Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

ANTHROPOMORPHE PREDIKING.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ANTHROPOMORPHE PREDIKING.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Ik wil iets zeggen over liet aiitiiropomorpiiisme in üiize prediking. Voorop moge ik stellen, dat er slechts twee artikelen kunnen versohijnen over dit onderwerp, , tenminste nu. En daarom zal ik natuurlijk van volledigheid zelfs den schijn niet eens zoeken. Ik bedoel niets meer dan enk'eie losse opmerkingen.

Wat een „anthropomorphisme" is, weet men wel. Het'is, kort gezegd, „eèuménsclivormige voorstelling van God", zooals de definitie luidt van het Bijbelsch-Kerkelijk Woordenboek. Men kan er veel meer van zeggen, m, a, ar dit is de eenvoudigste omschrijving.

Nu spreek ik niet over het anthropomorphisme, gelijk het een punt van bespreking vormt in theologie, filosofie, zielkunde. Ik spreek alleen over het anthropomorphisme in de prediking. Gelijk het das tot den menseh gebracht wordt door hen, die in den dienst des Woords het volk onderwijzen, troosten en vermanen. En da, n wel nader, over het anthropomorphisme, niet voorzoover het in den bijbel voorkomt en door den prediker in eerlijke exegese uitgewerkt wordt, doch over het anthropomorphisme als onderdeel van des predikers eigen woorden, als element in zijn eigen redeneering. Zoo-, als hij het „erbij haalt", zegt de een; of het „zoo mooi bijbrengt" zegt de ander.

Enkele voorbeelden zeggen meer dan breede redeneeringen.

Zijn gedachtenreeksen als de hierna volgende, niet mogelijk in de hedendaagsche prediking? Ik meen: ja; de lezer oordeele, of men niet analogieën van onderstaande beweringen vernemen kan:

1. Hoe schoon, geliefden, is, als gij komt in de residentie, het vorstelijk paleis onzer geëerbiedigde koningin! O, daar te zijn, welk een weelde! Daar vindt gij de schatten vian kunst en nijverheid, die een dankbaar volk zijn Vorstenhuis „vereerde"; daar vindt gij de gehoorzame dienaren, die vliegen op den wenk der vorstin; daa.r aanschouwt men haar aangezicht, daar ziet met haar in-en haar uitgaan ! Wat dunkt u: indien reeds de aardsche vorst eene zoodanige heerlijkheid heeft en in zijn woning luisterrijk tentoonspreidt, zal dan niet de hemel heerlijk zijn in veel hoogeren rijkdom?

2. Deze week, gemeente; hebt gij de eere gehad, onze geëerbiedigde vorstin binnen uwe poorten te mogen begroieten; en hoe waart gij' verblijd, hoe tooide u het aloude oranje..., hoe waart gij gedachtig aan het aloude woord over „genade en eere". Maar heden ontvangt gij eenen dienaar, eenen ambassadeur van den Koning der koningen enz. (de nieuwe dominee).

3-Een soldaat in een kazerne was zeer bedrukt vanwege de vele schulden, die hij betalen moest, nij rekent eens uit, hoeveel het verschuldigde bedrag is en schrijft het op een papier en zet er onder, twijfelmoedig: wie zal dat betalen? Als hij ^eg is, komt de Tsaar aller Russen in de kamer, 2iet het papier liggen en schrijft er onder zijn eigen naam. „Wie zal dat betalen? " Nikolaas! Zoo heeft ook yoor onze schulden Christus Zijn naam gegeven, enz.

4-Een soldaat ten tijde van Napoleon moet krachtens zijn lotingsnummer in krijsgdienst. Maar hij kan een plaatsvervanger krijgen. Deze gaat in zijn plaats. Hij sneeft. Kort daarop is een nieuwe lichting noodig. De man van zooeven loot weer „erin". Hij weigert te komen: w^ant „ik heb al gediend; ik ben ook al dood', omdat ik in den oorlog ben doodgeschoten". U zegt....? ? Ja, zeker, mijn plaatsveiTanger is in mijn plaats gestorven; dus, ik ben dood. ... De zaak komt voor Napoleon; en die geeft den man gelijk. ErgO', nu jubi-*-Ieer: Napoleon erkende de plaatsvervanging. Hij is de allerchristelijkste stut voor het dogma, der p laatsbekleeding.

Lezer, het kan zijn, dat ik wat aandik door mijn woordenkeus. Het is mogelijk. Maar: nummer 1 en 2 heb ik met deze mijne ooren-aangehoordi; i en ze zijn enkele van de meest onmiddellijk in herinnering bovenkomende; En 3 eii 4 zijn van den heer Spurgeon. Van diens hand is een boek met „beelden en gelijkenissen"; te zamen bevaftende 2000 der , , beste illustraties" van 's mans preeken. Uit dit eenigszins gevaarlijke boek nam ik, zoo maar iets grijpend, de nrs 233 en 228. Ik zou de lijst kunnen aanvidlen tot schamens toe.

En u ook.

Want iedereen kent so'fftgelijke redeneeringen. Ea> .da-kaüzo-; > smm»ée3!*ii«er moge geheel willekeurig zijn, het treft juist daarom te meer, dat ze alle vier liggen op het terrein van koningen en keizers. Die zijn nog al dramatische lievelingsonderwerpen. Wij zijn allemaal het min of meer eens met de joodsche spraa.kmakende gemeente, die voor „vorst" een woord heeft gevormd, waarin de idee ligt uitgesproken van „hetgeen zelfs op een afstand te zien is". - Derhalve pakt al dat vorstelijke ZOO' de menschen, die een beetje aan den buitenkant blijven zien. Wanneer ik niet vooruit wilde loopen, zou ik er nog op kunnen wijzen, dat óók de plompe roméinsche soldaten in het proces van Christus het telkens weer over het ..koninklijke" van dien veroordeelde daar hebben. Van de rest hebben zij niet veel verstand j van hetgeen meer oiizichtbaar is, hebben' zij bij dezen aangeklaagde geen notie. Welnu, ze 'hebben school gemaakt, helaas; ze konden niet vermoeden, dat vele eeuwen later een breede schare van christenen uit de verschijning en het werk van Jezus speciaal het koninklijke zouden grijpen, met voorbijgang van het andere, 'dat ook in zijn verschijning ligti). En dat die christenen ook voor dat koninklijke in Christus' verschijning een eigen methode van uitbeelding zouden bedenken, evenals de soldaten van Pilatus, neen, dat hebben ze in het minst niet kunnen denken. Hetgeen maar goed is ook.

Nu moet, wie over zulke uitlatingen zijn gedachten wil doen, gaan, beginnen met de erkenning, dat hij met een glimlach zicih niet van deze en dergelijke anthropomorphismen af kan maken. Immers, in den bijbel is het recht van het anthropomorphisme volkomen-erkend.

Als iemand zegt, dat daar geen tekst voor aan te geven is, dan zeg ik, dat dat juist die bewering nog vaster grondslag geeft. Immers, de bijbel gebruikt het anthropomorphisme zoo gelieel zonder opzettelijk betoog. Hij verspilt geen woord aan een betoog over de onmisbaarheid of de wenschehjkheid er-van. Hij gebruikt het alleen maar, en daarmee is het uit. En dat is wel het treffendste. Want daardoor wil de bijbel vanzelf reeds erkend zien, dat over 'God spreken altijd gebeurt in de leerschool der anthropomorphe wijsheid. Laat mij' volstaan met enkele woorden Van Dr H. Bavinck: „Alle openbaring is ianthropomorphisme, is een zekere menschwording 'Gods". — „In de Schrift komen dus niet hier en daar enkele anthropiomorphismen voor; de gansche Sahrift is anthropomorphistisch." „Als 'God tot ons sprak op goddelijke wijze, geen schepsel zou Hem verstaan; maar dit is zijne genade, welke reeds met de schepping een aanvang nam, dat Hij tot Zijne schepselen zich nederbuigt en tot hen spreekt en aan hen verschijnt op menschelijke wijze." - , , Indien anthropomorphe, creatuurlijke namen aan Gods wezen te kort doen, dan. kan en mag Hij door ons niet met eenigen naam genoemd worden, dan moeten wij volstrekt zwijgen." Dat is dus anders, en terecht, dan Vondel in zijn looh zoo mooien rei:

Alle englenkennis

En uitspraak, zwak en onbekwaam.

Is maar ontheiliging en schennis.

Want ieder draagt zijn eigen naam Behalve Gij

En dat de bijbel elk oogenblik anthropomorphistisch spreekt, weet ieder. De oogen, de neusgaten, de reuk, de hand, de voeten, de voetbank, de troon, het hart'van Gi-od, ook zijn berouw, ze zijn alle de gewone catechisatie-voorbeelden. Maar zij zijn de grofste, niet met betrekking tot hun wezen, maar in verband met hun ons in het oogvallenda openhartigheid in verschijning. Er zijn er veel, veelmeer.

En wie om die dingen lachen wil, vergete niet, dat de filosofie zelf vaak het anthropomorphisme als wet, soms als vloek, als noodlot, heeft aanvaard. Niet alleen met betrekking tot God, zeggen sommigen, maar ook in de kennisneming van veel, dat buiten God is, is ons denken en onze waarneming gebonden aan de wet van het anthropomorphisme, heet het. Chamberlain heeft nog in. dezen tijd populair gemaakt zijn inzicht, da, t w"ij zelfs bij de iestudeering van het dier anthropo^ morphen blijven. Want, zoo zegt hij, wij kumien ons niet eens een zintuig, een orgaan van waarneming voorstellen bij andere schepselen (in dit geval het dier) als wij dat zintuig, dat vermogen, zelf niet bezitten. Wij zijn volstrekt blind en doof voor alle uitingen van denken en voelen, die niet hl ons eigen zielsbestaan een echo' vinden. Om iets te noemen, zoo gaat hij voort: wij rekenen die dieren onder de verstandigste en do intelligentste; welker verstandigheid en intelligentie het meest op die van ons zelf lijkt. Maar dat is, zoo vervolgt hij, eigenlijk onberedeneerd; want andere dieren kunnen vermogens bezitten, waarvan wij eenvoudigweg geen vermoeden hebben. Ook ons denken over de dieren is dus anthropomorph.

Men mag tegen deze voorstelling in dien vorm eenig bezwaar hebben, z}j heeft in elk geval wel genoegzame kracht, om den grinnikenden broeder, die het anthropomorphisme in zijn eenvoudigheid aan het woord hoort komen, tot rede te brengen.

Toch is daarmee de zaak niet afgedaan. De vraag komt op, of wij het recht hebben, in elk geval, of wij verstandig doen, anthropomorphismen te MAKEN (ik zeg het opzettelijk zoo), die we niet in den Bijbel vinden, die ook niet uitwerking zijn van bijbelsche beelden; om jian met die vondsten van ons „vernuft", (die in zichzelf, gelijk elk anthropomorphisme een belijdenis zijn van de armoede van ons vernuft) te gaan OPVOEDEN de menschen, die aan onze zorgen zijn toevertrouwd in kerk en catechisatiekamer, enz. Eenigermate kan de beantwoording van die vraag zich vergemakkelijken door een verwijzing naar het tweede gebod. Het tweede gebodi verbiedt ons een beeld van God te maken. Te MAKEN. Toch heeft 'God Zelf van Zich in beeld-vorm gesproken. Tooh is de wereld, en .d, aa, rin de schepselen, groot en klein, een boek met „letteren", waaruit van Hem te lezen valt. Toch is Christus het Beeld Gods en wie Hem ? iet, heeft den Vader gezien.

Zoo is dit tweede gebod een bewijs hiervan, dat het verschil maakt, of God Zelf ons Zijn zuivere openbaring GEEFT, om daardoor, ook langs den weg van het anthropomorphe denken, onzen geest werkzaam te zetten, dan wel, of wij', zelf

onze voorstellingen maken, MAKEN, los van zijn openbaring, geheel, of ook voor een gedeelte, uit eigen ziel. Het eerste is een weldaad, een zegen, een genade; het tweede is een zonde, wsiartegen het gebod zich verheft.

Ongeveer op 'dezelfde manier moet men, naiar ik meen, ook deze dingen benaderen. Wie anthropomorphistisch denkt, heeft wel geen stomme beelden voor zich gesteld, maa, r toch is hij met het „beeld" bezig. Een beeld moge van hout of steen zijn, massief en een onroerend kw, a, ad, het is in wezen niet verschillend van het beeld, dat in gedachten wordt ontworpen en door woorden wordt geboetseerd. Zijn eenige voor-of nadeel (al naar het onzuiver of zuiver is) ligt hierin, dat men het gauwer kwijtraakt; dat het niet immotoiel is. Ma, ar voor het overige is het woord-beeld, dat anthropomorphisme heet, tenslotte ook beeld, even goed als de houten en steenen, de vaste beelden, waartegen wij toornen.

Ja, toornen.

Want onze „vaderen" hebben ons gedoceerd, of, laat ik het veel beter zeggen, onze kerk heeft gevonden en gegrepen, dat men de beelden in dei kerken liiet mag dulden, ook niet als „boeken der leeken". De zonen geven die gedaclite trouw jaarlijks door. Maar al onze pathetische betuigingen bij elkaar, dat wij geen „leeken" hebben, hebben toch niet kunnen verhinderen, dat wij voor de schare, die. Rome leeken acht, en die wij nu maar „het volk" zullen noemen, zooal geen boeken der leeken, dan toch vlugschriften, of anecdotes, of vliegende blaadjes „der leeken" hebben uitgegeven. v

De kansel heeft dat gedaan.

Maar als ik me niet vergis, heeft de evangelisatie-tent zich nog meer or op toegelegd. Niet overal natuurlijk, maar toch wel hier en daar.

Zoo komt er Danteske verblijding over onze straatpredikanten en anderen, over onze candidatenpreekjes (als wij niet oppassen) en onze eerstelingsproducten (als we per fl, buis met Spurgeon gezegend zijn). Want Dante had zijn Beatrice. Zij was van beneden, zij was „mensch", „anthropos"; en Dante denkt nu langs haar heen en boven haar uit, om daardoor de geheimen van hemol en van God te vinden. Zijn heele hemeltocht onder geleide van Beatrice, zijn heele aanschouwing van de werkelijkheden des hemels bij den lach van Beatrice's mond, is één doorloopende belijdenis en verheerlijking van het anthropomorphisme. ïn ziet, wat de eeuwen vermogen. Anno' Domini 1924 wemelt het van antipapismen in onze landen; en veel witte dassen plus cultuurvonnissen plus zware termen dienen ten bewijze, dat men vaaa dien onbekeerden Dante niets moet hebben, vooral niet onder de ultra-gereformeerde broeders; maar de veelvuldige anthropomorphismen, juist in die kringen, zijn Danteske, roomsche, kettersche schalen, waarop anti-roomsche appelen den volke gepresenteerd worden. Heb ik niet dezer dagen in een kerkbode van de vaderlandsche kerk, van een nog al heel erg als gereformeerd geprezen leeraar in een academiestad, gelezen, dat de Heere Zijn oordeelsprofetieën, eer Hij ze pns toedient, vooraf doopt in de suiker van het Evangelie? Wat is dat nu? Is het vernuft, of een gedachtenfout? Heeft het iets met Kierkegaard te maken in zijn pracht-vergelijking tusschen de moeder, die het kind speent en God? (Abraham's offer)? Wie de menschen over zulke zinnetjes hoort twisten, zal deze vraag niet geheel overbodig vinden, geloof ik.


¹) Andere, eveneens in het zichtbare liggende motieven, zijn ook geliefd: de herder, de dokter, de moeder, ook d© baker. Minder, veel minder de profeet en de priester (als menseh buiten Israël om).

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

ANTHROPOMORPHE PREDIKING.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's