Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geloof en wetenschap in de technische cultuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloof en wetenschap in de technische cultuur

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Egbert Schuurman
Tegendraads nadenken over Techniek
Delft: Eburon, 2014
234 pagina’s
ISBN 9789059729315

Het boek Tegendraads nadenken over Techniek biedt een inleiding op de interactie tussen cultuur en techniek. De schrijver is Egbert Schuurman (ingenieur, filosoof, politicus) die van 1972-2007 bijzonder hoogleraar Reformatorische Wijsbegeerte is geweest. Voor de opzet van het boek is gekozen om een aantal lezingen (1996-2014) te bundelen. Verschillende thema’s komen aan bod, waaronder de relatie tussen wetenschap, techniek en economie, de rol van techniek in de cultuurcrisis, het onderscheid tussen techniek en technologie, de technische heilsverwachting en een introductie in de islamitische cultuurkritiek.

Het eerste hoofdstuk schetst de aanleiding voor de gekozen thematiek, en heeft als titel ‘Techniek, technologie en het technische wereldbeeld’. Centraal in het hoofdstuk staat de uitgewerkte these dat de geseculariseerde mensheid steeds weer probeert met zijn technische beheersingsmacht heer en meester over de werkelijkheid te worden, om daarmee een aards paradijs te realiseren (21). Deze aanpak, waarbij het beheersingsgeloof en het vooruitgangsgeloof samenkomen, wordt door Schuurman als utopie bestempeld. Schuurman vervolgt: “Nooit is er daarom een tijd als de onze geweest die zo technisch is, maar ook nooit is er een tijd geweest die geestelijk zo leeg is”. Deze boodschap komt herhaaldelijk terug in de andere hoofdstukken. Een alternatief wordt door Schuurman voorgesteld: de opgezweepte technologische ontwikkeling en materialistische economie kunnen alleen weer bedwongen worden als er geleefd wordt uit het eeuwigheidsperspectief van God als schepper (29).

Het tweede hoofdstuk (‘Geloof, wetenschap en techniek: verschuivende fronten’) sluit aan op het overmoedig wetenschappelijk creationisme dat in hoofdstuk 1 geïntroduceerd is. Dit werkt Schuurman onder andere uit door te verwijzen naar een conclusie uit de aspectenleer van de reformatorische wijsbegeerte: wetenschappelijke kennis is begrensde kennis. Er volgt een korte introductie met betrekking tot verschillende modellen die toepasbaar zijn op de relatie tussen geloof en wetenschap. Herkenbaar voor veel christenwetenschappers zal de opmerking zijn dat het uiten van kritiek op techniek er toe kan leiden dat gesprekspartners er van uitgaan dat je techniek in het algemeen afwijst. Schuurman heeft de moeite genomen om verschillende literatuurreferenties op te nemen die de lezer verwijzen naar aanvullende achtergrondinformatie.

In dit hoofdstuk klinkt de oproep aan technologen om vooral de inhoud van het geloof te laten doorklinken door verantwoordelijk gebruik te maken van techniek. Schuurman citeert Hebreeën 11: “Het geloof nu is de zekerheid der dingen die men hoopt en het bewijs van zaken die men niet ziet”, (45). Aan de hand daarvan schetst hij een fundamenteel onderscheid tussen geloven en denken dat toch ruimte laat voor samenhang. Zowel het denken als geloven zijn activiteiten van één persoon en komen dus voort uit hetzelfde hart. Geloven is daardoor altijd op de achtergrond bij alles wat we doen. Schuurman maakt de samenhang concreet door aan te geven dat een wetenschapper zich door zijn wetenschappelijke kennis kan richten op de eer, almacht en wijsheid van God als Schepper (46).

In hoofdstuk 3 (‘Bevrijding van het technische wereldbeeld’) wordt de relatie tussen hoofdstuk 1 en 2 verder uitgewerkt. De mensheid streeft er naar om met de techniek de werkelijkheid steeds meer eigen te maken. Het hoofdmotief van de ethische grondhouding van de mensheid is gekleurd door het streven naar macht over de werkelijkheid.

Dit wordt gevoed door de succesvolle ontwikkeling van de natuurwetenschap. “De werkelijkheid als een te manipuleren werkelijkheid wordt gezien als slechts nuttig voor de mens” (73). De Verlichte mens gaat er steeds meer naar streven om alle problemen te kunnen overwinnen met een technische oplossing. Omdat de interpretatie van de geschapen werkelijkheid door technische modellen een reductie betekent van de werkelijkheid, draagt dit streven naar beheersing er effectief aan bij dat de mensheid vervreemd raakt van de werkelijkheid.

De thematiek van hoofdstuk 4 (‘De uitdaging van de islamitische technologiekritiek’) krijgt weinig aandacht in andere recente publicaties waarin de samenhang tussen cultuur en techniek besproken worden. Het hoofdstuk is actueel door de gevorderde globalisering van de afgelopen decennia. Verschillende samenlevingen hebben door die globalisering steeds meer met elkaar te maken. Het hoofdstuk belicht een ander aspect dan de overige hoofdstukken, maar is daarmee niet minder interessant. Het hoofdstuk begint met het beschrijven van de ontwikkeling van de wetenschapsbeoefening in de Arabische wereld. Centraal staat dat een periode van initiële bloei gevolgd wordt door een periode van neergang. Sindsdien worden traditie en isolatie steeds vaker de dominerende mechanismen in de islamitische wereld (120).

De interactie tussen de westerse en islamitische culturen wordt gekenschetst als drie verschillende stromingen. Ten eerste is er een gewelddadige fundamentalistische stroming die de verwesterlijking afwijst. Ten tweede is er een stroming die de wetenschap en techniek van het westen wel wil overnemen. Ten slotte is er een stroming Islamitische reformisten (122). Deze stromingen worden elk beïnvloed door de wetenschappelijke-technische cultuur van het westen via de globalisering, waardoor andere culturen onder druk worden gezet (128). Schuurman schetst een hoopvol vooruitzicht waar de christelijke en islamitische religie elk kunnen bijdragen aan de bezinning op de technologiekritiek. In dat hoopvolle vooruitzicht wordt het leven daarin niet bedreigd maar verrijkt doordat er meer recht en gerechtigheid wordt gedaan (138).

Daarbij erkennend dat beide religies zeer verschillend zijn, schetst Schuurman het beeld van een levende tuin(stad) voor de ontsluiting van de geschapen werkelijkheid (139). In deze tuin zijn natuur, cultuur en techniek met elkaar in harmonie. Voor alles wat leeft is er in die tuin een zinvolle plaats (91). Dit beeld sluit aan bij de werkelijkheid als een door de Schepper geschonken werkelijkheid. De mens is dan niet langer een heer en schepper, maar hoeder en verzorger. Het doel is niet het overheersen, maar het onthullen en ontwikkelen van de cultuur. Het beeld van de tuin komt tevens ter sprake bij de waardering van de economie. In de moderne wereld komt steeds vaker de ‘tunnel economie’ voor (waarbij macht en groei centraal staan), terwijl een meer verantwoorde economie kan worden beschreven als een boom-economie (door ruimte voor groei te laten, worden er uiteindelijk meer vruchten geoogst).

Hoofdstuk 5 draagt als titel ‘Transformatie van de materialistische cultuur’. Het hoofdstuk (een lezing uit 2013) bouwt verder op een onderwerp dat al sinds het proefschrift van Schuurman (Techniek en toekomst, 1972) in zijn werk centraal staat. Eerst wordt de stelling uitgewerkt dat de moderne techniek meer is dan een middel of een stuk gereedschap. De filosoof Heisenberg illustreerde dit door de technische cultuur te vergelijken met een steeds groter wordende mammoettanker die op den duur onbestuurbaar dreigt te worden (159).

Schuurman merkt een groeiende zorg in de samenleving op, namelijk wanneer de steeds complexer wordende techniek gaat falen, de maatschappelijke ontwrichting enorm kan zijn (159). Die angst had onderstreept kunnen worden door recentere voorbeelden uit de Nederlandse politiek toe te voegen (e.g. herziening belastingstelsel, zorg transitie van landelijke naar lokale overheid). Schuurman stelt dat wetenschap, techniek en economie het leven in alle gevarieerdheid niet mag vernietigen, maar er juist van in dienst zouden moeten staan (166).

Dit sluit aan bij de wereldvisie dat alle technische ontwikkelingen al in de schepping liggen besloten, ook nu deze schepping door de zonde is ontwricht. Ook hier komt het beeld van het Bijbelse cultuurmodel van de tuin in ontwikkeling terug. Specifiek maakt hij dit punt door een lijn te trekken van het paradijs als ontluikende tuin naar de tuinstad waar alles voltooid zal zijn, dus van Genesis naar Openbaring (167).

Het laatste hoofdstuk beschrijft de interactie tussen mens en machine. Die interactie wordt uitgewerkt volgens het idee dat de natuur als een groot samenspel van krachten gezien wordt. In lijn met dat beeld is dat samenspel wetenschappelijk te berekenen en technisch te beheersen. Schuurman illustreert dit met denkbeelden van verschillende filosofen zoals Ernst Kapp, Oswald Spengler, Norbert Wiener, Karl Steinbuch, en Peter Sloterdijk.

In het hoofdstuk komt de bespreking van het concept cyborg (CYBergenetisch ORGanisme) aan bod. In het technische ideaalbeeld doen machines als de cyborg het werk dat mensonwaardig is. De mens doet dan het werk dat het menswaardige behartigt. Dit voorbeeld wordt gebruikt om te illustreren dat er in een christelijk wijsgerige benadering van zulke nieuwe technieken de verantwoordelijkheid van de mensheid niet minder, maar juist groter zal worden. Die verantwoordelijkheid is de beste weerstand tegen potentieel misbruik en schept de mogelijkheid om de nieuwste technieken zinvol te beheersen en te gebruiken (213).

Het boek biedt voldoende aanknopingspunten voor verdere bezinning op het denken van Schuurman over de interactie tussen techniek en cultuur. De opbouw van het boek maakt het een goed leesbaar boek. De zorgvuldig gekozen literatuurverwijzingen geven ruimschoots mogelijkheden voor verdere studie van lezers die meer diepgang zoeken. De zorg van Schuurman over de negatieve invloed van de technische heilsverwachting op het verstaan van de geschapen werkelijkheid wordt helder verwoord in elk van de afzonderlijke hoofdstukken. Het boek doet daarbij zijn naam eer aan om tegendraads na te denken over techniek.

Schuurman benoemt een aantal keer dat verantwoordelijkheidsethiek moet bijdragen aan een verdere bezinning op techniek. Hij maakt dit concreet in de casus over de cyborg. Een bredere uitwerking van die ethiek op andere gebieden zou welkom zijn. Die bijdrage zal deels moeten voortkomen uit de generatie die Schuurman gaat opvolgen. Een gedachtegang uit het boek die specifiek zou kunnen worden uitgewerkt betreft het door Schuurman veelvuldig aangehaalde idee van “de tuinstad”. Hoe kan deze concreter vorm worden gegeven, en komt dat vanuit de technologie of de overheid? Dat zijn de onbeantwoorde vragen die overblijven na het lezen van dit boek. Samenvattend is het boek een bondige introductie op het werk van Schuurman in de afgelopen jaren die prettig weg leest.

Dr. ir. F. (Frans) Visscher promoveerde in 2013 aan de Technische Universiteit Eindhoven aan de faculteit Scheikundige Technologie en werkt als technoloog in de petrochemische industrie. E fransvisscher@outlook.com

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.forumc.nl/radix

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2015

Radix | 108 Pagina's

Geloof en wetenschap in de technische cultuur

Bekijk de hele uitgave van maandag 1 juni 2015

Radix | 108 Pagina's