Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De loochening der Gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De loochening der Gemeene Gratie.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

In Amerika is onder de Gereformeerde broederen ernstig geschil gerezen over het leerstuk van de Gemeene Gratie.

Er zijn er, die meenen, dal deze leer onschriftuiirlijk is en daarom de Gemeene Gratie loochenen,

De stand van de kwestie wordt uiteengezet ia de brochure van D's J. K. van Baaien: „De loochening der Gemeene Gratie, Gereformeerd of Doopersoh".

Ds van Baaien ziet in dit geschil een beginselstrijd tusschen Calvinisme en Anabaptisme en meent, dat in HoUandsche kringen in Amerika nog maar al te veel van den Dooperschen zuurdeesem te bespeuren valt.

Om onze lezers voor te lichten, volgen we den schrijver op den voet.

We wenschen echter deze zaak geheel los tt maken van de Jansen-kwestie.

Ook werpen we ons niet als scheidsrechter tusschen ile Amerikaansche broeders op.

Daarom blijven hun personen buiten geding,

Zij, die in Amerika de Gemeene Gratie loochenen, zetten de uitspraken van godgeleerden als Kiiyper en Bavinck, in deze kwestie eenvoudig op zij en betoonen daarbij niet steeds het verschuldigde respect.

Voor hen is het Noacliitischc Verbond een' verbond van particuliere genade.

Ook wordt volgens hen, het leven der wedergeboorte niet gedragen door het leven uit de schepping. Evenmin is ook het verbond der bijzjondere genade aan alle zijden omringd door een algemeene genade, gelflk een kern door haar bolster.

Er bestaat, zoo gaan zij verder, geen genade, dan in het bloed van Christus en in den natuurlijken mensch is er van vatbaarheid voor genade in het hart geen sprake.

Tot den natuurlijken mensch vloeien wel uitwendige zegeningen, welke voor den geloovige bestemd zp, ai, maar die zegeningen verkeeren voor hem in een vloek.

Daartegen nu brengt Ds van Baaien zijn bezwaren in. Hij ontdekt rationalisme' in de redeneering zflner tegenstanders. Maar vooral legt hij hun ten [aste een eenzijdige theologie, die alleen uitgaat van de leer der uitverkiezing.

Met de voorbeelden van Farao's dochter en de bekeering der Ninevieten op de prediking van Joni, wil hij aantoonen, dat de gaven Gods aan de onwedergeborenen, dezen niet nog goddeloozer maken.

Hij meent in de loochening der Gemeene Gratie . te herkennen, de dwaling van het Anabaptisme. waaraan de praktijk van de „mijding" onafscheidelijl: verbonden was.

Het zou jammer zijn, indien dit g, eschil in onze Amerikaansche Kerken op scheuring uitliep. Daarom matige men zich in zijn uitspraken, verkettere elk.uider . niet te spoedig, zegge liever, dat iets in de Anibaptistische lijn ligt, dan dat men het als Anabaptisme brandmerkt en boude rekening met de inkonsekwenties, welke bij 'de tegenpartij duidelïl' zichtbaar zijn en waaruit blijkt, dat men bij het Anabaptisme niet wil uitkomen.

Waar ligt de eigenlijke fout bij de broeders, die in Amerika de leer der gem'eene gratie loo-ohenea?

Naar het ons voorkomt hierin, dat zij zich het begrip „genade" niet goed , hebben doorgedacht.

Hier komt het weer uit, welke fijne voelhorens Kuyper bezat.

Het was alsof hij, toen. hij zijn werk over'de „Gemeene Gra, tie" opzette, voorvoelde, dat uit het, naar vorenbrengen van dit geloofsstufc der Calvinistische reformatie een geschil kon rijzen als nu werkelijk gerezen is.

Vandaar, dat hij de terminologie, die reeds bui' gerreoht verkregen had, niet het minst door Bavinck's rede over de „Algemeene Genade", ter zijt' schoof en daarvoor de ietwat zonderUng] aandoende benaming „Gemeene Gratie" aanbeval.

Hij vond zelf deze uitdrukkingswijze wel w'"' verouderd.

Maar hij rechtvaardigt in zijn Inleiding zijn keuze in dezer voege:

„Dat we desniettemin de uitdruldring: algemeene genade meden, en _, , gem'eene gratie, , d. i. „gratia communis" boven deze reeks als üt^' schreven, is ter afsnijding van misverstand. Zoo

licht kon 'het vermoeden insluipen, alsol; we nu. todi weer bedoelden, dat de genade aller was, en alzoo het vaste fundament, dat de gena, d6 particulier is, weer poogden los te wrifclden. Er wordt van dat „algemeene" genade zoo licht misbruik gemaa'kt, alsof er zaligmakemd© genade mee bedoeld ware, en dat is toch volstrekt niet het .geval. „ZaligmaJ? !end" in volstre'kten zin is alleen de particuliere, piersoonlijke genade, en zelfs aan de Verbondsgenade komt deze eerenaam niet dan met zeker voorbehoud toe." En'iets verder zegt hij: „Ze (n.l. de a-lgemeene genade) draagt op zichzelf geen enkele z'aligmak'ende kiem in zich, en is daarom van een geheel , a n d e r e natuur dan de particuliere of de Verbondsgenade. En daar dit nu, bij het spreken van „algemeene genade" vaak uit het oog wordt verloren, scheen het ter voorkoming van misverstand en verwarring veiliger, om] in den titel de anders wel wat verouderde uitdrukkingswijze te , doen herleven, en het Qommunis gratia der eens Latijn sprekende godgeleerden, over te zetten door: van de gemeene gratie."

Door „algemeene" te vervangen door „gemeene" wilde hij voorkomen, dat m'en deze leer ook maar eenigermate vereenzelvigen zou met de dwaling der algemeene verzoening.

Door „gena, de" te wisselen voor „gratie", wilde hij uitdrukken, dat de particuliere genade absoluut verschilt van de algemeene. Dat „genade" in beide gevallen principieel moet worden onderscheiden.

Gratie toch heeft onder ons veel ruimere beteekenis dan particuliere genade. Wanneer de Koningin gTatie verleent, zal niemand denken aan iets z, a, ligmakends.

Hij hajd ook in de plaats der „gemeene gratie" kunnen zetten: e lankmoedigheid Gods. Die lankmoedigheid gaat, , volgens de Schrift, ook over de „vaten des toorns", over hen, die niet zijn verkoren. Zoo leest mfen b.v. in Rolm'. 9:22: En of God, willende Zijn toorn hewijzen en Zijn macht bekend •m'a; ken, met vele lankmoedigheid verdragen heelt de. vaten des toorns, tot het verderf toebereid".

„Verdraagzaaimheid" leende zich hiertoe minder, omdat dit woord in de Schrift, wanneer het op God hetrekking heeft, juist in verband wordt gezet met de geloovigen.

Maar voor „lankmoedigheid" viel nog iets te zeggen.

Misschien zouden daardoor de bezwaren der Amerikaanische hroeders zelfs voor een groot deel vervallen.

Toch zou het, dunkt naij, niet goed zijn, alleen om misverstand uit den weg te ruimen, de term genade hier prijs te geven.

Dat men daardoor den taalschat, welken de vaderen ons nalieten, zou aanspreben en Oiorzaak* zou worden van onze verarming, ware nog het ergste niet. Maar men zou aan het recht verstand, zoowel van het geloofsstuk der a, lgemeene als dat der hijzondere genade, hindernissen in den weg leggen.

Ofschoon particuliere en algemeene genade principieel versohillen, hebben ze toch iets met elkan-der gemeen.

En wel dit, dat door die woorden te. verstaan wordt gegeven, hoezeer de mensoh op de gaven van heide geen recht heeft.

Genade vormt in beide gevallen een tegenstelling met recht.

Dat zagen onze taalsmedende vaderen naar waarheid in.

En wij zouden niet gaarne willen, dat dit door een ander gebruik van woorden werd verduisterd.

Nu leent zich het Engelsch tot de speling van „genade" en „gratie" niet.

Beide worden weergegeven door „grace".

Mogelijk zon, wanneer , het Engelsch twee woorden had evenals onze taal, niet langzamferfiand misvatting zijn ontstaan.

Maar toch, ook het woord „genade" valt op zichzelf reeds te handhaven.

Ook het Latijn kent maar één woord: gratia.

En Calvijn paste dit in beide gevallen toe.

Op Calvijn bieroepen zich dan ook Kuyper en Bavinck.

Hij heeft de algemteene genade het eerst geleerd.

Maar eerlijkheidshalve moet er nog iets bijgevoegd.

Hij aam de tegenstelling tusschen algem'eene en bijzondere genade in anderen zin dan Kuyper en Bavinck,

Niet enger, maar juist ruimer.

Hij onderscheidde in w, at wij de gemeene gratie noemen tusschen .algemeene en bijzondere genade.

God bewees volgens hem hijzondere genade ook aan hen, die niet waren uitverkoren.

Het spreekt vanzelf, dat hij , , bijzondere genade" daarhij in 't geheel niet opvatte in de beteekenis, welke wij er aan geven.

Nu weten wij niet, of dit aan Kuyper en Bavinck ontgaan is (wat bij hun enormen .arbeid niet te verwonderen zou zijn) of dat zij er voorzichtigheidAialve over hebhen gezwegen.

Maar hoe dit ook zij, het is wel de moeite waard om de gedachte van^ Calvijn op dit p'unt nader te ontwikkelen.

Alleen zij hier'reèds" ongemerkt, dat Calvijn's op­ vatting niet de loochenaars der gemeene gratie in het gevlei komt, maar hen nog meer in het gedrang hrengt.

Het motief der aanvaarding

Door een onzer kerkelijke bladen werd over de aanvaarding van het „beginsel" der eigen inrichting bij de Vereeniging der kerken op zulk een wijze geredeneerd, als zou ieder Gereformeerde dat beginsel nu ook van harte moeten zijn toegedaan. En w, a.nneer dat niet het geval is, zou hij tegen het besluit der Synode van 1892, dat in 1893 bevestigd werd, in den kerkelijken weg bezwaren moeten inbrengen.

Dieze redeneering nu sluit niet.

Zeker, , de kerken hebben het beginsel der eigen im-ichting laanvaard.

Dat zeggen de Acta.

Maar de kerken hadden daarbij niet alle hetzelfde motief.

Laten wij dit met een voorbeeld trachten duidelijk maken.

Een jonge m: an en een jonge vrouw zijn vo, ornemens zich in het huwelijk te hegeven. De vrouw staat er echter op, ota' haar zuster in huis te nemen. De inan heeft daartegen bezwaren, die hem niet te ontnemen zijn-Ma.ar men moet toch tot een besluit komen en zoo aanvaardt de bruidegom wat de bruid als haar plicht heschouwt, maar wat hij zoo niet kan gevoelen. Het huwelijk wordt gesloten. De schoonzuster trekt mee in de woning Van het jonge paar. De man houdt zich trouw aan de overeenkomst. Wanneer anderen hem' raden de schoonzuster toch uit huis te doen, komt hij ©r tegen op. Hij zegt het .als zijn plicht te. beschotxwen haar huisgenoote te doen blijven. Hij spreekt dus evenals zijn vrouw van plicht. Toch verstaat hij er iets anders onder dan zij. De vrouw acht het haar liefde-plicht.

Bij den man vloeit de plicht voort uit de aangegane overeenkomst. Beide zijn ieder op eigen wijze ervan overtuigd, dat de schoonzuster in huis hoort.

Nu trekke men dit beeld niet tot in alle détails door en leide da, aruit b.v. niet af, dat de Theolo^' gische School voor de kerken uit de Doleantie een lastig schoonzusje was, dat m'en gansch geen liefde wilde be toon en en a.lleen maar duldde. Trouwens, in het besproken geval zou het den man terecht euvel worden geduid, wanneer hij zijn schoonzuster liet voelen, dat zij een indringster was, die hij liever kwijt zou zijn. Dat zou geen eerlijke naleving zijn van. de verbintenis, voor het huwelijk aangegaan.

Men houde het derde vaü"'3ê' vergelijking goed in , het oog.

Niemand zal beweren, dat de kerken uit de Doleantie uit zichzelf het „beginsel" huldigden van de leigen inrichting der kerken voor de opleiding van de Dienaren des Woords. Zij zagen natuurlijk het liefst, dat de Theologische School zich oploste in de Theologische Faculteit. Daajover behoeft niet lang geredeneerd te worden.

Toch hegrepen zij, dat de kerken uit de Scheiding zeer aan haar School waren gehecht. En toen dan ook - als huwelijksvoorwaarde werd gesteld, dat de Theologische School niet zou verdwijnen, maar het beginsel der eigen inridhting zou worden gehandhaafd, namen zij daarmede genoegen.

Daarop mocht de Vereeniging niet afspringen.

Wil dat nu zeggen, dat zij plotseling tot het „beginsel" der eigen inrichting w, aren bekeerd en tot de overtuiging kwamen, dat op grond van Gods Woord de ketk zelf voor de opleiding harer dienaren zorg heeft te dragen in dien zin, dat zij een eigen opleidingsschool daarvoor moet onderhouden?

Dat zou al een zeer haastige, oppervlakkige bekeering zijn geweest.

Het zou al te naïef zijn zoo iets te meenen.

Somlmige kei'ken wilden uit eigen, vrije overtuiging het „beginsel" der eigen inrichting gehandhaafd zien. Andere daarentegen uit overtuiging, dat het ter wille van leen goed huwelijk niet anders mocht.

Tweeërlei motief lalzoo.

En dat tweeërlei motief hield tot op heden stand.

Men kan de Theologische School warme liefde toedragen; niet dulden, dat er aan de handhaving van het „beginsel" wordt getornd en todh de meening zijn toegedaan, dat er geen Goddelijk bevel .aan de ke* is gegeven om zelf zulk een inrichting in stand te houden.

Wij verm.oeden zelfs, dat verreweg de meerderheid in onze kerken zóó denkt.

Maar dat tweeërlei motief m, aakt prak'tisch geen verschil.

Allen zijn het er over eens, dat voor de Theologische .Sdiool goed moet worden gezorgd.

Alleen, men hinde nieniands conscientie aan een zeiker Goddelijk' bevel van een eigen inrichting.

Plaplaat on den kansel.

Vroeger beluisterde men nog al vaak de klacht, dat predikanten niet eigen, maar anderer werk op den kiansel brachten.

Die tijd ligt thans ver achter ons.

De verbeterde opleiding heeft hierin zeer - stellig veranderingi ten goede gebracht.

Toch is de kla-oht nog niet geheel weggestorven. Een enkele m& al bereiken ons geruchten, die al den schijn van betrouwbaai'heid hebhen.

Wel zijn 't geen preeken meer van Van Oosterzee en Groenewegen, die meer of 'minder omgewerkt worden voorgedragen.

Men is wat handiger geworden.

’t Zijn de minder bekende preektenbundels, waaruit dan bij voorkeur wordt geput.

Wilt ge een staaltje?

Er is een gemeente, waar men weinig kranten leest. Van nieuwe uitgaven neemt men zoo goed als geen notitie. Een bundel preeken verschijnt, zonder dat iemand ervan hoort. Dotoinee brengt ze op den kansel. Misschien wel eenigszins gewijzigd. Maar zonder 'afwijking Van de volgorde. Iemand van huiten komt op' het do'rp. Hij heeft de preeken gelezen. Men spreekt hem' van de m'ooie stoffen, die dominee den laatsten tijd behandelt. De bezoeker hegrijpt. Hij voorspelt, dat op den volgenden Zonda^g over dezen tekst zal worden gepreekt en een week daarna over dien. En ^ 't komt uit.

Nog een , ander voorbeeld?

Iemand, die zijn vijfentwintig jarig ambtsjubileum reeds echter den rug heeft, houdt een preek van Hoedemlakér, waarschijnlijk' wel om^gewerkt, maar dan toch met het versje van een onzer oude dichters er in.

Waarom zouden we nog duidelijker spreken?

Het is natuurlij'k ons doel niet iemand voor het front te hrengen.

Maar wel meenen we ernstig te moeten waarschuwen.

’t Zijn zeldzame gevaljen. Dat willen we niet vergeten. M, aar die mogen zelfs niet voorkomten.

In een tijd, waarin de opleiding te weinig geeft, kan men er soms de voorkeur 'aan geven, dat een prediker liever goede preekten van een ander levert, dan onbeholpen werk van zichzelf.

Toch mag er ook dan zelfs niet in gerust. Hoeveel te aninder nu. .

Als de hoodschap des Heeren maar in de ziel brandt, dan heeft ieder prediker, al beschikt hij niet over vijf talenten, wel wat te zeggen.

De hooge roeping gezant van Christus te zijn brengt, als ze wel beseft wordt, vanzelf bezielipg mee. Dan kan men zich niet vinden in de woorden van een ander, maar mfen moet in eigen woorden verkondigen de groote werken Gods.

Daarenboven naen strooie zich' geen zand in de ; O0gen. Men w.ane niet, dat 't voor de gemeente verborgen blijft. Eien of twee keer k; an het goed gaan, toiaar 't komf toch uit. En dan is zoo'n dienaar (het respekt in zijn gemeente kwijt. In den regel imiaakt (men het hemzelf niet het eerst bekend, wat ïnen ontdekte. Maar imien past in verkeerden zin toe het: zegt 'het der gemeente.

Zoo wordt de prediking met onvruchtbiaarheid geslagen.

En dat zal mede van de hand des Dienaars geeischt worden.

In dezen ernstigen tijd sta ieder prediker op zijn post, al bevindt zich die ook in afgelegen dorp of vereenzaamd stedeke.

Het geklank des Konings zij bij hem.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

De loochening der Gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 december 1922

De Reformatie | 8 Pagina's