Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Dooyeweerds betekenis voor reflectie op duurzaamheid

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dooyeweerds betekenis voor reflectie op duurzaamheid

28 minuten leestijd Arcering uitzetten

Abstract De filosofie van Dooyeweerd biedt verschillende aanknopingspunten voor een wijsgerige analyse van het concept duurzaamheid. Haar aandacht voor de religieuze bepaaldheid van het theoretische denken verlevendigt het besef dat een visie op duurzaamheid normatief bepaald is. Dooyeweerds leer over de verschillende aspecten van waaruit de werkelijkheid te beschouwen is, maakt een vergelijking mogelijk met de manier waarop de economische, ecologische en sociale dimensie van duurzaamheid zich in abstracte zin ten opzichte van elkaar verhouden. Zijn leer van de aspecten en hun onderlinge samenhang kan vervolgens worden toegepast op concrete dingen of processen als analytisch instrument voor de samenhang tussen de dimensies van duurzaamheid. Ook zijn opvatting over de ontwikkeling van de cultuur is van belang voor het duurzaamheidsdebat. Een vergaande detaillering in het beschrijven van de structurele eigenschappen van processen en dingen biedt uiteindelijk geen meerwaarde boven de erkenning dat de verschillende aspecten of dimensies van duurzaamheid simultane realisatie behoeven.

Dooyeweerd, duurzaamheid, evaluatie duurzaamheid, normatieve beroepspraktijken, maatschappelijk verantwoord ondernemen

1. Inleiding
De filosofie van Herman Dooyeweerd (1894 – 1977) is, zoals het een ‘klassiek’ filosofisch stelstel betaamt, van een allesomvattende reikwijdte. Ze beschrijft de structuur van de gehele werkelijkheid. Dooyeweerd publiceerde zijn driedelige hoofdwerk Wijsbegeerte der Wetsidee in de jaren 1935 en 1936. Dit werk verscheen in de jaren 1953-1958 in het Engels in een iets herziene versie onder de titel A New Critique of Theoretical Thought (Dooyeweerd 1969). Het concept duurzaamheid is, anders dan een filosofisch systeem, niet allesomvattend. Met dit concept laten zich opvattingen formuleren over de manier waarop het samenleven van de mensheid op de planeet aarde zich zou moeten ontwikkelen, wil deze planeet toekomstige generaties nog een goede kwaliteit van leven bieden. Dat vraagt om een integrale visie op politieke, sociale, economische en ecologische aangelegenheden. Op deze manier is het concept duurzaamheid wel veelomvattend.
Dit artikel beoogt de raakvlakken tussen de filosofie van Dooyeweerd en het duurzaamheidsconcept te verduidelijken.1 Dat gebeurt vanuit het perspectief van de betekenis die de filosofie van Dooyeweerd heeft voor de analyse van het concept duurzaamheid. Het betoog ontwikkelt zich in een aantal stappen. Allereerst komt in paragraaf 2 aan de orde waarom deze filosofie betekenis heeft voor de analyse van het concept duurzaamheid, mogelijk meer dan andere filosofieën. Vervolgens zullen de verschillende hoofdonderdelen van de filosofie van Dooyeweerd ter sprake komen in relatie tot het concept duurzaamheid. Het gaat daarbij om de transcendentale kritiek (paragraaf 2.1), de leer van de aspecten en de leer van de individualiteitsstructuren (dingen of entiteiten) (2.3-4). Naast deze hoofddelen van zijn filosofie wordt ook Dooyeweerds visie op de schepping en de daarmee gegeven normativiteit belicht (2.2). Ter verduidelijking zullen in paragraaf 3 drie voorbeelden aan de orde komen die de toepassing van de filosofie op het terrein van duurzaamheid illustreren. Het eerste over maatschappelijk verantwoord ondernemen, het tweede over het meten van duurzaamheid en het derde over beroepspraktijken.
Tot besluit evalueer ik de betekenis van de verschillende onderdelen van de filosofie van Dooyeweerd voor het duurzaamheidsconcept.

2. De mogelijke betekenis van Dooyeweerd voor reflectie op duurzaamheid
De aandacht die de filosofie van Dooyeweerd al heeft gekregen in relatie tot duurzaamheid is een eerste bevestiging van het vermoeden dat deze filosofie relevant is voor het duurzaamheidsvraagstuk. Het is in het bijzonder Andrew Basden geweest, hoogleraar informatiesystemen aan de Universiteit van Salford in het Verenigd Koninkrijk, die aandacht vroeg voor de betekenis van Dooyeweerds denken (Basden 2014). Hij heeft anderen aangezet om de aspectenleer te benutten voor de evaluatie van ontwikkelingen op het gebied van duurzaamheid. Verschillende proefschriften en andersoortige publicaties zijn als vrucht van zijn werk verschenen (zie paragraaf 3.2).

Een tweede reden om te denken dat Dooyeweerd betekenis heeft voor het debat over duurzaamheid is de grote aandacht die hij heeft voor de normatieve bepaaldheid van ons denken. Dat betekent dat theorieën, ook die over de aard en betekenis van duurzaamheid, uiteindelijk gebaseerd zijn op een levensbeschouwelijk uitgangspunt. Dat betekent dat onze levensbeschouwelijke opvattingen doorwerken in het theoretiseren binnen de verschillende dimensies (de economische, ecologische en sociale dimensies) van duurzaamheid. Dat geldt bijvoorbeeld voor onze economische opvattingen. Het betekent ook dat onze levensbeschouwelijke opvattingen doorwerken in de manier waarop we de verschillende dimensies van duurzaamheid ten opzichte van elkaar positioneren en waarderen. Het is dit gegeven dat bijvoorbeeld de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (1994) geïnspireerd heeft om te waarschuwen tegen een lichtvaardig gebruik van het concept duurzaamheid. De raad wijst op de afweging van belangen die uiteindelijk in de politieke arena moet worden beslist. Politieke afwegingen zijn bij uitstek doortrokken van morele en andersoortige levensbeschouwelijke noties.

Het vermoeden van Dooyeweerds betekenis voor de bezinning op duurzaamheid is eerder door anderen uitgesproken. Harry van der Laan, die hoogleraar sterrenkunde in Leiden was, sprak in zijn afscheidsrede uit dat de filosofie van Dooyeweerd behulpzaam is bij het analyseren van complexe vraagstukken, waarbij hij duurzaamheid als voorbeeld noemde. Ook C.A. van Peursen wijst er op dat teksten van Dooyeweerd passen bij de moderne milieufilosofie. Hij concretiseert dat door te wijzen op de relatie tussen aspecten, waarbij het ene aspect het andere ontsluit. Zo staat een boom niet buiten de morele werkelijkheid, maar kan die juist, zo schrijft Van Peursen, object worden van een moreel oordeel (Van Peursen 1995: 86).

In de volgende paragrafen zal nu nader worden bekeken wat de verschillende onderdelen van Dooyeweerds filosofie betekenen voor een wijsgerige bezinning op het begrip duurzaamheid. Ook zal dan de typische terminologie waarvan hij gebruikt maakte nader worden toegelicht.

2.1. Transcendentale kritiek
Kern van Dooyeweerds filosoferen is zijn kritiek op de oppermachtige plaats die het theoretisch denken had gekregen in de geschiedenis van de Westerse filosofie. Had de grote filosoof Kant zich beziggehouden met de manier waarop het menselijk kennen zich voltrekt, dan wilde Dooyeweerd in zekere zin dat kritisch onderzoek voltooien. Hij argumenteert dat het theoretisch denken zijn fundament uiteindelijk niet in zichzelf kan vinden. Met andere woorden: het theoretisch denken kan niet voor de eigen legitimiteit zorgdragen. Zijn stellingname tegenover het Verlichtingsdenken is in de loop van de twintigste eeuw bevestigd. Dat gebeurde bijvoorbeeld in de wetenschapsfilosofie, waar meer oog kwam voor voortheoretische motieven in het kennen en waarnemen (Van Koningsveld 1979: 101, 170). Verder is dat heel radicaal door postmoderne filosofen gedaan die het redelijkerwijs afleiden van een gebouw van absoluut zekere kennis van een laatste, door de rede aan te wijzen fundament, afwezen.

De beperktere plaats die Dooyeweerd toekende aan het theoretisch denken betekende tegelijkertijd dat hij de alledaagse ervaringskennis een ruimer plaats reserveerde. Anders gezegd: in zijn denken gaat de manier waarop wij de werkelijkheid in het leven van alledag waarnemen vooraf aan de wetenschappelijke of theoretische beschouwing ervan. Immers, in die wetenschappelijke blik op de werkelijkheid zijn we abstraherend bezig. We abstraheren dan van de manier waarop we de dingen in het alledaagse leven in hun volheid of totaliteit ervaren.

Er is de nodige kritiek gekomen op Dooyeweerds filosofische onderbouwing van deze transcendentale kritiek als bewijs voor de ingang van levensbeschouwelijke motieven in onze theoretische kennis. Onder deze critici is Henk Geertsema. Hij evalueert de transcendentale kritiek op een kritische manier zonder de fundamentele betekenis daarvan uit het oog te verliezen. Hij wil de transcendentale denkkritiek handhaven in die zin dat “het menselijk denken, ook het theoretische, niet los gezien kan worden van de mens zelf, de eenheid van zijn persoon, zijn zelfverstaan en dat dit zelfverstaan niet losstaat van een overtuiging ten aanzien van de oorsprong” (1992: 129). Hij herformuleert de transcendentale inzet van Dooyeweerd in drie motieven die ons ten diepste drijven: “het verstaan van onszelf, het verstaan van de wereld en het verstaan vanuit de laatste horizon van gegevenheid en zin” (1992: 72). Dit fundamentele verstaan heeft dan een richtinggevende invloed op ons kennen.

Deze korte behandeling van Dooyeweerds leer van de transcendentale kritiek laat zien dat zijn inzet betekenis heeft voor de discussie over duurzaamheid en over de kennis die nodig is om problemen op het gebied van duurzaamheid aan te pakken. Die betekenis is namelijk in de eerste plaats dat de relatie tussen alledaagse ervaringskennis en wetenschappelijke, theoretische kennis wordt herzien. Er is geen wetenschappelijke kennis mogelijk zonder die alledaagse ervaringskennis. Bovendien is wetenschappelijke kennis secundair ten opzichte van die ervaringskennis. In de tweede plaats laat de transcendentale kritiek zien dat het theoretisch denken niet in zichzelf te funderen is, maar alles te maken heeft met onze diepste levensoriëntatie die levensbeschouwelijk of religieus van aard is.

2.2. De schepping als voorgegeven orde
Dat Dooyeweerd als christen-filosoof de werkelijkheid ziet als schepping zal geen verbazing wekken. Dit uitgangspunt stempelt zijn filosofie. In zijn filosofie is weinig grond te vinden voor de gedachte dat de eigenlijke werkelijkheid zich achter de zichtbare werkelijkheid zou schuilhouden. De werkelijkheid is schepping en de mens is schepping. De wetten die God in de schepping heeft gelegd, zijn net zo bepalend voor de mogelijkheid van het functioneren van de mens als voor de rest van de schepping. De mens en de overige schepping zijn niet vreemd aan elkaar vanwege eenzelfde oorsprong. Deze verbondenheid tussen mens en werkelijkheid vanwege het scheppingmatige karakter van beide impliceert ook dat de mens kennis van die werkelijkheid kan verwerven. Dat de wereld geschapen is, betekent voor Dooyeweerd bovendien dat we te maken hebben met wetmatigheden als normen die met die schepping gegeven zijn. Dat zijn bijvoorbeeld fysische wetten maar ook esthetische en sociale wetten. Deze kunnen we slechts tot onze schade negeren. De vraag is wat die normen zijn en hoe we die kunnen verbinden met vraagstukken op het gebied van duurzaamheid.

2.3. Leer van de aspecten – algemeen
De leer van de aspecten is het onderdeel van Dooyeweerds filosofie dat er de meeste bekendheid aan heeft gegeven. Het is ook het onderdeel van zijn filosofie dat niet-filosofen het beste kennen en dat ze proberen toe te passen op de vraagstukken waarmee zij bezig zijn. Dat geldt ook voor het debat over duurzaamheid. In deze paragraaf komt eerst een definitie van duurzaamheid aan de orde. Die biedt vervolgens een gemakkelijke mogelijkheid om de relevantie van de aspectenleer van Dooyeweerd aan te tonen.
De term ‘duurzaamheid’ kwam in de jaren zeventig van de vorige eeuw op. Aanvankelijk ging het om een ‘duurzame samenleving’, waarvan ook vrede en veiligheid kenmerken waren. In 1987 werd het begrip min of meer geijkt in de huidige betekenis met de verschijning van het rapport Our Common Future van de Commissie-Brundtland. Sindsdien is er sprake van de Brundtlanddefinitie die duurzame ontwikkeling ziet als “ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen” (WCED 1987: 43). Deze definitie is voor het bedrijfsleven meer hanteerbaar gemaakt in de zogeheten triple-p-benadering: people, planet en profit. Hiermee is gezegd dat economische, ecologische en sociale belangen gelijktijdig en in harmonie recht gedaan moeten worden.2 In het verband van de Verenigde Naties is een dergelijke driedimensionaliteit nog altijd een belangrijk uitgangspunt. Dat is in juli 2012 nog weer eens vastgelegd tijdens de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Rio+20) in Rio de Janeiro in Brazilië (Massink 2013: 97).

Het is na deze korte aanduiding van de kern van het duurzaamheidsconcept niet moeilijk meer om de relatie te zien tot de aspectenleer van Dooyeweerd. De aspectenleer houdt kortweg in dat de werkelijkheid vanuit een veelheid van invalshoeken gezien kan worden. Dooyeweerd onderscheidt er een vijftiental, maar over het precieze aantal mogen de meningen verschillen. Voorbeelden van aspecten zijn het fysische, het psychische, het economische, etc. Het meest eigene van ieder aspect is gevat in wat hij een zinkern noemt (zie tabel 1). Wie geconcentreerd en systematisch naar de werkelijkheid kijkt vanuit de verschillende invalshoeken, kijkt niet meer naar de concrete dingen, zoals ze zich in de alledaagse werkelijkheid voordoen, maar abstraheert daarvan.

Tabel 1
Overzicht van de aspecten en hun zinkernen (Kalsbeek 1974: 98)

het pistische aspect geloof
het morele aspect liefde in tijdelijke levensverhoudingen
het esthetische aspect harmonie
het juridische aspect vergelding
het economische aspect spaarzame wijze van beheer
het sociale aspect omgang
het linguïstische aspect symbolische betekening
het historische aspect vormende macht
het logische aspect de analytische onderscheidingswijze
het sensitieve aspect gevoel
het biotische aspect leven
het fysische aspect de energetische wijze van werking
het kinematische aspect beweging
het ruimtelijke aspect continue uitgebreidheid
het getalsaspect discrete hoeveelheid

Bij duurzame ontwikkeling, zo bleek, gaat het in eerste instantie vooral om drie dimensies: de economische, ecologische en sociale. Deze drie dimensies passen niet zonder meer in de manier waarop Dooyeweerd zijn aspecten heeft ingedeeld en gedefinieerd. Wat het economische betreft is er niet zoveel verschil. De fysieke kant van duurzaamheid (het ecologische) komt overeen met de combinatie van het fysische, het biotische en het sensitieve aspect. De definitie van ‘sociaal’ bij Dooyeweerd verschilt met die in het duurzaamheidsjargon. Bij hem is het sociale aspect vooral gekenmerkt door de omgang, het maatschappelijk verkeer, de maatschappelijke positionering van mensen en groepen mensen ten opzichte van elkaar. Bij het spreken over duurzaamheid is in het sociale altijd een morele dimensie begrepen. Die dimensie heeft oorspronkelijk betrekking op de mondiale verhouding tussen rijk en arm (rechtvaardige verdeling tussen hier en elders).

Voor duurzame ontwikkeling betekent de leer van de onderscheiden aspecten veel. Het zijn onderling niet-herleidbare aspecten. Voor het concept duurzaamheid betekent dit dat bijvoorbeeld het ecologische niet tot het economische gereduceerd mag worden. Te gemakkelijk worden natuurwaarden tot hun financieel-economische waarde gereduceerd.

2.4. Leer van de aspecten – samenhang
Dooyeweerd heeft op verschillende manieren gesproken over de samenhang tussen de aspecten. Hij spreekt over een ‘vroeger’ of ‘later’ van de aspecten ten opzichte van elkaar. Het betekent dat de vroegere aspecten funderend zijn voor de latere. Ze gaan eraan vooraf en de latere kunnen niet zonder hen bestaan. De omgekeerde relatie is er een van ‘leiding’ of ‘ontsluiting’.

Om de leer van de ontsluiting te begrijpen is het nodig eerst iets over de analogieën tussen aspecten te zeggen. Door middel van een analogie komt in het ene aspect iets van het andere terug. Een bekend voorbeeld dat Dooyeweerd zelf geeft is ‘denkeconomie’. Het gaat hier primair om het denken. Daardoor is ‘denkeconomie’ gekwalificeerd, dat wil zeggen dat het kenmerkende aspect daarvoor het logische is. Daarmee houdt het niet op. Denken moeten we namelijk ook zo efficiënt mogelijk doen. Het vóórkomen van iets als ‘denkeconomie’ houdt daarmee ook tevens een norm in. Het is verkieslijker een strak betoog op te zetten dan een omslachtig betoog. ‘Denkeconomie’ is een voorbeeld van een anticipatie (vooruitgrijpend vanuit het logische op het economische). Er zijn ook retrocipaties, waarbij teruggegrepen wordt vanuit een aspect op een eerder aspect. Bijvoorbeeld ‘denkruimte’ of ‘gedachteleven’. In het eerste voorbeeld gaat het over iets dat typisch hoort bij het logisch aspect: denken. Maar een verbijzondering treedt op door het teruggrijpen op het ruimtelijk aspect. Het gaat ook over de ruimte die we krijgen om ons denken in te zetten. Ruimte is dan geen fysiek bepaalde ruimte, maar een notie van ruimte die specifiek past bij het denken.

Dat de koers van een duurzame ontwikkeling per definitie een normatieve opvatting impliceert is in paragraaf 2.1 al betoogd. Met zijn leer van de ontsluiting van de cultuur presenteert Dooyeweerd ook een normatieve visie op de gang van de geschiedenis. In een proces van steeds verdergaande differentiatie en integratie ontplooit zich het culturele en maatschappelijke leven. Hij kon om die reden positief staan tegenover de ontwikkeling van de wereldhandel als proces van differentiatie. Tegelijkertijd zijn er organisaties nodig die voor integratie in een verder differentiërende wereld zorgen. Een voorbeeld van zo’n organisatie zijn de Verenigde Naties met hun inspanningen op het gebied van vrede, veiligheid, gezondheid, etc.

Het werk van Egbert Schuurman (zie Boersma et al. 2002) en Bob Goudzwaard (1976, 2002) zou gezien kunnen worden als cultuurfilosofische toepassingen van de idee van historische ontwikkeling in de filosofie van Dooyeweerd. Dergelijke toepassingen voegen zich bij uitstek in hetgeen met een duurzame ontwikkeling is beoogd. Vooral de anticipaties van het historische op het economische, het esthetische en het juridische betekenen dat de historische ontwikkeling gebalanceerd en harmonieus verloopt, waarbij de maatschappelijke sectoren niet expanderen ten koste van elkaar. Zo kan bijvoorbeeld het belang van de economie of de techniek gemakkelijk andere belangen, bijvoorbeeld sociale of morele, in de weg staan. De vraag blijft wel steeds wanneer dan precies van een dergelijke verdringing sprake is. Is het leven van de Amish onvoldoende ontsloten of houden zij terecht hun reserves ten opzichte van de verleidingen van de grote cultuurmachten?

De samenhang tussen de aspecten manifesteert zich op die manier op een historische manier. Dit is het geval in concrete dingen of gebeurtenissen, maar ook in een proces (culturele ontwikkeling). Juist de specifieke samenhang tussen de verschillende aspecten die aan een ding of proces zijn te onderscheiden, maken de (gegeven) eigenheid (typische structuur) daarvan uit. Elk aspect representeert een bepaalde normativiteit waaraan het ding gebonden is. Zo functioneert de eikenboom binnen biologische wetten en functioneren de houtcellen volgens fysische en chemische wetten. Overigens kan de eikenboom ook voorwerp van religieuze verering zijn, zoals bij de Germanen. Of er kan een sterke morele verhouding tot de boom ontstaan (boomknuffelaars).

Kenmerkend voor de structuur van een ding is het kwalificerend aspect. Voor de boom is dat het biotisch aspect. Verder spreekt Dooyeweerd ook van een funderend aspect. Dat is het aspect waaruit iets is ontstaan of waarop iets is gebaseerd. Binnen een ding is ook weer sprake van ‘ontsluiting’. Dat betekent dat alle eerdere aspecten functioneren onder leiding van het kwalificerende aspect. Deze eerdere aspecten maken het functioneren van het ding enerzijds mogelijk, maar staan tegelijkertijd ‘ten dienste van’ het kwalificerende aspect. Concreet: de boom als levend organisme is niet denkbaar zonder alle fysische en chemische processen die daarvan onderdeel uitmaken. Maar het zijn wel de fysisch-chemische processen die specifiek passen bij en nodig zijn voor de boom als levend organisme.

3. De aspectenleer in de praktijk – drie voorbeelden
De mogelijke betekenis van de aspectenleer van Dooyeweerd voor de vraag of iets duurzaam is, kan nu een stap verder gebracht worden. Immers, de leer van de aspecten geeft ieder aspect een plaats en daardoor een ‘functie’ ten opzichte van de andere aspecten. De positie van het kwalificerend aspect is daarbij beslissend. Zoals we gezien hebben zijn ook in het duurzaamheidsconcept de dimensies aan elkaar gerelateerd, want de meerwaarde van duurzaamheid is juist dat de economische, ecologische en sociale dimensie in een soort harmonieus evenwicht met elkaar zijn. Maar onduidelijk is hoe dat evenwicht nader gedefinieerd zou kunnen worden. De vraag is nu dan ook of de manier waarop Dooyeweerd de aspecten ten opzichte van elkaar situeert ons hierin verder brengt.

Een drietal voorbeelden maakt duidelijk hoe anderen met deze vraag zijn omgegaan. Als eerste komt aan de orde een voorbeeld in de sfeer van het maatschappelijk verantwoord ondernemen. Bij maatschappelijk verantwoord ondernemen gaat het er om dat een bedrijf zoveel mogelijk probeert tegemoet te komen aan maatschappelijke zorgen over het productieproces. Als het goed is staan deze inspanningen van het bedrijf ten dienste van een duurzamere productie. Een tweede voorbeeld komt uit het Verenigd Koninkrijk. Aan de Universiteit van Salford is een school ontstaan die probeert de inzichten van Dooyeweerd op met name vraagstukken rond de evaluatie van duurzaamheid toe te passen. Wat blijft er in die benadering over van deze filosofie en in het bijzonder van de aspectenleer? Een derde voorbeeld is een toepassing van de leer van de normatieve praktijken zoals die is ontwikkeld door sommige vertegenwoordigers van de huidige generatie christen-filosofen in de traditie van Dooyeweerd. Het voorbeeld bestaat uiteindelijk uit een voorstel voor een normatieve praktijk voor een boer. Biedt een bepaalde schikking van de aspecten ten opzichte van elkaar de garantie van een duurzame boer?

3.1 Maatschappelijk verantwoord ondernemen
Het Instituut voor Cultuurethiek presenteerde in 2004 een visie op maatschappelijk verantwoord ondernemen voor bedrijven op het gebied van informatietechnologie (Zijlstra 2004). In dit rapport legt de auteur, Arthur Zijlstra, een duidelijk verband tussen de aspectenleer van Dooyeweerd en het concept maatschappelijk verantwoord ondernemen. Kwalificerend voor het bedrijf is het economische aspect. Dit aspect is dan ook leidend voor het sociale en ecologische. Over de verhouding tussen de verschillende aspecten zegt het rapport dat de verschillende dimensies simultaan ontsloten behoren te worden, dat ze simultaan opbloeien en elkaar behoren te stimuleren. Duidelijk is dat er in deze benadering een zekere rangschikking blijft tussen de drie dimensies van duurzaamheid. Het economische blijft leidend. Die rangschikking geeft in zoverre wel enige richting dat het overvragen van bedrijven op sociaal gebied (indienstneming aantallen gehandicapten) en/of milieugebied (zeer strenge eisen of beperkte overgangstermijnen) tot bedrijfsbeëindiging kan leiden.

Een jaar eerder schreef Arthur Zijlstra samen met Maarten Verkerk een artikel over de structuur van een bedrijf op basis van de aspectenleer van Dooyeweerd (2003). Het belang daarvan voor het onderwerp van dit artikel is dat zij de analyse van het bedrijf als zodanig zien als een voorbereiding op het zinvol kunnen spreken over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zij onderscheiden binnen het bedrijf substructuren als het management, de productieafdeling en de communicatieafdeling. Deze verschillende activiteiten met hun eigen structuur zijn sterk met elkaar vervlochten in de totale structuur van het bedrijf. De productieafdeling zien zij weer opgedeeld in een aantal productie-eenheden, die ieder weer een productie-, controle-, en informatiestructuur kennen. Ook hier is dus weer sprake van de integratie van substructuren en een omvattender structuur, die deze substructuren ontsluit. Dooyeweerd spreekt in zo’n geval van een enkaptische structuurvervlechting.

Deze analyse wekt qua gedetailleerdheid bewondering, maar geeft tevens aanleiding tot een aantal vragen. In hoeverre helpt deze analyse echt verder om het concept maatschappelijk verantwoord ondernemen (voorzover we deze begrijpen als inspanningen van een bedrijf die boven de wettelijke normen uitgaan) te verhelderen? De auteurs zien de verantwoordelijkheid van het bedrijf voor zijn natuurlijke omgeving als een morele relatie—dit in onderscheid tot de wettelijke verplichtingen op het gebied van milieu en arbeid die juridisch gekwalificeerd zijn. Een bedrijf kan een milieufunctionaris aanstellen die handen en voeten geeft aan de verantwoordelijkheid voor de natuurlijke omgeving. Maar hoe zit het dan met alle andere zorgen die stakeholders inbrengen? Wie draagt daar verantwoordelijkheid voor? En is dat dan ook niet ethisch (in ieder geval niet-juridisch) gekwalificeerd?

Een andere vraag gaat over de ontsluiting tussen de verschillende onderdelen van het bedrijf. Het management (sociaal gekwalificeerd) ontsluit het productieproces (technisch3 gekwalificeerd) en wordt zelf weer ontsloten door de informatiestructuur (talig gekwalificeerd). Het punt is hier dat er eigenlijk geen sprake kan zijn van ontsluiting van een later aspect (sociaal aspect) door een eerder aspect (talig aspect). Maar ook als het management gekwalificeerd zou worden door het technische aspect, wat niet onmogelijk is, dan is er opnieuw geen sprake van ontsluiting omdat in dat geval zowel de productieafdeling als het management door eenzelfde aspect is gekwalificeerd.

Hiermee zijn een paar systematische vragen naar voren gebracht die aanleiding geven tot voorzichtigheid in het gebruik van de aspectenleer. Die voorzichtigheid brengt ook Zijlstra in 2004 onder woorden. Hij concludeert dan dat met de analyse in de geest van Dooyeweerd nog vragen resteren over de weging van verschillende belangen ten opzichte van elkaar. Wel kan volgens hem de aspectenleer in ieder geval als “een checklist en leidraad” gebruikt worden. Als checklist kan de aspectenleer inderdaad worden gebruikt. Als we een leidraad opvatten als niet meer dan een instrument om dingen op het spoor te komen (heuristisch) kan deze conclusie eveneens onderschreven worden.

3.2 ‘Salford-school’ – meten van duurzaamheid
Het werk van de ‘Salford-school’ (Massink, 2013: 185-192) dat door Patrizia Lombardi en anderen verricht is, leidt tot een ongeveer gelijkluidende conclusie als die van Zijlstra. Voor deze school is de aspectenleer vooral een hulp om alle duurzaamheidsthema’s op te sporen en naast elkaar een plaats te geven. Andrew Basden, de geestelijk vader van de ‘Salford-school’, zag de potentie van Dooyeweerds filosofie voor het duurzaamheidsthema en hielp anderen om die toe te passen (Basden 2014). Vooral de Italiaanse Patrizia Lombardi publiceerde alleen en samen met anderen het nodige op dit gebied (bijv. Lombardi 1999, Brandon and Lombardi 2011). Haar werk laat zien dat het gedachtegoed van Dooyeweerd een goede mogelijkheid biedt tot operationalisering van het concept duurzaamheid tot op het niveau van de keuze van indicatoren om duurzaamheid te meten. Zij gebruikt vooral de leer van de onderling niet herleidbare aspecten om zo alle kwesties die bij duurzaamheid spelen in het vizier te krijgen. Zo is het ook een checklist en hulpmiddel bij het in kaart brengen van een duurzaamheidskwestie. Andere elementen krijgen bij haar en bij hen die in haar spoor gaan minder aandacht of een betekenis die zich sterk verwijdert van Dooyeweerds bedoeling. Nadeel van de aanpak van Lombardi is dat zij zich te weinig rekenschap geeft van de precieze betekenis van de driedimensionale structuur van het concept duurzaamheid (economisch, ecologisch en sociaal) in onderscheid tot het totaal van vijftien aspecten dat Dooyeweerd onderscheidt.

3.3 Normatieve beroepspraktijken – duurzame boer
De normatieve beroepspraktijken zijn in het midden van de negentiger jaren van de vorige eeuw ontwikkeld door een aantal van de huidige generatie hoogleraren die in de geest van Dooyeweerd filosofie bedrijven: Jan Hoogland, Gerrit Glas en Henk Jochemsen. Een viertal motieven lag daaraan ten grondslag. Dat waren 1) het zoeken naar een meer op de praktijk gerichte vorm van kennis, 2) het aan het licht brengen van de aan een praktijk inherente ethiek (als aanvulling op de theologische ethiek die algemene regels op de concrete situatie toepast), 3) het op die manier aansluiting zoeken bij de herleving van de deugdethiek en 4) de mogelijkheid om de ontsluitingsleer van Dooyeweerd hier toe te passen. Voor de beroepspraktijk van de medicus, de ingenieur, de maatschappelijk werker, de leraar en de boer is deze aanpak uitgewerkt. Bij een praktijk zijn er naast een kwalificerende regel andere regels die de praktijk mogelijk maken. In de aspectenleer komen deze overeen met de aspecten die ‘eerder’ zijn dan het kwalitatief aspect. In het geval van artsen maken bijvoorbeeld sociale, juridische en economische regels hun beroepspraktijk mogelijk. Een belangrijk aspect van de analyse van de beroepspraktijk is dat de manier van uitvoering uiteindelijk bepaald wordt door regulatieve principes, en die hebben alles te maken met iemands persoonlijke drijfveren, die volgen uit een opvatting over ‘het hoogste goed’ of ‘het goede leven’ (Massink 2013: 162-163).

Is er met behulp van de aspectenleer van Dooyeweerd een duurzame boer te construeren? Het gaat dan, om in de terminologie van de normatieve praktijken te blijven, om een normatieve agrarische beroepspraktijk. Maar of het nu een praktijk is of een beschouwing over de structuur van een boerenbedrijf of de landbouwsector als geheel, uiteindelijk is steeds de vraag: hoe zijn de verschillende aspecten ten opzichte van elkaar te positioneren en wat is het kwalificerende aspect? Om maar met dat laatste te beginnen: is dat het economische aspect (boer als ondernemer), het zorgaspect (boer als verzorger van plant, dier, bodem, landschap) of het formatieve aspect4 (boer als vakman die ‘agri-cultuur’ beoefent)? Voor alles is wat te zeggen. In Dooyeweerds filosofie kan er maar één aspect leidend zijn. Al eeuwenlang probeert de boer zijn productie zo in te richten dat hij er geld aan verdient. Daarom heb ik het economische als kwalificerend opgevat. Maar die andere kanten zijn er ook. Het zijn eigenlijk subpraktijken (de zorgende en de ambachtelijke kant) binnen het geheel van zijn bedrijvigheid. In dat geval is het economische dan het kwalificerend aspect dat het formatieve en ethische ontsluit.

Maar dat is een constructie die nogal wat bezwaren kan oproepen. Ook hier geldt: Hoe kan een later aspect (ethische) door een eerder aspect (het economische) ontsloten worden? Maar moet de boerenpraktijk dan van de weeromstuit ethisch gekwalificeerd worden? Waarom niet door het formatieve (als de ingenieur)? Misschien laat dit voorbeeld van een tot het uiterst gepoogde detaillering van een normatieve praktijk zien dat de grenzen van die benadering in zicht komen. Wellicht is het beter te concluderen dat alledrie de genoemde aspecten een rol spelen en dat er met name ethische normen aan de orde zijn in de zorg die de boer besteedt aan zijn dieren en gewassen. Vakkundigheid impliceert dat die zorg een plaats heeft. Als ondernemer met moreel besef weet hij dat zijn winstmotief begrensd wordt door de noodzakelijke zorg voor zijn have. Soms is het dus best lastig om een aspect als het kwalificerende aan te wijzen. Dat geldt ook voor andere beroepen. Voor de arts kan het ethische kwalificerend zijn, maar hoe is dat achtereenvolgens bij de tandarts, de mondhygiënist, de schoonheidsspecialist, en de kapper?

Maar wat betekent dit voor het gebruik van Dooyeweerds inzichten in de opbouw van de werkelijkheid voor het bepalen van de duurzaamheid van iets? Dat is nog niet zo gemakkelijk vast te stellen. Het antwoord op de vraag welk aspect leidend is, is waarschijnlijk minder van belang dan de notie dat zowel ethische normen, economische normen, sociale normen en ecologische normen tegelijkertijd gerespecteerd dienen te worden. Dan is het wellicht belangrijker om op die verschillende terreinen vast te stellen welke waarden gerespecteerd dienen te worden, dan ze in een bepaalde structurele verhouding tot elkaar te kunnen definiëren.

4. Besluit
Het antwoord op de vraag naar de betekenis van Dooyeweerds filosofie voor duurzaamheid is op grond van de gegevens die in dit artikel bijeen zijn gebracht tweeledig. In de eerste plaats moet gezegd worden dat deze filosofie een positieve bijdrage levert als het gaat om a) het doorzien van de normativiteit van het concept duurzaamheid, b) de mogelijkheid de verschillende dimensies van duurzaamheid goed ten opzichte van elkaar te blijven onderscheiden, c) de mogelijkheid om in cultuurfilosofische zin het wegdrukken van het ene maatschappelijke domein door een ander te onderkennen, d) de aspectenleer te gebruiken als checklist voor duurzaamheidsthema’s en e) als heuristisch analyse-instrument (Hoe steekt iets in elkaar? Welke normen zijn in het geding voor verschillende aspecten van de werkelijkheid, of: dimensies van duurzaamheid? En hoe verhouden die verschillende terreinen zich ten opzichte van elkaar?).

Meer discussie veroorzaken andere onderdelen van Dooyeweerds filosofie in de toepassing op het thema duurzaamheid. Allereerst de transcendentaal-empirische methode, die nogal wat pretenties in zich bergt. Dat pretentieuze zit in de suggestie dat deze werkelijkheid te ordenen moet zijn op basis van de indeling die aan wijsgerige reflectie is ontsproten en dan tot scheppingsordeningen worden verklaard. Mijn suggestie op dit punt is dat er inderdaad een nauwkeurig onderzoek van de werkelijkheid nodig is. Dat onderzoek zal dan niet altijd leiden tot het benoemen van eenduidig normatieve structuren. Soms zitten de dingen complex in elkaar en is het de vraag of een nog verdere detaillering van algemene structuurkenmerken van dingen (met name enkaptische vervlechtingen) leidt tot meer inzicht.

Laat duidelijk zijn dat de discussie niet gaat over de vraag of de werkelijkheid volgens wetten is geschapen die in zichzelf een normatief karakter hebben. Dat is ongetwijfeld het geval. Veeleer is de vraag of wij, buiten de openbaring in de Bijbel om, die normen kunnen aanwijzen als we maar hard genoeg studeren op de werkelijkheid. Willen we dan niet te gauw zien wat we menen te moeten zien? Dan kan er gemakkelijk een cirkelredenering ontstaan op grond van een vooringenomen standpunt. Als ik vind dat een boer een ondernemer is, zal ik het economisch aspect leidend verklaren. Als ik vind dat hij een verzorger van de schepping is, zal ik het morele aspect leidend verklaren.

Kortom, Dooyeweerd heeft met zijn filosofische inzichten een belangrijke bijdrage geleverd aan de analyse van de ons omringende werkelijkheid. Verschillende onderdelen van die visie op de werkelijkheid zijn bruikbaar bij de analyse van het concept duurzaamheid. Het in kaart brengen van structuren kan echter te ver doorschieten en helpt dan in de praktijk niet echt verder. Ook lopen zulke analyses het risico dat ze structuren te voorbarig als kenbaar en daarmee normatief (‘zo hoort het te zijn’) zien.

Dr. H.F. (Henk) Massink is senior beleidsmedewerker bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. E h.f.massink@solcon.nl


Noten

1 Dit artikel geeft de inhoud weer van een belangrijk deel uit mijn proefschrift dat ik op 21 november 2013 aan de Radboud Universiteit verdedigde (Massink 2013: 133 - 220). De lezer kan daarin meer informatie en literatuurverwijzingen vinden. Het proefschrift is op internet te vinden: </repository.ubn.ru.nl/handle/ 2066/120140>.

2 In de volgorde van de opsomming van de dimensies is hier een gebruikelijke orde overgenomen. Het verschil qua volgorde in triple-p en de opsomming van de duurzaamheidsdimensies zegt niets over de belangrijkheid daarvan.

3 Het historische aspect met als zinkern ‘vormende macht’ heet hier het technische aspect. Ook wordt wel de benaming ‘cultuurhistorisch aspect’ of ‘formatief aspect’ gebruikt.

4 Dit is het historische aspect (zie noot 3).

Literatuur

Basden, A. (2014). The Dooyeweerd Pages. Geraadpleegd 29 augustus 2014 via <http://kgsvr.net/dooy/>.
Boersma, K., van der Stoep, J., Verkerk, M., Vlot, A. (red.) (2002). Aan Babels stromen. Een bevrijdend perspectief op ethiek en techniek. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn.
Brandon, P. Lombardi, P. (2011). Evaluating Sustainable Development in the Built Environment. Chicester: Wiley-Blackwell.
Dooyeweerd, H. (1935-1936). Wijsbegeerte der Wetsidee, I-III. Amsterdam: H.J. Paris.
Dooyeweerd, H. (1969). A New Critique of Theoretical Thought, Vol. I-IV. z.p.: The Presbyterian and Reformed Publishing Company.
Geertsema, H.G. (1992). Het menselijk karakter van ons kennen. Amsterdam: Buijten & Schipperheijn.
Goudzwaard, B. (1976). Kapitalisme en vooruitgang. Een eigentijdse maatschappijkritiek. Assen: Van Gorcum.
Goudzwaard, B. (2002). Globalisering en ontsluiting. In Boersma et al. (2002), 202-213.
Koningsveld, H. (1979). Het verschijnsel wetenschap. Een inleiding in de wetenschapsfilosofie. Meppel: Boom.
Lombardi, P. (1999). Understanding Sustainability in the Built Environment. A Framework for Evaluation in Urban Planning and Design. Salford: University of Salford (PhD-dissertatie).
Massink, H. (2013). Blijvend thuis op aarde? Een historisch, systematisch en praktisch onderzoek naar de mogelijkheid van de operationalisering van het concept duurzaamheid, in het bijzonder voor de landbouw. Delft: Eburon.
Peursen, C.A. van (1995). Dooyeweerd en de wetenschappelijke discussie. In J. de Bruijn (red.) (1995), Dooyeweerd herdacht. Referaten gehouden op het Dooyeweerd-symposium aan de Vrije Universiteit op 18 november 1994. Amsterdam: VU Uitgeverij, 79-94.
Verkerk, M., Zijlstra, A. (2003). Philosophical analysis and industrial organisations. Philosophia Reformata 1 (72), 69-77.
WRR (1994). Duurzame risico’s. Een blijvend gegeven. Den Haag: Sdu Uitgeverij.
Zijlstra, A. (2004). Goede zaken, snelle tijden. Maatschappelijk verantwoord ondernemen in de IT. Amersfoort: Instituut voor Cultuurethiek.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014

Radix | 84 Pagina's

Dooyeweerds betekenis voor reflectie op duurzaamheid

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 september 2014

Radix | 84 Pagina's