voorts kan de robot van de eigen ervaring leren en zichzelf verbeteren. Een dergelijke robot is tot veel meer in staat dan de fantasie van velen nu nog voor mogelijk houdt. De robot rukt op in de operatiekamer, aan het ziekbed, in de huishouding, vervangt soldaten in het leger, zorgt voor onbemande vliegtuigjes (drones) en maakt schier perfecte ruimtereizen mogelijk om onderzoek te doen op diverse planeten. Ook kan de robot worden ingezet waar het voor mensen te gevaarlijk is om te werken, zoals bij de opruiming van de verwoeste kerncentrales van Fukushima. Zulke robots vormen geen dommekracht die slechts zijn programma’s uitvoert, maar hij past zich aan zijn omgeving aan en leert er zelfs van. Hij wordt op afstand gestuurd, maar kan tegelijk ‘zelfstandig’ ter plekke noodzakelijke activiteiten verrichten. Door deze laatste ontwikkeling is de mens tot veel meer in staat is dan hij van nature kan.

Explosieve technische ontwikkeling
Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw zijn er nieuwe technische ontwikkelingen op gang gekomen die de verhouding van mens en techniek nog meer in het middelpunt van de belangstelling plaatsen. Naast de opmars van de personal computers en de sociale media, kregen we sinds 1980 ook te maken met biotechniek in de vorm van gentechniek, nanotechniek en neurotechniek. Deze technieken zijn inmiddels het alledaagse leven binnengedrongen. Ze bemiddelen in allerlei opzichten onze publieke en private activiteiten. Huizen, werkplekken, transport, voedsel, energie, entertainment, vrije tijd, onderwijs en overheid zijn allemaal al onderdeel geworden van één groot technisch netwerk. De mens zelf verandert diepgaand door de interactie met deze moderne technieken (IJsselstein, 2013). Ik voorzie dat Google Glass – een bril die ons overal en altijd direct toegang geeft tot internet/cyberspace – ook behoorlijk wat effect zal hebben. Dat kan positief zijn. Bijvoorbeeld als je vergeetachtig bent en de bril je aan iemands verjaardag herinnert. Maar welke gevolgen heeft het voor hoe we met elkaar omgaan? Zouden we niet achterdochtig worden als degene die wij met een Google Glass ontmoeten, via internet tegelijk inzicht heeft in ons verleden? Dat zal zeker het geval zijn als daar privacy gevoelige informatie bij is. Is er dan nog sprake van echte ontmoeting? In elk geval zal dit dan leiden tot een verarming van menselijke communicatie, zoals Sherry Turkle ( 2011) ook waarschuwt.
De mens kan ook zelf voorwerp worden van de technische beheersing. Gold die beheersing vroeger de werkelijkheid buiten de mens, nu richt die techniek zich ook op de mens zelf. Voor het samengaan van mens en techniek spreken velen ongenuanceerd van cyborgs. ‘Cyborg’ staat voor cybernetisch organisme en is de fysieke samensmelting tussen een mens en een machine. Dat kan zo ver gaan dat het onderscheid tussen mens en machine wegvalt (Haraway, 1991). Inmiddels heeft ook de nanotechniek haar intrede gedaan. Nanotechniek betreft het werken met deeltjes in de grootte-orde van nanometers (een miljardste van een meter). Nanotechniek is dus de techniek van het op deze uiterst kleine schaal manipuleren van materialen. Er kunnen conglomeraten van atomen geconstrueerd worden (‘nanodeeltjes’), die volstrekt andere eigenschappen hebben dan de natuurlijke conglomeraten (‘bulkdeeltjes’) van die stof. Ze reageren soms veel heviger, clusteren anders, zijn soms niet of moeilijk afbreekbaar, en juist omdat ze zo anders zijn, is nog niet goed bekend wat ze doen als ze bijvoorbeeld in het menselijk lichaam terechtkomen. Nanotechniek impliceert dus het maken van nieuwe, kunstmatige ‘natuur’ en dat dan op het meest basale niveau van de eigenschappen van de materie. Met daarmee nieuwe en zeer gunstige eigenschappen, maar ook met mogelijke (want onbekende) risico’s voor mens en milieu. Nanotechniek raakt ook aan leven, omdat het een techniek is waarmee DNA-moleculen gemanipuleerd kunnen worden en waarmee men denkt levende cellen te kunnen maken. Dit vergroot de gentechnische mogelijkheid om stukjes erfelijk materiaal van de ene soort in te bouwen in het DNA van een andere soort. Een op nanoschaal gemaakt ict-instrumentje, een nanorobotje, kan ingebracht in het lichaam dienen als een minilab dat intern bijvoorbeeld bloedwaarden meet en afhankelijk daarvan een bijsturende werking uitoefent (Oomen, 2010). Nanotechniek raakt dus ook aan wat de intieme technologie wordt genoemd (Rathenau, 2014). Door de nano-techniek kan ook de menselijke geest worden beïnvloed. Met name waar het mogelijk wordt chips te implanteren in hersenen, waarbij zenuwcellen rechtstreeks vastgroeien aan elektroden. In zulke neuronimplantaten komen nanotechniek, biotechniek, informatietechniek en neuro- of cognitietechniek- bijeen, een conglomeraat aan technieken en daarbij horende wetenschappen.

De mens wordt steeds intiemer met deze technieken uitgerust. Men zegt: “de mens wordt machine en de machine wordt mens” en “biologie wordt technologie en technologie wordt biologie”. Dat is duidelijk het geval bij zogenaamde Deep Brain Stimulation. Een neurostimulator, meestal onder het sleutelbeen aangebracht, die elektrische pulsen stuurt naar een elektrode die in de hersenen is aangebracht en die zodoende bepaalde zieke neurologische gedragingen kan corrigeren - bijvoorbeeld in geval van de ziekte van Parkinson - of zelfs opwekken, waardoor de identiteit van de mens verandert (Rathenau, 2014).
Het gebied van ‘Brain-Computer-Interface’ – BCI - is sindsdien vooral gericht op neuroprothesen die gericht zijn op het herstellen van beschadigd gehoor, zicht en beweging. Dankzij de opmerkelijke corticale plasticiteit van de hersenen, worden signalen van geïmplanteerde prothesen verwerkt door de hersenen en wordt hersteld wat ziek was of ontbrak (Warwick, 2004). Maar er worden ook al interfaces tussen organische zenuwcellen en robots gemaakt. Een robotje hoeft níet meer door een computer aangestuurd te worden; dat kan ook direct door hersencellen. Van een vergelijkbaar indringende geest-machineoverschrijding is ook de andere kant mogelijk: het laten aaneengroeien van neuronen en elektroden maakt het mogelijk om chips in de hersenen in te brengen die of met externe signalen aangestuurd kunnen worden, dan wel die extern afgelezen kunnen worden, en waarmee op afstand invloed uitgeoefend kan worden op gedrag en intenties van de persoon in kwestie. Het laten vastgroeien van zenuwuiteinden aan elektroden gebeurt inmiddels op veel onderzoeksinstituten, ook in Nederland. Dankzij de onvoorstelbare miniaturisering waar nanotechniek toe leidt is het mogelijk om dergelijke apparatuur tot uiterst geringe afmetingen terug te brengen en op termijn wellicht via nanorobotjes op de juiste plaats in het hersenweefsel te plaatsen. We kunnen ons geen voorstelling maken van de soorten hybriden die op het punt staan onze wereld te gaan bevolken. Onderlinge verbinding van het menselijk brein met computers en (tele)robots staat op het punt het experimentele stadium achter zich te laten (De Mul, 2014). Hier betreft het dus cyborgs die verder gaan dan het met een kunstheup geïmplanteerde stuk techniek in een levend lichaam. Het gaat hier om techniek geïmplanteerd in de hersenen, en daarmee gaat het potentieel om een hybridisering van techniek en geest. Wederzijdse beïnvloeding wordt mogelijk. De nanotechniek in combinatie met biologie, ict en cognitiewetenschap staat dus voor ongekende mogelijkheden van grensoverschrijding tussen mens en machine, geest en materie, dood en leven (Oomen,2010). Daarmee is de identiteit – de heelheid of eenheid - van mensen meer dan eens in het geding. Daarover zal de ethische discussie moeten gaan: is dit geoorloofd?

Nadenken over de relatie mens en techniek
Geen wonder dat parallel aan de geschetste historische ontwikkeling van de relatie mens en techniek aan die relatie ook wijsgerige aandacht gegeven werd en dat die soms zelfs als katalysator werkte. De overheersende stroming van de Reformatie na de Middeleeuwen die de nieuwe technische ontwikkeling tot eer van God begroette, maakte in de loop van de tijd meer en meer plaats voor de Verlichting, die vragen naar oorsprong, zin en toekomst van het menselijk bestaan bij het licht van de Rede beantwoordt. Wetenschap en techniek worden in die laatste traditie zelf een heilsweg (Mutschler, 1999). In die geestelijke gezindheid ontstaat een bepaalde visie op de natuur. De natuur wordt als een groot samenspel van krachten gezien dat wetenschappelijk te berekenen en technisch te beheersen is. Heel de natuur wordt als het ware van meet af aan gezien als een ingewikkelde machine die na goede wetenschappelijke analyse nagebouwd en verbeterd zou kunnen worden. Niet voor niets spreken we sinds de Nieuwe Tijd wel van de opkomst van het mechanistische wereldbeeld. Tegenwoordig spreken we van het technische wereldbeeld, omdat techniek meer omvat dan mechanismen alleen. Het denken dat zich op dat wereldbeeld oriënteert, ziet alles door de bril van (mogelijke) technische beheersing.
Binnen dat technische beheersingskader is ook het nadenken over de verhouding van mens en techniek aan de orde. Het begin ervan ligt in de 17de eeuw. De vader van de moderne filosofie – René Descartes – ziet de mens al als een machine, zij het dat hij nog ruimte laat voor de menselijke geest in die machine. Latere filosofen hekelen de aanwezigheid van zo’n geest steeds meer als speculatie. Bij Lamettrie in de 19de eeuw wordt de mens met al zijn vermogens als louter ‘l’homme machine’ gezien. Met de opkomst van informatica en computertechniek wordt in onze tijd de mens door velen gezien als een informatieverwerkend systeem. Vanuit de overheersende technische visie op de werkelijkheid ligt deze conclusie voor de hand. Omgekeerd worden aan de computer steeds meer menselijke eigenschappen toegedicht. De technische visie op de mens bevordert ook dat men de mens en de nieuwe technieken gemakkelijk in elkaar ziet overgaan of tot cyborg ziet versmelten. De verschillen tussen mens en techniek verdwijnen daarmee. Dat brengt de Amerikaanse filosoof Daniel Dennett recent ertoe te zeggen: “Mens en robot verschillen niet zo veel”1 Dennett is van mening dat er geen wezenlijk verschil bestaat tussen mens en robot. Volgens hem zijn al die typisch menselijke eigenschappen, zoals bewustzijn, in principe ook in een robot mogelijk. Belangrijker nog: de mens zelf is niet meer dan een ‘vochtige robot’ - niet gemaakt van silicium en staal, maar van vlees en bloed, zegt hij. Daarbij moeten we wel bedenken dat Dennett het menselijk bewustzijn eigenlijk ziet als het resultaat van fysieke, materiële processen; het menselijk ‘zelf’ is voor hem niet meer dan een ‘verhaal’ dat we construeren uit de gefragmenteerde wereld van zintuiglijke informatie en hersenactiviteit.
Dit standpunt van Dennett is het toppunt van de cartesiaanse traditie. Tot die traditie horen ook een aantal filosofen van naam: Ernst Kapp (1877), Oswald Spengler (1931), Arnold Gehlen (1961), en niet te vergeten de ingenieur-filosofen Norbert Wiener (1964, 1966) - de ‘vader’ van de computer - en Karl Steinbuch (1965, 1968), de eerste Duitse hoogleraar informatica. 2 Gemeenschappelijk worden ze gekenmerkt door een materialistische visie op heel de werkelijkheid, door het overheersende technische denken waardoor ze de mens als machine zien en grote verwachtingen hebben van toekomstige computers. De filosofen van onze tijd zetten die tendens voort, versterken zelfs bepaalde ideeën en laten zich stimuleren door de filosoof Nietzsche met zijn ‘wil tot de macht’ en zijn idee van ‘Übermensch’. Ook hebben ze gemeenschappelijk dat ze zich weinig bekommeren om de vraag van het kwaad. Kwaad dat in de geschiedenis de mensheid zoveel parten heeft gespeeld. Ook dat schijnt de techniek volgens velen te kunnen overwinnen. Terwijl de les van de geschiedenis zou moeten zijn dat men oog heeft voor de mogelijke tirannie van techniek – gezien milieuontwrichting, klimaatproblematiek, kernwapens en grote rampen door falende technieken. Een aantal van die huidige filosofen geef ik aandacht in het vervolg van dit artikel: Sloterdijk, zogenaamde ‘transhumanisten’ en de Nederlandse denkers De Mul en Verbeek.

Peter Sloterdijk
In 2002 gooide de Duitse filosoof Sloterdijk met zijn boek Regels voor het mensenpark de knuppel in het hoenderhok. Volgens hem gaat men in de traditie van velen er vanuit dat de mens als afstammeling van het dier nog in allerlei opzichten moet worden getemd. Maar zo vraagt hij: ”Wat is nog in staat de mens te temmen, als het humanisme als school van het temmen van mensen faalt?” Onder dat humanisme verstaat Sloterdijk het humanisme van de heersende wijsgerige stromingen, die bijvoorbeeld ethiek als begrenzing van de techniek accepteren. Volgens Sloterdijk is die filosofie dood en moet ze ten grave worden gedragen omdat ze geen antwoorden geeft op nieuwe ontwikkelingen in wetenschap en techniek. De ontwikkelingen in de genetica en de antropotechniek, de techniek ter beheersing en vernieuwing van de mens vraagt om een andere benadering. Niet langer de vorming (‘Bildung’) van de mens in de lijn van de Verlichting zal de mens verbeteren, maar de verandering van de mens middels de techniek staat Sloterdijk voor ogen. Daarbij grijpt hij terug op het idee van scheppen van de ‘Übermensch’, zoals Nietzsche meer dan een eeuw geleden bepleitte. “Het komt er niet op aan de mens te temmen, het komt er op aan hem te telen.” De criteria die daarbij moeten worden aangelegd, zullen door een gespecialiseerde elite van filosofen moeten worden opgesteld. In die suggestie volgt Sloterdijk de oude Griekse filosoof Plato, die al eens verzuchtte: “Och waren alle filosofen koningen, en alle koningen filosofen”. Zonder het ideaalbeeld van de wijze blijft de zorg voor de mens door de mens een vergeefse hartstocht. Bij de wijzen is de “herinnering aan het hemelse schouwen van het beste het levendigst”.
Met de modernste techniek wil Sloterdijk de mens dus verbeteren. Sloterdijk wil definitief afrekenen met een beroep op God of het toeval. De mens moet zichzelf tot macht zijn: ”De mens vormt voor de mens de hogere macht”. Dat stond Nietzsche ook voor ogen. En nog steeds zal daarom de komende tijdspanne voor de mensheid een periode van politieke beslissingen inzake de soort zijn. “Zal de mensheid wereldwijd een omschakeling kunnen maken van het geboortefatalisme naar de geboorte-bij-keuze en naar prenatale selectie?” In elk geval zullen filosofen volgens Sloterdijk een morele codex voor de verbeteringstechniek van de mens moeten gaan formuleren. En een ‘koninklijke antropotechniek’ moet beginnen met ‘ongeschikte naturen’ uit te kammen voordat er tot verbetering via het telen van de mens wordt overgegaan. Sloterdijk is een nieuwe Nietzsche, zoals de Franse filosoof Bruno Latour hem verwelkomt. De ideeën van Nietzsche, de filosoof van God-is-dood, de filosoof van de ‘wetteloosheid’, de filosoof van de ‘Umwertung aller Werte’, worden in het gewaad van de promotie van nieuwe gentechnieken en antropotechnieken gestoken.
Sloterdijk is een super-humanist! Er treedt bij Sloterdijk een radicalisering van het humanisme op dat zich steeds verder van het christendom verwijdert. Op Sloterdijks suggesties brak een storm van protest en weerzin los in de pers. Sloterdijk zou met zijn Regels voor het Mensenpark niet de les hebben geleerd van Hitler-Duitsland met zijn praktijk van eugenetica, waardoor bijvoorbeeld Joden werden uitgemoord, en bovendien zou hij met zijn idee dat een elite de regels zou moeten vaststellen voor het ‘mensenpark’ een antidemocratische weg op gaan en daarmee ook herinneren aan het dictatoriale, onvrije verleden. De critici komen op voor de vrijheid, voor het geweten, voor de democratie, voor de goede ethiek (Habermas, 2003). Ze zien dat menselijke waarden bij Sloterdijk in het gedrang komen of zelfs verdwijnen. Je zou ook kunnen zeggen dat de mens zelf door de antropotechnieken object wordt van volledige technische beheersing. Een visie die verder gaat dan de versmelting van mens en techniek.
Sloterdijk staat op deze wijze aan het begin van een actuele discussie over ethiek en techniek. Gold tot voor kort nog, onder invloed van het christendom en het klassieke humanisme, dat ethiek de richting van de techniek moest bepalen, bij Sloterdijk en de zijnen wordt techniek zelf richtlijn voor de ethiek. Wat dat betreft is Sloterdijk een denker die de technische mogelijkheden overschat. Niet voor niets valt hij denkers bij die in de toekomst cybernetische machines met een bewustzijn zien komen. En voor hem is de mens een te verbeteren machine.

Transhumanisten
Nog verder in hun denken gaan de zogenaamde transhumanisten. Zij beweren dat de mens is beland in het post-darwinistisch tijdperk, waarin de mens zijn evolutie in eigen hand kan gaan nemen. Transhumanisten onderschrijven over het algemeen de standpunten van het traditionele humanisme maar beogen wel het tot de uiterste grens te verkennen en zelfs te overstijgen. Geïnspireerd door Arnold Gehlen (1961) zijn transhumanisten dus voor het verleggen van grenzen en aanvullen van menselijke tekorten. Zij propageren dat de mens zich fysiek zal en moet verbeteren of, naar analogie van computers en software, upgraden met technieken als nanotechniek en genetische manipulatie en vergaande integratie van computertechniek in het menselijk lichaam. Bovendien blijven transhumanisten dromen van en streven naar nieuwe technieken die alle ziekten zullen overwinnen, de wereld zullen voeden, en het zonnestelsel veroveren. Volgens Diamendis (2012) zal de nanotechnologie zorgen voor overvloedig schoon water en grondstoffen en energie voor alle wereldbewoners en daarmee hun toekomst garanderen. De beelden die we kennen uit sciencefictionfilms (Cusveller e.a., 2003) worden voor transhumanisten echte realiteit. Misschien zal op een dag onze herseninhoud in computers worden gedownload en zo onsterfelijkheid mogelijk worden (Kurzweil, 2013). Of die onsterfelijkheid zal bereikt worden door met nanotechniek en upgraden met computersoftware het verouderingsproces te overwinnen (Drexler, 2013). Via uploading wordt door transhumanisten aangenomen dat het in de (nabije) toekomst mogelijk is het menselijke bewustzijn - de menselijke geest - geheel in software te vangen. Hierdoor zou het in principe mogelijk zijn om deze software op een ander, ‘beter’ substraat over te zetten, zoals een zeer geavanceerde computer die alle hersenfuncties kan dupliceren. Dit is uploading van mensen in een virtuele wereld, net zoals internetters bijvoorbeeld een homepage uploaden naar het web.
Het hoofdthema van de transhumanisten is dus dat de mensheid gaat samensmelten met zijn techniek. We zullen binnenkort allemaal via technische uitbreidingen van ons zenuwstelsel constant verbonden zijn met internet, en met elkaar,. Bijvoorbeeld door in het brein geïmplanteerde microchips. Uiteindelijk zullen we in staat zijn om onze intelligentie te vergroten tot buitenmenselijke proporties en met de nieuwe mogelijkheden hiervan zullen we op den duur het hele universum gaan beheersen en ombouwen naar onze specificaties. Kortom, dan zullen we niet te onderscheiden zijn van wat vroeger goden genoemd werden (Chorost, 2011). De gedachte van kolonisering van de ruimte door deze ‘Übermensch’ gaat daarmee samen.

Aan twee Nederlandse denkers over de onderhavige materie wil ik kort aandacht geven: Jos de Mul van de Rotterdamse Erasmus Universiteit en Peter-Paul Verbeek van de Twentse Technische Universiteit. Beide wijsgerige antropologen kennen de laatste stand van zaken in de techniek en weten die op een boeiende wijze te verwoorden.

Jos de Mul
Wie uitgebreid kennis wil maken met wat er speelt in de recente ICT-filosofie kan bij Jos de Mul terecht (2002,2014)3. Hij laat in zijn publicaties allerlei technische ontwikkelingen op een speelse wijze de revue passeren. Zijn visie op die nieuwe technische ontwikkeling is de veronderstelling dat met de opkomst van ICT een nieuwe fase van de evolutie van de mensheid is in gegaan. Zodoende komt hij op de laatste bladzijde van zijn verhaal tot de volgende conclusie: “Hoezeer ook de ontwikkeling en samenwerking van nieuwe disciplines als nanotechnologie, biotechnologie, kunstmatige intelligentie en kunstmatig leven nog omgeven zijn door een humaan discours (...) lijkt (...) de agenda ervan uiteindelijk, al dan niet bedoeld, gericht te zijn op de creatie van een posthumane levensvorm.” (De Mul, 2002). Zo dicht hij zijn eigen Cyberspace Odyssee: techniek als verlengstuk van de evolutie. Mijns inziens geeft hij daarmee in het denken over de toekomst voorrang aan technisch denken: de mens is met de moderne antropotechnieken op weg naar de Übermensch.
Deze Übermensch is technisch continu verbonden met een wereldbrein, als de samenballing van alle kennis op de wereld. Voor de huidige mens is de Übermensch onvoorspelbaar door zijn niet te doorgronden eigenschappen. Deze gedachten werkt De Mul verder uit in het recent verschenen boek Kunstmatig van nature (2014). Hij laat in opeenvolgende hoofdstukken over toekomstige informatie-, gen- en nanotechniek en de onderlinge samenwerking zien dat homo sapiens 2.0 - dat is de mens van nu - plaats zal moeten maken voor de homo sapiens 3.0. Dit is een androïde robot en staat symbool voor de nieuwe fase in de evolutie van de mens door de nieuwste technieken. Met de nieuwe technieken is de mens te verbeteren en te veranderen en daarmee uiteindelijk te vervangen. De technisch zeer ontwikkelde robot is de opvolger. Deze nieuwe mens is van nature kunstmatig, evenals trouwens de oude mens. Wat er altijd al in heeft gezeten, komt er blijkbaar uit. Opnieuw wordt daarmee overduidelijk dat De Muls denken een technisch denken is. Hij zegt dus niet - wat historisch te verdedigen valt - dat de mens altijd technisch bezig is geweest. Nee, volgens De Mul is de structuur van de mens technisch van aard en kan daarom ook technisch in een nieuwe evolutiefase worden voortgezet. Daarmee sluit hij zich aan bij denkers die verwachten dat homo sapiens 3.0 - met post-humane intelligentie - voor verdere ontwikkeling ervoor zal kiezen om de aardse planeet te verlaten. Geen wonder dat hij het niet uitgesloten acht dat er in de toekomst robots gebouwd zullen worden die dankzij een kunstmatig brein een vorm van bewustzijn en gevoel hebben en die ook een vrije wil zullen ontwikkelen (2014,168).

De genoemde boeken zijn spannend en boeiend geschreven. Met een grote kennis van technische ontwikkelingen geeft De Mul - in zijn eigen woorden - zich over aan de speculatieve antropologie. Daarmee heeft hij de weg vrij gemaakt om met verbeelding een nuchtere en adequate analyse van de feiten in de schaduw te stellen. Zijn boeken maken daardoor tegelijk een werkelijkheidsvreemde indruk. Vooral de inleiding van het tweede boek getuigt daarvan. De Mul geeft zich daarin over aan sciencefiction. Hij suggereert dat de mens met een menselijke robot zou kunnen trouwen, en dat zo’n robot ook als volksvertegenwoordiger zou kunnen optreden, en dat er gesproken gaat worden van robotrechten.
Opvallend is dat wanneer hij zijn fantasie botviert, hij vooral de christenen noemt in hun verzet. Alhoewel hij ruimte laat voor het mysterie van het menselijk bewustzijn en van de menselijke geest, stelt hij geen beperkingen aan zijn technisch denken over de toekomst en geen grenzen aan technische mogelijkheden. Dat komt omdat hij de volle werkelijkheid reduceert tot een abstracte, technisch-wetenschappelijke, materiële werkelijkheid en daarin wegdroomt. De daaruit volgende conclusies roepen inderdaad vooral bij christenen terecht verzet op. Niet voor niets stellen christenen, die volop de werkelijkheid als een door God geschapen werkelijkheid aanvaarden - en die door mensen geschonden is, maar door God in Christus weer een perspectief gekregen heeft - de verantwoordelijkheid van de mens voor de techniek centraal. Dat betekent niet die prachtige technieken afwijzen, maar voortdurend benadrukken dat ze dienstbaar gemaakt moeten worden aan mensen en aan de samenleving als geheel. Deze normatieve benadering ontbreekt bij de Mul in het geheel, al spreekt hij wel van mogelijke risico’s en onzekerheden. Tegelijk ziet hij de nieuwe technieken als een vanzelfsprekende evolutie naar een hoger niveau. Maar waarom kan zich daarin niet het kwaad nestelen zodat we bijvoorbeeld met een soort monster van Frankenstein worden geconfronteerd? Dat kan inderdaad het geval zijn wanneer we de nieuwe technische ontwikkeling niet normatief beoordelen en inkaderen. In de bestaande technische ontwikkeling zijn daar al wel voorbeelden van bekend; bijvoorbeeld in geval van technisch niet voldoende beschermde of beveiligde kernreactoren.
De Mul is zelf overigens ook niet alleen optimistisch over de uitkomst van de technische evolutie. De mens zou wel de eerste levensvorm kunnen zijn die voorbestemd is zijn eigen evolutionaire opvolgers te scheppen - bijvoorbeeld superieure robots - die beter dan hijzelf in staat zullen zijn in de digitale struggle for life te overleven (2002: 320), maar deze Übermensch kan net zo goed een bedreiging als een vervulling van de huidige mens zijn. Immers de geboorte van een nieuwe soort is meer dan eens het einde van de oude. Dit draagt zowel bij aan de grandeur als aan de tragiek van de mens. In het ergste geval zullen mogelijke evolutionaire opvolgers de mens van nu uitroeien (2014).

Peter-Paul Verbeek
Een veel gematigder of zelfs andere toon slaat Verbeek (2009, 2014) aan. Hij benadrukt vooral de nieuwe ethische opstelling met betrekking tot de nieuwe technieken. Voor hem zijn moderne mensen door en door technologisch bemiddelde wezens. Waar het lichaam in de klassieke filosofische antropologie nog als een heel natuurlijke grens tussen mens en techniek functioneerde, blijkt die grens aanmerkelijk minder helder te trekken door de nieuwste antropotechnieken. Deze technieken projecteren het lichaam niet en vullen het niet aan; ze versmelten er volgens Verbeek mee tot een nieuw lichaam. Maar de ethiek van de techniek is voor hem geen transhumanistisch programma op weg naar een opvolger van de mens, maar zij creëert ruimte om op een verantwoorde manier om te gaan met de nieuwe technische mogelijkheden. Verbeek meent dat een oude ethische benadering van goed/kwaad niet meer passend is voor de beoordeling van de nieuwe antropotechnieken. In plaats van de grens tussen mens en techniek te bewaken, moet de ethiek op zoek naar een verantwoorde vermenging van beide. Techniek en moraal moeten met elkaar meebewegen (Verbeek, 2014). Daarmee lijkt hij een meer pragmatische benadering van een, zoals hij het noemt, begeleidende ethiek voor te staan. Dat doet heel technisch aan en suggereert teveel een aanpassing aan nieuwe technieken of een stroomlijnen van de verhouding van mens en techniek. Verbeek zegt dat we eerder – door de Verlichting – de bron van de ethiek van God naar de mens hebben verplaatst. Het wordt nu tijd om de ethiek meer van mens naar de technische dingen te verplaatsen. ”Technologie bemiddelt onze moraal” (Verbeek, 2014:14). Technische dingen behoren tot de morele gemeenschap, in die zin dat ze mede vormgeven aan moraliteit. Technologieën zijn voor Verbeek moreel geladen (Verbeek, 2014: 54).
Alhoewel Verbeek niet van morele technische actoren wil spreken, zijn technieken voor hem wel morele mediators. Hij wil blijkbaar dat ingezien wordt dat de nieuwe technieken zelf ook invloed hebben op de ethiek. Dat lijkt mij terecht. Immers nieuwe technieken vragen op basis van vaststaande waarden bij nieuwe technische mogelijkheden om positivering of uitwerking van normen op basis van die waarden. Maar Verbeek heeft het niet over een veranderende relatie tussen vaststaande waarden en veranderlijke normen, maar laat als het ware de nieuwe technieken een nieuwe moraliteit voorschrijven. Daarom dicht hij technische actoren hybride intentionaliteit en hybride vrijheid toe. Verbeek heeft van de hedendaagse en toekomstige mens al een standaard hybride gemaakt, half mens, half techniek (Verbeek,2014:73). Dat wil zeggen mens en technische actoren werken samen. En dat strijdt toch met onze volle ervaringswerkelijkheid? Dingen hebben geen ‘intentionele vrijheid’. Verbeek geeft zich over aan het wetenschappelijk-technische denken als abstract denken, dat – los van de volle werkelijkheid – zijn visie bepaalt. Het resultaat is dat we ons overgeven en onderwerpen aan de macht van de techniek en onze verantwoordelijkheid voor de techniek verliezen4.
Samengevat komt zijn visie neer op ‘samenwerking met de technische machten’. Van techniekkritiek spreekt Verbeek minder, eerder wekt hij de indruk zich aan te passen bij de technische ontwikkelingen. Hij bevestigt daarmee kritiekloos het technische denken en de technische machten (2014: 99). In zijn ethiek van de techniek gaat het om “technieken voor het omgaan met techniek” (Verbeek, 2014: 108). Dat is echter van de ethiek van de techniek een technische ethiek maken. “De ethiek zou zich veeleer bewust moeten zijn van de manieren waarop ze zelf een product van de technologie is’’ (Verbeek, 2014: 167). Inderdaad is er mijns inziens een ethiek van de techniek: ethiek betrokken op techniek, dus ook op de relatie mens en techniek. Maar Verbeeks technische ethiek is volgens hem een posthumanistische ethiek, die in navolging van de Franse filosoof Latour antropomorf – “de moraal van de dingen” - (2014: 63) over technische dingen spreekt (2014: 57). Je kunt bij Verbeek dan ook lezen dat de verantwoordelijkheid in de techniek verdeeld is over mensen en technologie (Verbeek, 2014,124).

Kritische evaluatie
Ik kom toe aan een kritische evaluatie van de besproken denkers. Ik ga daarbij niet expliciet in op Verbeek, omdat hij in allerlei opzichten toch een aparte plaats inneemt. Hij beperkt zich voornamelijk tot de ethiek van de techniek en geeft (te) weinig aandacht aan de cultuurfilosofie van de techniek. De andere denkers hebben één ding gemeenschappelijk: ze verwachten veel van de nieuwe technieken die we bespraken. Ze hebben over het algemeen geen of veel te weinig oog voor mogelijke (grote) problemen. En om eerlijk te zijn: hun verwachtingen over ‘denken van machines’, het uitwissen van de grenzen tussen mens en techniek en - voor de transhumanisten - de verwachting dat de evolutie van de mens door de nieuwe technieken aanbreekt of dat je met de nieuwste technieken de mens kunt verbeteren, getuigen van een bepaalde naïviteit of oppervlakkigheid.
De reden daarvan zit allereerst in hun vlakke materialistische visie op de werkelijkheid, en het overmachtige - en daardoor overmoedige - technische denken. Dit technische denken begeeft zich op het abstractieniveau van de wetenschap of op het niveau van de door de wetenschap gestempelde techniek. Eigenlijk moet ik zeggen: het wetenschappelijk-technische denken. Dit van de volle werkelijkheid losgezongen denken over de moderne techniek - dat de mensen in hun denken op een fundamenteel dwaalspoor brengt - stempelt het huidige debat over de human enhancement (‘technische mensverbetering’) en het denken van transhumanisten als Kurzweil en Drexler. Maar ook De Mul is zoals eerder gezegd in zijn denken werkelijkheidsvreemd. Om me daar tegen te blijven verweren spreek ik consequent over ‘techniek’ in plaats van over ‘technologie”. Techniek als onderdeel van de volle werkelijkheid, de empirie, en daarvan onderscheiden de technologie als de (abstracte) wetenschap van de techniek. De meeste denkers bevinden zich op dat laatste niveau, terwijl ze doen alsof ze spreken over de volle werkelijkheid. De consequentie daarvan is dat die volle werkelijkheid getrokken wordt naar het niveau van de wetenschappelijke abstractie en daarmee vervormd of misvormd wordt. Dit reductionistisch denken leidt tot verkeerde beoordelingen van nieuwe technieken.

Christelijk-wijsgerige visie
De verwachtingen die hedendaagse denkers van techniek hebben zijn gebaseerd op een zeer gereduceerd en schraal mensbeeld. Alles van de mens herleiden tot een materiële, fysische structuur en die als technisch interpreteren, is te kort doen aan de ingewikkelde structuur van de mens. In de christelijke filosofie wordt daaraan recht gedaan. Deze antropologie kan als wapen voortdurend worden ingezet tegen verkeerde verwachtingen en overschatting van de techniek.
In het christelijk wijsgerig denken over de structuur van de mens staat het onderscheid tussen God en mens als Schepper en schepsel centraal. De mens is veel meer dan een fysische structuur. De mens is een vervlechting van een fysische structuur (atomen en moleculen), een biotische structuur (cellen), een psychische structuur (het zenuwstelsel) en de menselijk normatieve act-structuur: het zich aan alle analyses onttrekkende ik dat wil, denkt en gelooft (Ouweneel, 1986). Dat ‘ik’ wordt in de Bijbel verbonden met het beeld van God. Dat beeld van God kwalificeert het centrum van het menselijk bestaan en bepaalt vanuit dat centrum alle verantwoordelijke activiteiten: “Vanuit het hart zijn de uitgangen van het leven”.
Om dat in te zien moet afscheid genomen worden van het overheersende wetenschappelijk- technische denken en de daaruit voortvloeiende visie op mens en werkelijkheid. Hoe zou de mens nog een menselijke toekomst kunnen verwachten, wanneer hij van meet af aan als een machine wordt opgevat? Dit reductionistische denken impliceert een reductie van handelen in vrijheid-in-verantwoordelijkheid. Een zinvol perspectief is dan bij voorbaat uitgesloten. Dat neemt ondertussen niet weg dat de techniek met de mens verweven kan zijn. Dat doet zich voor bij allerlei prothesen. De complexe structuur van de mens is dan ten dele met een technische structuur vervlochten. Dat kan zich met nieuwe technieken uitbreiden. Dat kan op orgaan- of functieniveau. Maar de technische structuur, en daarin komt een begrenzing om de hoek kijken, moet rekening houden met de onaantastbare integriteit van het menselijk lichaam en de bescherming van de persoonlijke, geestelijke identiteit van elk mens. Zo kan bijvoorbeeld genetische modificatie van ruggenmergcellen terecht worden ingezet om tot herstel van een bepaalde bloedkanker te komen, maar diezelfde techniek inzetten voor verandering van de DNA-structuur van een mens is ongeoorloofd.
Bescherming van de heelheid van de mens laat technische vervlechting op dat niveau van heel de mens niet toe. Vervlechting zou zich bijvoorbeeld voordoen door via de kiembaan de genetische structuur van de (toekomstige) mens te manipuleren, zonder oog te hebben voor de mogelijke negatieve consequenties. Het overheersende wetenschappelijk-technische denken over de verhouding van mens en techniek heeft geen oog voor negatieve consequenties en zorgt er daardoor voor dat de techniek een bedreiging voor de mens gaat vormen en dat de vrijheid en daarmee de verantwoordelijkheid van de mens in de knel komt.
Omdat in het denken van velen over robots en cyborgs de vrijheid van de mens niet wordt verdisconteerd, is de mens bij voorbaat uitgeleverd aan een technisch beheersingsdenken. Juist om de mens van overmoedig denken te vrijwaren en zijn verantwoordelijkheid recht te doen, moet in de wetenschap de vrijheid van de mens worden voorondersteld. Dus vrijheid stelt grenzen aan het denken. Dat is opkomen voor de humaniteit. Bij veel denkers over de techniek staat de vrije en verantwoordelijke mens niet centraal. In theorie is de mens reeds het slachtoffer van de machine. Dat is het gevolg van het grenzeloze wetenschappelijk-technische beheersingsideaal. Dat ideaal roept in beschouwingen over de dreigingen van de technische praktijk de vrijheid – en verantwoordelijkheid – van de mens op als tegenpool. De vrijheid van de mens laat zich gelden of dringt zich op. Wanneer de vrijheid niet als grens van het denken wordt erkend, zie je dat die vrijheid zich in de praktijk weer opdringt. Zo is De Mul in zijn boeken over de verhouding van mens en robots zeer duidelijk. Ze gaan voor hem steeds meer op elkaar lijken en worden uitwisselbaar. Maar in TV-discussies – tijdens de maand van de filosofie – hoorde je hem dat minder luid verkondigen, omdat de interviewer opkomt voor de vrijheid – en dus het eigene – van de mens en De Mul dat moet erkennen en onzeker gaat worden.
Hoezeer de techniek ook oprukt en de mens soms dicht op de huid komt (Van Est, 2014), in het nadenken daarover moet de mens dus als een vrij en verantwoordelijk mens worden voorondersteld. De mens denkt immers in vrijheid, oordeelt in vrijheid en beslist in vrijheid en moet dat in geval van mogelijke technische vervlechtingen ook kunnen blijven doen. Die technieken mogen dat niet onmogelijk maken.
Deze vrijheid is naast geconditioneerd door allerlei factoren bovendien genormeerd, dat is juist haar mogelijkheid: de mens is een in-vrijheid-verantwoordelijke mens. Door die menselijke vrijheid ontwikkelt de techniek zich en worden gereedschappen gemaakt die hem dienen. Machines/robots kunnen op grond van voortschrijdend wetenschappelijk-technisch inzicht steeds meer. Prachtig. Wanneer de verantwoordelijke mens daarmee niet onder druk komt, maar de leiding blijft houden is dat winst. Dat geldt ook voor de mogelijke lichamelijke verwevenheid met technieken. Ook de technische beheersing van de mens zelf moet rekening houden met niet te overschrijden normatieve grenzen, zoals bescherming van lichamelijke integriteit en persoonlijke, geestelijke identiteit. Als deze bescherming plaatsvindt dan kunnen we met betrekking tot de nieuwe antropotechnieken spreken van herstel - zoals zien, horen en bewegen - en soms zelfs ontsluiting van het menselijk bestaan. In het andere geval leidt het tot verstoring of zelfs bedreiging van de mens. Dan dient die techniek niet het leven, maar bedreigt het dat. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn doordat een ingeplante biochip in de hersenen de mens van buitenaf aanstuurt en zijn eigen wil bedreigt. De meeste denkers over de nieuwe technieken bieden tegen deze ontwikkelingen geen weerstand. In een christelijk-wijsgerige benadering zullen bij nieuwe technieken door de intensiteit en uitwerking ervan de verantwoordelijkheid van de mens(en) niet minder, maar juist groter moeten worden. Die verantwoordelijkheid is de beste weerstand tegen dreigend misbruik. Vrijheid in verantwoordelijkheid schept de mogelijkheid ook de nieuwste technieken te normeren en zinvol te beheersen en te gebruiken. Bovendien is de mens in staat op grond van het geheim van zijn creativiteit steeds weer iets nieuws in technisch opzicht te realiseren. Daarmee verdwijnt de menselijke verantwoordelijkheid niet, ze wordt alleen maar groter en ook steeds meer gemeenschappelijk.

De discussie zou voorts moeten gaan over de inhoud die wij aan het cyborg-begrip willen geven en over de wijze waarop technologieën waarden en normen incarneren, en onze beleving en ideeën veranderen. Ook over de vormgeving daarvan moet het debat gaan. Daarom pleit ik voor verantwoordelijkheidsethiek. Inderdaad vragen de nieuwe technieken om positivering van nieuwe normen op basis van vaststaande waarden. De richting van de verantwoordelijkheidsethiek wordt bepaald door de vraag of de nieuwe antropotechnieken het mensenleven verrijken. Vooral moet afgewezen worden dat de mens met de nieuwe technieken niet zelf meer verantwoordelijkheid in brede zin kan dragen.

Politieke actualiteit
Techniek is een enorme cultuurmacht en heeft ook via actuele ontwikkelingen veel invloed op mensen. Het is niet zo verwonderlijk dat de politiek zich met die techniek bezighoudt. Terecht is er veel bezorgdheid dat door deelname aan cyberspace via computers de privacy van mensen in gevaar komt. Er is meer bescherming nodig. Politieke aandacht was terecht gewenst toen de genetische modificatie aan invloed won, dat zal ook nu weer het geval moeten zijn met de beschreven antropotechnieken. Rondom genetische modificatie bestonden aanvankelijk grote ethische meningsverschillen. Die zijn er nog wel steeds, maar in de politiek is ook winst geboekt door groei in eenstemmigheid. Zo is – ook op Europees niveau – steeds meer overeenstemming bereikt over genetische modificatie van landbouwgewassen. Modificatie binnen de soorten (cisgenese) kan op steeds meer instemming rekenen, terwijl over transgenese – vanwege de vele onbekende risico’s – terecht nog steeds grote meningsverschillen bestaan. En als het gaat om de toepassing van die techniek bij de mens bijvoorbeeld ter genezing van ziekten is er meer overeenstemming voor de behandeling op orgaanniveau. En bijna iedereen wijst deze techniek af voor toepassing via de kiembaan omdat de gevolgen daarvan heel de mens zouden betreffen en de uitkomst daarvan zeer onzeker is. Inzake stamcellen is iets soortgelijks aan de hand. Gebruik van eigen stamcellen levert geen verschillen in politieke standpunten op. Maar moeten ze worden verkregen via speciaal daarvoor gekweekte menselijke embryo’s dan zijn er fundamentele verschillen tussen politieke overtuigingen in het geding. Een uitweg uit deze problematiek zou mogelijk worden als bestaande lichaamscellen teruggebracht zouden kunnen worden tot niet-gedifferentieerde stamcellen. Genezing van vele ziekten ligt dan in het verschiet. Gelukkig wijzen velen het klonen van de mens af omdat in de kloningstechniek heel de mens in het geding is. Daaruit zou de conclusie getrokken kunnen worden dat het onderscheid tussen technieken die heel de mens betreffen of alleen een orgaan of functie, een vruchtbaar en voor de toekomst een veelbelovend onderscheid is.
Met betrekking tot de ontwikkeling van antropotechnieken zal de politiek meer alert moeten worden. Wanneer die technieken opnieuw weer heel de mens op het oog hebben of via die technieken de lichamelijke integriteit van de mens aantasten of de persoonlijke, geestelijke identiteit van de mens onder druk komt te staan, zal de alarmbel moeten klinken. Dat zal zeker moeten gebeuren als ideeën van de eugenetica of andere suggesties onder invloed van transhumanisten gehoor zouden gaan vinden. Dan zullen mensenrechten in het geweer moeten worden gebracht. Van de politiek wordt er met betrekking tot deze nieuwste techniek dus alertheid verwacht en is er (blijvend) werk aan de winkel.

Wanneer het om robots gaat moeten we bedenken dat die soms niet meer door mensen - vanwege complexe, onoverzichtelijke programmering - te beheersen zijn. Zoveel temeer is dat het geval als ze zich zelf kunnen vermenigvuldigen. Eigenlijk verwonderlijk dat de politiek nu al niet daarover aan de bel trekt. De 21ste-eeuwse technologieën - genetica, nanotechnologie en robotica - zijn zo krachtig dat er geheel nieuwe soorten ongelukken en vormen van misbruik uit kunnen voortkomen. Bovendien: we maken ons in de politiek terecht wel zorgen over nucleair afval in handen van extreme terroristische individuen. Dat kan ook met de nieuwe technieken gebeuren, maar daarover horen we maar weinig. Liever jagen we de materiële beloften van de nieuwe technologieën agressief na binnen het thans onbetwiste stelsel van mondiaal kapitalisme en zijn veelheid aan financiële en competitieve prikkels. Kritische geluiden worden te weinig gehoord en de echte zorgen niet gedeeld (Joy, 2000). Bovendien krijgen nieuwe Big-Brother-Scenario’s en (vooral onbewust) gedragsbeïnvloedende technieken steeds meer actualiteit, die om ethische reflectie en publiek, dus politiek debat vragen (RMO 2014).
Kortom, kritische bezinning op de nieuwe, prachtige, veelbelovende technieken moet gericht zijn op de ontsluiting van de schepping, de eer van God de Schepper en op het welzijn van alle mensen, en de bescherming van allerlei niet-menselijke levensvormen. Gerechtigheidspolitiek moet daartoe waakzaam zijn.

Prof. dr. ir. E. (Egbert) Schuurman (1937) is emeritus hoogleraar Reformatorische Wijsbegeerte aan de universiteiten van Delft, Eindhoven en Wageningen. Van 1983 tot 2011 was hij fractievoorzitter van de RPF en later de ChristenUnie in de Eerste Kamer. E eschuurman37@hetnet.nl


Noten

1 Daniel Dennett, 2014, in Trouw van 12 jan. 2014
2 Voor een overzicht ter zake zie Schuurman: Tegendraads nadenken over Techniek, (nog te verschijnen in 2014)
3 De Mul is hoogleraar in de wijsgerige antropologie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam.
4 Zie ook Carel Peeters in Vrij Nederland van 19 mei, 2014

Literatuur

Chorost, M. (2011). World Wide Mind. The coming Integration of Humanity, Machines, and the Internet. New York: Free Press.
Cusveller, B., Verkerk, M., De Vries, M. (2007). De Matrx Code – Sciencefictionfilms als spiegel van de technologische cultuur. Amsterdam; Buijten & Schipperheijn.
Diamendis, P. H. & Kotler, S. (2012). Abundance – The future is better than you think, New York: Free Press.
Drexler, K.E. (2013). Ongekende overvloed. Hoe een revolutie in nanotechnologie ons leven ingrijpend zal veranderen. Amersfoort: Uitgeverij Lias.
Est, R. van (2014). Intieme technologie: de slag om ons lichaam en gedrag. Den Haag: Rathenau Instituut.
Gehlen, A. (1961). Anthropologische Ansicht der Technik. Düsseldorf: Verlag Schilling.
Habermas, J. (2003). The Future of Human Nature. Cambridge: Polity Press.
Haraway, D.A. (1991). Cyborg Manifesto, New York: Routledge.
Joy, B. (2000). Why the future doesn’t need us. Wired Magazine’s April 2000 edition.
Kapp, E. (1877). Grundlinien einer Philosophie der Technik. Braunschweig: Georg Westermann.
Kurweil, R. (2013). Het bouwen van een brein. Tilburg: Uitgeverij De Wereld.
Mul, J. de, (2002) Cyberspace Odyssee, Kampen: Klement.
Mul, J. de (2014). Kunstmatig van nature: Onderweg naar Homo Sapiens 3.0. Rotterdam: Filosofie van de Maand/Lemniscaat.
Mutschler, H.-D. (1999). Techniek als Religionsersatz. Scheidewege. Jahresschrift für skeptisches Denken, Jahrgang 28, 1998-1999, 1-22.
Oomen, P, Wobbes, Th., Bemelmans, Th. (red.) (2010). Nanotechnologie: Betekenis, beloftes en dilemma’s. Nijmegen: Valkhof Pers, 143-175.
Ouweneel, W.J. (1986). Proeve van een christelijkwijsgerige anthropologie. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn.
Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) (2014). De verleiding weerstaan. Grenzen aan beïnvloeding van gedrag door de overheid. Den Haag: RMO. Spengler, O. (1931), Der Mensch und die Technik. Munich: Beck.
Schuurman, E. (1972). Techniek en Toekomst – Confrontatie met wijsgerige beschouwingen. Assen: Van Gorcum.
Schuurman, E. (2009). Technology and the Future: A Philosophical Challenge. Grandrapids: Paideia Press.
Schuurman, E. (2004). Geloven in Wetenschap en Techniek. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn.
Schuurman, E. (2014), Transformatie van de materialistische cultuur. Radix 40(1), 41- 53.
Sloterdijk, P. (2000). Regels voor het Mensenpark. Meppel: Boom.
Steinbuch, K. (1965). Automat und Mensch. Berlin: Springer Verlag.
Steinbuch, K. (1968). Falsch Programmiert. Stuttgart: deutsche Verlangsanstalt.
Verbeek, P.P. (2009). De grens van de mens. Over techniek, ethiek, en de menselijke natuur. Twente: Universiteit Twente (oratie).
Verbeek, P.P. (2014). Op de vleugels van Icarus. Hoe techniek en moraal met elkaar meebewegen. Rotterdam: Lemniscaat.
Warwick, K. (2004). Cyborg. Illinois: University of Illinois Press.
Wiener, N. (1964). God and Golem Inc. A comment on certain points where Cybernetics impinges on religion. Boston: MIT Press.
Turkle, S. (2011). Alone Together. Why We Expect More from Technology and Less from Each Other. New York: Basic Books.
IJsselsteijn, W.A. (2013). Psychology 2.0: Towards a new science of mind and technology. Inaugural lecture. Eindhoven: Technische Universiteit Eindhoven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Radix | 56 Pagina's

Mens en Techniek

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 juni 2014

Radix | 56 Pagina's