Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Christelijk Letterkundige Studiën deel V.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christelijk Letterkundige Studiën deel V.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Volgens de gewoonte, dat Redacteuren en medewerkers van ons blad zelf aankondigen de uitga; ven, waarvan ze Auteiir zijn of in welker totstand koming ze aandeel hebben, wijs ik in dit artikel op iiet onlangs verschenen vijfde cleel van. de „Christelijk Letterkundige Studiën".

Deze bundels, die artikelen en essays bevatten over letterkundig werk en literaire kunstenaars, maken deel uit van de'serie „Christendom en Literatuur", !) die staat onder redactie van M. J. Leendertse en Dr. C. Tazelaar. Aan de acht bestaande

deelen van deze serie^) werd ia den loop vaa dit jaar toegevoegd de studie van Dr J. Haantjes „Gijsbert Japicx, Fries dichter in de zeventiende eeuw" en voor enkele weken een nieuwen l)and Christelijk Letterkundige Studiën, de vijfde.

Bevatten de beide voorafgaande deelen bijdragen over „Dichters na '80", in dezen vijfden band zijn verzameld een viertal essays over „Prozaschrijvers na '80".

De bundel opent met een studie over Jac. van Looy door W. Kramer. De heer Kramer bespreekt daarin eerst de verschillende werken van van Looy. Daarbij wijst hij op de eigenschappen .van dit proza, op het rhythmische, de prachtige beschrijvingen (Van Looy is immers schilder), de vele lichteffecten, die menschen en dingen tot dieper leven wekken, het realisme, dat is „de innige lyriek der ontroerde visie", de fijne genreschildering, het zien door de oogen der figuren (Jaapje, Jaap) en een daardoor argelooze psychologie.

Daarna gaat hij over tot een karakteriseeren van Van Looy's kunstopvatting, hierop neerkomend, dat alleen in nauw contact met de werkelijkheid de kunst levenskrachtig kan worden.

Eindelijk geeft hij een principiëele beschouwing over dit proza, om tot de conclusie te komen dat Van Looy's kunst betreft de schoonheid van de dingen dezer aarde en zijn visie niet dieper "dringt. Voorzoover er het Christendom een plaats in vindt „zien we slechts de povere oppervlakte in de lichtelijk geridiculiseerde uitingen van de armen van Geest."

De tv/eede bijdrage, van de hand van Ds. H. J. Heynes, is eeu uitvoerige studie over M. J. B r u s s e.

In den pikanten stijl die Ds Heynes eigen is, geeft hij' fallereerst een beschouwing over critiek en een toelichting op wat telkens geconcludeerd moet worden ten aanzien van den behandelenden kunstenaar: zoo is Brusse en zoO' is Brusse niet. Vervolgens spreekt hij over de veelheid van Brusse's geschriften, over den inhoud in 't algemeen, die is een rondgaan onder de menschen, maar altijd ook in die menschen herkennen „een ziel in nood". In den breede weidt hij uit over Brusses beschouwing van land en volk, daarin tegelijk het karakter va.n het werk bepalend als literaire journalistiek. Ten slotte geeft hij aan de plaats van dit veelszins merkwaardige proza in de moderne letterkunde en omtrent de waardeering van Brusse's werk concludeert hij, dat „zijn ethisch-religieuze zienswijze de verreweg belangrijkste factor (is), die dient te tellen. En dat wegens den aard van zijn werk in het overwegende deel: levensteekening van de maatschappij der zedelijk-ontaarden. In welken geest daarin de zedewet wor-dt geïnterpreteerd, beslist er over, of het bezinksel, datdekunstenaarsarbeid achterlaat, winst dan schade voor de ziel van het lezend volk zal zijn. Brusse só'hildert bovenal de tot het diepste gevallen wereld, en doet dat in kleuren, waarin de tinten zich laten onderscheiden zijns bewustzijns van de medelijdenswaardigheid der moreel ontwrichten, maar ook van 'de realiteit der zonde, van de verantwoordelijkheid des menschen, van de reddingskracht des evangelies. Daarom is Brusse's arbeid, zonder opzettelijke tendentie naar eenigen kant, ten slotte niet sloopings-, maar bouwingswerk aan het Koninkrijk Gods".

De derde studie, van Dr. C. Tazelaar over A u g u s t a de VV^ i t begint met er op te wijzen, dat persoonlijkheid en levensontwikkeling van den kunstenaar of de kunstenares de eerste factoren zijn bij het beschouwen van literaire kimst.

Volgens dezen opzet zijn het drie dingen, waarop gelet moet worden bij een bespreken van Augusta de Wits werk: haar opvallende belangstelling voor Indië, haar veelvuldig reizen, haar bezig !? ijn in joumalistieken arbeid. Elk van deze punten wordt dan achtereenvolgens nader bezien, ook in den invloed dien ze hebben geoefend op de persoonlijkheid der kunstenares, die daarna wordt geanalyseerd. Eindelijk wordt de ontwikkelingslijn van Augusta de Wits kunst aangewezen in een behandeling van haar verschillende boeken en de conclusie gemotiveerd, dat „Augusta de Wits werk tot het weinige van de moderne romanliteratuur behoort, dat niet uit hoofde van ernstige principiëele bezwaren door den Christen moet worden terzijde gelegd. Het biedt veel ongemeen literair schoon: en voor den Christen, die daarin vrucht van Gods gemeene gratie belijdt is dat reden tot dankbare erkenning".

De laatste essay is van Mevr. H. Kuyper van Oordt over Herman Robbers.

De schrijfster spreekt daarin over het karakteristieke van Robbers kunst; zijn bedachtzaamheid, het sympathieke, gevoelige, idealistische van zfjn persoonlijkheid, het gevoelscontact, dat tusschen auteur en lezers bestaat. Vervolgens handelt ze in den breede over Robbers bekendsten roman „De Bruidstijd van Annie de Boogh" en Saarnaast, in zekeren zin daartegenover, zijn laatstverschenen werk: „De Thuisreis", deel van de trilogie „Een mannenleven".

Dan, na een korte, maar pittige inleiding over het critiek oefenen van Christelijk standpunt, komt ze tot een waardeeringsoordeel aldus: „Ik kan niet zeggen, dat Robbers bepaald irreligieus is. Uit zijn diepe ziel dwaalt wel een wierookwolkje op naar den onbekenden God. Maar overigens gaat het tóch bij hem om den mensch alleen. Van den mensch moet de mensch 't geluk verwachten."

Eindelijk nog geeft Mevr. Kuyper v. Oordt afzonderlijk haar aandacht aan Robbers bekende liefde voor het uitpluizen van gemoëdsstemm'ingen en de wijdloopigheid of langdradigheid, welke hem heet eigen te zijn, en over "Hobbers als den verbeelder van het burgerlijke leven.

Zoo is de inhoud van 'dit v: ijfde deel.

Vermelden we ten slotte lïog, dat bij elk van de studiën een portret van de(n) besprokene is geplaatst en bibliografische aanteekeningen door

den heer P. H. Muller zijn toegevoegd.


1) Uitg. V. d. Uitg. Mü. Holland, Amsterdam.

2) Voor belangstellenden noem ik hier nog even alle •deelen: Dr C. Tazelaar, Modema Romantunst; Dr B. Wielenga, Moderne Letterkunde en Christelijke Opvoeding; Dr Wi. A. .P. Smitt, De Dichter Revins; Dr J. W^. Marmelstein, Figuren nit de Fransclie Letterkunde; Dr J. Haantjes, Gijsbert Japicx; Christelijke Letterkundige studiën, deel I—V.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

Christelijk Letterkundige Studiën deel V.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 december 1929

De Reformatie | 8 Pagina's