Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een Overzicht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een Overzicht.

34 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dat de Koningin persoonlijk de Zending genegen is, mag als een bekend feit worden gememoreerd. Eenigen tijd geleden bleek dit nog weer eens zeer duidelijk uit haar bezoek aan het Zendingshuis te Oegstgeest, bij gelegenheid van het 125-jarig bestaan van het Ned. Zend. Genootschap. Het is een voorrecht zulk een Vrouw als Koningin te hebben.

Ook in haar kwaliteit als Koningin heeft zij meegewerkt aan de krachtige ontwikkeling van het Zendingswerk, want de verschillende wetten, in het belang van dezen arbeid uitgevaardigd, werden toch door haar onderteekend; en wie zal het durven betwijfelen, dat dit con amore is geschied ?

Het ligt niet in onze bedoeling een statistisch overzicht van deze bepalingen te geven. Trouwens, met vacantie op reis en ver van onze boeken, zouden wij toch onvolledig blijven. Maar waartoe zou het dienen? Wie eenigszins meegeleefd heeft, moge dan wel niet zulke maatregelen één voor één kunnen opsommen, hij is toch wel onder den indruk gekomen, dat, met name onder de dusgenaamde Christelijke Kabinetten, de Zending in de laatste 25 jaren op steeds meer welwillend­ heid heeft kunnen rekenen van de zijde der Regeering.

En zelfs meer dan dat.

Het zou een groot getal worden, indien men eens uitrekende hoevele millioenen de Overheid subsidieert aan de Zendingshospitalen en de Zendingsscholen. De toename van den geldstroom was zelfs zoo groot, dat van bevoegde zijde soms waarschuwend de vinger werd opgeheven, daar het geven van het goud met het eischen van allerlei bezwaarlijke bepalingen gepaard ging.

Zeker, geld is maar geld! Maar niemand is toch zoo dwaas het als nietig slijk te verachten. En niet alleen blijkt uit deze subsidies de sympathie van de Regeering voor den Zendingsarbeid, voorzoover het 't maatschappelijk leven betreft, maar ook op andere wijze nam zij tegenover de Zending eea welwillende houding aan; de verschillende Zeadingshandboeken, als „Midden-Java ten Zuiden" „Posso", „Nieuw-Guinea", „West-Java" enz., leereu dit genoegzaam.

De Regeering heeft ook wel verkeerde dingen gedaan, zult gij zeggen. En wij stemmen dit natuurlijk toe. Wie herinnert zich niet de „faculta.tiefmisère"? De Regeering had nog meer kunnen doen! zoo klaagt gij en gij wijst b.v. op het bekende art. 123, dat beurtelings verguisd en vergoed wordt. En wij antwoorden weer: natuurlijk; maar er moet ook wat te doen overblijven voor het tweede 25-jarig regeeringstijdperk van onze Koningin!

Maar zien wij af van de bemoeiingen van de Koningin als zoodanig in het belang van het Zendingswerk; daartoe mogen wij ons ni'et beperken.

En dan valt allermeest op, dat de Zending in de laatste 25 jaren met reuzenschreden is vooruitgegaan.

Is deze opmerking echter wel geheel juist? Vergeten wij dan niet de verwaarloozing of zelfs vernietiging van vele Duitsche Zendingsposten in Afrika en Indië? Zien wij dan niet voorbij de nu absolute machteloosheid van het oorspronkelijk zoo krachtig en intellectueel ontwikkeld en Zending-lievend Duitsche volk ? En toonen wij dan geen oog te hebben voor de geestelijke schade, die de oorlog heeft gehad voor de aanvankelijk voor het Christendom gewonnen volken en de Inlandsche Kerken, voor de Heidenen en Mohammedanen zelf? Volstrekt niet; en wij handhaven ons gezegde, dat de Zending met reuzenschreden vooruitging. Zelfs de oorlog heeft ten deele daartoe medegewerkt, en heeft alleen belet, dat de vooruitgang nóg reusachtiger is geworden.

Welke heerlijke perspectieven werden er op de Wereld-Zendingsconferentie van Edinburg in 1910 geopend! De zoozeer gewenschte samenwerking tusschen het Angelsaksische en Germaansche ras was verkregen; en beiden zouden van elkander leeren. Zooals het toen werd gedacht en gezien, gewenscht en betoogd, zal 't nu wel nooit verwerkelijkt kunnen worden; God heeft het anders gewild. En zou het niet mede hierom zijn, opdat de Zending het werk des Heeren zijn zou, en niet aan mensdhen de eere zou worden gegeven?

Laten wij echter niet voorbijzien, dat de Zending óók door den oorlog zich ontwikkeld heeft. Het is ondankbaar alleen te klagen, en niet op te merken hetgeen de Heere doet. De vrucht is niet altijd in cijfers weer te geven. Maar dit behoeft ook niet. Invloeden als b.v. de nauwe aanraking tot in de loopgraven toe tussdhen Christenen en Heidenen (Mohammedanen), zijn zelfs van onberekenbare waarde. Er is in den oorlog gezaaid, allerwege, al was 't dan niet altijd door beroepszendelingen.

En om nog iets te noemen uit iden laatsten tijd: hoe opmerkelijk zijn niet de nationale bewegingen, die aan de zelfstandigheid der Inlandsche Kerken echter ten goede zullen komen, al dreigen ook hier gevaren. In de artikelen over de Nationale Christ. Conferentie te Shanghai 1922, hebben wij getracht dit in Jiet licht te stellen.

Zien wij echter vooral op ons land. En dan ligt het voor de hand, dat wij allereerst onze eigen Zending noemen. 1896 en 1902 zijn twee jaartallen, die wij wel goed onthouden mogen. In 1896 werden op de Synode van Middelburg de beginselen vastgesteld, waarvan het Zendingswerk had uit te gaan, en waarnaar het zich richten moest; en in 1902 werd op de Synode van Arnhem de Zendingsorde aangenomen, waarin de bovengenoemde beginselen practisch waren ontwikkeld en toegepast. En wel is het een duidelijk bewijs van de deugdelijkheid van dezen arbeid, dat, gelijk D's Pol opmerkt in zijn boek over Midden-Java ten Zuiden, er nog steeds geen behoefte aan is, om ingrijpende veranderingen aan te brengen, terwijl de arbeid der Geref. Kerken sinds deze beide Synodes zich zeer voorspoedig ontwikkelde.

Men vergelijke maar eens de getallen uit het eind der vorige eeuw en van dit jaar, en men zal verbaasd staan.

Midden-Java ten Zuiden is nu gdh'eel bezet, waar Wonosobo tot een hulppost werd verlaagd. In 1898 werd aan Solo niet gedacht; en nu behoort 't bij de bloeiendste Zendingsterreinen. Hetzelfde kan van Magelang worden gezegd. Ja, welk terrein is er, dat niet met sprongen vooruitging?

En met Soemba is het niet anders. Vóór 25 jaren

was 't nog èen onihierbergzaam oord, met najne voor 't Evangelie. En nu ligt het eiland voor de prediking open, waartoe de Christelijke scholen, waarmee het eiland overdekt is, niet weinig medewerken.

Allerwege staat de medische dienst daar als een getuige van den barmhartigen Christus. De colportagearbeid, ook door het blad „Mardi-R, ahardja", heeft vasten voet gekregen. En zoo zouden wij door kunnen gaan. Maar een ieder weet deze dingen, en dankt met ons den Heere, die het in de laatste 25 jaren zoo bijzonder wel gemaakt heeft.

Wij zijn er nog niet, natuurlijk niet. Er stajat nog iheel veel op het verlanglijstje. Moge voorloopig, wegens het ongunstig advies der arbeiders in ons indië, de afscheiding van denmedisohen dienst niet doorgaan (wat wij betreuren), binnen afzienbaren tijd moet jhet er toch van komen. Dian, de opleiding van Inlandsche predikanten (Pandita's Djiawa) zal in de komende jaren krachtig worden aangeval, nu Dr Bakker zijn vader. Ds Bakker, te hulp' komt. Ook blijft het zelfstandig worden der Inlandsche Kerken een vraagstuk, dat nog veel hoofdbrekens kosten zal, vooral wat de kerkrechtelijke en dogmatische zijde van dit vraagstuk betreft. En de scholen en hospitalen zullen ons ook wel niet met rust laten; het ontwakend Indië stelt aan het onderwijs zelfs steeds hoogere eischen!

De Zending der Broedergemeenten, die ook in ons land een zeer belangrijke afdeeling heeft, heeft door de ineenstorting van Duitschland een klap' gekregen, w, aarvan 't zich waarschijnlijk niet geheel herstellen kan. Suriname zal er dan de eerste schadelijke gevolgen van' ondervinden. Echter, daar de grens van het geven voor de Zending nog niet overal bereikt is, blijft de hoop levendig, dat de „Broeders", die onze hulp zoo waard zijn, z^ullen geholpen worden.

De Genootschapszending, 25 jaar geleden nog geheel verdeeld, is door den nood dër tijden gedrongen geworden zich aaneen te sluiten; „Oegstgeest" is het vereenigingspunt, waarbij de meeste corporaties zich gevoegd hebben. Zoowel de opleiding der zendelingen als het finantiëel beheer enz., rust nu in dezelfde handen, wat voor de eenheid van den arbeid slechts bevorderlijk kan zijn.

Vooral in de laatste jaren werd de noodzakelijkheid gevoeld van een nauweren band tusschen de Zending en de Herv. Kerk. Een ernstige poging werd daartoe gedaan eenige dagen geleden bij de Synode van Den Haag; maar, gelijk wij voorspeld hadden, is deze poging absoluut mislukt; de Herv. Kerk blijft als zoodanig er buiten; zij weigert hand-en spandiensten voor de Vereenigingen te doen. 't Was te verwachten, — 't is toch ook te betreuren.

In het tJ^jdperk der laatste 25 jaren valt ook het systema.tiseeren der „Zendings-opvoeding", waaraan de naam van wijlen Jan Willem Gunning onafscheidelijk verbonden is. Het noemen van den naam van „Lunteren" is hier genoeg. D'e zendingsstudie-conferenties en de zendingsstudie-kringen hebben ook onder ons burgerrecht Verkregen. Toch zal de vraag onder de oogen moeten worden gezien, of de Kerk, die de Zending drijft, niet een bepaalde roeping heeft te vervullen inzake de zendingsopvoeding, en alles aan particuliere personen en vereenigingen mag overlaten.

Maar ons artikel mag niet te lang worden. Er w, are anders nog veel meer te noemen, b.v. de herleving van het maandschrift „D|e Macedoniër", dat in 1898 ter ziele was, door de krachtige energie vjan onzen onvergetelijken Ds H. Dijkstra, in 1908 weer werd opgericht, en alleen door den algemeenen steun onzer Kerken za, l kunnen blijven bestaan.

Doch wij laten het hierbij. Terugziende zijn wij Gode dankbaar; de regeering van Koningin Wilhelmina was ook voor den Zendingsarbeid in Ned.-O.-Indië voorspoedig. Geve de Heere het haa, r, en ons, in het tweede 25-jarig tijdperk van haar regeering, van een zelfden voorspoedigen vooruitgang en van den zegen onzes Gods getuige te mogen zijn.

J. D. W.

De Joden en de Zending onder hen.

Vele Nederlanders zijn er, die, als zij ziqh willen realiseeren de veiliouding van de Joden tot Oranje, terstond zich voorstellen de schilderij, waarop 'Prins Willem I van Oranje is lafgebeeld, temidden van zijn zilveren en gouden kleinodiën, die hij wil. verkoopen, om het verzet tegen Spanje mede daardoor te bekostigen.

Hij is omgeven door tal van Joden, die met begeerige blikken en grijperige handen de schatten bezien en betasten, en berekenen, hoe groote winstkansen zich hier wel voor hen opdoen.

Echter door dit schilderstuk wordt al zeer slecht de verhouding van Oranje en de Nederlandsche Joden gesymboliseerd.

’t Zijn waarlijk niet slechts Oranje-offers en Joodsche hebzucht, die Oranje en de Joden tot elkander bradhten, gedurende de ruim drie voorafgaande eeuwen, terwijl het trouwens ook in 't algemeen in de laatste noodjaren van ons werelddeel wel afdoende gebleken is, dat 't waarlijk volstrekt niet slechts Joden zijn, die het monopolie hebben van speculatie op anderer ellende, om zichzelf te verrijken.

Hecht zijn de banden geweest, die in ons vaderland de Joden aan het Oranjehuis, gesproten uit den onversaagden strijder voor gewetensvrijheid, bonden, en goeddeels bleven binden.

Wie hiervan meer wil weten, leze het interessante boek, bewerkt door wijlen den Opperrabbijn T. Tal: „Oranjebloesems uit de Gedenkbladen van Neêrlands Israël", uitgegeven ter gelegenheid van de iidiuldiging van Koningin Wilhelmina.

Nog wordt bij haar traditioneele toeren door de Jodenwijken van Amsterdam onze Vorstin gaarne gezien en geestdriftig gehuldigd.

Moge 't al waar zijn, dat, bij het droevig verval in godsdienstig opzicht van het Joodsche volk ook in ons vaderland, vele Joden zicli voegden bij hen, die het wettig gezag tegenstaan, niet genoeg mag geprotesteerd tegen het maar grif in één adem noemen van de Joden en de Bolsjewisten.

De Joden, die der traditie getrouw zijn, achten zich, op grond der van God gegeven geboden, verplicht, den troon onzer Koningin met burgertrouw te omringen en te beschermen tegen vijandige aanslagen.

Het past hier, te herinneren a, an eene uitlating in het Joodsch-orthodoxe „Weekblad voor Israëlietische huisgezinnen", van 9 Mei 1919 — kort na de revolutionaire woelingen in ons land alzoo: „Wij Joden, die ook als staatsburgers de aanwijzingen van ons Jodendom willen volgen, behooren ons met krachtige beslistheid te scharen aan de zijde van het wettig gezag en steun te verleenen aan alle middelen, die de handhaving daarvap kunnen verzekeren”.

Werd, inzonderheid door de Oranjevorsten, Nederland het land, waar den Joden, den verdrevenen en verdrukten, gelegenheid werd gegeven, zich in godsdienstig opzicht vrij te ontwikkelen, de geloovige Christenen hier te lande hebben het beseft, dat daarmee den Joden niet genoeg geschonken was.

De hoogste vrijheid toch, de vrijheid der kinderen Gods, bleef den Joden ontoegankelijk, zoolang zij buiten Jezus Christus bleven.

Daarom werd reeds vroeg door Gereformeerde Nederlandsohe theologen gewezen op-de roeping der geloovigen, de Joden, het volk vanouds der bijzondere Openbaring Gods, het stamvolk naar het vleesch van onzen Heiland, bekend te maken met het heil ook voor hen in Jezus Christus, den Messias der volken, die als Messias Israels eerst op aarde was verschenen.

Voetsius schreef over de noodzakelijkheid der Jodenzending. Walaeus richtte te Leiden een seminarium op, dat speciaal voor contravers met de Joden zou moeten opleiden.

Brakel drong op Evangelie-arbeid onder Abraham's nazaten aan. Maar in de 17e en 18e eeuw kwam 't schier niet van de theorie tot de daad.

Geregelde arbeid der Zending onder de Joden in Nederland dateert eerst uit de 19e eeuw.

Bekend is het werk van wijlen Dr Adler, namens de Londensche Vereeniging voor arbeid onder [sraël, in Amsterdam en andere plaatsen.

Sedert 1861 werkt gezegend de „Nederlandsche Vereeniging voor Israël", voornamelijk in de hoofdstad van ons land, thans reeds met 3 zendelingen, waarvan 'twee, de heeren 'Korff en Van Os, beiden meer dan 40 dienstjaren hebben i).

Bekend is ook de arbeid onder landverhuizende Joden uit 't Oosten, door den heer J. Zalmann, een door Dr Adler gedoopten bekeerden Israëliet, te Rotterdam verricht.

In 1875 werd door de Synode der Christelijk-Gereformeerde Kerken te 's-Hertogenbosch besloten tot arbeid onder de Joden.

In de laatste 25 jaren is de arbeid der Gereformeerde Kerken, vooral na 'de vereeniging der Christelij k-Gereformeerden en Gereformeerden, meer en meer uitgebreid 2).

Werd eerst vooral met traktaten gewerkt, en gedurende een tweetal perioden ook door een Bijbelcolporteur, in 1916 is een Dienaar des Woord, 's door de Kerk van 's-Gravenhlage, in samenwerking met de Synodale Deputaten, voor de Zending onder de Joden beroepen, tot zijn arbeid ingegajan, en in 1922 heeft zich een tweede Missionaire Dienaar voor dat werk aan de kerk van Amsterdajm verbonden ³).

Van de Deputaten der Synode, die geijverd hebben of nog ijveren voor de Jodenzending moeten met name vermeld worden wijlen Dis E. Kropveld, een bekeerde uit de Joden, wiens bekeeringsge367 schiedenis: „Uit de duisternis tot het lidht" in groeten getale onder Joden en Christenen is verspreid, en die door het traktaat, in zijn ouderdom geschreven: „Geen berouw", den tegensprekenden Joden, die geen bekeering van een Jood voor echt willen erkennen, den mond snoerde, en Ds J. P. Tazelaar, die niet alleen verschillende traktaten ter verspreiding onder de Joden schreef, maar door zijn boekje: „Gij zijt mij onvergetelijk", uitgegeven door de Deputaten der Synode, het besef der roeping tot Jodenzending in onze kringen krachtig opwekte of versterkte.

Die arbeid der Jodenzending geschiedt door de Missionaire Dienaren des Woords zooveel mogelijk in verbinding met kerkeraden van Gereformeerde Kerken in plaafsen, waar veel Joden wonen.

Reeds zijn in 19 groote plaatsen van ons land comité's werkzaam voor de Joden.

Door een maandblaadje „De Messiasbode", wordt aan pi.m. 12000 Nederlandsch-JoodsGhe huizen het Evangelie in geschrift gebracht.

In ’s-Gravenhage, Rotterdam, Amsterdam en Groningen wordt ook geregeld aan Joodsche kinderen onderwijs uit Gods Woord gegeven.

Wekelijks wordt zoo aan pl.m. 100 Joodsche kinderen van den Messias verteld. Vooral is vermeldenswaard de bijna 25-jarige arbeid van „Mirj, am" te 's-Gravenhage.

Op tal van plaatsen zijn ppenbare vergaderingen gehouden, soms door vele Joden bezocht, waar godsdienstige onderwerpen, voor Joden en Christenen beiden van belang, werden besproken en • waar de gelegenheid tot gedachtenwisseling geboden werd. Deze vergaderingen werden door de Joden veelal krachtig, door posten, tegengewerkt. Zij hebben er toe bijgedragen, da, t de Joden zich, naar hun eigen getuigenis, meer rekenschap^ van hun standpunt moesten geven, terwijl zij de kennis van het Joodsche leven en denken onder Christenen vermeerderen en dezen aldus dichfer bij de Joden brachten. ^

De georganiseerde arbeid staat feitelijk nog in zijn begin-stadium.

Over veel vrucht — door den eersten Missionairen Dienaar werden 6 personen van Joodsche geboorte, na belijdenis, gedoopt — mag wel niet geroemd worden, maar toch, de aanvankelijke zegen des Heeren moet dankend worden erkend.

Den Christenen is hun roeping voor de Joden allengs duidelijker geworden, en aan de deuren van der Joden conscientiën wordt al luider geklopt.

De liefde en het gebed der Christenen voor de Joden en de Jodenzending vermeerderen.

En den Joden is 't niet gelukt, wat zij beoogden, de Jodenzending te negeeren.

De toekomst is verborgen, m, a, ar niet donker! Het licht van Christus werpt zijn stralen op "het pad der Jodenzending! Wij hebben goeden moed, dat, als 't den Heere zou behagen, ons nog eens een jubileum onzer Oranjevorstin te doen vieren, 't dan getuigd zal kunnen worden, dat onder de Joden in Nederland de weg naar de ware, de hoogste, vrijheid, die door Christus Jezus in 't kindschap Gods den geloovigen is geschonken, door al meerderen is betreden!

JAC. VAN NES Cz.

De zaak des Konings.

Het Zilveren Jubileum van H. M. onze Koningin is als een hooge terp in onze lage landen. Voor het Christelijk volksdeel een heilige terp, waarop het altaar rookt met offers van dank en aanbidding aan den Heere, die Oranje en Nederland zoo gansch uitnemende zegeningen schenkt.

Van dien heuvel wordt als vanzelf ook een terugblik geslagen op den weg, die zichi in wijde verte achter ons kronkelt, om het resultaat op te maken, waartoe wij langs het afgelegde pad zijn genaderd.

Vijfentwintig jaren hieeft onze Vorstin in vrede en zegen over ons land en volk geregeerd. Een kwarteeuw legt lang niet altijd hetzelfde gewicht in de schaal der historie. Doch van de laatste 25 jaar mag gezegd, dat moeilijk een tijdvak is aan te wijzen van zóó veelvuldige en diepgaande verandering op' schier elk gebied.

Ook op het terrein der Evangelisatie.

De tijd s 1 ij t niet alleen, maar s 1 ij p' t ook. De tijd zal 't leeren, zegt het spreekwoord. Hij begrenst de verhoudingen en doet de lijnen en trekken scherper uitkomen van wat eerst nog in nevels geihuld lag. Wij willen trachten na te gaan, hoe het Evangelisatiewerk in de laatste kwart-eeuw zich heeft ontwikkeld.

De Evangelisatie stelt ons voor „het ontzaglijk probleem der godsdienstig en zedelijk meer en meer verwilderende maissa's". D'e tijd, die zoo roemde op vooruitgang en besohaving, is in geestelijk opzicht een tijd van de allerschrikkelijkste verwoesting, vol onafzienbare puinhoopen.

„Het ongeloof van voor honderd jaar geleden", zoo schreef Busken Huet, „is thans geloof geworden". In dit woord gaapt een afgrond van jammer en ellende. Ongodist te zijn, gold vïoeger als een schande, maar wordt in vele kringen nu tot een eere gerekend. De meest geruste onverschilligheid ten aanzien van God en religie doet de groote

­ massa in geestelijke ellende weg en stoffelijke zinken.

Door dien ontzettenden nood aangegrepen, traden hier en daar enkele broeders en zusters in vrije associatie op, om, door de liefde Christi gedrongen, in mededoogen uit te gaan, ten einde liet Woord des levens te brengen tot wie ten doode wankelden. Menigeen liaalde over hun liefde en toewijding de schouders op, denkende: „dat baat toch niets!”

Zoo was het nog vóór enkele tientallen van jaren. En wat grooten ommekeer aanschouwen we nu! Tegenwoordig wordt van vele zijden over Evangelisatie gesproken, en door zeer velen drak er aan „gedaan". Het getal der Evangelisatiearbeiders vermeerdert bij den dag, en het [ilvangelisatie-veld breidt zich al meer uit. Vroeger was het beperkt tot het houden van Zondagsscholen, van knapen-en meisjesvereenigingen; flhans treden in de groote steden op vaste tijden straatpredikers op; evangelisatiekoren zingen liederen bij den openbaren weg. Een evangelisatie-auto zoekt de meest afgelegen buurten op. Een evangelisatieboot reist de schippers op de eenzaamste wateren na. Zelfs is het denkbeeld reeds geuit van tractaatverspreiding door een vliegtuig!

Deze sterk oplevende beweging hangt samen met het sedert de laatste jaren in wijden kring herleefd besef, da, t de cultuur, de groote afgod dezer eeuw, aan 's menschen zielsbestaan geen steunsel, geen voldoening kan geven. Nu de cultuur verlegen liet, grijpt men weer naar de reddende en verrijkende macht der religie. De Heere biedt door deze opkomende beweging aan de belijders Zijns Naams een uitnemende kans. En het strekt tot blijdschap, dat deze geschonken gelegenheid volijverig wordt aangegrepen.

Doch als alleen de kracht van den godsdienst voor vertwijfeling kan bdhoeden, dan komt h'et er vooral op aan, dat het geen eigenwillige godsdienst zij; maar een dienen van den Heere naar Zijn heilig Woord. Geen Eviangelie van eigen makelij; alleen het volle, onverminkte Evangelie van Gods genade in Christus, vermag artsenij te bieden voor de schrijnende wonden der zonde.

Deze overtuiging heeft de Gereformeerde Evangelisatie in het leven geroepen, welke eerst in „Jachin" en „Filippus", en later door de samenwerking dezer beide Vereenigingen, in een tweetal congressen tot actie kwam.

Een congres voor Gereformeerde Evangelisatie, wie zou daaxaan vóór 25 jaar hebben geda, cht! Welk een ommekeer. De kleine Gideonsbende van weleer, geworden tot een groote armee voor den Heiligen Strijd.

Als de uitnemende vrucht dier congressen mag worden geboekt, dat steeds meer wordt erkend: de Evangelisatie is de roeping der georganiseerde Kerk, en in onzen tijd zelfs haar-r o ep ing b ij uitnemendheid. Zij mag geen zaak van pa r-ticuliere personen of vereenigingen wezen. Zij behoort uit te gaan Van de Kerk. Niet Kerkistisch, maar wel Kerkelijk moet zij wezen. Anders duikt het dilantisme van alle zijden spoedig weer op.

Bij allen Evangelisafiearbeid behoort de band aan het Kerkelijk instituut te worden gesterkt, door het vasthouden aan de belijdenis, door het aanvaarden van ambtelijke leiding en opzidht; en door te arbeiden met de bedoeling, het verlorene bij de kudde van Christus te brengen.

Als een object rijp is voor ambtelijke bearbeiding, trekke de Evangelisatie zich terug.

Kerkelijke Evangelisatie, dat zij ons parool. Nietkerkelijke Evangelisatie is voor de Kerk een zeer ernstig gevaar. Er zijn nu reeds symptomen, die duidelijk daarop wijzen. Indien de krachtig bruisende Evangelisatiestroom niet in vaste bedding geleid wordt, zal hij spoedig verzanden. Inplaats van een bouwende wordt het dan een stoepende kracht. Daarom is het ons een oorzaak van groote blijdschap, dat de Generale Synode nu de groote lijnen voor den arbeid der Evangelisatie in een zevental conclusies duidelijk heeft aangewezen.

Onze jubileerende Vorstin sprak in haar Koninklijke boodschap, gericht tot het Congres voor Inwendige Zending, in de maand Juni gehouden, deze treffende woorden: „Moge de zoekende liefde van onzen Heiland u den weg wijzen tot tegemoetkoming aan de diepste behoefte van onzen tijd”.

Deze diepe behoefte werd door H. M. bij een andere gelegenheid aldus omschreven: „dat de waailieid, die in Christus is, de duisternis der menschelijke ellende moge beschijnen”.

Leve het diep in onze ziel, dat de Evangelisatie geen persoonlijke liefihebberij wezen mag, waarin wij naar eigen inzicht kunnen handelen, 't Is het gebod van onzen Koning, waarmede wij Zijn eere te zoeken en Zijn ordinantiën stipt te volgen hebben, opdat de zaak des Konings geen schade lij de.

J. P. TAZELAAR.

De Gereformeerde Zondagsschool.

Wat rijke gunst er ligt in het feit, dat Koningin Emma Beschermvrouwe is van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, en Koningin Wilhelmina Bescjhermvrouwe van het onlangs gehouden Congres voor Inwendige Zending, kan niet onder woorden gebracht. Het toont, [hoezeer het Koninklijk Huis groote belangstelling heeft voor de Evangelisatie.

Bijbelverspreiding is de voornaamste handeling in het Evangelisatiewerk. Daardoor wordt rechtstreeks het geklank des Konings vernomen.

De Evangelisatie mag niet beschouwd als een doos met vakken en vakjes; zij is een eenh.eid, die organisch moet leven en bestaan. Daarom heeft zij te beginnen met het kind. Bij de jeugd liggen de fijne wortelvezeltjes van den boom van ons volksleven. De conclusie van het eerste Congres luidt terecht, dat de Kerk van de Zondagsscholen als één van de uitnemendste middelen voor haar Evangelisatiearbeid heeft gebruik te maken.

De Zondagsschool oefent voorts 'n veelzijdigen invloed, wijl het kind den sleutel tot de huisgezinnen biedt. Zulk een schoon instrument moet nu ook op de beste wijze gehanteerd worden. Uit dit besef is de Gereformeerde Zondagsschoolvereeniging gesproten, die de eere Gods als het hoogste doel stelt ook van dit werk. Op den reeds in 1871 gelegden grondslag, toen de Gereformeerde Zondagsschoolbond werd opgericht, is het type van de Geref. Zondagsschool steeds duidelijker tot openbaring gekomen. In het kroningsjaar van H. M. verklaarde een bestuurslid van „Jadhin" bij zijn herbenoeming, dat hij hoopte te werken in de zuivere richting, door de Zondagsschool te leiden op het terrein, waar zij aibeiden moet, n.l. buiten de Kerk. Deze nieuwe toon klonk in veler oor nog onwelluidend. Allengs echter vond het denkbeeld meer ingang. Wat onder de hoede der Kerk staat, is voorwerp van ambtelijke behandeling. Objecten van Evangelisatie zijn alleen zij, die van alle geestelijke zorg geheel of grootendeels zijn vervreemd. In de Gereformeerde Kerk aan de Loolaan te Apeldoorn werd in 1903 deze gedachte officieel door „Jachin" uitgesproken.

De Zondagsschool had in deze periode een harden strijd om 'het bestaan te voeren, 't Scheen, alsof zij onder ons fhiaar tijd t^'ad gehad. , Meer dan honderd werden opgeheven, wijl de meening bij velen zich vastzette, dat zij overbodig en voor de huiselijke opvoeding zelfs schadelijk!-was.

Toch is ook deze critieke periode een schakel in haar rechte ontwikkeling. Zij mocht niet opgeheven. Zij moest er zijn, maar — als middel ter Evangelisatie. Hieruit vloeide nu onmiddellijk voort, de eisch van het kerkelijk verband. Als Evangelisatiemiddel mag zij niet zijn een op' zichzelf staand instituut, maar behoort zij te wezen hulpmiddel in den dienst der Kerk.

Aan Zaandam komt de eere toe, in dezen den baanbrekenden stap te hebben gedaan. Daar werd voor 't eerst de Zondagsschool in rechtstreeks verband met de Kerk gesteld. Dit kostelijk exempel vond spoedig geheele of gedeeltelijke navolging. Het verband met de Kerk werd ook versterkt, door het feit, dat bijna 200 Kerkeraden op' „Jachin's" ledenlijst zich deden inschrijven.

De Zondagsschool trad alzoo zegevierend uit den strijd te voorschijn, en verhief zich tot nieuwen en gezonden bloei. Ministens Vs van de leerlingen zijn thans kinderen uit geestelijk verwaaxloosde huisgezinnen.

Na de erkenning van het evangeliseerend karakter en het zoeken van kerkelijk verband, volgde noodzakelijkerwijze de invoering van een methode van arbeid, die aan haar karakter uitdrukking gaf. D'e Roosters en het Handboek van „Jachin" hebben een evangeliseerende strekking. Door opleidingsklassen tracht men geschoold personeel te vormen. Vervolgklassen werden opgericht, om verband te bekomen tusschen de Zondagsschool en de Catechisatie. In alles wat de beginselen betreft, handelt de Kerkeraad; de Zondagssqhoolcommissie, welke door den Kerkeraad daartoe gemachtigd is, ve''zorgt de huishoudelijke zaken.

Te midden van dezen nieuwen bloeitijd, wordt zij nu weder in een ernstigen kamp gewikkeld, die vooral in de steden haar bestaan zeer bedreigt. Wijl de mannen der revolutie zich nu óók met kracht op' het jeugdwerk werpen, zijn vele leerlingen van onze Zondagsscholen afgetrokken. Ook de attractie van de bioscoop en het voetbalveld doen zich duchtig gelden.

Punt van ernstige bespreking werd nu: wat hiertegen te doen was? Zullen wij óók nieuwe banen openen en ons op attractieve middelen toeleggen om ons aan de tijdsomstandigheden aan te passen?

Het antwoord was: de Gereformeerde Zondagsschool ma, g niet zijn een stichting, om de kinderen te vermaken, doch moet de jeugd tot de kennis van het Woord Gods brengen. Zij staat, evenals de Gereformeerde Kerk, niet naar uitgebreidheid, maar naar zuiverheid. Trouw aan het beginsel, is eerste eisch van haar voortbestaan.

Ook de opkomende studie der Psychologie oefende invloed op het Zondagsschoolwezen. „Jachin" wil, zoover dit mogelijk is, daarvan profijt trekken, ten einde, meer in de lijn der kinderpsyche komend, de leerlingen dichter te benaderen. Dodh het oog, is ook geopend voor de gevaren daaraan verbonden, vooral dat de heilige dingen te plastisch worden behandeld.

De waarschuwing is hier niet overbodig, dat de geestelijke dingen nooit uit natuurlijke motieven kunnen worden opgebouwd.

I Vervolgens is herhaaldelijk aan de orde gesteld: deZondagsschool onderde meer gegoede standen. Doch het resultaat in dezen is sober geweest. Vrijwel is het algemeen oordeel, dat zoo deugdelijk de Zondagsschool werkte in de breede volkskringen, zij evenwel voor de kinderen uit de hoogere standen niet doeltreffend is gebleken. Deze moeten langs een anderen weg gezocht worden, n.l. door middelen te openen tol conversatie, waaxdoor Christenen uit de gegoede standen kinderen bij zich noodigen, om zóó "geleidelijk te komen tot een hartelijk gesprek over de geestelijke dingen. In de Residentie is dit herhaaldelijk en niet zonder zegen beproefd.

Bij de bespreking dezer zaak werd bijzondere nadruk er op gelegd, dat de dienstbaxen van Christelijken huize onder de hoogere standen toch er naar zouden staan, getrouw en vrijmoedig voor hun beginsel uit te komen.

Hier raken wij het hart aan van allen Evangelisatiearbeid. Pïoi'. Ba< vinck heeft zeer schoon gezegd: „De belijders des Heeren zullen vanzelf invloed oefenen en evangeliseeren, wanneer zij als echte, diep-Christelijke persoonlijkheden hun alledaagsche en gewone leven leiden". Wees Christen, beide in uw woord en in uw wandel, ziedaax de onafwijsbare eischi voox alwie evangeliseert. Anders toch zal het verwijt hem spoedig striemen: „Medicijnmeester, genees uzelf!"

Onze Koningin heeft den arbeid der Evangelisatie krachtig voorgestaan, zoo vaak zij in het openbaar, ook voor de grooten der aarde, van haar persoonlijk geloof getuigenis gaf. Zij liet de gelegenheid daartoe niet voorbijgaan. Het persoonlijk getuigenis door woord en wandel, gesterkt door het doen van huisbezoek, overal waar een weg te vinden is, levert de hoofdslag op' dit terrein.

Laat het Christenvolk op de feestdagen met ijver en getrouwheid de kans waaxnemen, om ook doox xuime tractaatverspreiding de waaiheid Gods zooveel en zoover mogelijk uit te dragen. Als de communisten door een „Feestgids" in Oranjeomslag de schare misleiden durven, moeten wij ten minste den moed grijpen, voor de waarheid kracJitig uit te komen.

Onze Vorstin heeft getoond, de groote beteekenis van het Evangelisatiewerk te verstaan, als Zij de Vereeniging „Jachin" op' V.'xa.r gouden jubileum mét een Koninklijke onderscheiding heeft geëerd. Daarin bleek, dat H. M. in de Evangelisatie niet alleen een Christelijk belang ziet, doch haar ook een zaak van nationale beteekenis acht.

Zelve heeft Zij godsdienstonderwijs van hare Moeder ontvangen. De moederschoot i's wel eens genoemd de beste Zondagsschool.

Door 't persoonlijk onderricht Van Pirinses Jiüiana in de Bijbelsche Geschiedenis, gaf onze Koningin een beschamend voorbeeld aan zoovele, ook onder ons helaas! in dit stuk nalatige ouders. ,

De liefde tot de Zondagsschool is H. M. van der jeugd aan ingeplant. In 1887 bracht de Koningin-Moeder met de toen 7-jaxige Prinses Wilhelmina een bezoek aan de Zondagsschool te Amsterdam, bij welke gelegenheid de grijze T. M. Looman over het jeugdige Koningskind een zegebede uitsprak, in de tegenwoordigheid van een groot getal Zondagsschoolleerlingen. Voor allen, die er getuigen van waren, een ontroerend oogenblik!

Van haar liefde tot de Zondagsschool heeft de Koningin later op verscMllendé wijzen blijk gegeven, door het bijwonen van de Kerstfeestviering en ook wel door persoonlijk bezoek van zieke kinderen. Laai dit Vorstelijk voorbeeld ons opvrekken, om het schoone werk der Zondagsschool recht te waardeeren. Te meer, omdat door allerlei bemoeiing met ander Evangelisatiewerk de belangstelling voor de Zondagsschool bij velen is verflauwd. Dit arihten wij een bedenkelijk verschijnsel.

Al staat de Zondagsschool aan het begin van de breede linie, zij grijpt echter in het centrum van dezen arbeid, wijl zij langs den weg van stille, rustige onderwijzing zich rechtstreeks wendt tot het hart van het kind, d.i. tot de menschelijke ziel. En in de behoudenis veler zielen ligt des Konings heerlijkheid.

J. P. TAZELAAR.

Onder de militairen.

1914 — 1919.

Het was in den nacht van drie op' vier Augustus 1914, dat een vreemd geschuifel van Voeten op het trottoir mij wekte.

Wat mocht dat wel zijn?

Even opstaan en kijken. En jawel, zonder veel rumoer schoven ze verder, de soldaten, met de blijkbare bedoeling vooral de burgers in hun rust niet te storen.

Den dag daaraan was de stad vol uniformen. Men zei, dat er wel 10.000 soldaten Tilburg waren binnengetrokken.

Het beteekende, dat het gemobiliseerde leger langs de grenzen werd gelegd ter bewaking en verdediging.

En onmiddellijk werd hier en elders begrepen,

dat voor de mannen van Christelijken huize iets moest worden gedaan.

Vooral in 't Zuiden.

Dadelijk werd begonnen. Vanzelf voorloopig 't eerst in garnizoensplaatsen, maar niet daar alleen. De kerken verstonden overal üiun roeping en 't was veelal op aansporing en onder leiding van de predikanten, , dat spoedig gezodht werd naar gelegenheden, waar aan de mannen-te-velde een eenvoudig Christelijk tehuis kon worden aangeboden.

Nog in dezelfde week werd op initiatief van den heer Jac. van Oversteeg, bestuurslid van den Bond van Jongelingsvereen. op Geref. grondslag te 's Bosch een Comité voor militairen opgericht Biet als voorzitter Ds T. Gerker, Geref. Predikant en als ondervoorzitter Ds W. H. A. Voorhoeve, Ned. Herv. Predikant. Tot secretaris werd benoemd de heer M. Knol H.Wzn, thans leeraai-aan de Christ. Kweekschool te Gorkum. En omda.t Tilburg een middelpunt was van de militaire macht, werd üiet bureau van dit comité 'in Tilburg gevestigd, terwijl de leiding er van werd toevertrouwd aan den Geref. Predikant, daar ter plaatse, die, bijgestaan door den bovengenoemden secretaris, de organisatie van het werk begon.

Onderscheidene predikanten traden in Noord-Brabant en Limburg tot dit comité toe. Op advies van Ds J. J. van Noort, in leven Ned. Jlerv. Pred. te Amsterdam, werden eenige heeren gevraagd zitting te willen nemen in een Eere-Comité. Van al de gevraagde heeren werd een toestemmend antwoord ontvangen. Ik kan ze vanzelf niet allen noemen, maar mag ook weer niet nalaten een hunner opzettelijk te vermelden. Ik bedoel den heer René van Ouwenaller, voorzitter van het Nederlandsch Bijbelgenootschap. Ik gevoel mij verplicht even te memoreeren , dat de heer René van Ouwenaller, niet slechts als lid van het Eere-Comité, ma, ar ook en meer nog als voorzitter van het Nederlandsdh Bijbelgenootschap gewerkt heeft met groote liefde, en een volharding, die voortduurdetot het einde van den mobilisatietijd toe. Ik ben er dankbaar voor, dat mij in het Jubileumnummer van „De Reformatie" de gelegenlieid wordt geioden om, namens alle mannen, die hem hebben ontmoet en werkzaam gezien, zoowel in 't hooge Noorden, als 't diepe Zuiden, hartelijk dank te zeggen voor zijn omvangrijken, liefdevollen arbeid.

Naast het Comité voor Noord-Brabant en Limburg ontstonden door heel Nederland plaatselijke commissies, die zich al heel spoedig lieten vereenigen onder het even later opgerichte Centraal-Comité, met als voorzitter Ds J. Vonkenberg, toen Geref. Predikant te Zwijndrecht en voorzitter van den Bond van Jongelingsvereen. op Geref. grondslag.

Dit comité werkte in alle provincies, behalve in Noord-Brabant en Limburg.

Het spreekt vanzelf, dat de bestaande Nederl. • Militaire Bond, met zijn vele vaste Tehuizen, zijn werkzaamheid zooveel mogelijk uitbreidde. Maar in alle kantonnementen kon deze Bond geen Tehuizen oprichten. En omdat de oprichting en instandliouding van Christelijke Militairen Tehuizen eerste doel werd en moest zijn, hebben de twee genoemde comité's zich van den beginne af aan beijverd in die richting zooveel als 't maar kon te doen.

En met zegen.

Wel waren de moeilijkheden groot, vooral onder een bijkans geheel roomsche bevolking, doch het heeft niet lang geduurd, of elk kantonnement, soms in nietige gehuchten gehuisvest, had zijn Tehuis. Door de offervaardigheid van kerken en particulieren konden de organisaties dadelijk krachtig aanpakken en later, toen het Tehuis-leven beter was .geregeld, voorzagen de verdiensten uit de Tehuizen voor 't grootste deel in wat er geldelijk noodig was. Nu' had alles niet zoo vlot kunnen gaan, ware iet niet zoo geweest, dat het legercommando zijn steun en medewerking had geboden. Van 't begin af aan hebben de hoogere legerautoriteiten dien arbeid bevorderd. Teii minste in 't Zuiden was dat het geval heel sterk. Dit stond zeker wel in verband met de werkzaamlieid der veldpredikers, maar afgedacht van hun bemiddelend optreden, was er toch steeds een open oor voor hen, die in 't belang van 't zedelijk gehalte der gemobiliseerde soldaten iets wenschten te doen. Ondergeteekende had onder meer altijd vrijen toegang tot alle kantonnementen langs de grenzen. In niets Werden we bemoeilijkt. En we zagen daarin de land van Hare Majesteit de Koningin, die, zoo-•als ons werd verzekerd, ons werk een warm hart toedroeg.

De Militairen Tehuizen werden middelpunten van let Christelijk samenleven onder de gemobiliseerde soldaten. Daar werd een rustige plek gevonden •voor 't schrijven van hun brieven, 't lezen van lun dagbladen, daar werd gepraat, gedeba.tteerd, geschertst, daar vonden de vrienden elkaar immer Weer, en eiken avond werd een korte „aandacht" gehouden waarna de dag werd besloten met gebed en dankzegging.

Ieder Tehuis had zijn eigen Tehuis-bestuur, bestaande uit gemobiliseerden. Vele officieren en Vooral onderofficieren, hebben onverdroten, met Toorbeeldigen ijver en ondoofbare liefde in die iesturen hun geregelden invloed doen gelden. Het strekt hun tot groote eere, dat zij zonder vrees of valsdhe schaamte de soldaten zijn voorgegaan als belijders van den Christus.

Dit Tehuis-bestuur zorgde voor een geregeld na.komen van de „huis-orde", welke in ieder Tehuis gold en waarvan niet heel veel werd afgeweken.

Van groot belang was de samenwerking van de comité's met de veldpredikers. In deze broeders was een kostelijke scihakel aanwezig voor het verband tusschen allen particulieren arbeid en het legerbestuur. Meermalen is het gebleken, dat dit verband door hen werd bevorderd, ofschoon uiteraard rechtstreeksche saamspreking soms meer wenschelijk was. Wat hun bemoeienis echter heeft beduid, dat kon het werk van Ds Jansen in de lilde Divisie, Ds Hagen in de lie Divisie en Ds Scholten in de Ie Divisie bewijzen.

Naast het Tehuis-leven ontwikkelde zich al spoedig het vereenigingsleven. In Noord-Brabant en Limburg werden gemengde vereenigingen opgericht, onder leiding van den heer C. Tabak en ondergeteekende, terwijl overal, waar reeds burgervereenigingen bestonden, allicht de splitsing gehandhaafd bleef, in de groote Bonden van Jongelingsvereenigingen gegeven. Dit vereenigingsleven had vanzelf een tijdelijk karakter en heeft, althans in Brabant, krachtig gebloeid en veel vrucht afgeworpen. Wanklanken werden zoo goed als niet gehoord.

In Noord-Brabant en Limburg bestond ook nog een vereeniging „Draagt elkanders lasten, ", welke zich tot doel stelde zieke militairen en hun behoetfige familieleden, voor zoover noodig te gemoet te komen. Versnaperingen werden aan de zieken gebracht en voor behoeftige familieleden werden reiskosten betaald, als ze hun zonen wilden bezoeken.

In de tweede helft van den mobilisatietijd werd de ver. „Pro Rege", opgericht door Ds T. Hagen in de lie Divisie, tot een uitgebreide organisatie. Deze vereeniging bestaat nog en mag dankbaar zijn voor de resultaten van haar werk.

Met het eindigen van de mobilisatie loste zich het werk van de bijzondere Comité's weer op. Het Centraal-Comité en het Comité voor Noord-Brabant en Limburg hielden op te bestaan. Een herinnering er aan bleef, omdat van ieder twee bestuursleden werden opgenomen in het Hoofdbestuur van den Nederl. Militairen Bond.

Veel meer zou nog kunnen worden opgehaald, als de plaatsruimte niet tot beperking maande. Immers over wa, t door de Dieputaten, welke de Generale Synode voor de behartiging van de geestelijke nooden der militairen benoemde, werd gedaan, moet ik - zwijgen. Evenzeer over den belangeloozen arbeid van heel wat predikanten der Ned. Herv. Kerk, vooral in 't Zuiden. Het zou de moeite waard zijn daarover eens een overzicht te mogen geven. Maar ik moet eindigen.

Nog iets.

Hoogtepimten van het Tehuis-leven waren voor sommige Tehuizen de bezoeken van Hare Majesteit de Koningin.

Deze bezoeken gaven het bewijs, dat Hare Ma, jesteit dien arbeid wist te waardeeren.

Persoonlijk heb ik de overtuiging, dat Hare Majesteit de Koningin ook te kennen gegeven heeft aan de legerautoriteiten, dat het haar wensoh was dien arbeid zooveel mogelijk te bevorderen.

In elk geval was de hulp, die werd ontvangen in overeenstemming met den geest van Hare Majesteit, gelijk die sprak uit .alles wat door Hare Majesteit werd gezegd en gedaan, als zij onder de manschappen vertoefde.

Terecht werd dan ook bij elke voorkomende gelegenheid, en deze deed zich nog al eens voor, in de Tehuizen met geestdrift gezongen het oude „Wilhelmus".

Twee liederen waren het, die aan onze mannen lief waren geworden.

Deze twee.

’t „Gij toch gij zijt him roem, de kracht van hunne kracht", met de slotwoorden, „Want onze Koning is van Isrels God gegeven" (Ps. 89:8) en 't „Wilhelmus van Nassauwe" met als tweede couplet: Mijn • schilt ende betrouwen".

J. DE VRIES.


¹) Men zie de Gedenkboeken: „Gods groote daden aan Israël", en „Eene dankbare 60-jaxige", bij. 't 50-jarig en 60-jaiig bestaan dezer Vereeniging uitgegeven.

2) Zeer belangrijk voor de kennis der gescfiiedenis van de Jodenzending der Gereformeerde Kerken is het, door Ds J. Donma opgestelde, rapport van de Deputaten der Generale Synode voor de zending onder de Joden, aan de Synode van 1911, Acta, bijlage LIX, p. 206—214.

³) De bevestigings-en intreepreeken, bij die gelegenheden gehouden, zijn verschenen onder de titels: „Bevel en Belofte", door Ds J. J. Miedema en Ds Jac, van Nes Cz., en: „Joden, ziet uw Koning", door Ds Jac. van Nes Cz. en Ds , Wi. J. J. Velders.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1923

De Reformatie | 18 Pagina's

Een Overzicht.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1923

De Reformatie | 18 Pagina's