Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Chiliasme en het Oude Testament.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Ter inleiding.)

Wat is het Chiliasme, en wat heeft dit met het Oude Testament te maken? Het Chiliasme is, kort gezegd, de leer van het duizendjarig rijk. De naam is afgeleid van het Grieksche telwoord chiljoi, duizend. En wat de zaak betreft, de opvatting van de Chiliasten grondt zich op Openb. 20:1—10. Wehswaar wordt er onder de Chiliasten nog weer eene groote verscheidenheid van meeningen gevonden — een van de voornaamste j)unten van verschil raakt de vraag, of het duizendjarig rijk voorafgaat aan, of volgt op de verschijning van Christus op de wolken, en derhalve wordt in het aanzijn geroepen door een geleidelijk toenemen van den gezegenden invloed van het Evangelie in den weg der gewone middelen, daa wel "door het rechtstreeksch en onmiddellijk ingrijpen van den Heiland. Maar in ieder geval is aan allen gemeen de verwachting van een toekomstige, op deze aardsche bedeeling betrekking hebbende heerschappij van Christus, welke onderscheiden is van en voorafgaat aan zijn eeuwig hemelsch glorierijk.

Dit 'Chiliasme komt met het Oude Testament in aanraking doordat met deze verwachting altijd gepaard gaat een min of meer gepreciseerde hoop op een algemeene bekeering van de Joden en zelfs op een massalen terugkeer van deze naar het Heilige Land. Dit beteekent echter niet, dat allen, die dergelijke verwachtingen voor de Joden koesteren. Chiliasten zijn. Integendeel, er zijn velen, die zulke hetzij overwegend geestelijke, hetzij tamelijk nationalistische toekomstverwachtingen voor de Joden koesteren, en toch voor het denkbeeld van een duizendjarig rijk in welken vorm ook, niets gevoelen. TWaar wel is het een feit, dat bij' alle Chiliasten, van welke nuanceering ook, de verwachting van een nationaal herstel der Joden leeft.

Trouwens historisch vindt ook eigenlijk het ge-heele Chiliasme zijn oorsprong in de omstandigheid, dat tot hiertoe aan het Joodsche volk niet letterlijk is vervuld geworden wat de voorzeggingen der profeten het schijnen te hebben beloofd. De antinomie tusschen de luisterrijke perspectieven, welke de prediking der profeten opende, en de schamele werkelijkheid zooals die zich in het herstel van Israël na de ballingschap vertoonde, deed onder de Joden de verwachting van een nationaal-Israëlietisch glorierijk onder den Messias opkomen. De aardsche Messiasverwachting, waarmede onze Heere Jezus tijdens Zijne omwandeling op aarde voortdurend te strijden had, zouden wij den oudsten vorm van het Chiliasme kunnen noemen. In de oude Christelijke kerk waren het Judaïstisch-gezinde schrijvers, die dezen gedachtengang overnamen en 'de verwachting van het aardsche Messiasrijk verlegden naar het einde der wereld. En hoe ook in later tijd het Chiliasme zich heeft gewijzigd, in zoover is het altijd aan zijn historischen oorsprong trouw gebleven, dat het steeds het nationaal herstel van Israël aan zijn verwachting van het duizendjarig rijk verbonden heeft.

Bij dezen stand van zaken kan het geen verwondering baren, dat, hoewel liet Chiliasme naar zijn naam en naar zijn 'hoofdstelling vooral op het Nieuwe Testament teruggaat, het ter verdediging van zijn opvatting voortdurend een beroep doet op het Oud© Testament.

De vraag, waar het nu op aankomt, en die wij in deze reeks van schetsen willen zoeken te beantwoorden, is, of inderdaad het Oude Testament goeden grond geeft om een herstel van Israël in verband met de heerschappij van Christus te verwachten jn zulk een zin als door het Chiliasme wordt aangenomen. Het verdient alleszins waardeering in het Chiliasme, dat het allen nadruk wil laten vallen op 'het „daar staat geschreven". Van heeler harte kunnen wij instemmen met den wensch en de bede, uitgesproken door .Ds A. M. Berkhoff in zijn boek De Christusregeering (blz. 27) dat wij „in diepe afhankelijkheid van den Heere ook bij dit gedeelte van de ons door Hem geopenbaarde toekomstvisie alleen vragen: wat zegt de ö, chrift? " In tegenstelling met allerlei min of meer modern-getinte exegeten, die zonder bedenking aannemen, dat de profeten zich in hunne toekomstverwachtingen omtrent hun volk hebben vergist, hebben wij het stJipdpunt in te nemen. dat wij eerlijk en onbevangen hebben te vragen: wat hebben de profeten metterdaad gezegd? Hebben zij een nationale toekomst voor Israël na de verschijning van den Messias geprof©t©erd, dan hebben wij zonder eenig voorbehoud geloovig te aanvaarden, dat ziilk een toekomst eenmaal werkelijkheid worden zal; maar hebben zij zulk een toekomst niet aangekondigd, dan moeten wij de verwachting daarvan als ijdele fantasie verwerpen en tegenstaan.

De wijze, waarop wij deze vraag willen zoeken te beantwoorden, is nu deze, dat wij de Goddelijke openbaring omtrent Israels herstel in haren historischen ontwikkelingsgang trachten te volgen. Het kan niet de juiste methode zijn, dat wij de boeken van het Oude Testament in de volgorde waarin zij in onzen Bijbel staan doorloopen, om de verschillaide plaatsen, die op Israels herstel betrekking hebben, te bespreken. Het vereischt geen diepgaande ke'unis omtrent den ontstaanstijd der verschillende Bijbelboeken, om te constateeren, dat deze niet in historische volgorde staan. Ieder kan er zich van overtuigen, dat bij voorbeeld zeer vele Psalmen ©n de meeste der profetische boeken ouder zijn dan verschillende historische boeken, na welke zij eerst hun .plaats hebben. En ook binnen de groep der pro etische boeken is zeker evenmin de historische olgorde in acht genomen: dat Hosea, Amos, Mie a, ouder zijn dan Jeremia en Ezechiël weet ied( . Het belang van een zuiver his-torische orde ii het onderzoek springt in het oog de Heere heel zich in de openbaring die Hij schonk, steeds aangesloten bij wat Hij reeds ge-openbaard had iedere volgende openbaring rustte op de voorgaa lie; en willen wij nu de gansche openbaring ree it verstaan, dan moeten wij' nauwkeurig de plaat i van ieder stuk daarvan in dezen historischen gai j bepalen, en iedere uitspraak trachten te vatten in te'rugslag op wat er aan voorafging en als voorben tling voor wat er op volgde. Ongetwijfeld brengt deze methode meer moeilijkheden met zich, omd; het in .verschillende gevallen vrij wat studie voi ert om de historische plaats van beipaalde uitspr ken te bepalen. De methode om de Bijbelboeken oj ^de rij langs t© gaan is veel gemalckelijker. Maar i ; ^ze meerder© moeilijkheden mogen ons niet .weerb Men den weg te volgen, die als de eenig juiste te beschouwen is. Immers alleen langs dezen weg kui 'len wij hopen een zuiver en juist

inzicht in de Goddelijke bedoeling met Zijne openbaring aangaande Israel's herstel te zullen erlangen.

Alvorens wij het onderzoek aanvangen, moeten wij een paar opmerkingen van algemeene strekking maken.

De eerste is deze. Men poogt wel eeas het vraagstuk, dat ons bezig houdt, op te lossen door een beroep op een algemeenen stelregel. Van Chiliastische zijde wordt herhaaldelijk de eisch gesteld, 'dat alle profetieën letterlijk zullen worden verstaan.

En hiertegenover wordt anderzijds wel eens even algemeen gesteld, dat men alle profetieën geestelijk 'en zinnebeeldig moet opvatten. Noch het eene, noch het andere kan juist zijn. Men zal moeten toegeven, ook van Chiliastische zijde, dat er in de profetieën allerlei uitdrukkingen voorkomen, die niet letterlijk verstaan kunnen worden. Wanneer in Hosea 1:10 wordt gezegd, dat het 'getal der kinderen Israels zal zijn als het zaad der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden, is het duidelijk, dat wij te doen hebben met een redefiguur, 'die niemand precies letterlijk zal willen opvatten. Van de zegswijze in Mich. 4:1 en Jes. 2:2 „Maar in het laatste der dagen zal het geschieden, dat de berg van het huis des Heeren zal vastgesteld zijn op den top der bergen" zegt bij voorbeeld ook Ds Berkhof! in zijn reeds genoemd boek „als beeldspraak vatten wij deze woorden op en zien 'de invloedrijke ^en allesbeheerschende standplaats er in : aangekondigd, welke het verachte Zion eens innemen zal" (blz. 183). Anderzijds zal men niet kunnen volhouden dat al wat de profeten hebben verkondigd slechts geestelijk en zinnebeeldig moet worden verstaan. Wanneer de bestraffingen en oordeelsaankondigingen uit hun mond zeker alles behalve symbolisch, maar zeer letterlijk zijn te verstaan, is het kwalijk aan te nemen, dat al hun heilstoezeggingen op eenmaal een louter geestelijken zin zouden hebben. Even letterlijk als de wegvoering uit het land der vaderen is de terugkeer naar dat land bedoeld. En men zou zich slechts aan schromelijken willekeur schuldig maken, indien men voor de eene groep van uitspraken den letterlijken zin wilde aanvaarden en deze aan de andere zou willen betwisten. Trouwens, het is geheel en a) in strijd met de allereerste. eischen eener gezonde verklaring, om met zulke algemeene regels, als: lles moet letterlijk of alles moet zinnebeeldig wor-den opgevat, te werken. Alleen een nauwgezet en in bizonderheden afdalend onderzoek is in staat voor elk bizonder geval te beslissen, of een uitspraak letterlijk of figuurlijk is bedoeld. Het is juist daarom, dat wij ons onderzoek willen instellen. Alleen daarvan verwachten wij voor de beantwoording van de 'vraag die we gesteld hebben eenig beteekenend resultaat. Wat ons de Heere zegt in Zijn Woord omtrent het herstel van Zijn volk Israël kan alleen door een naarstige, onbevangen bestudeering van alle gegevens worden vastgesteld.

Nog een tweede opmerking is, dat bij de beantwoording van de gestelde vraag ten slotte het laatste en beslissende woord toekomt aan den Hebreeuwschen grondtekst, en niet aan eenige vertaling, hoe degelijk en waardevol deze overigens ook moge zijn. Dit zal voor ieder duidelijk zijn. Want God heeft ons Zijn Woord niet gegeven in den vorm waarin wij het bij voorbeeld thans in onze Statenvertaling lezen, maar in de Hebreeuwsche taal. Nu schuilt hierin ontegenzeggelijk een moeilijkheid; in zooverre namelijk, dat er betrekkelijk slechts weinigen zijn, die den Hebreeuwschen grondtekst kunnen lezen en verstaan; maar dit kan niets aan het feit veranderen, dat in werkelijkheid toch alleen het Hebreeuwsch omtrent den eigenlijken zin beslist. Een beroep op een uitdrukking, die wij in onze Statenvertaling vinden, is zonder meer niet beslissend. Op dit punt moet even bizondere nadruk worden gelegd, omdat het meermalen voorkomt, 'dat men een geheel betoog Iaat rusten op de Nederlandsche woorden, terwijl een nauwgezette studie van het Hebreeuwsch doet zien, dat men daarmee tot een foutieve slotsom komt. Wij zullen bij de bespreking van de verschillenide plaatsen, die onze aandacht vragen, meer dan eens gelegenheid hebben om dit nader aan te wijzen. Als een sterk sprekend voorbeeld willen we echter reeds nu de aandacht vestigen op de uitdrukking „in het laatst der dagen". In het boek van ds Berkhoff kan men meermalen vinden hoe hij aan deze uitdrukking klemmende bewijskracht toekent; zij maakt voor hem eigenlijk zonder meer reeds uit, dat een uitspraak, waarin zij voorkomt, betrekking heeft op het wereldeinde. Toch is niets minder juist dan dit. Blijkbaar is het de Nederlandsche uitdrukking, welke de gevolgtrekkingen, welke daaruit worden gemaakt, beïnvloedt. Maar wanneer wij de Hebreeuwsche woorden als uitgangspunt nemen, moeten wij tot een gansch andere conclusie kom-en. De uitdrukking „in het laatste der dagen" komt in de Statenvertaling 11 maal voor. Maar de Hebreeuwsche zegswijze, waarvan dit de vertaling is, vinden we nog 3 maal vaker. Er zijn een drietal plaatsen, waar onze Statenvertalers zelf ze op een andere wijze hebben weergegeven, namelijk „in de navolgende dagen" (Gen. 49:1) of „in het vervolg der dagen" (Dan. 10:14)), en „in de laatste dagen" (Num. 24:14). Blijkbaar hebben onze Statenvertalers reeds ingezien - ©n terecht - dat de Hebreeuwsche zegswijze niet altijd en uitsluitend op het einde der geheele wereldgeschiedenis, op haar allerlaatste periode ziet. Dat is uit Gen. 49:1 en Dan. 10:14 ook zeer duidelijk. In de eerste plaats kan onmogelijk het wereldeinde bedoeld zijn, het gaat daar over de toekomst van Jakobs zonen en de uit hen voortkomende stammen van Israël in het land Kanaan. Evenzoo staat het in Dan. , 10:14, waar gedoeld wordt op de geschiedenis der Joden na de inname van Bab'el tot op den tijd van Antiochus Epiphanes en de Maccabeeën. In Num. 24:14 is de zin onzeker; vandaar ongetwijfeld de keuze van den term ^, in de laatste dagen", die voor tweeërlei uitlegging vatbaar is. Maar er zijn zeker nog andere plaatsen, waar onze Statenvertaling wel „in bet laatste der dagen" heeft, maar toch ook niet aan het wereldeinde moet gedacht worden. Zoo met name Jer. 23:20 en 30:24. In die plaatsen is duidelijk sprake van den tijd, waarop de door den profeet aangekondigde oordeelen (d.w.z. de verwoesting van Jeruzalem door de Chaldeeën en de wegvoering van de bevolking naar Babelj) ten volle in vervulling zullen gegaan zijn. Dan zullen zelduidelijk inzien, dat het Gods hand is geweest, die dat aldus heeft beschikt. Het gaat dus allerminst aan, om enkel en alleen uit het gebruik van de uitdrukking „in het laatste der dagen", op den Nederlandschen klank at, te concludeeren dat van het wereldeinde sprake is. Of dat in een bepaalde plaats zoo is, moet op heel andere gronden worden beslist.

G. CH. AALIDERS.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Chiliasme en het Oude Testament.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's