Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

HET KANTIANISME.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET KANTIANISME.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Het is een teeken des tij ds — en een verblijdend teeken! •— dat onder hen, die den Christus belijden, interesse is voor de wijsbegeerte. 'Vijf en twintig jaren geleden was er onder oiis een heel malige belangstelling voor philosophische vraagstukken. Wie zich toen onder - de Gerefoirmeerden , a, an wijsgeerige studie gai, . was een rara avis. Thans zijn, gelukkig, deze vogels niet zoo zeldzaam meer. Al is er tot dusver nog niemand opgestaan, die met genialen greep een stelsel van Christelijke philosophie ontwierp, toch hebben tal van jongere mannen philosophie gestudeerd of hun theologische studie in wijsgeerige richting geleid. Het is niet onmogelijk, dat van het saamwerken der jongere geleerden een krachtige ontwikkeling van philosophisch denken en wijsgeerige studie in Christelijken geest het gevolg zal zijn.

Wanneer de Christenen van Gereformeerde belijdenis zich de vraag voorleggen welke richting zij in-de Christelijke noëtica of kenleer en-in de Christelijke metaphysica zullen inslaan en aan welke philosophische stelsels ze zich zullen ofiënteerenj staat zonder twijfel vast, .dat zij hunne positie tegenover Kant zullen moeten 'bepalen.

Aan den grooten Koningsberger wijsgeer kan men niet voorbijgaan. Deze reuzendenker heeft de mees'te wijsgeeren, die na hem leefden, hetzij positief, hetzij negatief, be'invloed. Zijn houding tegenover 'Kant bepalen, wil zeggen, een standpunt innemen ten opzichte van de speculatieve wijsbegeerte der negentiende eeuw.

Een van de eerste vragen, die de Christenwijsgeer in zijn kenleer zal hebben te beantwoorden, is deze: hoe sta ik tegenover de kritiek der zuivere Rede van Klant?

Het komt mij voor, dat de Christelijke philosophie tegen Kant positie zal moeten nemen en trachten zich' aan zijn invloed te onttrekken.

Dit wil niet zeggen, dat we van Klant niets zouden kunnen leeren.

Integendeel. Onze felste tegenstanders zijn in de denkwereld tevens onze beste docenten. 'Voor wijsgeerige scholing zijn Kant's Kritiken een'uitnemende .pTopaedeuse. Hij is een' klassiek voorbeeld in scherpte en diepte van denken.

Maar, principieel genomen, zal een Christelijke philosophie, noch in de kenleer, noch in de metaphysica, noch in de natuurphilosophie, noch in de aesthetica, noch in de godsdienstphilosophie zich aan Kant kunnen oriënteeren en zich niet in de richting van het Kantianism© ten heele of ten halve üf zelfs voor een kwart kumien voortbewegen.

Principieel zullen Kantianisme en Christelijke philosophie antipoden blijken te zijn.

Ik zal trachten dez, e stelling terwille van de duidelijkheid eenigszins scherp te formuleeren. Met terzijdestelling van ondergeschikte punten wil ik op de hoofdzaak, op de grondgedachte ingaan en aantoonen, dat de oplossing, welke Kant gaf, de onze niet kan, niet - mag zijn.

Kant toch is een zoon van de Aufklarung, een kind van het Dieïsme, en is dit, ondanks alle critiek, die hij op-de rationalistische philosophie van de Aufklarung gemaakt heeft, tot het einde zijns levens gebleven. De Religion innerhalb der Grenzen der Mosze Vernunft is evenzeer van het Deïsme dooraderd als de meeste werken uit de socicritisch© periode.

Als de'ist rekent Kant 'in zijn philosophie met God niet. Hij heeft de openbaring, met name de bizondere openbaring, niet noodig. Kant heeft in zijn denkarbeid God vrijwel uitgeschakeld; De consequentie van het Kantianisme Is een a-the'istische philosophie.

Niet uit God en Zijn openbaring, maar uit het menschelijk bewustzijn, uit menschelijk denken, willen, Iseoordeelen wordt het antwoord op de diepiste en laatste vragen, die in de philosophie aan de orde komen, gezocht. Het menschelijk bewustzijn geeft de wet voor alle gebieden en dit bewustzijn is aan niemand verantwoording schuldig, 't Is het gegevene.

Ge moet mij niet misversta, an'. Ktot is geen godloochenaar. Al is de voorstelling, die hij van God heeft een andere dan die v, ? n de H. Schrift, we zouden den wijsgeer van 'Koningsbergen onrecht doen, wanneer we beweerden, dat hij niet in eenigerlei vorm aan Cï-od gelooft.

Maar dit wordt bedoeld. Indien God God is, moet, 'bij het verklaren van de laatste problemen. God zooals Hij zich aan ons geopenbaard heeft, de centrale plaats hebben, en, alles aan Hem ondergeschikt gemaakt worden. Is God God, dan liggen in Hem de principia allej; dingen. Hij is de' laatste grond van alle wet êk norm.

Dit nu is bij Kant geenszins het geval. Voorzoover God in Zijii, philosophisch systeem een plaats heeft; is die van zeer ondergeschikte beteekenis. De kern van Kants stelsel zou niet veranderen, wanneer alle redeneeringen, die opi God betrekking hebben, uitgeschakeld werden.

Neem maar de theoretische philosophie, die we vinden in de kritiek der zuivere^ Rede en in de Prolegomena. Welke is de laatste grond voor de kenbaarheid der dingen? Hoe is kennis mogelijk? Het antwoord is: wij hebben algemeene en noodwendige kennis, wanneer wij onze gewaarwordingen ordenen naar in ons aanwezige, in ons werkende, boven-individueele wetten; Door een merkwaardige organisatie van ons kenvermogen, brengen wij een synthese tusschen de oei*elementen van onzen bewustzijnsinhoud tot stand en verbinden wij het menigvuldige van de gewaarwordingen tot een eenheid. Ruimte en tijd, eenheid, veelheid, a'lheid, substantialiteit, . causaliteit, wisselwerking — ze zijn alle intramentaal.

Zoo rust de geldigheid van de theoretische natuurwetten op een bovenindividueele, algemeenmenschelijke organisatie van ons kenvermogen. Wij schrijven aan de na.tuur hare wetten voor én daarom gelden ze.

Waarheid is volgens Klant geen overeenstemming van denken en werkelijkheid', van bewustzijn en zijn, maar dat geldt als waar, wat tot staiïd komt door. de scheppende synthetische acte van ons kenvermogen.

We denken wel in de richting van het oneindige. Maar dat oneindige, hetwelk God genoemd wordt, is slechts een regulatief princiep' in onze redeneering. Verder dan het eindige, d.i. in de vormen van ruimte en tijd gegevene, kunnen we op het gebied van het denken niet komen.

Op het 'terrein van het weten moeten we het buiten God stellen.

Voor de theoretische rede is God onkenbaar. Als laatste grond van de mogelijkheid van kennen wordt God uitgeschakeld.

Agnosticisme (niet-kenbaarheid Gods) is het ©inde van de theoretische philosophie.

En gelijk God geen plaats toegekend wordt op het terrein van het denken, zoo k'an — als 't moet — Kant ook in de practische philosophie God ontberen.

Om te bepfilen wat goed en wat k'waai'd is, heeft Kant God niet noodig.

Het absoluut karakter der ethische normen wordt niet bepaald door Hem. Een theonome (waarin God de wet geeft) moraal wordt door Kant met beslistheid verworpen.

Wanneer is de ethische gezindheid van den mensch goed te noemen? Waardoor wordt de absolute geldigheid van de ethische normen bepaald ?

Kant antwoordt, da, t de mensch zichzelf de wet geeft. In hem spreekt met absolute autoriteit de kategorische imperatief. De mensch beveelt zichzelf: Gij zult.

Die kategorische imperatief is een uiting van een boven-individueele organisatie, geldt voor alle menschen, is noodwendig. Kant is in de Ethiek dus allerminst pragmatisch^ hij wil de ethische normen niet relatief maken, maar haar absoluut karakter handhaven.

De ethische wetten zijn ahsoluut, niet omdat ze rusten in God en ons door Hem als zoodanig geopenbaard zijn, maar omdat de menschen, omdat Ret redelijke wezen ze zichzelf geeft. Gelijk wij aan de natuur hare wetten voorschrijven, zoo schrijven wij ook aan onszelf de ethische wetten voor. Op zedelijk gebied is de mensch autonoom (geeft zichzelf de wet). En in die autonomie ligt de waarborg voor de algemeenheid en noodwendigheid der ethische normen.

Zoo wordt God ook uit de practische philosophie principieel geweerd.

Zeker, Kant gelooft aan God, maar dat iGodsgeloof is van secundairen aard en is niet centraal. Kant doet zijn best het bestaan Gods op grond van de zedewet, die de mensch zichzelf geeft, te handhaven. In de terminologie van Klant heet het: Grod is een postulaat der praktischen Vernunft, d.w.z. het zedelijk leven in den mensch eischt het bestaan-Gods.

Tot dit postvdaat komt Kant door de volgende redeneering. Niet alle menschen, die krachtens een goede gezindheid goed handelen, hebben geluk in de wereld. Daarom moet er een'leven nai dit leven zijn, waarin deugd en geluk met elkander in harmonie zullen zijn. Om die harmonie te bewerken is een alwijs, almachtig en rechtvaardig wezen, d.i. God noodig.

Zoo wordt het bestaan Gods gevraagd ter wille van den mensch. Hij dient, alleen om in het Jenzeits den menscTi gelukkig te maken. God is er öm den mensch en wordt zijn dienaar.

De rol, die hier aan God toebedacht is, ligt in de eudaemonistische sfeer. De plaats van God in de praktische philosophie is van zóó ondergeschikt belang, dat dit onderdeel zonder bezwaar, zou kunnen wegvallen.

De positie, die God hier krijgt, is Hem onwaardig. Het autonome karakter van Kant's moraal wordt door zijii geloof aan God niet in 't minst aangetast. Kant's ethische pliilosophie heeft een a-theïstischen inslag.

Ditzelfde is het geval met zijn aesthetische philosophie en teleologie, die in de fClritik der Urteilskraft zijn ondergebracht.

In de aesthetische philosophie gaat het om 'de vraag: waarin rust het absoluut karakter der aesthetische waarden?

Volkomen consequent antwoordt Klant, dat de aesthetische normen gelden, omdat ze echt-mensclielijke normen zijn. Een object is niet schoon, omdat het beantwoordt aan door God, die de hoogste Schoonheid is, gestelde normen, maar schoon is een ding, wanneer onze kenkrachten zóó met elkander spelen, dat wij het voor schoon houden. In het Billigungsvermögen is werkzaam een bovenindividueele organisatie, en wanneer naar de wetten 'dier organisatie een aestetische beoordeeling voltrokken wordt, is het ding schoon.

De absolute geldigheid der schoonheidsnormen rust niet in God maar in den mensch.

Eenzelfde grondopvatting beheerschtzijn beschouwing van de doelmatigheid. Volgens Kant is de doelmatigheid niet door God in de dingen gelegd, maar wij leggen die er in. We zijn zoo georganiseerd, dat we, algemeen en noodwendig, de dingen zoo beschouwen moeten alsof ze doelmatig .waren, en alsof .een alwijs Bouwmeester deze wereld in elkaar had gezet. We kunnen de dingen zoo be-

schouwen, alsof er een God-'waèr'üöds .Wstaffi'' rust op een Ijeschouvving van den menschelijken geest. God is een transcendantale fictie.

Zoo is dus in het laatste deel van "Kant's philosophie (ook voor de Religionsphilosophie zou dit aangetoond kunnen worden') God geen integreerend deel van zijn systeem. Uit God worden de normen niet afgeleid. Het algemeene menschbewustzijn (Bewusztsein überhaupt) schept de normen.

Uit deze enkele trelcken, waarmede we de philosophie van Kiant in hare hoofddeelen karakteriseerden, blijkt, dat zoowel op ""het gebied van het kennen, als van het handelen, als van de schoonheidsbeoordeeling, de grond voor de geldigheid der wetten niet ligt iri God, maar in den mensch.

Kant's philosophie is niet theocentrisch, maar anthropiocentrisch.

Zijn philosophie is niet theïstisch, maar in den diepsten grond atheïstisch.

Daarom kan de Christelijke philosophie zich nooit bij 'Kant aansluiten.

Om h-aar 's levens wil zaf zij het Kantianismemet alle kracht moeten bestrijden.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1924

De Reformatie | 4 Pagina's

HET KANTIANISME.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1924

De Reformatie | 4 Pagina's