Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

WARE EN VALSCHE „MYSTIEK” IN DE ZIELSZORG.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

WARE EN VALSCHE „MYSTIEK” IN DE ZIELSZORG.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vooropstellende, dat de titel van dez3_ artikelenreeks niet bedoelt een wetenschappel ij k e onderscheiding te geven-, dbch zich aansluit bij het uit de p r a c t ij k opgekomen spraakgebruik, merken we op, dat in de praktische zielszorg, die door ongestudeerden dikwijls zonder ©enige hulp van buiten, en ook zonder eenige voorbereiding vaak, verricht wordt, de onderscheiding tusschon ware en valsche „mystiek" zeer moeilijk is. AUerlei factoren belemmeren vaak den praktisch™ zielzorger in de vaststelling van de diagnose reeds. Toch moet hij de valsche „mystiek" kmmen onderscheiden van de zuiver-christelijke; en daarom moet hij niet den psychologisch-experinienteelen weg volgen, om te weten, wat goed en valsch is in de „mystiek", doch uit de Schrift en de belijdenis allereerst het wezen, der • ware mystiek leeren kennen.

II.

De praktische arbeider in het geestehjk werk van zielen-leiden moet dus uit Schrift en belijdenis eerst het wezen van de zuivere mystiek leeren zien, omdat hij dan pas de karikatuur ervan onderscheiden kan. Eerst als men de echte munt kent, is het mogelijk, de valsche mrnit te halen uit een collectezak.

Nu zouden we een breede redeneeriag kunnen opzetten over het woord „mystiek", gelijk het uit de griefcsche taal afgeleid is; en het gebruik van dat woord, of van de daaraan verwante termen, in den bijbel en in) (Ie geschriften van het oudste christendom, kunnen trachten na te gaan. Over deze kwesties is trouwens in de wetenschappelijke wereld een heftig debat gaande, dat de grondslagen van ons geloof rechtstreeks raakt.

Maar we volstaan in deze „praktikaal" bedoelde artikelen met het volgende.

Om te beginnen met het woord „rriystiek", — dit is afkomstig van een Grieksch woord, m y - e i n, dat sluiten beteekent. Er zijn afleidingen van dit grieksche werkwoord, waarin er de nadruk op gelegd wordt, dat het voorwerpelijke, iets, dat BUITEN ons staat, „toe gesloten" is, zoodat het als een geheimenis, een „my-sterion" (mysterie), voor ons staat. In dat geval is het „ge slotene" buiten ons; en ligt liet niet aan eenigen wil van den mensch, doch aan^ de bedekking, , de „toegeslotenheid" van het voorwerpelijke ding buiten dien mensch, dat hij staat voor een geheimenis. Maar er zijn óók andere aanwendingen van dit woord en zijn afleidingen. Het is immers óók mogeUjk, dat iemand zichzelf „sluit", dat het „toesluiten" een werk is, niet van eenig „voorwerpelijk" ding buiten hem, doch'van zijn eigen „onderwerpeUjk" bestaan. In deze laatste beteekenis wordt dan het woord „mystiek" doorgaans gebezigd. De mystieke mensch sluit zichzelf-Om een andere) het woord te geven: „het is dus de man, die de oogen of ooren sluit om het uitwendige, zinnelijke, beweeglijke, niet te zien of te hooren, opdat hij het inwendige, geestelijke, ééne, stille, uitsluitend schouwe en vememe. Het zich-sluiten-voor-iets is dus correlaat met het zich-openen-voor-iets-anders. Het negatieve gaat met het positieve gepaard. Anders heeft het geen zin. De-mysticus is dus de in-gewijde, die ziet, intuïtief, het geheel andere, dat voor den nietiugewijde verborgen bhjft".

We hebben dus twee-erlei uitwerking van. het begrip > , sluiten" of „toesluiten". De ééne maal wordt een zeker „toesluiten" buiten den mensch, den tweeden keer i n den mensch en door den mensch bedoeld. In het eerste geval w i 1 de mensch zijnerzijds wel het toegeslotene naderen en verklaren en waarnemen; en ontleden, maar hij kan niet, want het is een zwijgzaam geheimenis; doch in het tweede geval maakt h ij zelf een verborgenheid van wat hij gekend en waargenomen heeft, en sluit het op in de binnenste, kamei-en van zijn ziel, waar do verborgen krachten werken.

Leest men nu den bijbel, dan treft het, dat hij .het woord „my-sterion" (mysterie) bij voorkeur bezigt, niet in den tweeden, doch in den eersten zin. Met name de dogmatische Pauhis laat het woord „my-sterion" telkens weer uit z'n pen vloeien, onophoudeUjk schier. Maar het valt daarbij op, dat hij het mysterie niet teekent als een zoet geheim, waarmee een „ingewijde", een , .ingeleide", een daartoe gracieus uitverkorene stillekens naar zijn binnenkamertje in de ziel afsteekt, ongeveer, zooals een hond zich isoleert met een been; doch dat Paulus het mysterie ziet in wat God doet of laat. God van Zijn kant heeft diepten van raad en daad, die niemand doorgronden kan. Gedeeltelijk verzwijgt Hij ze, gedeeltelijk openbaart Hij ze, voorzoover Hij dat raadzaam acht en wij het „aanvatten" '(niet: bevatten) kunnen. „Mysterie" is bij Paulus b.v. de roeping vr^m de heidenen tot het evangelie, de gang van Isiaëi üoor de geschiedenis, de verhouding tusschen Christus en de kerk, de loop der zónde (!) in de wereld, de geloofsinhoud, Christus! werk, wezen en verschijning. Dat i s mysterie e n dat BLIJFT mysterie zegt Paulus. Slechts inzooverre als God het openbaart, ontsluit het ons iets van Zijn diepten. Wie nu wedergeboren is, neemt het aan („dechetai", in 1 Cor. 2), neemt het aan met zijn gansche persoonlijkheid; doch wie een „natuurlijk" mensch blijft, neemt het niet aan. Maar, mysterie is het altijd en voor een ieder. Ook wie er „kennis aan heeft" — men herkent den term — heeft de volkomen „kermis" er niet van. Kemds n.l. in den zin van vermeesterende doorgrondiag.

Dat is dus al dadelijk een heel ander spraakgebruik, dan wij gewoon zijn te vernemen uit het taaieigen van wie zich bij uitstek als mystieke broeders en zusters plegen aan te dienen. Voor hén staat de zaak zóó: Er is een v o o r w e r p e 1 ij k e waarheid, aangaande Christus, ellende, verlossing, hemel. God. Een „Verstandsohristen", zoo gaan ze dan verder, iemand, die „letters gegeten" heeft en niet meer, die begrijpt de „dingen Gods" wel met zijn verstand, maai het b 1 ij f t b ij z ij n verstand, en komt niet verder. Hij heeft van het „mysterie" nog niets geproefd. Maar de ingeleide en doorgeleide, d i e ontmoet het mysterie, en dat komt pas, wanneer zijn binnenste leven in levend contact gebracht wordt met den geloofsinhoud, dien de ander slechts als studie-object, als dorre wetenschap, kent en bewondert. Het „mysterie" is ©r volgens dit zelfgetuiganis van den valsch mystieken broeder dus eerst, als zijn „bevinding" er mee werkzaam gemaakt wordt. Maar voor Paulus staat het heel anders. Bij hem is het „mysterie" reeds aanwezig, eer het tot ons komt; niet pas door en om onze „bevinding" is het tot mysterie geworden; integendeel: onze „bevinding" is slechts m o g e 1 ij k, omdat het , .mysterie" door de prediking tot ons gebracht en dus geopenbaard is, en onze persoonlijkheid door den Heiligen Geest is geneigd tot de aanvaai'din^ döju'van.

Als iemand nu zou vragen, wat we er toch eigenlijk wel aair hébben, dit alles na te gaan, dan antwoord ik: zeer veel. Want liet brengt ons al een heel eind op weg, als "wij zoeken naar een onderscheidingsmiddel ter schifting tusschen ware en valsche mystiek. De ware mystiek doet, moet doen, gelijk Paulus in het Nieuwe Testament handelt. Paulus en het N. T. maken geen principieel v e r s c h i 1 t u's s c h e n de openbaring buiten ons en het MYSTEHIE, want de openbaring Gods ont-dekt juist de mysteriën, en regelt, beheerscht, beperkt of breidt uit, hun meer of minder mysterieus karakter. Bij Paulus en het N. T. is er geen sprake van, dat mijn inwendige beleving en bevinding en verrichting ooit zich isoleeren mag van wat God buiten mij om geopenbaard heeft. Zij maken geen moment een antithese, ook geen glimp ervan, tusschen Gods in-en uitwendig spreken. Maai' de valsche mystiek graaft zulk een klove wél. Daar buiten is „maar" letterwerk, doch van bimien is dan het echte geestes-werk! Van buiten doet de mensch zijn verstands oogen wel open, maar dat beteekent allemaal niets, want daarmee ziet hij alleen maar de „his to rië ele" waai'heden; Üoch van binnen opent God voor de speciaal verkorenen de deuren der zjel.

Dit nu is door en door o n b ij b e 1 s c h. Want zoodra de mensch in zijn innerlijke ziels-en geestesfuncties ook maar een oogenblik met den rag naar de objectieve openbaring (de openbaiing buiten hem) gaat staan, is zijn persoonlijkheid niet meer in dien staat van geestelijk© genade, waarin hij de voorwerpelijke (z.g. historiëele) waarheden zuiver genieten en aanschouwen kan. Wat hij dan ziet met al zijn „bevinding", is iets anders dan de „historiëele" waa-rheid; en, v o o r z o o v e r hij ooit op gezond© wijze bezig zal zijn met Gods „mysteriën", zal de inhoud daarvan telkens weer moeten zijn het objectief gegeven openbaringswoord, het gesprokene van pod.

Neen, wie alleen maar het „toesluiten" in dien tweeden zin (zie boven) begeert, en zich niet bekommert over de toe-en o n t - sluitingswerkzaamheid Gods in de openbaringshistorie, d i e vindt in het N. T. niet veel, of liever, hij vindt 'er volstrekt géén steun. Het is een openlijk conflict, waarin dö mystiekeman-van-elken-dag leeft, een conflict met den b ij b e I. Juist de dogmatische Paulus spreekt herhaaldelijk over het „mysterie", hij doet het veel meer dan b.v. de „mystieke figuur" van Johannes, die in zijn brieven het woord niet eens gebruikt. Maar d e b e-vi 11 del ijk e menschen van tegenwoordig zouden het precies omgekeerd verwacht hebben, en, als ze gekund hadden, gecommandeerd ook. Z ij zouden gezegd hebben: die bevindelijke, lieve Johannes moet tienmaal meer over „mysterie" spreken, dan die voorwei-pelijke, redeneerende Paulus. Maar het i s, met dit al, toch maar anders....

En ja — één keer gebruikt het N. Testament het beeld van de „gesloten oogen". De oogen „my-ein". Nu spitsen de mystieke broeders het oor: et zal nu wel goed en zoet worden! Maar het ziet er alweer slecht voor hen uit: ie ééne keer, waarin het N. T. rechtstreeks spreekt over het „sluiten" (my-ein) der „oogen" is in 2 Petr. 1:9. Onze Statenvertaling heeft daar: die is blind, van verre niet ziende". AI meen ik, dat die vertaling niet juist is, toch kan een andere vertaling den mysticistischen broeder geenszins troosten, want in elk geval: e man, die in dezen tekst de oogen gesloten heeft, deugt niet. De rest komt or nu niet op aan.

Beteekent dit nu een aanval op het goed recht van de christelijke mystiek?

Neen, allerminst.

Wij hebben aan het Nieuwtestamentisch spraakgebruik niet herinnerd, om daarmee de zaak als a f g e-h a 11 d e 1 d te beschouwen. Want dat zou ongeoorloofd zijn In de eerste plaats, omdat er zooveel woorden in ons algemeen christelijk woordenboek staan, die niet rechtstreeks in den bijbel te vinden zijn; en in de tweede plaats, orhdat de .zaak van de christelijke mystiek, de zaak, óók van dat „sluiten der oogen" en van dat stoppen der ooren om nu eens heel van binnen bezig te zijn met Gods ge-

lieimenisseii, - wel degelijk iii den 11 ij ii el vooriv: o m t, in Oud-on A'iouw-ïestament, iii liuii wvoord en feit, liuii profelen en dicliters, luoi verhaal en hun leer.

Maar ik moest wol even oi3 het bovenstaande wijzen, om den weg te vinden in den doolhof der „mystieke" verschijnselen. Er is een man, die de oogen toe doet voor de „h i s t o r i e e 1 e" waarheden — b.v. over de kenmerken des geloofs, — en dat is de ongelukkige, dien Petrus teekent in 2 Petr. 1:9. D i e man heeft het gesloten oog, doch hij. doolt, omdat hij het A'erband tusschen object én subject, tusschen Gods werk buiten èn Gods werk binnen hem, kwijt is. En daartegenover staat dan een andere belijder, die dat verband dagelijks zoekt. Twee typen, die men zóó ongeveer aanduiden kan.

En hierin is de mogelijkheid lot rechte onderscheiding aanwezig. Dit één e punt wil ik op z e s manieren uitwerken (er zijn er veel meer natuurlijk; er zijn er zonder getal).

Het gaat in de vraag naar ware of valsche „mystiek" allereerst om het rechte, harmonische, verband tusschen (j o d s spreken en werken BUITEN èn Gods spreken en werken BINNEN in ons. De ware mystiek zoekt dat verband; dat zoeken is trouwens onderdeel van de mystieke, verborgen, zielsverrichting. Maar de valsche mystiek bekommert _ zich daar niet om, en breekt straks dit verband. Zoo komt de ware, gezonde, mystiek tot de belijdenis van de mystieke unie met Christus, waarbij de h e i 1 s f e i t e n in den geloovige alle mystisch doorleefd worden: met Christus gekruist, gedood, begraven, opgewekt, in den hemel gezet, verborgen en geopenbaard worden: zóó komt er ook de Paulinische mystiek, welke Deissmann, met wat al te veel onderscheidingswellust misschien, napluist en typeert; zóó ook komt er de sacramentsleer van Calvijn en ook de taal van den Catechismus: „vleesch van Zijn vleesch, been van Zijn been te zijn". De valsche mystiek evenwel bekommert zich'daar niet om of uit-en inwendig werken en spreken Gods bij baar zelf correspondeeren. Vandaar dat verscheiden ziektebeelden opkomen. Terwijl gezonde mystiek b.v. hot „Lam volgt, waar het ook heengaat", en de christen daarbij in zijn eigen doornen en in zijn eigen banden de doornenkroon en de banden van Christus voelt, en de „o V e r b 1 ij f s e 1 e n van ZIJN lijden" vervult (maar dan zóó, dat lijdens rest en van Christus nooit lijdenscopieën worden), daar beteekent bij Schortinghuis de uitdrukking: „het Lam volgen, waar het ook h e n e n g a a t": een blind vertrouwen op allerlei teksten, die men „krijgt", op allerlei indrukken, die God in de ziel geacht wordt gelegd te bebben, en een zich metterdaad laten leiden volgens de „aanvfijzing" van visioenen of „gekregen" teksten. Men bekommert zich geen oogenbük over de vraag, of die , , teksten" goed uitgelegd zijn, en of zij blijven staan in hun verband, en of zij a 1 g e m e e n e beloften of bedreigingen zijn, dan wel, of ze voor een b e-]) a a 1 d bijbelsch persoon gelden; neen, men maakt Gods spreken buiten ons in de Schrift (langs den historischen openbaringsweg) los van Zijn „spreken" i n ons. Dit nu is geen geloof; want het geloof neemt de Schrift aan, en herleidt alle „woor den van God tot het Woord Gods, het ééne; het geloof laat nooit God los komen van zijn Woord en wil dus ook nooit een „bijbelgebruik" als goed erkennen, waarin God met teksten naar zielen „werpt", zooals een schutter pijlen schiet naar lichamen. Bovendien, af en toe verraadt men zelf, dat men geen geloof heeft; want men rekent óók in sommige streken (uit Scherpenzeel hoorde ik onlangs nog gevallen) op de mogelijkheid dat de duivel teksten geeft (b.v. als 'n tekst later met geen mogelijkheid 1 e 11 e r 1 ij k in den bijbel te vinden is). Hier is de band tusschen Gods zelfopenbaring in Christus eenerzijds én Zijn innerlijk werk door den Geest in ons hart anderzijds, in beginsel verloochend on doorgesneden; en wordt óók Zijn ojjenbarir g in de Schrift als een apart werk naast Zijn toespreken van de ziel 'gezien. Het speciaal naar BIJBEL teksten zoeken is een feit, dat ik niet loochenen mag; maar dit feit vei-andert het vonnis niet. Want de b ij b e 1 is losgelaten; men heeft er een tekstenmuseum van gemaakt, en de Koran of een ander willekeurig boek zou hetzelfde werk kunnen doen, als God dat andere boek maar in handen nam; zoo zon de valsche mysticus kimnen zeggen (helaas, hij komt er nooit toe, het zoo te zeggen, want dan zou hij op weg ter genezing zijn)

In nauw verband hiermee staat een tweede diig: het loopt bier ook over de r echte verhouding t u s-s c h e n God s w e r k en m ij n w e r k. Deze onderscheiding komt voor den gezonden geloovige precies weer op de voorafgaande neer: want Gods w e r k i n m ij kwam eerst t o t mi.i (Hij heeft ons eerst liefgehad, de genade is van Hem uitgegaan, de heiligmaking is eerst mogelijk uit en door Christus), en daarom en daarna en daar d o o r komt eerst m ij n werk tot stand. „Mijn wil, door God bewogen zijnde" (Gods werk buiten ons) „wil nu zelf en werkt nu ook zelf". (Gods werk in mij, Zijn voortdurende onderhouding van mijn'geestelijke functies.) De w are mystiek nu zegt: ik leef, doch niet meer ik, Christus leeft in mij. Vandaar ook, dat de w a r e mystiek erop bedacht is, dat CHRISTUS in mij gestalte krijgen zal, en dat ik inga tot GODS sabbath. Want Hij is het doel van mijn werk, wijl het e i g e n 1 ij k ZIJN werk is. Daarom is ook niet m ij n sabbath, doch de Z ij n e bet groote einddoel. De valsche mystiek evenwel neigt ertoe, Gods werk v a n h e t onze t e s c h e i d e n; m.a.w. onze r e c e p t i V i t e i t los te maken van. onze productiviteit; hetgeen uit God gekomen is, niet te laten wederkeeren tot God, doch wat uit de diepe afgronden Gods naar ons toestroomde en in ons gezichtsveld kwam, up te vangen in de zalige kratermeertjes van onze eenzame hoogvlakten, waar wij, zooveel voet boven den beganen grond (aristocratisch!) stichtelijk spelevaren gaan. Hier wordt de mensch met zichzelf geoccupeerd, en het mystieke element ligt dan hierin, dat God geacht wordt zulks in ons te werken; dat voetstoots aangenomen wordt door elk voor zidh, dat God Zijn wereldgangen expres laat doodloopen in ons allereigenst slop. Zóó keert men de orde om: de groote zorg wordt nu, dat „de" chrisTEN (de groote „hij" der conventikels, het model-tyjje, dat nooit vleesch en bloed is, was of wezei' zal, en Avelks skelet in elke geestelijke anatomische les weer anders geteekend wordt), ik herzeg: de groote zorg is nu, dat „de christen" in ons gestalte krijgen zal, dat wij „hem" vertoonen zullen; hem, zonder hoofdletter, en niet . meer Hem, die God is, in vleesch en bloed geopenbaard. Niet WIJ moeten hier op dit standpunt ingaan tot GODS sabbath (naar de wet van: u i t Hem, d oor Hem, t o f Hem), doch GOD moet ingaan tot ON­ ZEN sabbat h. Daar is al het wachten op. Hij moet „op bezoek" komen, ons slop bezoeken; want DAAR laten wij Hem niet gaan, tenzij Hij ons zegent (in si o p p e n kan men dat gemakkelijk zeggen; men is er alvast van te voren van verzekerd, dat de door-tocht onmogelijk is). Vandaar dat het geweldige van Gods wereldgangcr. en Zelf-verheerlijkend werk kunstmatig in kleinen stijl geijracht wordt: dat hóórt zoo bij een convent van zulk een koning, die met slopbewoners fraterniseeren wil en moet. Er staat wel zoo iets van armen en blinden, die op weg naar den Koning moeten en daar zich tot in de k 1 e e d i n g, laat staan in het gesprek, conformeeren moeten (en door Zijn genade kunnen) aan de paleiswetten; maar dat is voor deze mystieke ziel-tjes blijkbaar niet geschreven. Ze vluchten tot het verkleinwoord. De Koning der eeuwen heeft immers de wereld bewogen om bij hen op visite te komen? Ze spreken van een woord-je, van dat zoete Wezen, van een uurtje. En de ergste dingen vei-zwijg ik dan nog. De p r o f e t e n heeten „lieve profeten"! De Heere moet „overkomen"; dat is precies het omgekeerde van: „gaat tot Zijn poorten in"; of ook van , , geeft den Heere de hand". Of ik dan het oog sluit voor het moment van waarheid, ook in dezen term gelegen? Allermiirst. Maar het .komt op het accent aan en op het doel en op 'de w a a r d e e r i n g. De ware mystiek vindt Gods komen tot mij nooit een ding, om in te rusten; het is nooit „Selbstzweck". Het is altijd middel voor m ij n komen tot Hem. De valsche mystiek ziet het evenwel precies andersom.

Een derde punt laat de zelfde zaak weer in andere ideur zien: het loopt hier ook over de rechte verhouding tusschen moment-en tijd. Met het moment bedoel ik datgene, wat de mystieke ziel op het o ogenblik zelf geniet, of berend ondergaat. En met „den tijd" bedoel ik nu de d o o rl o o p ende, allo tijden samanvattende en belieerscliende „tijden Gods", de geschiedenis van Zijn d cor-g a: and e werk. In twc: cërlei zin komt deze verhouding dan weer ter sprake. Er moet immers samenhang zijn tusschen mijn momentcole ondervinding en Gods dooiioopenden arbeid, op twee manieren: de GOD, dien ik nu, op dit moment, voel en beleef in mijn ziel, moet dezelfde zijn, als de God van alle eeuwen, de God van Abraham, Jesaja, Paulus, de Icerk. En ook mijn geestelijke bevinding van dit moment moet organisch één zijn met Gods doorgaanden arbeid aan mijn ziel en aan boel de kerk; anders zou ik niet kunnen gclooven, dat wat ik thans als mystieke bevinding voel, ook waarlijk een onderdeel i s van het voortgaande Geesteswerk in mijn hart. Men begrijpt het: ook hier is weer een zoeken naar de lechte ontmoeting van object en subject, van hetgeen buiten en binnen in mij moet geschieden. — Nu zal de \^• are mystiek o-p dit punt sjtaanj naar oen zuivere verbintenis. Pascal, in zijn bekeering, sclirijft zijn ziel leeg en begint dan m«t de aanroeping: God van Abraham, Izak en Jakob.... om zóó te komen tot Pascal; zie, daar zit hij, of — ligt hij, kruij)! l'.ij? In elk geval: de God van Pascal en van de wolk der getuigen. De waarachtig mystie'ke ziel wcrtlt opgenomen, m è t haar mystieke boteving, in het groote werk van do ééne heilsgeschiedenis^ van de ééne kerklormatie, van ' de ééne kerkvergadering. Vandaar dat door haar gesnakt wordt naar de beleving van de eenheid van eigen bevinding èn die van heel de kerk; dal bewust geloofd wordt in de eenheid van Godï^ ganschen openbaringsweg .en onzen eigen jjckeeringsweg. Vandaiar b.v. ook, dat een roomschs priester, Hilarioji Thans, dichter tevens, niet begrijpen; kan, hoe hel mogelijk is, dat Galileesche vrouwen slechts een zoom van Jezus' KLEED • raken, en ze worden' gezond, terwijl hij den ganschen, waren Christus i n zich heeft (hij heeft de hcsti-e gegeten) en niet verlost is van zijn smarten. Zijn dogma. laat. bem - in..den -steek, doch zijn myslielce hart vindt daar geeii, rust bij. Hij moet het , , rijmen" kunnen; en daa eerst komt de mystieke gave en overgaivo. Dit is, on z ij n s t an d p un t, ondanks de theologisch-foutieve pro. bleemstelling, zuiver gevoeld. Maar de v a 1 s e b o „mystiek" laat do lijn van verbintenis aan de tlodrloopende openbaringsgeschiedenis rustig los. Vandaar dat bij Franciscus de „lijdensresten" van ChrLstus (zuivere mystiek) tot lijdens c o p i e ë n worden (on. zuivere mystiek). Zij bekommert zich niet om de eenheid van moment en tijd, van mijn ao rist us (de p u n t - hamdeling van het oogenblik) en Gods imperfecta (de 1 ij n - liandeling Gods buiten en binnen ja mij). De eenheid van g'eheel en doelen, wat maalt daai' tie valsche mysticus om? Zelfs de eeniiaid ia Gods Avezen en werk was maar eien blooto memorieposl in de mystieke boek-liouding (dat lijkt raar gezegd, en. toch laat ik bet staan, want het Idopt op d« feiten), ik herhaal: zelfs de eenheid van Gods AVCz e n en w o r k was enkel maar memoiriopost in de geestelijke bookhouding van oen 73-jarigc, tha!ns reeds gestorven, vrouw te Vlaardingen, die ik eens bezocht, en die me toen vertelde, dat, vóór zooveal jaren, de Vader (e e r s t e persoon) bij ha, ar geweest was en dat en tlal gezegd had, staande in die hoek van de kamer: dat, verleden jaar, de Zoon, gelukkig, óók gekoanen was, de tweede Persoon, en d i e had óók gesproken, en ginds gestaan. - Maar nu komt het wonderlijkste en benauwcmdste: ails nu de H e i 1 i g e G e o s t uO'g maar kwam, de dorde persoon, dan was alles goed en kon zij rustig hoeagaau. Maar — dat was nog niet zeker... on bleef do derdo persoon uit, dan was zij nog verloren. Deze 73-jarige gold in haar omgeving als een „ingeleide"; nu, zij ))ozat ook uitnemende qualitoiton, maar — de theologie besliond voor haar niet. Haar geval is nu wol bizondcr frappant, maar, denk niet, dat het als symptoom oon u i t z o n d e r i n g is. Op d e z e 1 f d e m a n i e r on langs dezelfde kroLttkelgangea van verdwaalde logica wordt nog steeds in de valsche mystiek mogelijk geacht, dat God eon deel van da „ware" gonadagavan soms schonkt, doch, als het sluitstuk ontbreekt is nog alles vei'loren. Natuurlijk hangt deze boscbouwing samen met de min of meer magische opvatting, die men heeft van het Woord en vain de werking van den Geest (zie bo'ven over het „teksten krijgen"). En ook is er samenhang met de principieel foutieve probleemstelling, waarbij men bet „mysterie" on het „mysteriouzo" onttrekt aan het daglicht der doorlooponde Openbaringsgeschiedenis (zie de inleiding op dit artikel), om het te res.crveoreii enkel en alleen voor zielediepten, waar God en duivel een soort tweegevecht voeren, een duel, welks onzekere, en uiterst wisselvallige, uitkomsten natuiulijk ontsnappen aan de zelfcontrole ea de werlczaamheid van het daarbij betrokken individu. Uit deze dwaasheden, en waanvoorstellingen komt dan de versnippering van Gods ééne werk tot enkele losse fragmenten, en oiok de vervanging van de evangelische belofte eener regelmatige straling van de zon der genade door de onrustige en ongelijke, angstigs bestudeering van het mirakuleuze verschijnsel van lichtflitsen, geworpen door een hemelsche projectielantaarn over en in de ziel, maar dan, helaas, telkens onderbroken en afgewisseld door steeds weorkeerend» pauzen van duisternis....

De tegenstellingen zijn hier wel zeer sterk: de ware mystiek klimt door bet geloof in de eenheid van God, en van Gods weriv, en van de Schriften, öp van vrucht tot wortel: van roeping tot verkiezing; eai zij leert Calvijn, Kuyper, Bavinok, grijpen en preeken den troost •der eeuwige verkiezing. En Dordt daarbij I Maar de valsche mystiek vindt dat alles lichtvaardig; en.... letterknechterij. Dor en doodsch! Daar ziet z.e geen „mysterion" in, vindt ze. O Pau lus!

Ik moet hier wel afbreken en hoop volgende w..'ek deze korte, enkel praktisch opgezette, schets, te vervolgen..

Rectificatie, in het hoofdartikel van verleden v\"eek bleven enkele foutjes.

Op bl. 232, - Ie kolom, iets over de helft van de kolom, moeten de woorden: „door ouderlingen, op een formulier" verbonden worden met de woorden uit den voo raf gaand en zin: „op deze manier, dat vaste vragen door ouderlingen op een formulier worden b e ant w o o r d". Lees voorts, in diezelfde kolom, regel 15 v.o.: voelen en tasten (niet: tarten). En in kolom 2, regel 27 v.o.; tegenspreker, inplaats van tegenspreken.

K. S.


') Aalders, (hoogl. te Groningen). Mystiek, 41.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

WARE EN VALSCHE „MYSTIEK” IN DE ZIELSZORG.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 mei 1929

De Reformatie | 8 Pagina's