Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Iets over bet beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over bet beeld van Jezus in de moderne litteratuur

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

door W. M. LE COINTRE.

XXIV.

Bij de teekening van het „Russische" Jezus-beeld moet terstond na Dostojewski genoemd worden Leo Nikolajewitsj Tolstoi (1828—1910), man van adellijke afkomst en als Dostojewski man van grooten invloed.

Tolstoi blijft voor ons een bovenal-tragisclio figuur, die, na een leven van strijd, strijd, in diepsten zin, om een bevredigende wereld-en levensbeschouwing, ondanks al wat hij meent gewonnen te hebben, onbevredigd en met ledige handen, aan hot eind den dood toevalt, als hij (symijool zijns levens) eenzaam ligt weg te sterven in het stationsgebouw van AstapoAvo.

Het is ons thans niet te doen om zijn betoekonis als schrijver, wij laten dus zelfs ook maar een poging om hem als zoodanig te karakleriseeren achlerwogo: zijn inzichten over wat het leven vraagt van eenmensch, die interesseeren ons, m.n. waar het Evangelie daarbij een zoo boslissenden factor uitmaakt, of feitelijk moeten wij dan zeggen, dal wat Tolstoi houd t voor de hoofdzaak van het Evangelie, de groote levenseisch van Jezus.

Tolstoi is begonnen van het leven te genieten, gelijk dat in de destijdsche, aristocratische kringen te doen gebruikelijk was: tot op den bodem toe heeft hij den zwijmolbekor geledigd, gelijk hij ons daarvan zelf later heeft verhaald. Maar, de groote levensvragen klopten te sterk aan do poorten zijner ziel, dan dat hij in een dergelijk bestaan het uithouden kon. Altijd weer pijnigt hem m.n. de vraag naar de beteekenis van hot leven, gezien vanuit den gezichtseinder van den dood. Zien wij wèl, dan meenen wij te kunnen zeggen, dat hem bovenal gekweld heeft: angst voor den dood, natuurlijk in die periode van zijn leven, toen hij ontwaakt was uit den droom van het „maar eten en drinken en vroolijk zijn". Zelfs in den wanhopigen tijd, waarin hij zich, mee onder den invloed van de geschriften van Rousseau, afkeert van heel de moderne cultuur on samenleving, in volstrekte wereldvlucht zijn heil zoekend on daarbij tot de conclusie komend, dat het leven geen zin heeft en dus zelfmoord het eenig rationeele zijn zou, heeft hem de moed ontbroken te doen wat hem in die dagen de eenige uitkomst leek, n.l. zich van het leven te bevrijden. Ge kunt zijn bespiegelingen dienaangaande vinden in zijn werk, getiteld: „Mijne Biecht".

Uitkomst heeft hij gezocht bij de wetenschap, maar hij bevond, dat ze zich in het geheel niet bezig hield met die vragen, die hem het hart benauwden, ze doet net, alsof die niet bestaan. Zich keerend tot hot offiriëele Christendom, werd hij, zoo mogelijlc, nog erger teleurgesteld. Totdat hij leerde kennis maken met het vrom.e leven van den eenvoudigen, Russischèn boer: daar vond hij een rustige aanvaarding van het leven en een kalme verwachting des doods, die hij in den eigen kring nimmer had leeren kennen. Hij zegt daarvan: , , En ik heb deze menschen lief gekregen. Hoe meer ik in hun leven, in het leven der levende en dat dor lang reeds gestorvene menschen, over welke ik gelezen of van wie ik gehoord had, was doorgedrongen. des te meer kreeg ik ze lief en des te gemakkelijker viel het mij te loven. Ik leefde op die wijze ongeiveer twee jaren. Dan had in mij een ommekeer plaats, die reeds lang in mij was voorbereid en waartoe ik reeds lang den aanleg bezat. Het kwam in mij tot bewustzijn, dat het leven onzer kringen, — dat der rijke en geleerde menschen. — mij niet slechts een afkeer inboezemde, maar zelfs elke beteekenis voor mij verloren had. Alle onze handelingen, beschouwingen, de wetenschap, de kunst — dat alles verkreeg voor mij eene nieuwe beteekenis. Ik begreep, dat dit alles slechts een spel was, v/aarin men geene beteekenis behoefde te zoeken. Het levea echter vaa de geheele ai'beideade klasse, vaa de gansche measchheid, welke het levea schept, verscheen mij in zijn ware beteekenis. die de menschheid aan dit leven hecht, eene waarheid is, ea ik werd er toe bekeerd" i).

Deze omkeer ia zijn leven brengt bij hem tot bewustheid, dat, wat reeds lang in hem woelde, hij herkent zichzelf als een zoeker vaai God en gaat weer bidden. Zoo stierven ook de zelfmoordgedachten, een sterke behoefte om te geloovon grijpt hem aan, hij wendt zich tot de kerk en dwingt zich tot een leven naar haar riten. Maar dan bespringt hem alras de twijfel en rijzen vragen, als deze b.v.: „Waarom ligt de waarhieid in het orthodoxe geloof en niet ia het Lulhersche of in het Katholicisme? " Het einde is: „En of ik het wilde of niet wilde, ik was tot 'da studie, tot het oaderzoek dezer schrift gebracht, tot dit onderzoek, dat ik totnogtoe zoo gevreesd had". De resultaten van dat onderzoek zijn te vinden in zijne „Kurze Darlegung des Evangelium" ^), waaruit ik, in verband met de hier-beschikbare plaatsruimte, maar niet citeeren zal. Wie zou meenen daarin te vinden een ten-voeten-uil geteekend beeld van den Heer dos Evangelies, komt bedrogen uit: Tolstoi laat do vragen, in verband met den porsoon van Jezus, stil liggen, het is hear alleen te doen om Jezus' leer. Hij wil weten, hoe hij loven moet. Een antwoord daarop vindt hij door een breede behandeling van het volmaakte gebed, dat Christus ons geloerd heeft. Het slot is: de sterkbenadrukte overtuiging, „dat liefde en goedheid tot den naaste het eenig ware, vrije en eeuwige leven is".

Had hij in 1884 in zijn werk „Mijn godsdienst" zijn geloofsovertuiging ontwikkeld, nader handelde hij daarvan in het in 1893 gèschrevea „Het Koainkrijk Gods is binaea in U", in do Voorrede waarvan het dan uitgedrukt wordt: Hij (n.l. de officiëele godsdienst) verschilt volgens mij, in zeer veel opzichten van dien van Christus, en daaronder reken ik in do eerste plaats de opheffing van het gebod, dat ons verbiedt, met geweld het kwaad te weei-staan. Deze afwijking van de leer toont meer dan eenige andere zonneklaar, hoezeer de officiëele Kerk de beginselen van Christus verdraaid heeft" s). Ia dit werk heeft hij daa de voor hem zoo-typeereade leer van het niet-wederstaan (naar Matlheüs 5:39) in den breede ontwikkeld. Daarin handelt hij dan ook van wat onze liouding zijn moet tegenover oorlog en dienstplicht en laat hij zien, dat alle gebruik van geweld, ook door de' regeeringen, verwerpelijk te achten is: e Christelijke opvatting van het leven, m.n. dan begrepen in het „wedersta den booze niet, maar, zoo wie u op de rechterwang slaat, keert hem ook de andere toe", heeft in onze maatschappij reeds wortel geschoten en zal_ steeds mger verwoesten gaan de op het geweld gegronde inrichting van ons leven. Naarmate dat geschiedt, naar die mate zal het Koninkrijk Gods hier al meer komen. Met een oproep tot bekeering, bekeering daa tot dit inzicht, eindigt Stolstoi dit werk.

Dit is, wat Jezus hem te zeggen heeft, hij kent geen Jezus, dan Dien van de Bergrede. Naar een zeker-nietbevooroordeeld getuige ons mededeelt, formuleerde Tolstoi zijn gedachten aldus: „Ik geloof in Christus, ik geloof slechts aan het geluk der menschen door een leven in Christus. Het geheele Christendom wortelt ia de Bergrede". Maar dezelfde schrijver voegt er terstond aaa toe: „Hierbij moet men echter in het oog houden, dat voor Tolstoi slechts een menschelijke Christus )iestaat, de grootste, de eenige menschelijke mensch, die ooit geleefd heeft, maar eea mensch. De verkondiging vaa deze denkbeelden hoeft tengevolge, dat hij door de Heilige Synode uit de Kerk gestooten wordt" *).

Voor wij ons nader over zijn opvattingen uitspreken, willen wij ook hemzelf nog tot U laten spreken en wel m.n. zooals hij zich geuit heeft in zija laatstcn romaa (wel zija testament genoemd), waarin hij trachtte te schilderen de verlossende macht der waarachtig'e liefde, waarover wij reeds met een enkel woord spraken, ik bedoel zijn misschien meest-beteokenenden roman „Opstanding" °). Zonder daarop nu broeder in te gaan, vestig ik er alleen de aandacht op, dat Tolstoi hierin toont te staan onder invloed van Dostojewski, speciaal van diens „Schuld en Boete"; Prof. Leipoldt beweert zelfs, dat de titel van dit werk aan de hand gedaan is door het slot van Dostojewski's roman, waarin de „opstanding" van Raskolnikof geteekend wordt.

Op het titelblad van Tolstoi's roman staan geciteerd de volgende texten: atth. 18:21 en 22, Matth. 7:3, Joh. S:7 en Lukas 6:40, alle natuurlijk in verband met dea inhoud van dit werk: et is het verhaal van eea zekeren vorst Nekhludoff (in wien Tolstoi zichzelf heeft geteekend) die in zijn "jonge jaren eens een kamermeisje heeft verleid, dat daarna weggezonden is en, natuurlijk, toen door hem in den steek gelaten. Zij vervalt dan van kwaad tot erger en gaat haar liefde verkoopen. Als gezworene in een rechtbank ziet hij haar weer, ze wordt dan tot dwangarbeid veroordeeld en in zijn berouw probeert hij dan, haar volgend in haar verbanning, hot alles weer goed te maken en haar leven te verheffen. Hij doet alle mogelijke moeite om gratie voor haar te krijgen, wat hem ook gelukt, wil dan zijn leven aan het hare verbinden, maar r/S] weigert dat offer aaa te aemea. Het slot laat oiis daa Nekhludoff zien, vermoeid van het nadenken Ovei' de dingen, naar aanleiding vaa zija bezoek aaa de gevaagonis en de vreeselijke dingen, die hem daar hebben aangegrepen, het nadenken m.n. over de vra; ig' naar het recht van een dusdanige behandeling van menschen door menschen; en in die vermoeidhoid grijpt hij dan naar een Nieuw Testament, hem gegeven door een, Engelschmanj dio met hem in de gevangenis geweest was en ook gevangenen met een exemplanr van het Evangelie verheugd had. „Men zegt, dat men lijfrin op alle vragen een antwoord vinden kan", dacht hij, terwijl hij het boek op goed geluk opende, en hij begon Matthous XVIII te lezen: ie de meeste is in het .l^oninkrijk der hemelen, ea: e gelijkenis van den onbarmhartigen schuldheer.

..--s.-üfi^-iïgt - biexin.. alles opgesloten? '' riep NekMudoff

eensklaps luid, en de stem in zijn binnenste antwoordde: „Ja, daarin ligt alles".

„En nu gebeurde met Nekhludoff, wat dikwijls gebeurt met menschen wier geestelijk leven sterk ontwikkeld is. De gedachte, die hem eerst vreemd en dwaas scheen te zijn, maar thans meer en meer door de ervaringen des levens bevestigd werd, scheen nu eensklaps de eenvoudigste, grootste waarheid te bevatten.

„Het denkbeeld, dat het eenige middel om de mensclien te verlossen van het vreeselijke kwaad waaraan zij lijden, hierin bestaat, dat zij zich altijd schuldig behooren te erkennen tegenover God, en derhalve onmachtig om anderen te straffen of te verbeteren, werd hem steeds duidelijker.

„Hij begon steeds beter te begrijpen, dat al het afgi'ijselijke kwaad, dat hij in gevangenissen en kerkers gezien had, en de rustige voldaanheid over zichzelf van de bedrijvers van dit kwaad, het gevolg was van het feit, dat de menschen iets wilden doen wat onmogelijk is; namelijk dat zij het booz© wilden verbeteren, terwijl zij zelf boos waren; zondige menschen deden pogingen om andere zondige menschen te verheloren, en meenden, dat zij dit konden doen door i\ erktuigelijke middelen. En het eenige gevolg van dit alles was, dat de behoefte om geld te verdienen of ook wel de hebzucht van sommige menschen hen er loe bracht dit zoogenaamde straffen en verbeteren als een beroep op te vatten, en dat zij zelf tot het grootste zedelijke bederf vervielen, en onophoudelijk voortgaan met de menschen, die onder het bereik van hunne kwelmiddelen vallen, in de diepste diepte van ellende en ontaarding te doen verzinken. Nu zag hij zonneklaar vanwaar al die ontzettende gruwelen kwamen, die hij had aanschouwd, en ook wat er moest gedaan worden om er een einde aan te maken. Het antwoord, dat hij eerst niet kon vinden, was hetzelfde 'lat Christus aan Petrus gaf. Het was dat wij een oneindig aantal malen moeten vergeven, en daarom kan niemand een ander straffen of verbeteren.

„Maar de zaak kan zeker niet zoo eenvoudig zijn", dacht Nekhludoff, en toch zag hij duidelijk, al scheen het in het eerst ook vreemd, dat het niet slechts een theoretische maar ook een practische oplossing van het vraagstuk was. De gewone tegenwerping: „Wat zou men dan met al de boosdoen-érs moeten doen? Men lï^an ze toch niet ongestraft laten rondloopen", deze tegenwerping bracht hem niet langer van zijn stuk. Zij zou eenige beteekenis hebben, als er bewezen kon worden, dat do straf de misdaad deed verminderen 'Of den misdadiger beter maakte; maar wanneer het bewezen kan worden, en duidelijk blijkt, dat de menschen elkander zoo niet kunnen verbeteren, dan is het eenig verstandige, dat wij te doen hebben, dit, 'dat wij ophouden dingen te doen, die niet slechts nutteloos, maar ook schadelijk, onzedelijk en wreed zijn.

„Vele eeuwen achtereen zijn de menschen, die als misdadigers werden beschouwd, gekweld of gepijnigd : geworden. En hebben de misdadigers opgehouden te •bestaan? Neen, hun aantal is vermeerderd, niet slechts •niet de misdadigers die door de straf nog lager gezonken zijn, maar ook met die wettige misdadigers, zooals 'recbters, procureurs, magistraten en cipiers, die de ^menschen oordeelen en straften. Nekhludoff begreep 'thans, dat ide maatschappij, en de orde in het algemeen, /"iet .bestaat doordat er zulke wettige misdadigers zijn. die anderen oordeelen en straffen, maar doordat de menschen, in spijt van hun diepgezonkenheid medelijden met elkander hebben en elkander liefhebben.

„In de hoop, dat hij een bevestiging van deze gedachte in het Evangelie zou vinden, begon Nekhludoff het van voren af te lezen. Toen hij de Bergrede gelezen had, die hem altijd had getroffen, zag hij voor de eerste maal van zijn leven in, dat daarin geen schoone afgetrokken gedachten staan, die voor het grootste gedeelte overdreven en onmogelijke eischen bevatten, maar eenvoudige, da-idelijke practische wetten. Als deze wetten in de praktijk werden uitgevoerd (en dat was zeer goed mogelijk) dan zouden zij volkomen nieuwe en verrassende toestanden in het maatschappelijk leven te voorschijn roepen, in welke het geweld dat Nekhludoff met zulk een verontwaardiging vervulde, vanzelf zou ophouden. Niet slechts dit, maar de grootste zegen, die de menschen deelachtig kunnen worden, het Koninkrijk der Hemelen op aarde, zou gevestigd worden. Deze wetten waren vijf in getal.

„De eerste '(TVtatth. V:21—26), dat de mensch niet slechts geen doodslag mag begaan, maar dat hij zelfs zijn broeder niet haten mag; en als hij met iemand getwist heeft, dat hij zich dan eerst met hem moet gaan verzoenen, en dan zijn gave aan God moet brengen.

„De tweede (Matth. V:27—32) dat de mensch niet slechts geen overspel mag doen, maar zelfs geen vrouw mag aanzien om haar te begeeren; en als hij eenmaal een vrouw heeft, hij haar niet ontrouw worden mag.

„De derde (Matth. V:33—37) dat de mensch geen eed mag zweren.

„De vierde (Matth. V:38—42) dat de mensch niet oog om oog en tand om tand mag eischen, maar wanneer hij op de eene wang geslagen wordt; ook de andere moet toekeeren; een beleediging moet vergeven en met geduld verdragen, en nooit een dienst, die van hem gevraagd wordt, weigeren.

„De vijfde (Matth. V:43—48) dat de mensch niet slechts zijn vijand niet mag haten en hem geweld aandoen, maar hem moet liefhebben, helpen en dienen.

„Nekhludoff zat in diepe gedachten verzonken naar de lamp te staren. Terwijl hij zich de ontzettende wanorde voor den geest riep, waarvan ons leven zoo vervuld is, zag hij duidelijk wat dat leven zou kunnen zijn als de menschen opgevoed werden in gehoorzaamheid aan deze wetten. En zijn ziel werd vol van een blijde verrukking, zooals hij in lang niet gevoeld had. Het was hem, alsof hij na lange dagen van vermoeidheid en lijden eensklaps vrede en vrijheid gevonden had.

„Hij sliep den ganschen nacht niet en, zooals het met menig mensch gebeurt, die het Evangelie leest, hij verstond thans voor de eerste maal de volle beteekenis der woorden, die hij te voren zoo dikwijls had gelezen, maar zonder er acht op te slaan. Hij nam al deze noodzakelijke, belangrijke en blijde openbaringen in zich op gelijk een spons water in zich opzuigt. En alles wat hij las, scheen hem thans bekend, en bevestigde in hem wat hij lang geleden reeds geweten had, maar wat hij toch niet in zijn geloof opgenomen had. Nu erkende en geloofde hij het, dat, als de menschen aan deze wetten gehoorzaamden, zij het hoogste geluk zouden bereiken, dat voor hen weggelegd is, en dat het dus de hoogste plicht van den mensch is, die wetten op te volgen; dat hierin de eenige redelijke beteekenis van het leven ligt; dat iedere afwijking van deze wetten een fout is waarop onmiddellijk vergelding volgt. Dit vloeide voort uit de geheele

leer, en werd het krachtigst en duidelijkst in de gelijkenis van den wijngaard. uitgedrukt

„De landlieden geloofden, dat de wijngaard waarin zij gezonden waren om te werken voor hun meester, hun eigene was, dat al wat er in was, voor hen was gemaakt, en dat zij niet anders hadden te doen,

dan te genieten, terwijl zij den meester vergaten en al diegenen doodden, die hen aan zijn bestaan herinnerden.

„Doen wij niet evenzoo", dacht Nekhludoff, „wanneer wij ons verbeelden, dat wij heer over ons leven zijn, en dat het leven ons geschonken is om te genieten? Dit is met een bepaald doel. En wij meenen, dat wij slechts voor ons eigen genot leven, en dan gevoelen wij ons natuurlijk ongelukkig, evenals arbeiders, wanneer zij den wil huns meesters niet volbrengen. De wil des meesters is in deze geboden uitgedrukt. Als de menschen slechts deze wetten willen volbrengen, dan zal het Koninkrijk der Hemelen op aarde gevestigd zijn, en de menschen zullen het grootste goed verkrijgen, dat wij kunnen bereiken. „Zoek eerst het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid; en al deze dingen zullen u toegeworpen worden".

„Dit is dus mijn levenstaak. Nauwelijks heb ik de eene volbracht, of er is weer een nieuwe voor in de plaats getreden."

En in dien nacht begon voor Nekhludoff een geheel nieuw leven. Niet omdat zijne levensomstandigheden nieuw geworden waren, maar omdat alles wat hij na dien nacht deed, een nieuwe en geheel andere beteekenis had.

Hoe dit nieuwe tijdperk van zijn leven zal eindigen, dat zal alleen de tijd leeren«).

Een inderdaad lang citaat, maar ik ben van meening, dat ge hierin wel heel duidelijk de meest-wezenlijke elementen van Tolstoi's beschouwingswijze van de beteekenis van Jezus Christus voor de wereld, vindt uitgedrukt, welke beschouwingswijze wij tenslotte aan een nadere beoordeeling willen onderwerpen, wat, naar het mij voorkomt, m.n. in orizen tijd ook voor onzen kring, geen overbodigheid mag heeten, gezien de hernieuwde

belangstelling, die sinds de wereldoorlog ontwaakt is voor de vraag der weerloosheid, der dienstweigering en al, wat daarmee samenhangt, een vraag, die zich dan toespitst in dezen vorm; wat wil Jezus van ons in al deze dingen? En er zijn er, die zich wederom koeren tot het antwoord, door Tolstoi gegeven.


1) A.W., pg. 77.

2) Aus dem Russischen von Paul Lauterbach. Leipzig. Druck und Verlag von Philipp Reclam jun.

3) Naar de oorspronkelijke uitgave bewerkt door J. van Wjtzenburg, 2e goedkoope druk. Amsterdam, S. L. van Looy. Deel 9 van de Internationale Bibliotheek.

4) Zie het artikel van Dr E. Diaconlde in de N. Rott. Crt van 8 Sept. '28, ter gelegenheid' van de herdenking van het feit, dat het 9 Sept. '28 een eeuw geleden was, dat Tolstoi geboren werd.

5) Naar den volledigen Engelschen tekst bewerkt door J. W-estendorp. Derde herziene uitgave. Amsterdam, Cohen Zonen (Z. j.).

6) A.W., pg. 294/6.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over bet beeld van Jezus in de moderne litteratuur

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 maart 1929

De Reformatie | 8 Pagina's