Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In de School der wijsbegeerte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de School der wijsbegeerte.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hegel en het Christendom.

Het is geen huichelachtig bukken voor hare majesteit „de publieke opinie", wanneer Hegel het christendom het non plus ultra, van alle godsdiensten noemt.

Hij m.eent werkelijk, dat het christendom harmonieert (als sluitstuk) met zijn wijsgeerig systeem, en dat zijn systeem past (als commentaiar) bij het christendom.

Er is geen sprake van eenig valsch bedoelen. Hegel gelooft beslist, dat niemand hiet christendom zóó goed heeft begrepen, en ook, da.t geen mensch het "zoovele en gewichtige diensten heeft bewezen, als hij!

Op de oogenschijnlijke verwantschap tusschen Hegelarij en christendom hebben we reeds bij een enkel punt de aandacht gevestigd.

Hegel voelde zich „thuis" in het christendom, omdat het God leert kennen als den Onzienlijke, den Geest, en omdat het de geestelijke dingen niet slechts stelt in een (zekere) antithese met het na, tuurlijke, maar ook als ontwikkelingseind^iunt van het natuurlijke.

Maar nog meer is Hegel onder bekoring van het traditioneele christendom door zijn Drieëenh e i d s - 1 e e r.

Zeker, ook bij Perzen, Egyptenaars, Grielcen, vinden we sporen van de Drieëehheidsgedachte, maar in de christelijke klerk is deze waarheid bewust gegrepen, in dogma-vorm gekristalliseerd, en als fondamenteel beginsel beleden.

Gelijk het christendom staat of valt met de Drieeenheidsleer, zoo ook (naar de meening van den architect!) Hegel's systeem.

We hebben reeds gezien, dat de drie-slag (stelling, tegenstelling, samenstelling) bij Hegel het bewegingsprinciep van de ontwikkeling is.

Maar kijk nu eens, hoe deze denk-kunstenajaT de zeer intieme geloofswaiarbieid van het christendom exploiteert (zeg maar: prostitueert) voor zijn godsdienstfilosofie.

Hij doet !het op zoo'n manier, dat voor de „wijzen en verstandigen" de „redelijke godsdienst" geheel in redelijkheid opgaat en het verstand voor den kruisdood bewaard wordt.

God is, zoo redeneert hij, naar zijn wezien geest, maar het wezen van den geest is d e n k e n. Denken is onderscheiden. Wie zichzelf denkt, onderscheidt zichzelf van iets anders. Dit andere, waarvan (van wien) God zioh, denkend, onderscheidt, is de Zoon, het Woord, de Logos. Én de zichzelfondersoheidende is de Vader, het op-zich-zelf-zijn. Uit het anders-zijn in den Zoon keert de Vader terug tot zichzelf door den Heiligen Geest, dewelke is de band der liefde.

Behalve deze onderscheiding naar binnen (de Gereformeerden zeggen: in de oeconomie of huishouding, van het goddelijke Wezen), is er ook een onderscheiding naar buiten, in de openbaring Gods.

De Vader denkt zichzelf en dit gedachtenbeeld van God-zelf is de Zoon. Maar zoodra Gods ge^ dachte-van-zichzelf zelfstandigheid aanneemt, ontstaat de „wereld" (hetgeen de bijbel „schepping" noemt). '-

Het ontsta, an van de wereld is dus bij Hegel niet het product van een vrij-machtige wilsdaad, maar het resultaat van een „proces" in God. Door het proces in God, ontstaat de wereld buiten God. Van de natuur met blare vaste ordeningen en wetten kan men nog niet ten volle zeggen, dat ze van God afgescheiden is, maar wèl van den mensdhelijken geest, die zich denkend ontwikkeld heeft tot vrijheid.

Wij weten reeds, , dat Hegel dit denkproces van den menschelijken geest, waardoor deze zich (in ikbewustzijn) losmaakte van den Al-Geest, de zondeval genoemd wordt, en ook, dat hij, — op dezelfde manier de bijbelsche woord-beelding gebruikend (zeg .gerust: misbruikend), — den terugkeer uit het voor-zich-zijn des menschen tot het izijn in den uuiverseelen Geest, de verzoening belieft te noemen.

Ku gaat Hegel verder, in de mysterie-taal der christelijke religie, zijn godsdienst-filosofie uit te werken.

De persoon, in wien de verzoening (bewustwording van de eenlheid tusschen God en mensch) tot stand komt, is Christus. In Christus wordt het mystieke geheim van de onbegrepen (en in zekeren zin verloren) eeniheid tusschen God emensch opnieuw openbaar. Ja, in Christus is zij, voor het eerst en het best, tot werkelijkheid geworden. Wianneer Christus zich noemt den ééngeboren Zoon van God, is dit niet alleen een doorstralen van zijn bewustzijn, kind van [God te wezen, maar ook een wezenlijk tegenvvoordigen bewust-zijn van God in Hem, zoodat in Christus het goddelijke en menschelijke identisch (hetzelfde) zijn geworden.

Wanneer Hegel spreekt van Christus als den Godmensch, bedoelt hij dus heel iets anders dan . de christelijke kerk, namelijk niet den Christus in w'ien de goddelijke en menscihelijke , natuur persoonlijk vereenigd zijn (onvermengd en onveranderd, ongedeeld en ongescheiden, om met Chalcedon te spreken), maar een Christus in wien de mensch God wordt, doorda, t God in hem mensch wordt.

Voor ieder mensch is dit de weg der verzoening.

Verlossing is bewustwording tot god-mensclielijkheid.

Aan 'den persoon, en de door Christus verkondigde, waarheid moet de mensch zichzelf opheffen tot het v\'eten: mijn geest is Gods Geest.

En wat voor beteekenis hecht onze denk-ap'Ostel nu aan de groote centraal-wonderen, zonder welke de christen zijn verlossing een hersenschim acht, namelijk het kruissterven, de opstanding, de hemelvaart, de Pinksteruitstorting?

Hegel zegt: Door zijn antithese met de natuurlijke wereld, wekte Christus vijandschap'. De ontketende boosheid brengt hem aan het kruis.

Door dit sterven van Christus grijpt er in bet bewustzijn (ja, dat is de groote poort des hemels: het bewust-zijn!) der discipelen een ommekeer plaats. Zij verliezen Christus als mensch-die-bijhen-was, als historische verschijning, en vinden Hem terug vergeestelijkt, en vergoddelijkt, dat is als r e 1 i g i e u s e verschijning. Opstanding en hemelvaart beteekenen, dat de particiuliere Christus (behoorende tot den discipelenkring) de universeele Christus wordt, de Wereld-verlosser.

Op het rijk van den Zoon volgt het rijK van den Geest.

In het wezen Gods is de Geest de wederkeering Gods door den Zoon tot zichzelf.

Dit goddelijk proces van wederkeering en bewustwording heeft nu óók (of moeten we zeggen: eigenlijk? ) plaats in den menschelijken geest. D'e mensch, die in Christus (of in wien Christus) de verzoening doorleeft, wordt zich zijn eenheid met God bewust. Dit mystieke bewustzijn is fle Heilige Geest, de Trooster, die in ons roept (ons leert roepen): Abba, Vader! Wie dezen Geest heeft, heeft het eeuwige leven en de gemeenschap' met al het levende, dus ook met alle menschen.

De lezer voelt het fijne (en toch reusaichtige) verschil met onze christelijke waarheidsopvatting! Bij Hegel is er geen sprake van een openbaring Gods aan den mensch, door objectieve hei-lsfeiten, gebeurtenissen-in-den-tijd, maar in den mensch, door de bewustwording Gods tot zelfbewustzijn. De christelijke dogmata, die op de groote heilsfeiten gebaseerd zijn, worden door Hegel verrédelijkt tot wijsgeerige waarheden. Hegel distilleert uit de dogma, 's Wet zout der redelijlcheid en laat het andere (de voorwerpelijke, historische, waarheid) verdampen in de sfeer der symboliek. Dit is de beroemde feiten-verdamping, waarover ook in ons land, nog niet héél lang geleden, ernstige persdiscussies gevoerd werden.

Maar Iaat ons verder de wonderbaarlijke verfilosofeering van de christelijke religie in oogenschouw nemen.

Het rijk van den Heiligen Geest openbaart zich in de kerk, omdat in de kerk verwerkelijkt wordt het samenstellende (synthetische) streven vaa den Geest, zoowel in de verfxouding van de menschen onderling als in de verhouding van de menschen gezamenlijk tegenover God. De kerk wekt en sterkt het bewustzijn van de (mystieke) eenWeid van den menschelijken (peroonlijken) geest met den goddelijken (absoluten) Geest. De kerk is de groote Opvoedster tot ware mystiek (gevoel en beoefening van verborgen gemeenschap met God).

Uit dezezelfde oorzaak prijst Hegel den eeredie n s t (cultus) der kei'k als opvoedingsinstrum.ent aan. Voor hem is de liturgie: vorm geven aan het leven en leven aan den vorm. Ze is niet een besef, maar een daad, een streven naar de zekerheid van de genade Gods, een mystiek zich met God vereenigen, zoodat de mensch zich in God, en God in hem, weet. Dit weten grondt zich niet op den paipieren, objectieven, bijbel, maar op't doorwerkend getuigenis van Christus, en de kerk levert dit getuigenis, in gemeenschapsgevoel met de komende geslachten, over aan hare kinderen, die zij laat do o pen, ten teeken van de mystiek'e verzoening, en van het in-geordend (in-geboren) zijn in het rijk Gods.

Zelf geniet de kerk aan het avondmaal de geestelijke, eenheid (unio mystica) met Christus, en (dóór hem) met God.

Uitwendig h«eft die kerk' een taak tegenover de wereld, namelijk haar te vergeestelijJ^en en ze op te heffen tot haar eigen hoogte.

Hegel grijpt, en étalleertTlBier een echt christelijke (men zou kunnen zeggen: gereformeerde) gedachte. De kerk mag zich niet ascetisch afscheiden uit de wereld; evenmin mag ze, op de manier van Rome, den baas spelen over de wereld. Zij moet, met de in hiaar gewordene geestelijke kracht, de wereld doordringen, het zout der aarde wezen.

Te dien einde pleit Hegel voor een heaht verbond tusschen staat en kerk', aangezien de staat dezelfde ta, ak heeft ten aanzien van de moraal, als aan de kerk is toevertrouwd ten opzichte van de religie. Hegel leert (en ook hier schiet zijn pijl ra.ak), dat, voor beider bloei, beider vrijheid noodzakelijk is. Wianneer de religie in haar vrije ontwikkeling door vreemde overheersching (b.v. door de politieke tirannie) gehinderd wordt, zal ook de staat ontaarden tot onvruchtbaarheid en slavernij. De vrije staat bloeit sledhts op den bodem der vrije religie, de vrije religie in de sfeer van vrije staatsinrichting.

De christelijke religie (in haar protestantschen. vorm) verdient dus ook daarom den palm der eminentie, omdat zij de religie van de ware, persoonlijke, vrijheid is, de predikster en handhaafster van de vrijheid van het geweten!

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

In de School der wijsbegeerte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's