Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Chiliasme en bet Oude Testament.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Chiliasme en bet Oude Testament.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

(Stilzwijgen in de na-Mozaïsche periode tot A mos.)

In de Mozaïsche wetgeving wordt klaar en beslist de m o g e 1 ij k h e i d van herstel voor Israël aangekondigd, nadat het, om zijn vervallen in hardnekkige ongehoorzaamheid, door Gods gestrenge oordeelen zal zijn getroffen. Indien het dan weer tot bekeering komt, zal God het genadig zijn. De mogelijkheid van terugkeer uit de ballingschap is alzoo geopenbaard.

Maar voorloopig blijft het daar ooK bij. In de na-Mozaïsche periode vernemen wij gedurende langen tijd geen enkel woord, waarin deze openbaring wordt herhaald of daarop nader licht wordt geworpen.

Wanneer Jozua, de dienaar en opvolger van Mozes, het volk bijeenroept, om, eer hij sterft, van hen afscheid te nemen, herinnert hij hen wel aan de oordeelen Gods die zij te wachten hebben, zoo zij ongehoorzaam zijn: Wanneer gij het verbond des Heeren uws Gods overtreedt, dat Hij u geboden heeft, en gij heengaat en dient andere goden en u voor dezelve nederbuigt, zoo zal de toom des Heeren over u ontsteken, en gij zult haastiglijk omkomen van het goede land, hetwelk Hij u gegeven heeft" (Joz. 23:16); zoo ook: indien gij den Heere verlaten - en vreemde goden dienen zult, zoo zal Hij zich omkeeren, en Hij zal u kwaad doen, en Hij zal u verdoen, nadat Hij u goed gedaan zal hebben" (Joz. 24:20). Maar van de mogelijkheid om daarna, als er bekeering komt, weer Gods zegeningen te ontvangen, spreekt hij met geen enkel woord.

In het tijdvak der Richteren na Jozua „wordt wel herhaaldelijk gewag gemaakt van afval, gevolgd door straf, en daarna van bekeering, gevolgd door verlossing (vgl. vooral Richt. 2:8—18); maar het gaat daarbij meestal slechts om tuchtigingen, die een partieel karakter droegen, die slechts enkele stammen troffen, terwijl bo'vendien deze tuchtigingen nimmer bestonden in wegvoering uit het land, dat aan de vaderen was beloofd. Ongetwijfeld is heel de geschiedenis van het tijdvak der Richteren te beschouwen als een type van wat in de ballingschap en den daarna komenden terugkeer geschieden zou, en als zoodanig ook een openbaring van Gods heilsgedachten zooals die eenmaal in het herstel na de ballingschap zouden worden verwezenlijkt; maar rechtstreeks wordt van dat vernietigende oordeel, en een daarna op conditie van bekeering te wachten herstel niet gesproken.

Het optreden van Samuel, van hoe groote beteekenis dit ook voor Israël geweest is, levert evenmin eene verdere bijdrage tot de openbaring der idee van Israels herstel. Zijta. arbeid is vooral reformatorisch, en in verband daarmee komt als vanzelf het oordeel der ballingschap, en dus ook een daarna volgende terugkeer niet ter sprake.

Zelfs is "dat ook niet het geval onder David. Zeker, deze koning^dichter heeft de belofte ontvangen dat uit hem de Messias voortspruiten zou. Zoo althans moeten we ongetwijfeld de toezegging Goids door den profeet Nathan verstaan (2 Sam. 7:11—^16). Ook David zelf heeft haar zoo verstaan; als hij in zijn bede op die toezegging een weerklank geeft, toont hij duidelijk de belofte dat God „hem een huis maken" zou (vs 11) op te vatten als een voorzegging, die op eene verre toekomst betrekking heeft (vs 19). Maar in deze toezegging is toch niets te vinden dat op een herstel van Israël na] verplettering onder de oordeelen Gods duidt.

Ook is David de dichter van onderscheidene Messiaansche Psalmen. Maar alweer geldt ook van deze Psalmen., dat daarin de herstel-gedachte niet te vinden is. Hetzij men leest de lijdenspsalmen, als Psalm 22 en 69; hetzij men raadpleegt de Psalmen die bezingen de Koningsheerlijkheid van den Messias, als Psalm 2, 45, 72, 110, men zal daarin tevergeefs eenig spoor van Israel's ondergang en herstel zoeken.

Eerst hij Salomo vinden we aansluiting bij de goddelijke openbaring in de Wiet aangaande de mogelijkheid van Israel's herstel, en wel in zijn tempelgebed, 1 Kon. 8:22—53. Achtereenvolgens stelt hij verschillende gevallen, waarin een bede tot God kan worden gericht, waarvoor hij de vorhooring vraagt; als laatste geval stelt hij' dan, in VS 46—^51, dat Israël om zijn zonden naar een vijandig land is weggevoördl, en dat het daair tot inzicht van zijn zonde komt, en nu tot God bidt, gekeerd naar de plaats, waar de tempel staat; moge dan de Heere die bede hooren en hen deernis doen vinden bij degenen die hen hebben weggevoerd. We hebben hier te doen met een zuiveren weerklank op 'de Mozaïsche wetgeving. Evenals daar, wordt hier de mogelijkheid van ballingschap en herstel geopperd; wat in die wetgeving als mogelijk woTdt in uitzicht gesteld, daarvan wordt nu in het voorkomenid geval de verwerkelijking gevraagd-„Wanneer zij gezondigd zullen hebben tegen Tl (want geen mensch is er die niet zondigt), en Gij' tegen hen vertoornd zult zijn, en hen leveren zult voor het aangezicht des vijands, dat degenen die hen gevangen hebben, hen gevankelijk wegvoeren ia des vijands land, dat verre of nabij' is; en zij in het land waar zij gevankelijk weggevoerd zullen zijn weder aan hun hart brengen zullen dat zij zich befceeren, en tot U smieeken in het land dergenen, die ze gevankelijk weggevoerd hebben, zeggende: ij hebben gezondigd en verkeerdelijk gedaan, wij hebben goddelooslijk gehandeld; en zij zich tot U bekeeren met hun gansche hart en met hun gansche ziel, in het land hunner vijanden, die hen gevankelijk weggevoerd zullen hebben; en tot U bidden zullen naar den weg van hun land (hetwelk Gij hunnen vaderen gegeven hebt), naar deze stad, die Gij verkoren hebt, en naar dit huis dat ik uwen Naam gebouwd heb, hoor dan in den hemel, de vaste plaats uwer woning, hun gebed en hunne smeeking, en voer hun recht uit; en vergeef aan uw volk, dat zij tegen U gezondigd zullen hebbeni-

en al hunne overtredingen, waarmede zij tegen U zullen overtreden hebben; en geef hun barmhartigheid voor het aangezicht dergenen die ze gevangen houden, opdat ^ij zich hunner ontfermen; want zij zijn uw volk en uw erfdeel, die Gij uitgevoerd hebt uit Egyptelaad, uit het midden des ijzeren ovens". Men ziet, dat Salomo niet met zoovele woorden van terugkeer uit de ballingschap gewag maakt. Toch is dat ongetwijfeld de bedoeling. Wanneer h^ smeekt: „voer hun recht uit", d.w.z. „verschaf hun recht" (vertaling van Van Gelderen in de Korte Verklaring), idan beteekent dat een Tierstel in vroegeren staat: de vijand verkreeg recht op hen door hun zonden, maar door hun bekeering verliest hij weer dat recht. Ook het verwerven van barmhartigheid en ontferming bij degenen die hen gevangen houden, kan geen anderen zin hebben dan dat deze hen weer vrijlaten en de gelegenheid geven om naar hun land terug te keeron. En dit wordt nog nader bevestigd door de herinnering aan het slot, dat zij 'sHeeren volk en erfdeel zijn, die Hij: heeft uitgevoerd uit den ijzeroven, Egypte; Salomo' bedoelt klaarblijkelijk dat dan eene nerhaUng van de uitvoering uit het „diensthuis" moge plaats hebben; gelijk ze vroeger uit Egypte zijn bevrijd, dat ze zoo weer uit het land hunner ballingschap mogen bevrijd worden.

Intusschen, 'hoie duidelijk ook in dit gebed van Salomo de weerklank op de openbaring in de Wet zijn moge, zij voegt aan die openbaring niets toe. Salomo toont die openbaring te kennen. Maar dat is oofc alles. Van eene nieuwe, verder schrijdende Ooddehjfce openbaring aangaande Israel's herstel is nog geen sprake.

Zoo blijft het ook den eersten tijd na Salomo. Wel begint dan de afval hand over hand toe te nemen, maar aanvankelijk hoo-ren wij toch nog niets van het Goddehjk oordeel eener massale wegvoeriag, van een ondergaan van Israel's volksbestaan, en «venmin derhalve van ©en herstel nadat zulk een oordeel gelcomen is. Wanneer Elia in het tienstammenrijk optreedt tegen den door Achab geïmporteerden Baalsdienst, dragen de oordeelen nog een ander karakter: angdurige droogte (1 Kon. 17:1), uitmoording van Achab's dynastie (1 Kon. 19:16, 17; 21:21 v.v.) en oorlog met de Syriërs (1 Kori. 19:15, vgl. ook 2 Kon. 8:12) — van deportatie op groote schaal is dan nog geen sprake. Eerst met den profeet Amos, onder Jerobeam II, den achterkleinzoon van Jehu, komt hierin verandering. Dan wordt heel duidelijk en beslist om Israel's zonden de wegvoering uit het land der vaderea aangekondigd, en dan vinden we ook eene positieve toezegging van Israel's herstel.

Is dit echter wel juist, en zijn er niet nog een tweetal profeten welke reeds vóór Amos met zulk eene herstel-prof e tie zijn opgetreden? , We hebben hier het oog op Joel en Obadja. In Joel 3:7 lezen wij van de kinderen van Juda en Jeruzalem, die verkocht zijn aan de Grieken: Ziet, Ik zal ze opwekken uit de plaats, waarhenen gij ze hebt verkocht". En in de slotverzen van Obadja's korte profetie treffen wij de toezegging aan van erfbezit, verkregen door de gevankelijk weggevoerden van Israël en Jeruzalem (vs 19, 20). Welnu, zijn deze beide profeten niet onder dan Amos? Ze worden althans door verschillende uitleggers, aan wier oordeel door ons waarde wordt gehecht, voor ouder gehouden. Van Joel neemt men aan, dat hij geprofeteerd heeft onder koning Joas van Juda, en Obadja stelt men zelfs nog iets vroeger, onder diens grootvader Joram' van Juda (zie Ridderbos, Het Godswoord der profeten, Eerste deel, blz'. 74). Nu bestaat er over de dateering van deze beide profeten zeer groot meeningsverschil. In hun boeken wordt geen dateering vermeld, en men mo'et dus uit den inhoud trachten op te maken in welken tijd zij hebben geprofeteerd. Dat is echter niet gemakkelijk. Vooral bij Joel is het uitermate moeilijk, wijl hier ieder aanknoopingspunt, dat ons eenig houvast geeft, ontbreekt. Nu is datgene wat in Joel omtrent Israel's herstel wordt gezegd zoo weinig, en zoo onzeker van uitlegging, dat we het niet noodig achten op die plaats nader in te gaan. Er kan hier sprake zijn van krijgsgevangenen die, door bemiddeling waarschijnlijk wel van de Phoeniciërs, de groote koopvaarders en handelaars der oudheid, als slaven naar 'Grieksch gebied waren verhandeld; maar dat is dan toch altijd nog heel iets anders dan eene massale deportatie, zooals door de Assyriërs en later door de 'Chaldeeën werd toegepast. En zulk ©en verkoop van krijgsgevangenen kan dan ook in allerlei tijden hebben plaats gevonden. De toezegging van terugkeer van zulke krijgsgevangeh nen is ook al weer iets anders dan het herstel van een uiteengeslagen en gebroken volksbestaan, zooals van de Assyrische en Chaldeesche deportaities het gevolg was. Allemaal reden, om ^rj-deze plaats uit Joel thans in ieder geval niet lang stil te staan, en zeker niet uitvoerig in te gaan op het vraagstuk der dateering van Joel's profetie.

Anders staat het met de profetie van Obadja. De belofte van herstel, hier gegeven, is duidelijker en uitvoeriger dan die van Joel 3:7. Deze mag in een overzicht als •wij thans pogen te geven zeker niet onbesproken blijven. Maar w© hopen dat later te doen. Want naar mijne meening is het onjuist Obadja onder koning Joram van Juda te plaatsen. D© gronden welke daarvoor door Prof. Ridderbos in zijn Korte Verklaring van De Klein© Profeten, deel II, blz. 10—12, worden opgesomd, acht ik niet voldoende; 'daarentegen meen Ik dat er zeer overtuigende gronden kunnen worden aangevoerd voor een veel latere dateering'. Ik zal deze gronden op dit oogenblik niet geven, maar stel mij' voor, wanneer ik in deze reeks aan de behandeling van^ Obadja, op de plaats waar deze mijns inziens chro-| nologisch behoort, ben toegekomen, eenigszins uit-« voerig van mijn gevoelen rekenschap te geven.

Amos is dus de eerste, die na het ontsluiten van de mogelijkheid van herstel in de Mozaïsche wetgeving, de positieve toezegging van zulk ©en herstel in 'den naam van zijn Zender heeft te geven. Over di© heilsprofetie van Amos hopen we dan in de volgende schets nader te handelen.

G. CH. AALDERS.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Het Chiliasme en bet Oude Testament.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 oktober 1930

De Reformatie | 8 Pagina's