Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Wijsbegeerte in steen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Wijsbegeerte in steen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI.

Wa, nneer we de aandacht wijden aan enkele bizondere figuren in de wereld van de bouwkunstenaars, dair willen we beginnen met er nog eens uitdrukkelijk op t^ wijzen, dat we toch werkelijk niet bezig zijn te schrijven voor hen, die allerlei bouw-technische bizonderheden van ons weten willen. Daarvoor moeten ze dan maar eens zoeken in handboeken als het eerst door ons genoemdei, of in de werken van lien, die in later tijd naam verwierven. /•

Het gaat ons er om iets te verstaan van, den wijsgeer i g e n achtergrond van de nieuwe dingen, die we in de laatste decenniën in bouwstijl en bouwkunst opmerken.

En dan zal ons blijken, dat ten slotte ééne gedachte, een gedachte, die vijandig staat tegenover onze christelijke levens-en wereld-beschouwing, zeer veel van het doen uit de laatste jaren beheerscht.

Zeker, er is wél idealisme. Maar-bij dat blijde verwachten van een betere toekomst wil men de realiteit der dingen niet zien, en bij het bewonderen van het schoone, shjit men de oogen voor het wezen van den mensch en voor den toestand in het menschelijk hart.

Een der meest bekende figuren, in wien zoowel de macht der kunstgedachte als de vijandschap tegen het christelijk geloof openbaar wordt, is de veel-bega, afde H. E. Berlage. Deze spreekt menigmaal woorden, die groote bekoring hebben moeten, ook voor hem, die in de schepping ziet het maakwerk van Gods hand, en die tegelijk aanvaardt en gelooft de bizondere Openbaring Gods. Maar evenzeer is deze man de vijand van datgene, wat de christen gelooft. Hij spreekt van „den Calvinist met de ondraaglijke verzekerdheid van zijn geloof", wien niet „de voldoening mag worden gegund van zijn cynisch beweren, dat het aardsche bestaan immers niet anders gaat dan door lijden als voorbereiding voor de eeuwige gelukzaligheid".

Waar nu dergelijke menschen, meer dan men zou vermoeden, invloed hebben op velen, die een christelijke levensbeschouwing zijn toegedaan, waar er ook in onzen kring velen zijn, die met deze menschen „wegloopen", daar is tweeërlei gevaar. In de eerste plaats dit, dat men, ook als christen in zijn kunst, hen gaat nadoen, óf juister, hun standpunt gaat aanvaarden, ook in en met de kunstuiting. En ten tweede is het gevaar niet denkbeeldig, dat, waar gemeenlijk het kunstenaarshart gevoelig is en spoedig de emotie voelt van het min of meer hartstochtelijk gesproken woord, er ook een volgen komt vah. de veelal revolutionaire levensbeschouwing dezer menschen.

Daarom zijn we in deze artikelen-reeks gaan zoeken naar den wijsgeerigen achtergrond van de nieuwere bouw-orde, en daarom spreken we natuurlijk alleen over datgene, wat ons onderwerp is. Niet over bouwkundige of bouw-kunstige bizonderheden.

Dit vooraf nog eens weer te zeggen, scheen ons nuttig, in verband met verschillende brieven, die ik over het behandelde en in behandeling zijnde onderwerp ontving.

Natuurlijk behoeven we niet meer te handelen over enkele algemeene dingen, die reeds eerder zijn gezegd en die ook door Berlage bij herhaling naar voren worden gebracht.

Toch willen we wijzen op. ^en onderscheiding, die in Berlage's werk opj onderscheiden plaatsen wordt aangetroffen. Een onderscheiding, die hijzelf duidelijk naar voren brengt in zijn in 1919 verschenen werk: „Schoonheid in samenleving".

Het is het onderscheid tusschen het objectieve, het individueele en het subjectieve in de kunst, speciaal in de bouwkunst.

Onder het objectieve verstaat Berlage dit: wanneer een huis gebouwd wordt door een boerentimmerman in al zijn eenvoud, legt deze allerminst eenig persoonlijk idee in zijn werk. En toch past het werk aan bij de omgevende natuur, is er als 't ware mee saamgegroeid. En het vermag dan ook schoonheids-ontroering te geven aan den landschapsschilder, die straks het huis temidden van de natuur op het doek brengt.

Er is dus in den mensch iets objectiefs aanwezig, dat hem een werk, dat toch reeds schoon is, ondanks dat geen subjectieve gedachte in het werk werd gelegd, doet scheppen.

Dit objectieve nu, dat spreekt in zijn werk, •spreekt ook in heel de schepping. Met het scheppingswerk Gods staat het evenzoo. God wil niet o p z e 11 e 1 ij k scheppen. Het is in Hem een eeuwige noodzakelijkheid. En met aansluiting aan Bierens de Haan's „Methaphysica" zet Berlage dan verder uiteen, hoe heel de schepping een eeuwige en steeds voortgaande noodzakelijkheid in God is. Maar daarom is ook het in overeenstemming met de natuur gemaakte nuttigheidswerk het werk van de volkomen objectiviteit.

Maar datzelfde wonder heeft men steeds willen beleven — doch het misverstaan. De natuur zelf is het wonder. Doch de „kerk", die de behoefte aan het wonder voelde, die de behoefte aan belijdenis van het wonder erkende, heeft God af en toe een „extra wonder laten doen".

Dit algemeene wonder nu kan en moet in den kunstenaar worden tot een wonder met een individueele uitdrukking.

Waar de kunstenaar zich verwondert in het begrip der dingen, waar hij komt onder den machtigen indruk der groote idee, daar komt tenslotte in hem die verwondering tot rust. En wanneerhij ons nu de in hem tof rust gekomen verwondering laat zien, dan ontstaat er ëen kunstwerk met een individueelen trek. Dan wordt datgene, wat hij maakt, van nuttigheidsvoorwerp kunstobject.

Zoo groeit het subjectieve uit het objectieve.

Maar wanneer we nu spreken van subjectief in het eene geval en van individueel in-het andere geval, dan moeten we voorzichtig zijn, volgens Berlage.

Want individueel is niet hetzelfde als subjectief.

Individueel is elk kunstwerk, waar een persoonlijkheid in te herkennen is.

Maar subjectief is datgene, wat zich niet houdt 'aan het stempel van den eigen tijd. Immers elke tijd heeft een eigen „geest". En elke eeuw, die waar is, heeft ook haar eigen typeering.

Zeker, er zijn tijden van depressie, tijden van verval.

In deze tijden kan men niet spreken van een eigen type. En dus ook niet van het zondigen tegen den geest van den tijd, en daarom ook niet van subjectiviteit, wijl immers al het individueele dan min of meer subjectief is.

Maar wèl is het jnogelijk en noodzakelijk te onderscheiden tusschen subjectief en individueel in een tijd van „historischen stijl".

Dan zal ieder met dien geest van den tijd eerlijk moeten rekenen. Ieders werk mag, mo^et het individueele hebben. Maar het subjectieve is te veroordeelen. Want individualiteit en subjectiviteit'verhouden zich als wil en ko'ppigheid.

Nu gebeurt de overgang van objectiviteit naar individuahteit feitelijk dadelijk nadat er een b'dgin is gemaakt met het weergeven van de objectieve werkelijkheid in de bouwkunst. De kleinste versiering van den eenvoudigen handwerksman, hoe gering ook, is toch ten slotte een uiting van individualiteit. Deze individualiteit staat in haar eerste vormen dicht bij de natuur, •dat wil dus ook zeggen: dicht bij de objectiviteit. En daaro^m is dat primitieve zoO' waar en zoo mooi. En daarom vinden we zulke kostelijke voorbeelden van versiei'ing bij de primitieve volkeren.

We zien, dat doo^r het inbrengen van de gedachte van objectiviteit en individualiteit een werkelijk nieuw element in de kunstbeschouwing werd ingevoerd, en dat ^de wijsgeerige achtergrond van het pantheïsme hier, veel meer dan in de lijn van hef eerst besproken boek, is „verwerkt" in een concreten verschijningsvorm, die veel minder mystiek is, en ook veel minder ahstract aandoet.

Toch is, wat hier wordt geboden, niet minder gevaarlijk.

Want hier is behoefte aan consequentie.

Een consequentie, die zoekt naar het collectieve, het gemeenschappelijke in de geestelijke „begrippen". De individualiteit heeft tenslotte weer 'hehoefte laan de massaliteit. De persoon heeft een samenleving noodig, waarin zijn vrijheid „zich uitleeft".

En vele van de kunstenaars van onzen tijd, meenen die collectiviteit te vinden in de sociaal-democratie.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Wijsbegeerte in steen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 november 1924

De Reformatie | 8 Pagina's