Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De zondeval van het Christendom.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De zondeval van het Christendom.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Dr G. J. Heering. De zondeval van het Christendom. Een studie over Christendom, Staat en Oorlog.N. V. Van Loghum Slaterus' Uitg. Maal> schappij - Arnhem - 1928.

Dr G. J. Heering. De zondeval van het Christendom. Een studie over Christendom, Staat en Oorlog.

N. V. Van Loghum Slaterus' Uitg. Maal> schappij — Arnhem — 1928.

In meer dan één opzicht verdient ongetwijfeld dit boek van den rechts-modernen Leidschen Hoogl'eeraar in de Theologie een.plaats in deze rubriek'.

Vooreerst heljben wij hier wel een merkwaardig symptoom van do kenterinjg, die er in den laats-ten tijd in den lnrin: g: 'van het Modemisme valt waar to nemen.

Toen deze geestesrichting halverwege de vorige eeuw opkwam, kenmerkte ze zich door een volslagen gemis aan interesse voor de problemen van Staat en Maatschappij.

Dat wil niet zeggen, dat haar Jjcginselen óók op die terreinen geen invloed oefenden; zeer zeikeir deden ze dat. Maar haar eigenlijke geestelijke leidslieden werden zoozeer door de wijs'geerig-theologische vragen in beslag genomen, en hun geesteshouduig was overliet algemeen zóó individualistisch, dat het tot ernstige bezinning op de vrag'en en 'levendige bemoeiing met de nooden van het gemeenschapsleven bij-hen inaar heel weinig kwam.

Daarin is echter, in zekeren ziii i'eeds vanaf ongeveer het begin dezer eeuw, een zeer belangrijkGi veranderinig gekomen. En dit laatste werk van Heering, een van de

voornaamste leidslieden van lo.et huidige Modemisme, legt er ruimsclioots getuigenis' van af (gelijk trouweas al meerdere geschriften van hem en zijn vtoegeren medestander Roessingh), hoezeer thans óók in den Modernen kringi gekomen is een meeleven in de nooden van dezen tijd ook op dat gebied.

Maar nog in een ander opzicht is dit werk voor de mentaliteit van het Modemisme dezer dagen typeerend. Voorzoover de oudere Moderne richting zich nog voor het staatkundig en maatschappelijk leven interesseerde, droeg ze een uitermate conservatief karakter en drong ze, haar Hegeliaanschen oorspirong getrouw, steeds aan op behoud van het bestaande. Maar, zooals eveneens in dit geschrift van Heering duidelijk uitkomt, van het jongere Modemisme kan dat stellig niet gezegd worden. Integendeel, zooals het in den laatsten. tijd in het algemeen (in het voetspoor van mannen als ïbsen, Nietzsche en Tolstoj) een veel meer cultuur-critischc richting! dan in zijn eerste periode insloeg, zoo heeft ook ten aanzien van de vragen "der politieke en maatschappelijke samenleving zijn vroegere conservatisme, althans bij' velen van zijn aanhangers, voor een sterk critisch radicalisme plaats gemaakt.

Veel méér echter nog dan als een merkwaardig symptoom van deze nieuwe oriënteering van het Modernisme verdient deze verhandeling van Heering de aandacht om het uitermate belangrijke probleem, dat hier aan de orde wordt gesteld en , om de manier, waarop de geachte Schrijver dat" behandelt.

Het gaat hier n.l. om het vraagstuk der ontwapening, een probleem, waarvan de actualiteit weliswaar door velen nog maar al te weinig wordt ingezien, maar toch door niemand, die ernstig het leven van onzen tijd meeleeft, vooral niet door ons Christenen, kan worden ontkend. En van dit vraagstuk n^aakt Dr Heering zich maar niet, zooals we dat in vele dagbladen gewoon zijn, met eenige klüikende leuzen af; neen, hij stelt het , in zijn op breede studie berustend boek in het licht eenerzijds van wal hij ziet als de levensbeschouwing van het Christendom en anderzijds van wat zich in den loop der tijden aan opvattingen ten aanzien van den Staat ontwikkeld heeft, waarom hij in de Inleiding zijn verhandeling dan ook aanduidt als „een bijdrage tot de vorming van een meer 'Christelijk georiënteerde Staatsopvatting".

Mag uit, dat oogpunt Heering's studie nu geslaagd heeten? Geeft ze ons inderdaad een Staatsopvatting, die méér christelijk georiënteerd kan worden genoemd dan de bestaande, b.v. ook onze anti-revolutionaire? We raken hier aan zeer ingrijpende vraagstukken, die voor een deel ook meer oip hot terrein van den jurist dan van den theoloog liggen. Maar^ aangezien Heering's Avaardeering van den Staat sterk verband houdt met zijn visie op het Christendom, willen wij vanuit dat gezichtspunt toch enkele opmerkingen wagen.i)

.In het algemeen is zijn waardeering van den Stilat sterk negatief. Weliswaar ontkent hij niet de waarde van den Staat als rechtsinstituut. Maar feitelijk kan, volgens hem, in onzen tijd hoegenaamd niet meer van een rechtsstaat, maar alleen maar meer van een machtsstaat gesproken-worden. En 'de eenige houding, die den Christen daartegenover nu betaamt, is zijns inziens een radicaal afwijzende.

Waar hangt nu die zienswijze bij hem mee sa.mea? 'k Geloot, dat hierin weer tot openbaring komt dat eigenaardige geestes-type, dat we misschien het belst kunnen karakteriseeren als het Bergrede-Christendom, zooals dat in vroeger eeuwen b.v. in een Erasmus en de Wederdpopers zijn vertegenwoordigers vond en in onzen tijd vooral' in de Tolstojaansche kring weer is herleefd. Het zag^ in de Bergrede (die het echter gewoonlijk uit het gefieel der Godsopenbaring in do Schrift losmaakte) het ideaal van het Christendom geteekend, wat het nu — en dat typeert deze geestesrichting wel het meest — meteen in heel het wereldleven wilde realiseeren. De noodzakelijkheid van het compromis werd daarbij wel niet altijd ontkend, Maar in den regel was men toch o zoo huiverig voor aanvaarding van het bestaande en neigde men er toe alle compromis toch spoedig als zondig af te wijzen.

Dat v: as het vooral, wat het voor velen zoo aanlokkelijk maakte en nog altijd maakt. Dit idealistisch radicalisme leek — en lijkt nóg — veel mooier dan speciaal het veel meer realistische Calvinisme, dat altijd weer aandrong op respect voor het historisch gewordene.

Wat was echter de fout, die het steeds weer beging? Die fout bestond hierin, dat het, óf, in humanistischen geest (Erasmus), de beteekenis der zonde miskende en daardoor ook geen grens tusschen Godsrijk en wereld zag'; óf, in dooperscheU geest, de wereld minachtte en meende het Godsrijk daar zoo maar voor in de plaats te kunnen stellen. In beide gevallen beschouwde men evenwel als gevolg van die misvatting de Bergrede — volstrekt tegen Je'zus' bedoeling in — als een geheel van eischen, die zoo zonder meer óók voor de menschelijke samenleving in - het algemeen geldigheid bezaten.

Welnu, deze geestesrichting, die krachtens haar uitgangspunt tegenover den Staat en zijn machtsmiddelen als den oorlog dus a priori wel onverzoenlijk moet staan, verraadt zich nu ook in dit werk van Heering voortdureiid weer.' En, merkwaardigerwijze, dan wel zóó, dat modern 'humanisme en doopersch radicalisme hier als dooreengestrengeld liggen. Nu eens hooren we den humanist, die, voorgevend te strijden tegen de aara'anding van Gods recht door den machtsstaat en den modernen oorlog, ongemerkt voor het recht Gods de rechten van den mensch in de plaats schuift en gaarne voor zijn verwachting van overwinning van het oorlogskwaad zich beroept op de ontwikkeling der humaniteitsgedachte. Dan weer beluisteren we de taal van don Doopersche (of Quaker), die zich verbeeldt door de historische ontwikkeling van het Christendom maar meteen een streep te kunnen halen en te kunnen terugfceeren tot wat hij dan ziet als het oorspronkelijk Christendom, d.w.z. een Christendom, dat met den Staat, zooals hij i s, alle compromis weigert.

Mag eveiiwel door deze geestéssfeer, waaruit het aflcomstig is, het betoog vaa Heering ten aanzien van de verhouding van „Christendom, Staat en Oorlog" veel van zijn. waarde voor ons verliezen, niet gaarne zouden we durven beweren, dat zijn boek ons niets te zeggen heeft. Integendeel, daar is in deze „gewetens: kreet van een man, die ernst wil maken met het Christendom in de wereld", (zooals men het niet ten onrechte betiteld heeft) veel, dat bij ernstige lezing een onuitwischbaren indruk achterlaat.

Vliornamelij'k geldt dat wel van zijn scherp© ontleding van het karakter van den mo'dernen oorlog. Hij stemt het toe, theoretisch is daar onderscheid tusschen een aanvals-en verdedigingsoorlog. Maar, — en d^t lijkt me een van de sterkste momenten in zijn boek — practisch, zoo laat hij zien, is het in onzen tijd zoo goed als onmogelijk die grens te trekken, zoodat een voTk hoogs.tens in den strijd kan gaan in het vermoeden, dat het wel een rechtvaardige'zaak zal zijn, waarvoor men de wapenen opneemt.

En bovendien — en hier komt .mij: zijn betoog nóg sterker voor — is de moderne oorlog met zijn onderzeeërs en giftige gassen., zoozeer ontaard in een schrikkelijke mensohenslachting eii heeft hij zich zoozeer O'nttrokkeri aan alle regels, ''; die, de christelijke moraal voor een rechtvaardigen oorlog had gesteld, dat zelfs het heiligste doel (b.v. verdediging van de nationale zelfstandigheid) dergelijke middelen onmogelijk kan heiligen.

Het is meen ik, vooral déze zijde van het probleem van den oorlog, die vaa^k te veel voorbij, gezien wordt. Zoodra mein over het oorlogsvraagstuk gaat spreken, komt men in den regel aanstonds met allerlei abstracte ondeiTseheidingen aandragen. Maar, gelijk Bavinck in zijn nog voel te weinig gelezen studie over: „Christendom, Oorlog en Volkenbond" reeds zoo ernstig aanried, het wordt hoog tijd, dat wij in deze toch eens meer begimien de ontstellende realiteit onder de oogen te zien. Want mag in hot afgetrokkëne er stellig goen absolute tegenstelling tusschen Christendom en oorlog' bestaan en de christelijke moraal niet per s-e anti-militairistisch heeten, het zou toch wel eens kannen zijn, dat de werkelijkheid van den oorlog van dien aard was, dat in concreto tusschen Christendom "en 'oorlog thans toch geen verzoening meer mogelijk bleek.

Alleen, mocht dat zoo zijn, zou dan onze conclusie, evenals die van Heering, moeten luiden: directe ontwapening óf, zoo niet, dan dienstweigering? 'kGeloof van niet. Want, al gelooven wij. als Christenen niet in de evolutie, we willen toch ook niet weten van een zoogen. geestelijke revolutie. Immers het besef onzer solidariteit in de schuld zal er ons steeds van terughouden de verantwoordelijldieid voor een zondige toestand, die moe door onze schuld in het leven geroepen is (in casu den oorlog), zoo maar moteen van ons af to schuiven.

Maar, — en hier heeft het book van Heering ons tocli wel • weer iets te zeggen — de heilige ootmoed, die ons als christenen in gegeven omstandigheden, b.v. óók ten aaiizien van den oorlog, ziji het met een schreiend hart, het compromis moet doen aanvaarden en do'en dragen de gevolgen onzer solidaire schuld, di© heilige 'Ootmoed mag toch nimmer ontaarden in onheilige passiviteit.

Neen, behalve die ootmoed beziele ons ook heilige moed, die, in onze dagen niet het minst óók met betrekking tot dat geweldige vraiagstuk van den oorlog, ons onverziettelijfc pal doe staan tegen dén geest der wereld.

Want wel is het waar, dat KoninkKj'k Gods en wereld twee zijn, en in deze bedeeling ook twee blijven en dat daarom, de eischen der Bergrede maar niet zonder maar aanstonds in het leven der wereld zich laten realiseeren. Maar niettemin moet toch de Geest van dat Koninkrijk Gods voortdurend met den geest der wereld den strijd aanbinden en mogen we als christenen er geen 'vrede mee hehben, wanneer, tusschen het leven der weigeld en de eischen, niet maar der Bergrede, maar van heel Gods heilig Woord een zóó schrijnend contrast bestaat, als nu inzonder'heid wel in iets als den oorlog zoo smartelijk aan het licht treedt.

Dringe dat meer en meer tot ons Christelijk bewustzijn door. En zij het, tegenover de onafzienbare taak, waan-'oor we als Christenen óók in dit opzicht dan staan, onze vaste overtuiging:

„Dit is de overwinning, die de wereld ons geloof.” overwint,


1) De hatelijkheden, die H. maar daa speciaal aan het adres van de Calvinisten meent te moeten richten, en waarop ook Prof. Grosheide in „De Heraut" wees, laten we voor zijn rekening. Ook moeten we van zelf laten rusten allerlei grootere en kleinere bezwaren, die bij de lezing van H's "geschrift voortdurend weer rezen.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

De zondeval van het Christendom.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1928

De Reformatie | 8 Pagina's