Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

KUYPER-BIBLIOGRAFIE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KUYPER-BIBLIOGRAFIE.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXXXV.

door J. C. RULLMANN.

71. De hedendaagsche Schriftcritiek in hare bedenkelijke strekking voor de Gemeente des levenden Gods. Rede, bij het overdragen van het rectoraat der Vrije Universiteit, gehouden den 20sten October 1881. Amsterdam, J. H. Kruyt 1881.

In het begin dezer rede zegt Dx Kuypex, dat meex dan één op een antwoord dezerzijds over dit hoofdpunt in den strijd der geesten reeds sinds maanden drong.

Tot recht verstand van den titel behooren we dan ook na te gaan wat er in de laatste maanden over dit onderwerp gediscussieerd was.

En dan moeten we teruggaan tot de verschijning van het proefschrift van Dx J. Th. De .Visser over de daemonologie van het Oude Testament.

In De Heraut van 19 September 1880 schreef Dx Kuypex tegen deze dissertatie een ernstige klacht, wegens de algeheele ondermijning van de Hei 1 ige Schrift, die in dit stuk uitkwam. Onomwonden toch werd hier uitgesproken, dat de eerste hoofdstukken van Genesis, die grondslag der gansche Godsopenbaring; geen openbaring, maar slechts een pxoduct van menschelijke voorstelling zijn; niet van Mozes, maar vian an-deren afkomstig, en vermengd met heidenscfae inmengselen.

De candidaat J. H. Gunning J.Hzn had geen vrede met dit ooxdeel over Dx De Vissex's dissextalie, en zond daarom in het volgend nummer van De Heraut een protest daartegen in. Dr Kuyper verduidelijkte nu zijn oordeel, en schreef, 3 Oct. 1880:

Dr De Visser leert, dat Gen. 3 niet van Mazes is; ook niet uit Mazes' tijd; maar van veel later; üit de dagen der Koningen. Hij leert, dat in dien vèrond6Tsteldf> n tijd, dit stuk niet saamigesteld is uit een verhaal van wezenlijk gebeurde feiten, maar uit gefantaseerde voorstellingen, die de auteur van dit verhaal zich alzoo heeft ingebeeld. Hij leert alsmede, dat deze gefantaseerde verhalen hem niet zijn ingegeven, maar door hem zelf zijn uitgedacht. Dal de openbaring ten deze alleen hierin bestaat, dat God de Heere in de Hebreeuwsche levens-en gedachtenwereld zekere bepaalde waarheden tot het bewustzijn der vroomste menschen had laten komen. En dat alsnu deze schrijver de stof voor zijn stuk uit het Hebreeuwsch bewustzijn genomen, en slechts voor wat de voorstelling, betreft met Heidensche bestanddeelen vermengd heeft.

Van deze voorstelling nu verklaren wij zoo stellig; en beslist mogelijk, dat ze in beginsel volstrekt modern is; geheel den bodem der Heilige Schrift van onder het geloof tier gemeente wegneemt; en dat geJeerden die deze meeniag zijn toegedaan (geheel afgezien natu'orlijk van de meer of minder vrome gesteldheid van hun liart; waarover we noch oordeelen kunnen noch mogen) onbewimpeld aan de gemeente behoo-ren ie verklaren: ons wetenschapipelijk standpunt inzake de Heilige Schrift is vlak het tegenovergestelde van dat der kerk aller eeuwen en valt in beginsel geheel samen met dat der modernen.

Dit Heraut-artikel gaf vervolgens Ds F. E. Daubanton een Open Brief aan Dr Kuyper in de pen, waarin hij lo protesteerde tegen diens bewering als zou er geen principieel vexschil zijn tusschen de kritiek der efhischen en die der modernen; 2o deze en soortgelijke quaesties, als van uitsluitend wetenschappelijken aard, buiten de competentie der gemeente achtte tè vallen; 3o een woord ten beste gaf over de symbolische Schriftverklaring en het geloof der gemeente, en 4o aan Dr Kuyper de bede richtte: „Toon ons de eenige methode! Geef ons eene nieuwe kritiek'!'

In De Heraut van 23 Januari antwoordde Dr Kuyper, dat, wat de heer Daubanton verlangde, onmogelijk door een ehfc'el boek, maar alleen door een faculteit, na verloop^ van jaren, kon gegeven worden. Dit drong mede tot de oprichting van de Vrije Universiteit. Voorts hield de schrijver vol, dal er geen principieel verschil was tusschen de modernen en ethischen op tiet terrein vaji de cxitiek der Heilige Schrift.

In volgende nummers van D'e Heraut werd nu gewezen op de heillooze spanning tusscihen de gemeente des Heeren en haar leeraars (nr 179). En waar Ds Daubanton beweerd hajd, dat er geen antithese bestond tusschen ethisch en gereformeerd. achtte Dx Kuypex het noodig de juiste verhouding aan te geven, waarin we ons tegenover de ethiscihe richting hebben te plaatsen. En dan stelde hij als richtsnoer voor onze gedraging deze vier: lo Verheel nooit het bedenkelijke, dat in de ethische richting als zoodanig schuilt; 2o Zet wijd steeds uw broederhaxt open voor de broeders, die nog met deze richting afdolen; 3o Ondersdheid wel tusschen die oudere, beproefde mannen, die nog , banden aan 's Heeren volk hebben, en 's Heeren volk aan hen, — en die jongere ethischen fvan de tweede generatie, die reeds zoo ongelooflijk veel verder afdoolden; en 4o Beijver u op aHe manier, om de schoonlieid en de heerlijkheid van de belijdenis der zuivere waarheid weer met ongebroken straal op de harten te doen wexken. Maar juist omdat hij meende, ziclh op dit ruime standpunt te mogen en te moeten plaatsen, voelde Dr Kuyper zich dan ook gedrongen, op het hoofdpunt, gedurig weer, aan de oudere ethische bxoedexen de vraag voox te leggen: of ze zich nog langer met de latere ontwikkeling der jongere ethische richting konden vereenigen. Wajnt de kwestie diende toch eens uitgemaakt, of het aanging, of het oirbaar, of het met de gewone eerlijkheid onder menschen bestaanbaar was, om over d© Heilige Schrift te oordeelen, gelijk de jongere ethischen deden, en desniettemin tot de gemeente met het zeggen te komen: „We prediken u den Chxistus der Sdhriften!" Dit nu, zoo meende de redacteur van De Heraut, kon niet. Wie door zijn critische onderzoekingen gedrongen, over de Schrift waagde te oordeelen, gelijk de jongere ethische school deed, die tastte niet slechts de Schrift, maar ook wel terdege den Christus zelVenaanj (nr 181).

Te zeggen: „de Schrift tast ik aan, maar den Christus laat ik staan", is misleidend. En juist omda.t de ethische godgeleerden niet kunnen willen, dat de gemeente door hen misleid wordt (dit tocih! zou zeer onethisch zijn), zoo eischt zorg voor den geestelijken welstand der gemeente en eerlijkheid beide, dat men eens zeer ernstig onderzoeke, of dat voorgeven wel bestaanbaar is, en of iemand, die van de Schrift maakt, wat de jongere 'ethischen er van maken, niet ook iets heel anders van den Christus heeft gemaakt (nr 182).

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

KUYPER-BIBLIOGRAFIE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 november 1923

De Reformatie | 8 Pagina's