Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds Rullmann over het „Algemeen Weekblad”. Overzicht Kerkelijk leven.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds Rullmann over het „Algemeen Weekblad”. Overzicht Kerkelijk leven.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ds Rullmann over het „Algemeen Weekblad”. Overzicht Kerkelijk leven.

In het Jaarboek ten dienke van de Gèref. kerken 1929 schreef ds J. G. Rullmann wederom zijn „Kerkelijk Overzicht" over 1928. Daarin komt deze passage voor:

„ terwijl de Persschouwer van datzelfde blad" (bedoeld is: „De Reformatie", K. S.) .volgens een Hooggeleerde, beschuldigjingen zou hebben geuit, die net buiten het bereik van den strafrechter vielen. Blijve voortaan over en weer zulke onwaardige polemiek in de kerkelijke pers ons gespaard!"

Onze lezers begrijpen, dat dit slaan moet op het geschil met prof. Obbink, hoofdredacteur van het „Algemeen Weekljlad", waaromtrent ik van a tot z inlichtingen gaf, terwijl het blad voornoemd elke letter mijnerzijds weigerde, en zijn redactie een bij haar secretaris door mij gevraagd onderhoud eveneens weigerde (waarom? geen gemakkelijker weg om mij te vangen, als ik ongelijk heb).

Eerlijk gezegd, las ik in dezen zin een afkeuring aan mijn adres. Dit wil ik gaarne ter harte nemen, als ik er gronden voor hoor aanvoeren. Daarom vroeg ik ds Rullmann nadere toelichting op deze passage. Het blijkt nu, dat ik dezen zin heb uitgelegd tegen de bedoeling van den auteur; omdat anderen precies zoo lazen als ik, publiceer ik hier den brief van ds Rullmann:

Wassenaar, 24 Januari 1929.

Amice Collega,

De door u geciteerde regels moeten natuurlijk gelezen worden in verband met het voorafgaande redebeleid op Mz. 334 en 335.

Daarop slaat dan ook het „over en weer".

Als een droevig staaltje van onwaardige polemiek haalde ik nu ten slotte de bewering van een Hooggeleerde aan, dat gij beschuldigingen z'oudt hebben geuit, die net vielen buiten het bereik van den strafrechter.

Zulk een bewering noemde ik cnwaardige polemiek,

In dit concrete geval ligt de onwaardigheid dus niet bij u, maar bij bedoelden Hooggeleerde.

Desverlangd moogt ge dit schrijven ook publiceeren. Met collegiale groeten,

t. t. J. G. RULLMANN.

Onnoodig te zeggen, dat ik herhaal: prof. Obbink heeft onwaarheid gesproken. Op grove manier. En zoolang hij zijn laatste „Mededeeling" niet herroept, acht i'k prof. Obbink in strijd met de eischen der waarheid, te leven.

In memoriam prof. Geesink.

Inzake het overlijden van prof. Geesink gaven de bladen reeds eenige beschouwingen. Ik beperk me tot de kerkelijke pers.

„De Heraut" schrijft (prof. Kuyper):

De degelijkheid van zijn onderwijs, de schoone vorm van zijn voordracht, het geestige en petillante, waardoor hü zelfs de meest droge onderwerpen smakelijk wist te maken, niet het minst ook zijn hartelijke, joviale omgang met de studenten, waardoor hij hun aller harten won, maakten hem tot een uitnemenden Akademischen docent, aan wiens onderwijs zijn leerlingen nog altoos met groote waardeering denken. Bij zijn 70-jarig jubileum bleek dit wel. De hulde hem toen door zijn leerlingen gebracht, was wel eenig in haar soort. Het is alleen te betreuren, dat de levenstaak, die hij zioli gesteld had, om ons volk een Gereformeerde Ethiek te geven, waaraan hij zijn beste krachten had gewijd, niet is vervuld. Het beloofde naast de Gereformeerde Dogmatiek van Prof. Bavinck een standaardviferk voor onze Gereformeerde Theologie te worden.

Te meer mogen we daarom dankbaar zijn, dat zijn medearbeid aan de „Heraut", toen Dr A. Kuypei minister werd en de zware taak hem ten deel viel om de leaders te leveren, aan Prof. Geesink de gelegenheid schonk, zijn meesterwerk „Van 's Heeren ordinantiëu" te schrijven, waarvan reeds een tweede druk verscheen en dat niet alleen voor de Ethiek maar voor het breede terrein van de ordinantiëu Gods in natuur en men-Bchenleven zooveel licht verspreidt. Het is wt^ de kostelijkste nalatenschap, die hij ons volk liet.

Prof. Geesink was een man met een rijken geest en met vele gaven versierd. Er zijn weinigen, die zooals hij onze Nederlandsche taal beheerschten en op belletristisch gebied thuis waren. Zijn recensies in de „Heraut", sprankelend van vernuft, waren een genot om te lezen. Ook als hoogieeraar bleef hij de kerken gaarne dienen met de prediking des Woords, en de preekenbundels door hem uitgegeven, met hun warme mystiek, hun pr.achtige taal en hun bijzonder inzicht in de Schrift, behooren tot het beste, wat we op dit gebied bezitten. Maar wat bovenal het hart van ons volk tot Prof. Geesink trok was de hartelijkheid van zijn omgang, de innigheid van zijn vroomheid, de wüze, waarop hij in anderer nood en zielelijden kon inkomen om de nedergebogenen te vertroosten. Wat Dr de Moor hem eenmaal toevoegde in een jaarvergadering der Vrije Universiteit: „gij kunt zeggen: ik heb geen vijanden maar alleen vrienden", dru'kt dit volkomen terecht uit.

„Haart. Kbl." (ds Boeyinga):

Nog staat mei scherpen omtrek in mijn herinnering het beeld dat ik hem voor het eerst zag. Het was in September 1906. In mijn ouderlijk huis had ik van kindsbeen af hem altijd, met vereering, hooren noemen als een van do geestelijke leiders van ons gereformeerde volksdeel. Als een der groeten stond hij sinds dien voor mijn jeugdblik.

Het brengt een eigenaardige ontroering, zoo iemand dan eindelijk eens zelf te zien.

Da.t gebeurde .in de collegezaal van de Theol. fac. der V.U., toen wij, te midden van alle studenten, als „groenen" saamgehoopt zaten om de opening der lessen aan te hooren. Aan weerszijden van den katheder waren de professoren gezeten. En onder hen bevond zich ook prof. Geesink.

Nog zie ik den blik, met lichte zenuwtrekjes in hel gelaat, waarmee hij toen ons aankeek. Die oogen, ze spraken zoo duidelijk met guitig medelijden: „Arme jongens, wat zullen jullie nog te verduren hebben in de volgende weten!"

In die sympathieke bejegening lag reeds direct de weg 'gebaand waar langs wij allen straks mot onze sympathie, met onze hoogachting en liefde, tot hem zouden gaan. En daarin hebben wij hem blijvend ontmoet.

Een groot man was hij inderdaad!

De ouderen denken nog met opwakend enthousiasme terug aan de dagen der doleantie, toen hij als 32-jarig predikant in Rotterdam met heldenmoed koos om de smaadheid van Christus te dragen en op 9 Jan. 1887 de eerste preek voor de Nederlandsch Gereformeerde Kerk van Rotterdam hield in het Verkooplokaal, met als text 2 Sam. '24:24 en als thema: Geen offers om niet".

Doch lang zou zijn predikantschap niet duren. Reeds in 1890 werd hij tot hoogieeraar aan de Vrije Universiteit benoemd, om college te geven in de Ethiek en do Elenctiek, waarbij later nog kwam liet onderwijs in de geschiedenis der Philosoiphie, in de Logica en in de Psychologie. Toen werd hij „professor Geesink".

Het is hier niet de plaats om zijn wetenschappelijke verdiensten te schetsen, noch om aan te geven welken invloed hij heeft gehad op de ontwikkeling der Gereformeerde Theologie.

Het zij mij slechts vergund om uiting te geven aan de dankbaarheid, die nog altijd zijn leerlingen, zonder uitzondering, vervult voor hot voorrecht, dat zij hem als hun leermeester hebben mogen genieten. Hij was toch de man met het diepe inzicht in het zielbeweeg van den mensoh tot in zijn fijnste roerselen, die ons leerde om van de oppervlakte van alle gebeuren, ook van alle daden van menschen, af te steken naar de diepte en den weg te vinden tot de diepste gronden en oorzaken.

Kunstzinnige natuur als hij was, heeft hiji ons ook gegeven niet alleen door de waarheid, doch ook door schoonheid geboeid te worden.

Daarbij had hij niets van een porkamenteh geleerde, die dor en saai de wetenschap oplepelt.

Integendeel! Uit de onderwerpen, die zijn geest aanraakte, spatten vurige vonken van verrukkelijken humor. Dan golfde niet zelden een heldere lach door de collegezaal. En lachte hijzelf mee.

Intusschen bleef toch ook de kansel hem lief. Ook het jongere geslacht weet nog wel van zijn belangwekkende preeken, geheel eigen van soort en, voordracht, over het bed dat te kort en de deken, die te smal is, over de liedekens die gezongen worden bij een treurig hart, over het pleisteren met looze kalk.

En, 'hoe gretig greep niet de hand van velen, jaren lang elke week naar „Do Heraut" om allereerst zich te vergisten aan de „Leestafel", die hij bediende met een keur van smakelijke gerechten, .

.famoier is h©t, dat het hem onmogelijk is ge-•\vorclen om, naast zijn andere kleinere geschriften, ons te geven een wetenschappelijk handboek over de Eiiiiek, dat wiji, gereformeerden, zoiO' noode missen.

• Toch mag ik niet vergeten, dat hij ons alüians in zijn „Van 's.Heeren orginantiën" een populair standaardwerk heeft nagelaten, als een monument door hem zelf gebouwd, dat zijn naam ook aan de volgende geslachten zal doen blijven leven.

Zoo er bij ons maar geestelijke lust is om hem lot ons te laten spreken ook nadat hij gestorven is. om naar de aandrift, die hemzelf altijd bezielde, te worden ingeleid en verdiept in de waarheid Gods.

De „Geref. Kb. v. Rotterdam" (dr A. Kuyper):

Hij was een Calvinist in den vollen zin van het woord, die de oude Theologie der vaderen ter dege kende, en haar tot ontwikkeling bracht voor den tegenwooidigen tijd. De kerk van Rotterdam heeft dat ondei-vonden in de dageai der Doleantie, toen met d© Synodale organisatie van 1816 moest gebroken worden. Moedig en vol geloofsvertrouwen ging Dr Geesink hier voor in den strijd en met krachtige hand gaf hij leiding aan den gang der kerkelijke zaken. Hij was een geliefd prediker, en als liij optrad was de kerk altoos met een groote schare gevuld, die met gespannen aandacht naar zijn degelijke en ernstige prediking luisterde, en nog zijn er in ons midden die de preelcen van Dr Geesinlc met dankbaarheid zich herinneren. De uitgegeven preckbundeis doen ons nog zien hoe bekwaam prediker deze Doctor was. Vooral echter als Hoogleeraar kon hij woekeren met de talenten hem toebetrouwd. Hij is een sieraad voor de Vr^-e Universiteit geweest en bet hart der studenten wist hij te stelen, niet alleen door zijn uitnemend onderwijs, maar ook door zijn aangenamen omgang.-Steeds is gehoopt, dat wij van hem zouden ontvangen een standaardwerk in do Gereformeerde Ethiek, maar dit werd ons niet geschonken. Dankbaar mogen we zijn, dat ©en meesterwerk van zijn hand verschenen is in „Van 's Heeren Ordinantiën" — artikelen door hem in „De Heraut" geschreven toen hij voor Dr Kuyper, tijdens diens ministerschap, de redactie waarnam. In dat werk heeft Geesink ons een rijke nalatenschap van blijvende waarde geschonken.

Het stemt weemoedig, dat ook deze man ons ontnomen is. Met Kuyper en Rutgers heeft hij zijn beste krachten aan de Theologisch© Faculteit der Vrije Universiteit geschonken in haar wording en eerste optreden. Maar met hen is nu ook hij ingegaan tot de eeuwige ruste. In hem bloeide voor ons na de kracht van de eerste generatie, het geslacht der kloeke Calvinisten. Van de oude garde die eens zoo heerlijk en bezield werkte in den tempel der Gereformeerde ' Wetenschap, leeft nu alleen nog Prof. Mr D. P. D. Fabius.

Wij mogen niet klagen. God de Heere heeft ook in Dr Geesink zoo heel veel goeds aan de Kerken en aan de Universiteit ^geschonken. Wij hebben van die rijke gaven genoten. Bij het scheiden uit dit leven, en staande bij het graf brengen wij ootmoedig ; onzen dank aan den Vader der lichten, die deze lichtende star, een sieraad .voor elke Academie, ons geschonken' heeft, en bidden dat ©en lichtend spoor ons moge worden' nagelaten.

„Geref. Kb. Dordrecht" (ds Meynen): : ft%ft-S'; s: '

Welk leerling dor Vrije Universiteit; die 't genot heeft gekend onder mannen " als Kuyper, Rutgers, Geesink, den Hartog, Woltjer te mogen studeeren, herinnert zich niet dozen man met z'n fijnbesnaard gemoed, met z'n artistieke aanleg, met z'n zeldzame kennis van het menschenhart, met z'n goed hdmeur ook bij de scherpste critiek, met z'n groote kameraadschappelijkheid? , , .V ..•', ,

Welk trouw Heraut-lezer em'-onderzoeker van de geschriften der onzon, heeft niet genoten, van Geesink's grooite ontleedkunst en gaven om het te zeggen en zpoi s.chocin te zeggen?

Geesink, die bovenal was een man van groote godsvrucht en zelfkennis voor Gods aangezicht, die daarom en daardoor tot menig jong hart het juiste , woord op den juisten tijd sprak.

Hij was een van die onmisbare elementen op onze vergaderingen, als 't spande, om ontspanning en saambinding te brengen.

Geesink heeft heel z'n leven door strijd gekend, ^^aarboven Irij zich wist te verheffen door geloofsnioed, door Godsvertrouwen.

In de laatste jaren zijns levens is zijn levenslicht sterk vcrdonkerd, en heeft hij, smartelijk gevoeld de doorn in 'tvleesch, die stak en die wondde.

Wij zijn innig dankbaar, dat God aan zijn lijdeuj dal z'n vrienden en liefhebbers misschien sterker hebben gevoeld, dan hijzelf, een einde heeft gemaakt, on dat hij nu ontdaan van al het verderfelijke in onverderfelijkheid God mag aanschouwen, en wij> danken God, door wat Hiji ons in hem heeft gegeven.

„Geref. Kb. Delft" (dr W. H. Gispen):

Geesink was een geleerde met stijl en humor. Stijl — men leze zijn uitgegeven preeken, zijn recensies in de oude jaargangen van „De Heraut" en we beseffen, dat hij misschien de eenige van oni.e Gereformeerde theologen is, die tachtiger was in den goeden, zin van het woord. Een tafreel als dat van Rizpa's lijkwacht, als dat van de vier melaatschen of van de verblinding van Elymas, het begin van den bundel „Die de nedeidgen vertroost", het zijn zoo maar enkele dingen, die ons te binnen schieten, en die in Goes-ink s beschrijving onvergetelijk voor ons staan. Goen wonder, dat hij die zelf zoo'n litterator was, de leestafelrubriek in „De Heraut" onovertreffelijk elke woek verzorgde. Zijn sterven roept ons weer dat van zijn opvolger als redacteur, Drd'eMoor te binnen, die nog bij Ge es inks zevenügsten verjaardag in 1924 zijn artikel in de „Utrechtsohe Kerlibode" begon met: „morgen is mijn professor jarig". Want ook De Moor had stijl en humor.

Van dien zeventigsten verjaardag vergeet ik nooit do serenade met fakkels, die de studenten hem brachten aan zijn huis op den Breedoweg in W^atergraafsmeer. Onder luid gejuich nam hij het woord, om van zijn baloon hen te bedanken. Allereerst daarvoor, dat het een serenade en geen aubade was; vroeg op was zijn kracht niet, ja hij kon wel verklaren, dat, als hiJ de nachten niet had gebruikt, hij thans niet zoo gehuldigd zou worden.

Ja, de humor van Geesink: ook in zijn geschriften kan men dien op elke bladzij proeven Denk b v. aan het kostelijk verhaaltje van zijn ontmoeting met een theosoof in zijn behandeling van het derde gebod. Maar persoonlijk moet ge dat gezien hebben, hoe hij op zijn college's met zijn gezicht ieder karakter sprekende kon invoeren; wat Geesink behandeld heeft, wordt nooit vergeten door de pakkende /oorbeelden, waarin de zwaarste stof werd verpakt.

Hijzelf zou de laatste zijn om zijni gebreken te ontkennen. Doch ook als persoon had hij stijl: het was een heer! Over de menschen, vooral over de dominé's oordeelde hij zacht: hij genoot van elke preek

Achter zijn stijl en humor zat een Gereformeerd hart: ook hij was één der voortrekkers uit den Doleantietijd Nog hoor ik hem op zijn herdenkingscollege van Kuyper zeggen tot slot van een indrukwekkend betoog: „Mijne Heeren! moge, zooals door u het ontrield overschot van onzen groeten leider is grafwaarts gedragen, zijn geest U dragen heel uw leven"!

Achter zijn stijl en humor zat een kinderlijk hart. En zoo denk ik nu het liefst aan hem: want zijn spot over pseudo-inteUectueelen kwam op uit een hart, dat zich volkomen zien liet in zijn onvergetelijk kinderlijk gebed.

K. S.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Ds Rullmann over het „Algemeen Weekblad”. Overzicht Kerkelijk leven.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 februari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's