Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Misbruikte teksten.

In verband met ons artikel van verleden week onder „Kerkelijk Leven", nemen we onderstaand stuk uit de (Amerik.) „Wachter" over:

Die teksten zijn 1 Sam.-21:8b: Dewijl de zaak des konings haast had", en Jes. 28 : 16b: Die gelooft, zal niet haasten".

In 't verleden hebben we zoo voor en na al heel wat teksten uit den Bijbel, die vaak misbruikt worden, voor de aandacht onzer lezers gebracht en er de juiste verklaring met het geoorloofde gebruik ervan aangegeven.

In den Bijbel hebben we met Gods Woord te doen.

Daarom moeten we er eerbied voor hebben. Ook eerbied in de aanhaling en verklaring en 't gebruik er van. Zoo maar op den klank af sommige teksten of gedeelten van teksten aanhalen, om ze een dienst te laten doen waarvoor ze in 't allerminst niet bedoeld, noch geschikt zijn, is ons niet geoorloofd.

Te spelen met uitdrukkingen uit de Heilige Schrift, louter uit vermaakzucht, wordt door ons allen terecht veroordeeld als zonde tegen het derde gebod: „Gij zult den naam (daaronder is ook de openbaring in Gods Woord begrepen) des Heeren uws Gods niet ij dellij k gebruiken, want de Heere zal niet onschuldig houden, die zijnen naam ijdellijk gebruikt".

Maar zou het dan geen zonde zijn, als men een Schriftwoord uit zijn verband rukt en er een andere dan door God gewilde beteekenis aan hecht en het gebruikt, of liever misbruikt voor een of ander doel, dat men zoekt te bereiken, ook al is dat doel op zichzelf niet verkeerd?

Wel mogen we opkomen tegenwoordig voor de heiligheid van Gods Woord en voor de bewaring daarvan in ons gebruik en eveneens hebben we te waken en te waarschuwen tegen alle misbruik, dat er van den Bijbel soms gemaakt wordt. .

Dat we deze beide, boven afgeschreven teksten thans onder één opschrift behandelen, heeft zijn redenen.

Daar is een groot onderscheid tusschen die beide uitdrukkingen. De eene wekt blijkbaar op tot haasten en de andere tot niet haasten. Van de eerste bedient zich gaarne de mensch, die van aanpakken en voortgang maken houdt en van dat onnoodig talmen niets hebben moet. De andere is het Schriftuurlijke wapen tegen spoed en ongeduld. De weifelaar, die eerst wikt en weegt, eer hij tot actie overgaat, grijpt dit woord aan en roept den zenuwachtige, die ongeduldig wordt onder 't wachten, heel bedaard toe: „Die gelooft zal niet haasten". — Beiden echter hebben 't mis met het hanteeren van hun lievelingstekst.

Opmerkelijk is het, maar toch ook weer natuurlijk dat de practische en voortvarende Amerikaan 1 Sam.

21:8b nog al eens op de lippen neemt, om den trage aan té sporen en gang op zaken te krijgen. Zeer zelden hoort men 't van hen, die hier hunnen Hollandschen volksaard nog hebben weten te behouden. En in boeken en geschriften van uit Nederland heb ik nog nimmer zulk een aanwending van dit woord zien maken.

De Hollander daarentegen, van meer phlegmatisch temperament, is er nog al gauw bij, om dat „die gelooft, zal niet haasten" voor den dag te brengen en den al te driftige te temperen in zijn spoed.

Maar nog eens, ze hebben 't beide mis.

Moge een korte toelichting der aangehaalde woorden dat duidelijk maken.

1 Sam. 21:8b: Dewijl de zaak des konings haast had".

Dit is een woord van David. Aanleiding tot dat woord was als volgt:

David was gevlucht voor het aangezicht van zijn woedenden schoonvader, Saul. Thans bevindt hij zich te Nob bij Achimelech, den priester. Hij moet brood hebben voor zich en de jongelingen, die hem vergezellen en noodig ook een zwaard; want hij had geen wapen bij zich en Doëg, de Edomiet, de handlanger van Saul en de vijand van David, was nabij.

Maar David in zijn vrees durft Achimelech de ware toedracht van zaken niet mededeelen; want dan kon 'talles eens misloopen en brood en zwaard hem geweigerd worden. Daarom zwijgt hij van zijne vlucht en verzint een verhaal, dat hij den priester mededeelt.

De koning (Saul) heeft hem uitgezonden voor een gewichtige zaak, die vooral geheim moet blijven. En nu is hij met zijne jongelingen zonder brood. Kan Achimelech hem niet van brood voorzien? En ja, een spies of zwaard moet hij noodig ook hebben. Zoo maar ongewapend is hij uitgetogen. Er was geen tijd of gelegenheid, om zich behoorlijk voor de reis gereed te maken — „dewijl de zaak des konings haast had".

Over de zedelijke waarde of onwaarde van Davids verhaal behoeven we ons verder niet uit te laten. Men ziet echter, die haast van 's konings (Sauls) zaak was een verzinsel, een onwaarheid.

En dat woord, die onwaarheid, wordt soms als een niiddel gebruikt, om tot haast aan te sporen, waar het de zaak des Konings (de zaak des Heeren) geldt.

Zou 't noodig zijn, meer te zeggen, om het ongeoorloofde van zulk misbruik van Gods Woord aan te duiden?

Eischt op een zeker punt de zaak des Heeren waarlijk spoed, men trachte den al te trage met eerlijke «n verstandige redenen tot spoed aan te zetten, maar misbruike daarvoor niet een tekst uit den Bijbel, die in 't allerminst niet op de zaak doelt. En nu de tweede tekst.

Jes. 28:16b: Die gelooft, zal niet haasten".

Dit woord is niet zelden het verdedigingsmiddel van de al te tragen tegen de vermaning tot meer toewijding en haast in het nakomen hunner verplichtingen, hetzij In de natuurlijke of geestelijke dingen. Daar zijn er, die alles even kbèl opnemen en alles heel bedaard afdoen, indien het maar ooit tot afdoen komt. Voor zenuwachtig worden en overhaasting is er bij hen geen gevaar. Nooit breken ze los in vurigen ijver voor Gods Koninkrijk. Er is altijd nog tijd en gelegenheid in overvlbed. Komen ze er vandaag niet, dan morgen wel en anders overmorgen. En dat is vroeg genoeg naar hun oordeel. Is er iemand van warmer bloed, die dat talmen niet langer kan verdragen en ze tot spoed aanmaant, opdat de kostelijke tijd van heden toch niet-verloren ga, dan komt als antwoord daarop heel gemoedelijk: Och, waarom zoo'n drukte; laten we ons niet onnoodig zenuwachtig maken en de zaak bederven; want daar staat geschreven: ..Die gelooft, zal niet haasten".

Zoo heeft men nog wel een tekst ter bedekking van zijn kwaad, gelijk elke ketter ook zijn letter heeft.

Doch met dat al maakt men zich schuldig aan traagheid en onverschilligheid, waar het soms de duurste levensverplichtingen en de ernstigste belangen van Gods koninkrijk aangaat. En voor die zondige lauwheid zoekt men een vrome bedekking in een tekst, die allerminst beduidt, wat men er eigenwillig van maakt.

't Is waar, als men dat woord uit zijn verband • rukt en op den klank afgaat, dan .kan het schijnen, dat het geloof in 't algemeen alle haasten overbodig maakt en traagheid een deugd wordt. Maar Gods eigen Woord maakt het duidelijk, dat dit woord zoo niet opgevat mag worden.

Paulus haalt in zijn Zendbrief aan de Romeinen dit woord aan en laat door een kleine wijziging uitkomen, wat er ook in Jesaja's profetie bedoeld wordt.

Het geheele zestiende vers van Jes. 28 leest aldus: „Daarom alzóó zegt de Heere Heere: Zie, Ik leg een grondsteen in Sion, eenen beproefden steen, eenen kostelij ken hoeksteen, die wel vast gegrondvest is: wie gelooft, die zal niet haasten".

In Rom. 9 : 33 vinden we dezelfde waarheid in den volgenden vorm: Gelijk geschreven is: ie, Ik leg in Sion eenen steen des aanstoots en eene rots der ergernis, en een iegelijk die in hem gelooft, zal niet beschaamd worden".

Men ziet dus, dat „zal niet haasten" bij Jesaja beteekent niet „lijdelijk, zorgeloos wachten", maar naar de verklaring des Heiligen Geestes bij Romeinen zegt het „niet beschaamd worden", niet teleurgesteld worden. Niet het vertragen, het lijdelijk toezien in de dingen van Gods koninkrijk wordt hier toegelaten, maar de zalige uitkomst op het geloof in Christus wordt daar duidelijk bemoedigend verzekerd.

We zullen nog een weinig breeder toelichting van dezen tekst geven.

In Jes. 28 wordt geprofeteerd het oordeel, dat God over Zijn volk brengen zal. Dat volk is voor een groot deel van Jehova en Zijnen dienst afgeweken. Slechts een uitverkoren klein deel is den Heere en den waren godsdienst getrouw gebleven. En dat kleine gedeelte, dat door genade vast zal staan op dien in Sion gelegden hoeksteen, dat wil zeggen, die in Christus gelooft, die kan met vertrouwen het komende gericht afwachten, die zal niet beschaamd worden. Voor dien is geen haastend vlieden van het oordeel noodig.

Geen gevaar voor het verderf is er voor dien te vreezen.

Ziedaar de korte verklaring van dit woord, dat tot geen schadelijk en zondig misbruik zal leiden, maar noodigt en aanmoedigt, om in Christus de zaligheid te zoeken.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 mei 1931

De Reformatie | 8 Pagina's