Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het genieten van muziek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het genieten van muziek.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Het gevoel voor schoonheid, bij weinigen totaal afwezig, bij zeer velen latent, kan door ernstig© inspanning en geduldig oefenen tot een ongedachte ontwikkeling komen. Dit was de hoo'fdinhoud van het vorige artikel, en het blijft gelden, ook' na wat ik nu ga zeggen. De ontwüdceling • yan h'et muzikaal gevoel vereischt de meest intense zelfwerkzaamheid van 'den mensch', miaar we mogen evenmin uit het oog verliezen, dat de kunst van het genieten zoo iets heel eenvoudigs is! De ingewikkelde en ver-gevorderde techniek schijnt het wel moeilijker te taa'k'en (bijv. op het gebied van muziek en schilderkunst), maar vaak ontmoeten we tocih' menschen, die genieten, ook al zijn ze niet in alle opzichten „deskundig".

Er zijn toenschen, die niet kunnen genieten, omdat zij te traag en te zwaar zijn yan structuur! Plato zegt in één van zijn dialogen (den Ph'aedrus), dat in de m-enschenziel een aangroeien yan vleugels begint, w, amieer zij in verrukking geraakt voor de schoonheid der dingen. Hier is in een beeld het wezen van het genieten begrepen: het is een aanschieten van vleugels, een streven naar omhoog!

De plat-vloersche mensch geniet niet, omdat hij de aarde, waaraan hïj als vastgenageld staat met met beide voeten, niet wil verlaten. Hij is alleen miaar ernstig, en dat in den verkeerden zin des woords (want het is niet verkeerd ernstig te zijn): zijn ernst is synoniem met zwaarmoedigheid. En de vreugde van-het genieten weet hij niet te bereiken, want hij k'an zich niet verheffen boven de zware aarde! Hij komt altijd te laat, wanneer er iets te genieten valt: de zwaarte van

zijn innerlijk' wezen Lelem'mert h'em' , den vooruitg^ang. En , als iiij nog bijtijds aankomt, is hij' nog lang niet laan [het genieten toe, want hij wil eerst grotidigi onderzoeken, of hier wel genoten k'an worden. Uit pure weetlust gaat hij dan het kunstwerk te lijf. 'Misschien kan hij dan met zijn enorme detail-kennis aangaande het leven van den een of anderen kunstenaar en den tijd, waarin 'hij leefde, .een weetgierig collegia van dienst zijn, — maar de schoonheid viEin het kunstwer'k blijft hem een eeuwig geheim!

De leenige voorwaarde .voor het genieten is deze: zich open te stellen voor het schoone, ontvankelijk' , te zijn! Het is een streven naar omhoog, een aangroeien van vleugels, maar ook ^en wachten als op' de onthulling van een groot geheim. Een wachten, niet werkeloos en ledig, maar een wachten als van de kranken en kreupelen in het Evangelieverhaal, die lagen te waohten op de beroering van het water, „want een Engel daalde neder op zekeren tijd in het badwater en beroerde het water; die dan het eerst daarin kwam na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hij ook' bevangen was".

Dan gaat zich het geheim onthullen, overal waar ge hiaar zijt. Het is niet alleen in het geheimzinnig riiischen van den wind door de bösschen, in de rustige zee-bij-avond, in het maanlicht breed-uitgegoten over het landschap, mï»-ar vooral oofcvlaik bij u, daar, waar ge het nooit vermoed had. Als wij maar bereid zijn de schoonheid te ontmoeten, vinden wij ze overal en ongezocht!

Maar de zware mensch moet er bij de & ren heengesleept worden, en hij tooet van te voren goed weten, of er hier ol da, ar werkelijk te genieten valt, want hij 'maakt niet graag een vergeefsche reis. Zijn genieten moet altijd kunstmatig worden opgewekt; hij denkt, dat het 'hoogste genot daar gesmaakt wordt, waar de meeste menschen heen draven. Er moet veel „reclame" gemaakt worden, om hem in beweging te brengen. Hij mteent alleen te kunnen genieten, wanneer het etiket „wereldberoemd" of „wijd-vermaaxd" hem geruststelt, en hij heel zeker weet, dat hij geen gevaar loopt zich bespottelijk te maken met zijn enthousiasme! En dan betaalt hij plichtgetrouw den tol van zijn „bewondering".

Het echte genieten kent niet zuTke opgeschroefde idealen. Het is niet plomp en pompeus, maar argeloos en onbevanjgen. De toensch, die de lichte bevleugeling der ziel niet kent, geniet niet maar „amuseert" zich' slechts! Het ware genieten gaat de perken niet te buiten, m, aar heeft de „maat" lief.

De tweede voorwaarde voor h'et genieten is dus, naast de ontvankelijkheid, het m a a t b e w u s t z ij n. Hier komen we al dichter bij de muziek'. Zou misschien de muziek met haar rythmüs en harmonie de moeder zijn van alle kunsten? Haar rythmische polsslag klopt in de poëzie, haax harmonie is in het lijnenspel der plastische kunst, en een schoon schilderstuk is een „symphonie yan Meuren".

De schoonheid onthult voor het oor liever dan voor het oog haar geheimen. Door het Woord Gods zajn ook alle dingen gemaakt; God spreekt en het is er! In alle dingen is de „sprake Gods" nog to vernemen. „Mij spreekt het al een tale, wat God geschapen heeft", zingt Guido Gezelle. Het is dan ook geen wonder, dat de natuur ons meer van haar schoonheid onthult, wanneer we naar haar luisteren, dan wanneer we naar haar zien! „Wie haar ziet en zien kon, ten einde doordringend", zegt Bierens de Haan in een studie over de schoonheid in de natuur, „zou niet zien m!aar hooien".

Het is treffend, dat de mensc'h „die opgetrokken geweest is in den derden h'emiel" (2 Cor. 12, 4) zich rdets weet te herinneren, van hetgeen hij daar gezien heeft, maar wel getuigt, dat hij gehoord heeft onuitsprekelijke woorden, die het een mensch niet geoorloofd is te spreken.

De wereld en de natuur vol muziek! Wat is er veel te genieten; wij hebben maar ontvankelijk te zijn en stil te luisteren naar de Gods-spraak! Het heelal één harmonie en één muziek! Alles is muziek: al wat zich roert en beweegt, de zonnige zomersehe dagen, de nachten als de wind suist, het stroomend© zonnelicht, de flonkerende sterren, 't zingen van de vqgels, het gonzen der insecten, het ritselen der boomen, de vertrouwde geluiden van thuis — ja al wat is, is muziek. Het k'omt er slechts op aan het te hooren.

De oude Pythagorieërs waren ér al van overtuigd, en ze wisten van een harmonie der sferen, die een goddelijke muziek' teweeg bracht, maar onze ooren waren zóó er aan gewend, dat wij de muziek niet eens meer - hoorden! Kiunnen wij dan niet meer luisteren en zijn wij zoo weinig ontvankelijk voor deze sferen-harmonie?

Maar zóó hopeloos staat het niet met ons, want (en hiermee zijn wij teruggekeerd tot ons uitgangspunt) er is ook nog een oefenen v!an het gehoor mogelijk!

Het is niet zoo pioeilijk de muziek der natuur te genieten en te waardeeren, als men slechts onbevangen luistert, — taaar geheel anders wordt het, wanneer we gaan spreken over het genieten en doorleven van een eenigszins gecom!pliceerd muziekstuk. Velen missen, zooals zij voorgeven, „het orgaan" om zoo' iets te waardeeren. „Als ik' nu maar wist, wat dat alles bfeteekende", hoort men hen zuchten. Zij hooren niets anders dan een chaotische mengeling van geluiden, en niettegenstaande hun inspanning om nu toch' eens heel goed te luisteren staan zij reeds na enkele maten hulpeloos-verdwaald in den doolhof der klanken. Dit is een verschijnsel, dat zeer goed te verklaren is. Niemand wordt geboren met een volkomen ontwildceld muzikaal opvattings-vermogen. l& nst m'oet worden verstaan om volkomen genoten te worden. Hiermee bedoelen ^wij geen intellectueel „verstaan", zoodat we hijv. een groote hoeveelheid kennis bezitten aangaande de tijdsomstandigheden en de persoonlijkheid van den k'unstenaar, maar wij bedoelen, dat de levensdrang en de levensbezieling, die aan jhet kunstwerk ten grondslag, ligt, opnieuw doorleefd moet worden.

Nu zijn wij tmienschen in het veelbewogen leven der kunst slechts een enkel moment meelevend en meestrevend. En de ktinst heeft ook' een geschiedenis! Dat beseffen wij niet genoeg, wanneef wij op het gebied der toonkunst plotseling geplaatst worden in het gezelschap der „modernen". Nu moeten wij opeens gaan bewonderen de diep'lyrische ontboezemingen "van een Gustav Mahler, de verbazingwekkende gecompliceerdheid en bijna vermoeiende techniek van een Regier, de programma-muziek van een Richard Strauss! 't Is geen wonder, dat wij hier in 't biegin het spoor bijster raken: wij missen den schakel, die deze muziek bindt aan het verleden! Het hangt alles voor ons besef „in de lucht".

Het menschelijk giehooi heeft zich in den loop der eeuwen belangrijk ontwikkeld, en heeft zich langzamerhand de fijnste en subtielste klank'-nuancieeringen eigen gemaakt. Nu moet deze gehèele ontwlkfcelingSigang zich in. ons in het kort nog eens herhalen, willen we komen tot een verstaan van de scheppingen der moderne toonkunst. We moeten op ontdekkingen uit, en ons gehoor ontwikkelen..

Zulk een ontdekkings-reiziger was de kleine Christoffel in den roman van Romain Rolland. Grootvader had aan zijn kinderen een oude piano gegeven. De vader vindt het „brandhout", alleen de kleine Christoffel is in zijn schilc met het Dieuwe mieubel. Hij vindt het een „tooverkast", en hij had gehoord, hoe zijn vader, om den klank te probeeren er een kleinen regen gebroiken akkoorden had laten uitkomen, , , zooals een lauwe windzucht er doet vallen, na een stortbui, van de natte takken in een bosch".

En als zijn moeder een dag uit werken moet, en Christoffel alleen is, doet. hij de piano opten, sleept een stoel bij en hijscht er zich boven op. Hij houdt zijn adem in, 't is hem j^alsof hij een kanon moet afvuren". Ineens, klinkt •: de toon, „er zijn diepe en hooge, er zijn - er, die tintelen en • andere die brommen. Hij beluistert ze, één vooir één, zooals zo zachter worden en versterven; „zij deinen als de klokken, die je hoort op het veld, waarvan de wind de stem doet naderen en dan weer zich verwijderen, 'beurt om beurt; en als je dan goed luistert hoor je 'daarna in de verte andere stemlmen, verschillende, die zich vermengen en wenden als zwermen insekten; zij schijnen je te roepen, je te lokken van ver van héél ver...."

Soms zijn het twee vijandige geesten; „zij winden zich op, Blaan elkaar, haten elkaar en gonzen verstoord; htm stem zwelt; zij schreeuwen, nu eens woedend, dan weer zacht". — „En weer een ander maal zijn het noten, die elkaar liefhebben; de klanken heffen zich, zooals je - miet je armen doet, als je elkaar omhelst; zij zijn zacht en bevallig. Het zijn de goede geesten".

Zoo loopt het kind in het woud der tonen; ^zoo biegint de glans te trillen, die zijn leven zal belichten: de zonneglans der Jnuziek ......

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

Het genieten van muziek.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's