Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE CHRISTELIJKE VRIJHEID.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CHRISTELIJKE VRIJHEID.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het eerste artikel is een nadere verklaring van de keuze van dit onderwerp gegeven. Het is niet ongewenscht, dat wij tegenover, de valsche vröheid ons rekenschap geven van de waarachtige vrijheid, terwijl de aanraking met de ideëele en materiëele cultuur ons tot nadere formuleering dwingt. In het tweede artikel is uiteengezet, wat wij onder vrijheid hebben te verstaan, en gewezen op het verschil tusschen de formeele en materiëele wilsvrijheid van den mensch. Deze laatste, waarover het hier eigenlijk gaat, is de bekwaamheid tot alle goed en de geneigdheid om Gods wil te doen. Het derde artikel loopt hierover, dat de materiëele wilsvrijheid door de zonde verloren is gegaan, maar door Christus wordt hersteld. Hij maakt ons vrij varf'de wet, d.i. van haar vloek en verdoemende kracht, van de ceremoniën der oude bedeeling, en van het wetticisme van den farizeër. Deze vrijheid houdt tevens in, dat de Christen opnieuw, maar nu als idnd aan de geboden van zijn vader, aan de wet gebonden is. Voorts is in het vierde artikel aangetoond, dat deze vrijheid, d.i. de gebondenheid aan Gods wet, vastligt in' de consciëntie, die verzoend moet worden door den Heüigen (jeest, die gebonden is aaji 's Heeren Woord, die echter voor dwaling nog vatbaar is, en die door geen kerkelijk noch maatschappelijk gezag mag worden gebonden. En eindelijk heeft het vijfde artikel iiierop gewezen, dat de christelijke vrijheid zich te wachten heeft voor de uitersten van wereldmijding en bekrompenheid eenerzijds, en losbandigheid en willekeur aan den anderen kant, terwijl - Romeinen 14 is nagegaan om uit de Schrift' af te leiden, hoe de practük der christelijke vrijheid wezen moet.

VI.

De christelijke vrijheid in de praktijk.

In ons Schriftonderzoek, 'dat de vorige miaal zich bepaald heeft bij wat de apostel in Romeinen 14 schrijft over de verhouding tusschen vrijheid en liefde, is Öiians a, an de orde dat gedeelte uit den eersten brief aian de CorintJiiërs, waarin Plauliis over 'ditzelfde onderwerp, handelt. Ik begin met hoofdstuk 8. Wel heeft de apostel in hoofdstuk 7 oofc reeds het probleem der vrijheid jajangeroerd, waimeer hij een antwoord geeft op de uit CorinÜi'O hem gestelde vragen over het huwelijk, doch dit vraaigstuk der vrijheid treedt pas in het volgende hoofdstuk scherp in het licht. Dlaiar gaat het over de dingen, die den .afgoden geofferd zijn, en den christenen uit de heidenen niet weinig moeilijkheden bezorgden. Want deze geloovigen hadden de gemeenschap met hun heidensahe verwanten en vrienden niet afgebroken, wat zij niet konden 'doen, en wat uit hun christendom oofc niet voortvloeide. Doch die gemeensdhap bracht wel veel strijd voor hen mee. Immers, hoever was zij geoorloofd? Waar Hep de grens? Mocht men b.v. deelnemen aan heidensche offermaaltijden, die bij elke familiegebeurtenis gehouden werden, en dus eten van het vleescih, dat den afgod , gewij'd was? Sommigen zeiden neen, en anderen oordeelden ruimer. De een veroordeelde a; lleen biet feestvieren in den tempel, en de lander verwierp oök het eten van het vleesch, en met deze quaestie verlegen, had men den apostel geraadpleegd, om hun eenig licht te geven, en zoo mogelijk deze moeilijkheden tot een goede oplossing te brengen.

Die taak is voor P: aulus niet gemakkelijk.

Hij heeft n.l. voor twee uitersten te waken.

Hij moet zorgen, dat hij de heiligheid des levens niet aan de cihristelijke vrijheid ten offer brengt, maar ook omgekeerd, 'dat hij terwille van den heiligen wandel niet aan de vrijheid tekort doet. Hoe doet hij dit nu? W.el hij stelt, evenals in den brief a^an de Romeinen, de liefde vooropi. Zij moet het vraagstuk oplossen, en hij begint daaxom met op die hooge beteekenis vian de liefde Ie wijzen. Wij weten, zoo zegt hij, dat wij allen te zamen kennis (hebbén, d.i. den dienst Gods en dien der afgoden uitnemend kunnen onderscheiden, en dat dus allen, die in deze quaestie handelen en oordeelen, den juisten weg meenen te zien. Maar bedenkt, 'dat alle kennis, hoe uitnemend ook, zonder meer, d.i. zonder 'de liefde, opgeblazen maakt. Zij doet, als een gif, ons opzwellen. Zij wordt voedsel voor den hoogmoed. Zij blaast 'de van liefde ontbloote ziel op van trots, dochl wanneer zij daarentegen door de liefde gedragen en bezield is, draagt zij rijke vruchten. Want de liefde sticht, d.w.z. de liefde bouwt op'. Zij bevordert den opbouw van hiet geestelijk leven. Zij geeft aan 's Heeren huis vastigheid!. Zij is het geheim van alle waarachtige harmonie, en zonder die liefde zinkt het leven, al is er nog zooveel kennis, in, en verwijderen de christenen zich hoe langer hoe verder van elkander.

Aan deze macht der liefde zij men in CorinÜie gedachtig.

Wie niet door hiaar beheersöht wordt kan meenen iets te weten, maar die-heeft nog niets gekend, gelijk' men behoort te kennen (vs 2), want alleen wie God liefheeft, die is van Hem gekéiid (vs a)., Dit geldt oofc' ten opzi.chte van het eten der dingen, die den afgoden geofferd zijn. Wij weten allen, zegt Plaulus, dat een afgod niets is in de wereld, en dat er geen .an'der 'God is dan Een (vs 4), en in tegenstelling met de heidenen, die zich voor vele, ij'dele goden buigen, hebben wij ma; air e'en God, en een Heer e Jezus Christus, door Welken alle dingen z ij n, en wij door Hem (vs 6). Maai als dit zoo is, vloeit hieruit onmiddellijk iets anders voort. W: aimeer alles door God bestaat, is ook de spijze van Hem, en klan geen spijze ons verontreinigen, wajit alle schepsel Go'ds is goed. En als dan iemand zeggen zal: die spijze is met de afgoden in aanraking geweest, antwoordt Paulus: dat maakt die spijze niet onheilig, want een afgod is niets, hij bestaat niet. Echter, dit zien niet allen in. In allen is de kennis niet. Sommigen denken nog, dat een afgod bestaat. Zij meenen, dat een afgod het vleesch verontreinigt. Zij zouden dus eten met een geweten des afgO'ds, en zich schuldig gevoelen (vs 7), en tegenover zulke broeders moet men voorzichtig zijn. Niet om de spijze. Die maakt ons G, o d. e niet aangenaam (vs 8). Die maakt ons niet meer of minder, maar uit waarachtige liefde tot den naaste.

Dien eisdh bindt de apostel in vs 9 den geloovigen op het hart.

Zij mogen den zwakk'en geen aanstoot geven (vs 9, 10).

Zij zijn niet verantwoord, wanneer zij' met hun meerdere kennis, en door het gebruik' van hun vrijheid, 'den broeder tot een valstrik worden. Diaarvoor hebben zij hun kennis niet gefcregen. Zij zijn geroepen de zwakkeren te dragen, want, en dit wege hun zwaar op de ziel, wanneer zij tegen de broeders zondigen, en hun zw, ak geweten kwetsen, zondigen zij tegen Christus (vs 12). En om Christus' wille moet het offer gebracht. Wat 'de apostel zelf betreft, uit dankbaarheid jegens zijn Heiland, Die hem verloste, zal hij, indien de spij ze zijn broeder ergert, d.i. het voor dien broeder erger maakt, tot zondigen aanleiding geeft, een steen voor den voet legt, zoodat Wj struikelt, in eeuwighei'd geen vleescih, d.i. geen aan de afgoden gew^'d offervleesdh, meer eten. Gaarne wil hij zichzelf zoo verlooohenen. Voor het zwa, k geweten der broederen gaat hij, wanneer zulke hoog-emstige belangen op het spel staan, gaarne uit den weg, en als het gaat tusschen vrijheid en liefde, kiest hij zonder aarzeling voor het laatste. Liever zijn vrijheid op den achtergrond, dan den broeder of de zuster verloren.

In de'volgende hoofdstukken zet de aipostel zijn betoog over de christelijke vrijheid voort.

Eerst spreekt hij in het negende hoofdstuK over eigen vrijheid en recht, over eigen belangeloosheid en toewijding, welk betoog hij samenvat in vs 22: Ik ben den zwakken gewo'rden lals een zwakke, opdat ik, de zwakken winnen zou; allen ben ik alles g word en, opdat ik. immers eenigen behouden zou .(vs 22). Dan wijst hij opi de roeping O'm terwille van eigen zaligheid en van de zaligheid des naasten zichzelf te verloochenen (vs 23—27). Voorts bestrijdt hij in het tiende hoo'fdstuk de verkeerde praktijk van sommige Corinthiërs om , aan heidensche offermaaltijden deel te nemen, en hij leidt deze bestrijding in met te herinneren aan de historie van Israël, dat telkens God heeft verzocht door 'de zonde vrij spel te laten, dooh voor dien alval ook streng is gestraft. En dan in vs 23 keert hij tot het onderwerp' van hooldstufc 8 terug. Alle dingen, zoo begint hij, zijn mij geoorloofd, d.i. alle middelmatige, neutrale dingen, zooals b.v. het gebruik van sommige spijzen, m.aar alle dingen zijn niet oorbaar; alle dingen z ij n m ij geoorloofd, maar alle dingen stichten niet (vs 23). Niet alles is gepast. Niet alles sticht. Niet alles bouwt op. Wij kunnen in middelmatige 'dingen den broeder geestelijke schade berokfcenen, en daarom gelde voor het gebruik vian de christelij'k'e vrijheid deze gulden regel: Niemand zoeke; dat zijn zelfs is, maar een iegelijk zoeke, dat des anderen is (vs 24).

Van dien regel geeft hij nu de nadere toepassing. Omdat alle dingen geoorloofd zijn, mag men eten al wat in het vleesohhuis verkocht wordt, niets ondervragende om des gewetens wil (vs 25), d.i., zo'uder om des gewetens wil onderzoek te doen of het vleesch al dan niet van een offerdier afkomstig was. Immers: de aarde is des Heeren en de volheid derzelve (vs 26). Alles wat op .aarde gevonden wordt, is Gods schepsel en dies Zijn eigendom, en er kan dus geen bezwaar zijn bedoeld vleesch te eten. Alleen men bedenke, da, t men het ete als een gaye GO'ds, en niet als offervleesch. Indien u iem, and van de ongeloovigen noodt, en gij 'daar gaan wilt, eet al wat ulie'den voorgezet wordt, niets ondervragende om 'des gewetens wil. Malar-zoo iemand tot ulio'den zegt: dat is af godenof f er; eet het niet om desgenen wil, die u dait te kennen gegeven heeft, en om des gewetens wil; want de aar de is des Heeren en de volhei'd 'derzelve (vs 27, 28). De apostel heeft hier het oog op deze omstandigheid, dat een christen bij een heiden te eten wordt genoodigd. Deze invitatie behoeft niet te worden geweigerd. Een ieder handele naar eigen overtuiging, en wie aanzit, onderzoeke niet angstv^allig naar 'de herkomst van het vleesch. Maar zit er mede een zwaklce broeder aan, die wel bezwaar heeft, en 'den ander waarschuwt: „eet niet, want het is O'ffervleesch", 'dan moet men om dien zwakken broeder niet eten. Zoo licht zou het wei-eten den zwafcke ergeren, of hem er toe brengen om èf uit v; alsche schaamte, óf om des vredes wil, tegen zijn overtuiging in ook te eten. En dat is een geweld aan de consciëntie, dat niet geduld mag worden.

Hieraan voegt de apostel nog een enkele • O'pmerking toe.

In vs 29 zegt hij, diat hij deze dingen vermaant, niet om het geweten van de sterken zelf, maar van-'de zwakken, want de sterke behoeft zijn geweten niet te laten beheerschen door dat van 'den zwaklce. Al moet hij terwille van dien zwakkere een offer brengen, hij behoeft in zijn geweten 'dien zwakke niet toe te geven, want waarom wordt mijn vrijheid geoordeeld van een ander geweten? En indien ik door genade der spijze deelachtig ben, d.i. wanneer ik een spijze met dank'zegging aan God mag

genieten, waarom word ik gelasterd over hetgeen, waarvoor ik dankzeg? (vs 30). Die vrijheid mag men hem niet ontnemen. Laat de zwakke oordeelen voor zichzelf, gelijk zijn geweten hem zegt, een ander mag hij dien last niet opleggen. Doch voor allen gelde de regel: e t-zij dan, dat gijlieden eet, hetzij' dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, d.i. in de dingen, die op' zichzelf neutraal Izijn, doet het al ter eere Gods (vs 31), handelt zoo, dat God geprezen worde, en w e e s t z o n d e r aan stoot te geven, enden Joden, enden Grieken, en der gemeente Gods (vs 32). Zorgt er dus voor, dat vermeden worde, wat hen, die buiten staan, verhindert om binnen te komen, en die binnen zijn, aanleiding kon geven om naar buiten te gaan. En, zoo besluit hij, weest mijn navolgers. Volgt mijn voorbeeld. Ik h'eb niet mijn eigen voordeel gezocht, maar mij voor velen gegeven (vs 33). Doch dat heb ik niet uit mijzelf. Ik heb van Christus (hfdst. 11:1) geleerd, wat het zeggen wil eigen voordeel prijs te geven, en zich voor anderen op te offeren.

Tot zoover de apostel I^aulus.

Met opzet besprak ik uitvoerig zijn uiteenzetting over de christelijke vrijheid, omdat hij! daarin den weg wijst, dien wij allen hebben te wandelen. Die weg is de weg der liefde. Aan h|aa, r, dat is de hoofdsom van het apostolisch vermaan, zij de vrijheid onderworpen. Zij bepale, wanneer wij wel of niet van onze vrijheid zullen gebruik maiken. Want die vrijheid, hoe sterk de apostel haar ook handhaaft, en met hoeveel klem hij haar verdedigt tegenover den dw, ang der zwakken, is het hoogste niet. Het hoogste is de eer van God, en de zaligheid van onszelf en den naaste. Daarvoor brenge die vrijheid gaarne haar offer, zooals wij in het slotartikel nader hopen te zien.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CHRISTELIJKE VRIJHEID.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's