Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Levensbeschouwing, wereldbeeld, wetenschap

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Levensbeschouwing, wereldbeeld, wetenschap

17 minuten leestijd

Inleiding
In het verleden werd tot vervelens toe over de verhouding van (christelijke) levensbeschouwing en wetenschap gebakkeleid. Ik was daardoor lang avers van dit onderwerp, totdat het besef groeide dat er te veel op het spel staat om het los te laten. Dit resulteerde in een vrij uitvoerige studie over ‘worldview’ (Griffioen 2012). In dit artikel zet ik de poging voort oude noties weer op te poetsen en op hun bruikbaarheid te beproeven. Ik start met een terminologische verkenning, beginnend bij ‘levensbeschouwing’ en eindigend bij ‘wereldbeeld’ (vooral in de zin van wetenschappelijke wereldbeelden). Vervolgens komt de mogelijke invloed van een christelijke levensbeschouwing aan de beurt.1

Eerste verkenning
Levensbeschouwing, levensovertuiging en wereldbeschouwing beschouw ik als synoniemen. Er bestaan wel nuanceverschillen tussen deze termen, waardoor soms de ene term beter past dan de andere, maar die nuances kunnen nu buiten beschouwing blijven. Dit ligt anders ten aanzien van wereldbeeld, de notie die later in dit onderdeel een rol gaat spelen. In dit geval zal ik wel scherp onderscheid maken tussen deze term en de eerder genoemde termen.2
In de genoemde studie over ‘worldview’ onderscheidde ik vier kenmerken: oriëntatie, integratie, bevestiging en tenslotte een kenmerk dat er nu niet toe doet: publieke erkenning. De oriënterende functie is dat een levensbeschouwing je helpt een weg te vinden in complexe en steeds wisselende levenssituaties. Denk aan de Bijbelse metafoor van het volgen van een weg of een pad. ‘Integratie’ doelt op een (geconstrueerde of echte) samenhang tussen de domeinen waarbinnen het leven zich afspeelt: gezin, onderwijs, staat, kerk of instituties met een vergelijkbare functie. Andere levensbeschouwingen richten zich primair op de verhouding van natuur en geest, of op de plaats van de mens binnen de kosmos, dan wel binnen de natuur. In al deze voorbeelden gaat het om een totaalvisie.3 Het derde kenmerk heeft te maken met de verankering. Een levensbeschouwing hangt niet in de lucht, is niet een ‘view from nowhere’4, maar is verankerd in de overtuiging van een persoon of een groep. De overtuiging is dat de weg die de levensbeschouwing wijst inderdaad begaanbaar en goed is. De instemming kan allerlei vormen aannemen, maar steeds is er een ‘amen’, een ‘laat het zo zijn’.
Uiteraard kan die beaming in allerlei richtingen gaan. Bij wijze van voorbeeld het volgende. Adolf Eichmann, die nog al eens geportretteerd wordt als de willoze uitvoerder van bevelen van bovenaf, gaf in zijn verhoor toe dat er wel degelijk een moment was geweest waarop hij het ‘Führer-principe’ bewust beaamde: ‘handel zo dat de Führer als hij ervan geweten had, je handeling zou hebben goed gekeurd’ – het excuus dat hij in de gegeven omstandigheden niet anders kon, doet niet af van het amen-karakter van zijn keuze. Voordien had hij naar eigen zeggen Kants ‘categorische imperatief’ beaamd volgens welke de medemens vooral als doel en niet als middel moet worden behandeld.5 Ik noem dit macabere geval om duidelijk te maken dat het ‘amen’ bepaald niet altijd positief is. Het is nu eenmaal zo dat met levensbeschouwingen de zaken op scherp komen te staan, ten kwade of ten goede.
Een wereldbeeld heeft het totale van de levensbeschouwing, maar mist dat ‘amen’ van een persoonlijke overtuiging. Een wereldbeeld is inderdaad ‘a view from nowhere’, want het is niet verankerd in een persoonlijke overtuiging. Wereldbeelden zijn niet persoonsgebonden, en worden breed gedeeld; het zijn collectieve voorstellingen waarvan de dragers zich niet of maar half bewust zijn.
Ofschoon wereldbeelden op de achtergrond blijven en het scherpe van overtuigingen missen, kan hun invloed niettemin verreikend zijn. Het ‘verreikende’ betekent ook dat het moeilijk valt aan te geven waar een bepaald wereldbeeld ophoudt en overgaat in iets anders. Deze moeite doet zich bijv. voor in de Bijbelinterpretatie. Niemand zal bestrijden dat bepaalde voorstellingen in de Bijbelverhalen tot de categorie van wereldbeelden behoren en dus voor ons niet normatief zijn – ik noem de voorstelling van wateren onder de aarde. Maar nu de Nieuwtestamentische voorschriften over de orde in de gemeente: hoe groot is de rol daarin van eigentijdse voorstellingen over wat een vrouw betaamt (enz.)? En zo ja, in welke mate kunnen zulke voorschriften ons nog binden? Het is dan goed te bedenken dat een voorschrift dat de bijbelschrijver met kracht van overtuiging verwoordt sowieso niet onder de categorie ‘wereldbeelden’ valt, ook al spelen collectieve voostellingen altijd een zekere rol.
Over het Middeleeuwse en vroegmoderne wereldbeeld bestaat een uitgebreide literatuur, met typeringen als ‘kerkelijke eenheidscultuur’ enz. Het gaat er dan niet om of de Middeleeuwen echt zo’n eenheid gekend hebben – het antwoord van historici luidt ontkennend –, maar om een breed gedeelde en toenmaals niet of nauwelijks ter discussie staande voorstelling van een wereld waarin kerk en kerkelijke kalender het dagelijkse leven structureren. In de na-Middeleeuwse wereld verwierf, zoals bekend, wetenschap op den duur de plaats van de kerk, en ging langzamerhand het publiek op het kompas van (gepopulariseerde) wetenschap varen. Ofschoon de groten in dit veld vaak zuiver beseften aan welke voorwaarden het gebruik van de wetenschappelijke methoden gebonden zijn, waren er altijd velen die geen grenzen erkenden. We kunnen van een ‘wetenschappelijk wereldbeeld’ spreken waar de voorstellingswereld van grote groepen mensen bepaald wordt door de wetenschap, al dan niet in gepopulariseerde vorm.
Gemakshalve sprak ik van het wetenschappelijke wereldbeeld, terwijl eigenlijk het meervoud beter is. Immers, er is niet één wetenschappelijke methode, maar vele; en die er zijn lenen zich voor grensoverschrijdende toepassingen. Er is niet één wetenschap, maar vele en alle lenen zich in principe voor extrapolatie van hun onderzoeksresultaten.
Anderzijds betekent dit niet dat dat wereldbeelden op bestelling worden geleverd, want een bijkomende maar toch wezenlijke voorwaarde is dat er iets is dat tot de verbeelding spreekt en een oriënterende rol kan spelen. Ik geef hieronder in een autobiografisch stukje voorbeelden van vakwetenschappen die hun beeldvormend vermogen aan het verliezen zijn en waarvan alleen excessen (à la Diederik Stapel) tot de verbeelding spreken.6
Het onderscheid tussen interessant en minder interessant is ook in de wereldbeelden aanwezig. Elk beeld plaatst bepaalde zaken op de voorgrond, terwijl andere op de achtergrond blijven. Steeds zijn elementen te vinden die in de voorstellingswereld op de achtergrond bleven – maar niettemin de van buiten komende onderzoeker kunnen boeien.7
Over verschuivingen in het wereldbeeld-genererend vermogen van wetenschappen, iets uit mijn oude doos. In de jaren zestig studeerde ik economie. De naoorlogse opbouwperiode had de economische wetenschap veel prestige verleend. Binnen en buiten de collegezaal werd er wat meewarig gedaan over de sociologen. In de tweede helft van dat decennium begon de sociologie zich breed te maken en penetreerde de voorstellingswereld van brede lagen van de bevolking. De studenterevolte van eind jaren ’60 eiste vervanging van de ‘burgerlijke’ sociologie door een revolutionair-kritische, maar tastte niet het primaat aan van de sociologie als zodanig.
Eind jaren ’70 kreeg ik aan de VU de eindverantwoordelijkheid voor al het filosofieonderwijs in de sociale faculteit, en verzorgde dit onderwijs zelf binnen de subfaculteit culturele antropologie. De antropologie trok jaarlijks maatschappijkritische studenten bij de tientallen. Toen ik in 2006 afscheid nam, was de sociologie verdwenen, was de politicologie goeddeels omgevormd tot een bestuurskundige opleiding voor ambtenaren-in-spe en was de culturele antropologie haar kritische spits kwijt. Ton Lemaire’s Over de waarde der kulturen (uit 1976) dat ooit in de filosofische seminars letterlijk kapot werd gelezen, was bij mijn afscheid een relict van een lang vervlogen tijd.
Het zijn nu de bètawetenschappen die sterk tot de verbeelding spreken. Een paar jaar geleden kwam na afloop van een inaugurele oratie, op het Rapenburg, voor het Leidse academiegebouw, me een stoet van studenten tegemoet – een beetje zoals de gereformeerden in de jaren ’30 naar hun toogdagen trokken. Wat was er aan de hand? Teruggelopen naar het mededelingenbord vond ik de aankondiging van een lezing over hersenen en seksualiteit door de neurobioloog Dick Swaab.
Bij Swaab en consorten gaat het om méér dan een wereldbeeld. Hier is het beeld overgegaan in een overtuiging. Voor deze levensbeschouwing worden verschillende termen gebruikt. Gaat het in de eerste plaats om een expansie van de (een) wetenschappelijke methode, dan is de term sciëntisme (ook wel: sciëntialisme) op zijn plaats. Komt er een militant atheïsme bij dan kan je spreken van een ‘naturalisme’. Ik kan niet beoordelen welke term het beste bij Swaab past. Mogelijk gaat het om een op hol geslagen sciëntisme en nog niet een naturalisme à la Dawkins.

Tegen de stroom in
Nu het veld is verkend, wil ik overgaan tot een meer gerichte vraagstelling, nl. hoe een christelijke levensbeschouwing de wetenschap ten goede kan beïnvloeden. Eerst een waarschuwing: dit zal niet vanzelf gaan. Het zal inspanning kosten en zelfs geestelijke strijd. Waarom? Omdat deze beweging tegen de stroom in moet. Het gemakkelijkste is om je aan de omgeving aan te passen en de wetenschap als een instrument te zien. Dat er in feite met dat instrument een wereldbeeld8 meekomt, zal je vermoedelijk ontgaan. Pas gaandeweg worden de gevolgen duidelijk, als steeds grotere stukken van het leven zich aan de klem van het Woord onttrekken en er weinig anders rest dan een zondagse kerkgang en een doordeweekse Bijbelkring.
Wie deze weg van geestelijke capitulatie (want dat is het) niet wil gaan, moet tegen de stroom durven in te roeien. Er zal zich een levensbeschouwing moeten vormen die niet parasiteert op wat de wereld denkt en voelt, maar zich uit eigen bronnen voedt. Daarbij komt nog dat bestendige alertheid vereist is. Levensvisies die aansluiten bij diep ingesleten collectieve voorstellingen hebben de tijdgeest in de rug en kunnen freewheelend hun weg gaan, terwijl andere, zoals de christelijke, zich voortdurend schrap moeten zetten. Het is niet simpel, alleen uit het Woord te willen leven – zo zonder wereldbeeld.
Dat laatste lukt maar ten dele, zodat overal waar het christendom gesetteld raakt, al snel bindingen van velerlei aard zich ontwikkelen. ‘Verburgerlijking’ werd een veel gebruikte generieke aanduiding voor deze aanpassing aan de tijdgeest. De grote criticus van een verburgerlijkt christendom was Kierkegaard. Het was in zijn geest dat later Karl Barth zijn vlammende Der Römerbrief (1919/1922) tegen de christendommelijkheid van zijn tijd richtte.
‘In zijn geest’, zei ik, maar toch ook anders, want Barth en de barthianen wantrouwden zo zeer levensbeschouwelijke zekerheden dat ze de hele idee van een levensbeschouwing opgaven, terwijl Kierkegaard daarvoor nu juist wel plaats had, en uitgerekend degene was die in het Deens dit woord smeedde (livsanskuelse) (Wolters 2010). Waarmee niet gezegd is dat barthianen weerloos tegenover de macht van wetenschap en techniek stonden. Om me tot één persoon te beperken: C.J. Dippel, verbonden aan het ‘natlab’ van Philips, was een vooraanstaand barthiaan die zich jarenlang in woord en geschrifte diepgaand met vragen rond wetenschap en techniek bezig hield. Het punt is wel dat ze vanwege hun levensbeschouwelijke allergie meer kritisch dan positief werkten, en daarom niet echt school maakten.
In het nu volgende gedeelte wil ik laten zien hoe een levensbeschouwing positief kan werken, zij het dat we toch met een ‘nee’ moeten beginnen, alvorens bij een (dubbel) ‘ja’ uit te komen.

Nee!
In het neocalvinisme klinkt er een nee tegen overschatting van de wetenschap dat niet minder krachtig is dan dat van Kierkegaard en Barth. Het is gericht tegen de aanname dat er één onaantastbare standaard zou zijn voor wetenschappelijkheid. In geding is niet dat wetenschappelijke resultaten altijd voorlopig zijn. Dit wordt altijd volmondig toegegeven. Het punt is wie voor scheidsrechter mag spelen. Het klassieke antwoord was dat het kritische denken deze instantie is, gepersonifieerd als ‘de rede’. Tegenwoordig, onder invloed van het naturalisme, is ‘nuttigheid’ (‘bruikbaarheid’, enz.) tot criterium bij uitstek verheven (hierover in de volgende paragraaf meer). Zowel ‘de rede’ als het bruikbaarheidsbeginsel komen met de pretentie zelf-funderend te zijn; wat betekent dat achter hen niet teruggevraagd mag worden naar een diepere grond. Het zijn dus scheidsrechters die aan niemand verantwoording menen schuldig te zijn.
Welnu, het ‘nee’ richt zich tegen deze afscherming ten opzichte van wat aan de wetenschap ten grondslag ligt. Er wordt dus ‘nee’ gezegd tegen het gezag van de rede en dat van het bruikbaarheidsprincipe als een quasi-laatste grond. Positief wil het laten zien dat aan de keuze van hypothesen, van researchprogramma’s enz., vooronderstellingen ten grondslag liggen. En verder, dat deze vooronderstellingen niet lukraak gekozen worden – ook al zeggen de wetenschappers in kwestie al snel zoiets als: ‘ik laat maar een ballonnetje op’ .
Indien niet lukraak, hoe wordt dan wel gekozen? Er gebeurt hier iets dat verwant is aan het ‘amen’ dat eerder ter sprake kwam bij de overgang van wereldbeeld naar levensbeschouwing. Iedereen zal zeggen dat een hypothese wordt gekozen in de verwachting van bepaalde resultaten. Welnu, als dit waar is, dan gaat er iets aan de hypothese vooraf, namelijk een vertrouwend verwachten van resultaten. Dit ‘iets’ is mijns inziens van levensbeschouwelijke aard. Ook al hoeft het niet om een uitgewerkte levensbeschouwing te gaan, toch is er iets dat als zodanig gerubriceerd moet worden, en dat niet los kan worden gezien van een heersende levensbeschouwelijke diversiteit. Een voorbeeld:
Omdat ‘Leiden’ zich graag als bolwerk van de redelijkheid zag, past het goed dat ik tot besluit van deze paragraaf aandacht vraag voor een beschouwing over die duidelijk maakt hoe moeilijk het was het beroep op de rede te doorzien als een geloof. De beschouwing is van Roger Henderson, die lange tijd in Nederland verbleef, en ruim een jaar geleden naar Californië terugkeerde. Hij schreef in de vroege jaren ‘90 een artikel waarnaar nog steeds verwezen wordt: ‘How Abraham Kuyper Became a Kuyperian’. Het gaat zo: als student en jong geleerde kwam Kuyper sterk onder de indruk van de Leidse geleerdheid, en zelfs nadat hij als predikant te Beesd zich tot de orthodoxie bekeerde, vergde het nog een intense worsteling voordat hij de conclusie trok dat het wetenschappelijke denken altijd gebaseerd is op bepaalde waarderingen – waarderingen die zoals gezegd in open communicatie staan met de botsende levensovertuigingen buiten de muren van de universiteit (Henderson 1992).
Toen pas zag hij in dat ‘Leiden’ niet ‘de’ redelijkheid belichaamt, en dat er in principe plaats is voor een theologie – en breder: een wetenschap – die vanuit een christelijke levens- en wereldbeschouwing9 vertrekt. Met de doorbraak van het inzicht dat ‘Leiden’ alleen in schijn bovenpartijdig was, was de ban van de rede gebroken. En, concludeert Henderson, daarmee was Kuyper een ‘Kuyperiaan’ geworden.

Ja!
Eerst een ‘ja’ dat aansluit bij het zojuist besprokene. Ik noemde de diversiteit van overtuigingen die via de keuzen van hypothesen e.d. het gebied van de wetenschap binnendringt. Wanneer in het heersende klimaat een dergelijke opening als een probleem wordt gezien, sluit men de ogen voor wat nu juist van funderende betekenis is. Met het vertrouwend verwachten van waaruit deze keuzen plaatsvinden, is een houding gegeven die voor de betrouwbaarheid van uitkomsten in wil staan. Plantinga laat mooi zien dat het naturalisme in eigen been schiet door in lijn met het evolutionisme alleen bruikbaarheid - in de zin van adaptation - als een criterium te nemen. Is de aanname dat alles uit Toeval is ontstaan, in deze zin van grotere waarde dan een beroep op Gods schepping?
Een tweede ‘ja’ betreft het perspectief waarin de wetenschapsbeoefening staat. Het levensbeschouwelijke moment te erkennen (waarvoor ik pleit) mag er niet toe leiden dat de wetenschapsbeoefening tot levensbeschouwing wordt gereduceerd. In zoverre wetenschap zich op de scheppingswerkelijkheid richt en daarbinnen onderzoek doet, en bovendien aan de norm van goed vakmanschap voldoet, zullen levensbeschouwelijke verschillen in haar vooronderstellingen niet tot verkokering leiden (Plantinga 2011; Peels 2012; Kroeker 2014). Het is mijns inziens de neocalvinistische levensbeschouwing die dit nee-en-ja het beste in kaart brengt. Ik haast me er aan toe te voegen dat de Reformatorische wijsbegeerte die erop geënt is, deze inzichten verdiept en systematiseert. Het mag zijn dat deze wijsbegeerte in Nederland niet meer zo zichtbaar is, in het buitenland vind je groepen van enthousiaste beoefenaren. Daaromheen bevindt zich een brede krans van geleerden die het neocalvinistische framework waar omheen de Reformatorische wijsbegeerte gebouwd is, een voorname plaats geven, maar met eigen uitwerkingen. Ik noem een aantal prominenten. In ons land bijv. James Kennedy, George Harinck en René van Woudenberg. In de US: Richard Mouw, Paul Marshall, Tim Keller, Nicolas Wolterstorff en niet te vergeten Alvin Plantinga. In Engeland: N.T. Wright10, Elaine en Alan Storkey, en (wijlen) Lesslie Newbigin; door de cirkel nog iets te verbreden, past het werk van John Stott er ook in. Zij allen kunnen met enige voorzichtigheid ‘Kuyperiaan’ worden genoemd. Hun onderlinge verschillen bewijzen niets tegen de betekenis van ‘het framework’; het is zoals Groen van Prinsterer zei: ‘De waarheid van een beginsel blijkt ook in het rekbare der toepassing’ (1868: 436).

Om te beginnen
Ik hoop niet de indruk gewekt te hebben dat geloof resulteert uit een levensbeschouwing. Het is eerder andersom. Het amen komt eerst. Ik besluit met de anekdote van Philip Kohnstamm (1875-1951), de natuurkundige-pedagoog, wiens geloof naar de mens gesproken ooit werd gewekt door het contact met een eminent geleerde die zelf het geloof waarmee hij opgroeide behouden had. Kohnstamm vertelt dat hij als jong student – net als trouwens zijn medestudenten – het christelijk geloof als ‘vieux jeu’ (oude koek) beschouwde. De omkeer kwam toen hij onder leiding van de natuurkundige J.D. van der Waals, de latere Nobelprijswinnaar, kwam te werken. Dat deze man die aan de top van zijn vakgebied stond, belijdend christen was, bracht bij de jonge Kohnstamm een verandering te weeg, en vormde, zoals hij in de terugblik op zijn levensweg getuigde, het begin van een lange zoektocht naar een bijbels-gefundeerde levensbeschouwing. Fides quaerens intellectum!

Prof. dr. S. (Sander) Griffioen is emeritus hoogleraar in de wijsbegeerte van de sociaal-culturele wetenschappen aan de Vrije Universiteit. E griffioen.sander@gmail.com


Noten

1 Dit artikel is gebaseerd op een op 10 april 2014 gehouden lezing binnen de cyclus ‘Wetenschap versus geloof’, aangeboden door ForumC en AKZ+.
2 Het lastige is dat (vooral) in Engelstalige literatuur dit onderscheid meestal ontbreekt en ‘worldview’ als een generieke term wordt gebruikt. Alleen bij directe vertalingen van ‘wereldbeeld’ en (vooral) het Duitse Weltbild wordt gewoonlijk een aparte term ingevoerd, nl. ‘world-picture’.
3 Aldus kenschetst Alvin Plantinga het naturalism: ‘a worldview, a sort of total way of looking at ourselves and our world’ (2011: ix).
4 De uitdrukking is van Thomas Nagel, de wetenschapsfilosoof.
5 Hannah Arendt: ‘Upon further questioning, he added that he had read Kant’s Critique of Practical Reason. He then proceeded to explain that from the moment he was charged with carrying out the Final Solution he had ceased to live according to Kantian principles, that he had known it, and that he had consoled himself with the thought that he no longer “was master of his own deeds,” that he was unable “to change anything”.’ (1994: 136).
6 Niet denigrerend bedoeld, want juist onder deze omstandigheden komt er ruimte voor ‘gewoon’, goed vakmanschap: zie het slotgedeelte van dit artikel.
7 Zo kan de moderne, geseculariseerde beschouwer geboeid raken door bloemen en vruchtbomen in middeleeuwse religieuze schilderkunst. Wat daar op de achtergrond bleef, oefent een tijdloze bekoring uit.
8 Zoals gezegd is het meervoud wereldbeelden eigenlijk beter. Ook hoeft het niet te gaan om een integrale overname van zo’n set van collectieve voorstellingen.
9 Ik volg hier Kuypers voorkeur voor ‘levens- en wereldbeschouwing’. Essay
10 In zijn Canadese jaren (1981-1986) had Wright regelmatig contact met het Institute for Christian Studies in Toronto, waaraan ik zelf in de jaren ‘70 verbonden was. Hij bleef bevriend met Brian Walsh, student en later medewerker aan dit instituut. Wrights grote nadruk op herschepping strookt helemaal met de neocalvinistische wereldbeschouwing die door het ICS werd uitgedragen.

Literatuur

Arendt, H. (1994). Eichmann in Jerusalem. London: Penguin Books.
Griffioen, S. (2012). On Worldviews, Philosophia Reformata 77, 19-56.
Henderson, R. (1992). How Abraham Kuyper Became a Kuyperian, Christian Scholar’s Review, 22(1).
Kohnstamm, Ph. (1952). Hoe mijn ‘Bijbels’ personalisme ontstond, 2e druk, Haarlem: Tjeenk Willink.
Kroeker, E. (2014). Where the Conflict Really Lies: Plantinga’s Reidian Discourse’, Philosophia Reformata 79.
Peels, R. (2012). Alvin Plantinga over conflict en harmonie tussen geloof en wetenschap, Radix 38(4).
Plantinga, A. (2011). Where the Conflict Really Lies. Science, Religion, and Naturalism. Oxford: Oxford University Press.
Wolters, A. (2010). Weltanschauung in the History of Ideas: Preliminary Notes, in J. Zuidema, Reformational Thought in Canada. Essays in Honour of Theodore Plantinga. Toronto: Clements Academic, 79-110.
Groen van Prinsterer, G. (1868). Ongeloof en revolutie, 2e druk, Amsterdam: Höveker.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Radix | 104 Pagina's

Levensbeschouwing, wereldbeeld, wetenschap

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 december 2014

Radix | 104 Pagina's