Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In de school der wijsbegeerte.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wijsheidselementen in het pessimisme van Schopenhauer.

Ook het pessimisme behoort tot de , , sterke winden", die tegen het huis van Gods kerk losbreken om het ten val te brengen.

Het is genade, wanneer de kerk ongedeerd uit den strijd komt en niet overweldigd wordt door de poorten der hel, nooh door het honderdpoortige stelsel van een anti-christelijk wijsgeer, maar grooter is de genade, wanneer de kerk, als een eik in zijn massieven kroon, den storm opvangt en zich steviger wortelt in haar aarde.

Menige verduidelijking en verscherping van haar leervorm heeft de kerk aan het verzet tegen de ongeloofsfilosofie te danken; versterking van haar stand is meermalen een vruciht van haar getrou­wen wéérstand geweest.

Dit verweer heeft echter dan alleen waarde, wanneer de kerk zich niet tot absolute ontkenning en enkelen afweer bepaalt. Zullen wij de aanvalskracht van een stelsel overwinnen, dan moeten wij ten deele die kracht neutra.liseeren; door de waarheid, die in het stelsel is te winnen.

Het pessimisme heeft, niet minder dan het idealisme, een schijn, en zelfs een element, van waarachtigheid.

Op een enkel punt hebben we terloops reeds gewezen. We willen thans, samenvattend en vergelijkend, ons oordeel geven.

Gelijk' Hegel een wezenlijk bestanddeel van de ware wijsheid grijpt, wanneer hij leert, dat de geest het regeerend princiep in de wereldgeschiedenis is, zoo heeft ook Schopenhauer een stuk waarheid opgediept, wanneer hij den wil als het stuwend beginsel, ja als den oergrond, van al het leven ontdekt.

Hij overdrijft in de barre eenzijdigheid van zijn voluntarisme, hij faalt , in de karakteriseering van den wil, als een blinde, doellooze, k'raicht, maa, ï hij vergist zich niet, wanneer hij het bestaan der dingen van den wil afhankelijk denkt.

De Schrift leert ons, dat hemel en a.arde geschapen zijn door Gods wil (Op'. 4:11), en wanneer wij gaan nadenken over het bestaan en doel van de wereld, ook van ons eigen leven, kun-nen we nooit doordringen tot een grond van (voor ons) begrijpelijke redelijkheid, maar moeten eindigen bij oen onbegrijpelijk'en wil.

Op al ons vragen en klagen is het antwoord Gods: Ik' zal mijn welbehagen doen.

De Geest Gods deelt aan een iegelijk, gelijk Hij wil.

Augustinus, die het probleem van de verhouding tusschen den wil en het verstand, ook tusschen id.en vrijen en gebondenen wil, dieper dan eenig kerkvader heeft ingedacht, komt dan ook tenslotte tot het resultaat: „De wil Gods is de laatste oorzaak van alle dingen. Plooger kunnen wij niet opklimmen".

Feitelijk is dit • ook het wezenskenmerk van de gereformeerde religie.

In navolging van Calvijn eindigt de gereformeerde, ook waar het den weg en het werk der zaligheid betreft, ja zelfs waar het geldt de eeuwige verlorenheid, in den absoluten, souvereinen, ondoorgrondelijken, wil van God. Tegen de aanklacht van opstandigheid van het gemartelde verstand in, zegt de gereformeerde: „'t Is majesteit al wat God doet!"

Wianneer wij dus moesten kiezen tusschen Hegel, die het heele wereldgebeuren, met zonde en dood' inbegrepen, opvat als een proces van redelij'kiheid, en Schopenhauei-, die zegt: hetk'omt alles uit een wil, dien ik niet begrijp, — dan zouden we (op dit punt althans) den pessimist wijzer achten dan den optimist.

In de tweede plaats moeten we wijsheid erkennen in hetgeen Schopenhauer geleerd heeft ovei de afhankelijkheid van de rede ten opzichte van den wil. Wanneer het er op aankomt, zal de gereformeerde het verstand primair a.chten boven den wil, niet alleen in den mensch, maar ook in God. Want al moeten wij, voor ons denken, eindigen in den onbegrijpelijk'en wil Gods, daarom is de diepste grond van Gods wil wel redelijk! Er staat immers: In den beginne was het Woord, dat is de Logos, de redelijkheid, en de rede lij'kheid was bij God, en de redelijkheid was God

Maar hierin heeft Schopenhauer gelijk: bij den mensch heerscht het verstand (als rede bedoeld) niet regelmatig over den wil, maar is in vek - gevallen 'het instrument (ook wel de slaaf) van den wil.

Wij kunnen, op deze kwestie hier niet diepei ingaan, want wij zouden dan (op-de manier van Augustinus, in zijn schitterende verhandeling over de vrijheid van den wil) onderscheidingen moetca maken tusschen theoretisch en praktisch verstand, tusschen hooger en lager begeervermogen; maar voor de zielkundige ontraadseling van de chronische verwarringen, die daar heerschen in on.s eigen menschenhart, en in de wildernis van ons maatschappelijk leven, is het van groot belang op Schopenhauer's beschouwingen over de tirannie van den wil in het koninkrijk der rede te letten. Tallooze misverstanden zullen er ons, wel niet verschoonbaar, maar toch verklaarbaar door worden.

In de derde plaats heeft Schopenhauer's filosofie beteekenis voor de leer der ellende.

Zeker, het is voor ons, christenen, niet noodig naar Schopen'hauer te gaan om onderwezen te worden in het eerste stuk van den eenigen troost.

De diepste diepten van de wijsheid der ellendekennis leert Ursinus ons beter peilen dan do afgod der pessimisten. Maar wij bewonderen als een merkwaardig licht van de gemeene gratie de wijsheid, waarmee Schopenhauer de nietigheid, de erbarmelijkheid en' troosteloosheid van dit aardsche leven heeft tentoongesteld.

Het is soms of ge den wijsgeer van .Jeruzalem in zijn „Prediker" hoort.

Sc'hopeiiihauer's beschouwingen hebben voor ons de waarde van een geestige, tintelende, levendige, illustratie van de waarheid: IJdelheid der ijdelheden, het is alles ijdelheid! Wanneer hij de wereld, en het menschenleven, zooals het zich aan ons openbaiart, in het voetspoor van Kant (maar consequent) een „voorstelling" noemt, geeft hij een wijsgeerige toelichting van de waarheid, die David in Ps. 39 dichterlijk' uitklaagt: „Immers, wandelt de mensch als in een beeld" (Leidsche Vert.: „Als niet meer dan een schaduwbeeld wandelt de mensch rond").

Hoe dicht nadert Schopenhauer de wijsheid vaa Gods Woord, wanneer hij de bron van het levensleed zoekt in den wil, dat is in het hart.

Het paganisme zoekt den oorsprong der zonde te verldaien uit onkunde. Hegel uit de noodz, a, k«lijke antithese. De materialistische evolutionist uit een onvoltooidlieid der ontwikkeling. De modernist dnrft op grond van dergelijke bespiegelingen ajle gewetenspijn en schuldgevoel aflc'euren als een waandenkheeld.

Maar Schopenhauer (hoewel ook de zonde in

haar anti-god'delijikeia aard miskennend) ziet als den wortel van ^ïle stoffelijfe'e en geestelijke ellende, wat het meest eigen is ia, an de persoonlijkheid; wat de diepe uitgang van al ons leven is: den wil!

De rationalist kan bij zijn zondebesch'ouwing optimist blijven.

Schopenhauer moest bij zijn opvatting pessimist worden..

De mensch, gelijk Schopenhauer dien kent, kaji alleen verlost worden door wedergeboorte. En het geheim van dit Evangelie was voor dezen „wijze en verstandige" verborgen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

In de school der wijsbegeerte.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1924

De Reformatie | 8 Pagina's