Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Bavinck en „De Standaard”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Bavinck en „De Standaard”.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij het doorbladeren van het Gouden Jubileumnummer van „De Standaard" miste ik onder de vele portretten er ééne.

Dat was Bavincks beeltenis.

Ik weet niet hoe het nu zal zijn, want ik schrijf dit artikel aan den vooravond van het zestigjarig Jubileum, maar toch hoop ik dat dan wel de beteekonis van dezen ziener zal worden verstaan.

Bavinck toch is de man geweest, die in 1897 werd aangezocht in het Paleis voor Volksvlijt de feestrede uit te spreken ter herdenking van het zilveren Jubileum.

En voor een compacte menschenmassa heeft hij toen zijn koninklijke rede: „Het vierde eener eeuw" uitgesproken, i)

Zijn woord is met klimmend enthousiasme aangehoord. Hoe kan het ook anders!

Wie zijn rede, in de vergadering verkort om des tijds wille gehouden — maar in haar geheel bij Bos in Kampen uitgegeven, — leest, komt gaande meer onder de bekoring van dit meesterstuk, zoowel naar inhoud als stijl eerste klas werk.

Daar klinkt in deze rede allereerst een toon van groote dankbaarheid. Als Bavinck de historie van 1872 tot 1897 nagaat, dan ziet hij heel de bange worsteling en het lange proces, v/aardoor de Christenen hier te lande geworden zijn tot een zelfstandige, politieke. Antirevolutionaire partij.

Het waren Juist de stillen in den lande geweest, die trouw waren gebleven aan het geloof den vaderen overgeleverd. Dan gaat Bavinck na hoe sinds Bilderdijk, Da Costa, den Réveil tol op Groen toe, God werkte tot het scheppen van die geestelijke eenheid, waarbij hij vooral Groen gebruikte oim de Christenen onder de leuze: tegen de revolutie het Evangelie, te vereenigen. Groen ondervindt dan vooral in de Jaren 1862—'72 smartelijke tegenwerking, maar in zijn isolement (zelfstandigheid van beginsel) blijkt zijn kracht te schuilen. Zijn eischen: scheiding van kerk en staat, met volkomen vrijheid voor de eerste, onafhankelijkheid van den laatste voor de theologische faculteiten, herziening van de schoolwet, inzoover ze met de neutraliteit van den staat in strijd is; de bijzondere school regel, de openbare uitzondering — houdt hij staande, zelfs als zijn partij hem in de Kamer in den steek laat, zoodat in '71 slechts Kuyper, Otterloo en Keuchenius candidaten zijn voor de stembus. OnafhanJc©lijk van Liberalen, Roomschen en Conservatieven staat de Jonge A.-R. partij met onbesmet vaandel.

Dat vaandel zal Groen in 1872 overdragen aan Kuyper. Nu kan hij zelf met gerust hart emeritaat nemen. De leiding is in goede handen. Als eerste teeken van herleving begroet Bavinck de oprichting van „D© Standaard":1 April 1872. Bij eigen partij hoort eigen orgaan. Nu begint voor die partij de mamielijk© leeftijd en door middel van eigen pers kan z© dag aan dag haar standpunt uiteenzetten. Tien Jaar lang strijdt „Die Standaard" dan tegen ©en fusie met de andere partijen en vóór eigen organisatie. Alle verdachtmakingen van Conservatieven en Roomschen ten spijt gaat Kuyper onverzwakt voort en weet de partij met Godes hulp ZÓÓ op te werken, dat de minderheid in het land (liberalen en conservatieven) de meerderheid in do Kamer vormt. Straks komt Dr Kuyper met samenwerking met Rome. Een samenwerking die, zooals Bavinck duidelijk aantoont allerminst een fusie beteekent. Immers de partijen vereenigen zich niet. Zij hebben elk eigen program van beginselen, zijn zelfstandig georganiseerd, doch werken •vrijwillig samen ter behartiging van gemeenschappelijke belangen. Reeds Groen 2) had daarop aangedrongen, en nimmer heeft Kuyper — zoo zegt Bavinck - vergeten dat men eigen weg ging en eigen beginselen in practijk wilde brengen. De hoogleeraar gaat vervolgens de scheuring met Gunning CS. na en betreurt die zeer. Maar de oorzaak ervan zoekt hij niet in „De Standaard". Deze is 25 Jaar lang zichzelf gebleven. Ze heeft nooit de zijde vair Van der Brugghen, maar die van Groen gekozen. Van meetaf aan. Er is nu eenmaal een onoverbrugbare kloof tusschcn de Irenisclien en de Calvinisten. En Kuyper had te kiezen tusschen de Irenischen en de Gereformeerden. Moest het zoo ook niet komen tot de Vrije üniversiteitsgedachte, die de splitsing te duidelijker deed uitkomen? Straks komt ook de Doleantie en dan wordt niet door Kuyper in „De Standaard", maar wel door de Irenischen en Liberalen de kerkelijke kwestie misbruikt om de A.-R. partij te schaden. Smaad op smaad doet men den Redacteur aan. Juist als men het Groen deed. Maar als een leeuw verdedigt hij zich. Ja valt aan met schier bovenmenschelijke energie en genialiteit.

De scheiding van 1894 — enkel een electorale kwestie — betreurt Bavinck zeer. Hij kan niet gelooven, dat die op den duur zal blijven — tenzij er andere en diepere motieven zijn. „Welkom", zoo schrijft hij, „zou ons de schoone dag wezen, als althans deze scheiding maar tijdelijk bleek te zijn; als op den grondslag van het Program weer verzoening en samenwerking tot stand kwam, als wij allen te zanren, volk en edelen, weer kondenj strijden voor de eere van onze Antirevolutionaire beginselen." Deze woorden teekenen Bavinck: liefdevol — tóch principieel. Hoe gaarne paart hij hier „het democratisch Calvinisme aan de aristocratie van den geest". Edelen en volk moeten een geestelijke eenheid vormen.

Dan, resumeerende, komt Bavinck tot de conclusie dat groote dankbaarheid past voor al wat „De Standaard" was en gaf. Allereerst voor het geloof en den moed, die verachting en verguizing trotseerde. Immers kost het moeite tegen den stroom op te roeien, te worstelen voor een beginsel, dat den Joden een ergernis en den Grieken een dwaasheid is en de zijde te kiezen van ©en groep, die als een secte door allen weersproken wordt. Zulk een heldenmoed eert Bavinck in allen, al mogen ze Thorbecke of Multatuli heeten en niet het minst in de martelaren, hervormers, de mannen van Réveil en Kerkherstel, bovenal in Kuyper, wien immers niet anders als wapen ten dienste stoiid dan de macht van liet woord.

Schoon karakteriseert hij Groen's meesterschap over de taal, die „z'n gedachten beeldhouwt in marmerblokken van stijl, zelfstandig en vast als een rots". Maar de taal van Kuyper overtreft die, evenals de taaJ van Da Costa, „die haar overtoog met het Oostersch coloriet, met den gloed der Oudtestamentische profetie": Kuyper's woordmacht O'vertrof ook Bilderdijk's gespierde zangen door „ela, sticiteit van beweging, levendige voorstelling, beeldrijke schildering, dramatische handeling, bezielende, meesleepende kracht. Haar stijl is uit zinnen gebouwd, die, licht gewapend, vlug en bewegelijk, vroolijk en vol moed, onder zang en muziek, optrekken tegen den vijand, aanvallend of verdedigend, voor-of achterwaarts wijkend, maar die, altijd slagvaardig, het liefst zich bevinden midden in het gewoel van den strijd."

D© knobbel der strijdhaftigheid, zoo gaat Bavinck voort in een taal, die schier die van den leader evenaart, is naar men zegt, bij de Calvrnisten meer dan bij anderen ontwikkeld. Het gedoogt geen transactie van beginselen van geloof en ongeloof, van waarheid en leugen". Hier was Kuyper in zijn kracht. Zijn artikelen waren dikwijls schitterende improvisaties op schrift; de entrefilets dikwerf edelgesteenten van gedachten en vaai taal. Die man schreef niet, hij sprak tot ons op papier. En hij sprak omdat hij geloofde. Daarom stortte hij duizenden dat geloof in. Daarom predikte hij gehoorzaamheid aan de ordinantiën Gods. En ook naar buiten was de invloed van „De Standaard" geweldig. Bavinck toont het met de stukken ; van. Trachtte men eerst h, aar dood te zwijgen, het lukte niet, ze perste tot weerlegging, tot degenkruisen en dwong desondanks waardeering af. T'al van belangrijke politieke gebeurtenissen somt hij op, dio dien invloed duidelijk aantoonen. En toch — terecht merkt Bavinck op, dat het „De Standaaid" nooit om succes mag te doen zijn. „Een staatsman niet, een evangeliebelijder", dat is ons aller leus. Desnoods geen enkel vertegenwoordiger in de Kamer, en slechts als in 1871, een 7000 mannen in het land, die de knie voor on-en bijgeloof niet buigen. Indien we maar trouw bevonden

worden in deu strijd ea ongeschonden bewai-en den schat des geloofs, ons van de vaderen overgeleverd". Grods eere zij ons verre boven het succes.

Voorts zijn pantheïsme en clericalisme haar geboren en gezworen vijanden. Ze ziet die vijanden, als niemand ze vermoedt; ze ziet ze niet, ze ruikt ze uit de verte. En toch is bij „De Standaard" rehgie en poUtiek op het innigst verbonden. „Immers is er geen gebied, dat niet principieel door de groote tegenstelling van geloO'l: en ongfr loof beheerscht wordt. „De Standaard" kon niet anders dan Gods ordinantiën voor ons opsporen, in 't licht stellen en handhaven.

„De Standaard" heeft als geen ander blad de Schrift als het Woord Gods beleden en tegen alle verzwakking en vervalsching verdedigd.") Daarom ging ze ook achter staat en kerk tot de maatschappij en het volk terug. Den beiden eersten laat Bavinck eigen plaats en eere, maar het rijke maatschappijleven: gezin, school, beroep, arbeid, kunst, wetenschap, handel, nijverheid en al die kringen, die den rijkdom van heit menschelijk leven tot openbaring brengen, eisohen een eigen levenswet. Voor die eigen wetten heeft , , De Standaard" onvermoeid geijverd: Souvereiniteit in eigen kring I Tenslotte zegt Bavinck, dat „De Standaard" dikwijls van repristinatie (teruggrijpen naar het voorbijgegane) is beschuldigd. Inderdaad — zegt hij — is ze teruggegaan tot de Reformatie en tot de Schrift. Ze nam beide in zich op. Breed slaat ze haar wortelen in de historie, die achter ons ligt.. Maar — gaat hij voort — toch is „De Standaard" juist daardoor tegelijk d oor en do or negenti en d e - eeu wsch, een op en top modern blad en aan alle conservatisme volkomen gespeend.') Zij komt iiie' achteraan maar zij ziet vooruit en loopt vooruit. Zijbteunt op den Bijbel en durfde daardoor de vrijheid aan, niets vragende dan recht voor allen, ook voor onszelf, om de vrijheid te hebben met niets anders dan zedelijke wapenen den strijd der beginselen, en dus onzerzijds van het Evangelie tegen de revolutie, te strijden. Zij gelooft aaji den zegen der Reformatie, en aan het gezag vaa Gods Woord. Van 't begin van haar optreden riep ze ons op, ons te scharen rondom den standaard van dat Woord. En tenslotte gelijk Prof. Hepp het uitdrukt*) speelde Bavinck in zijn machtige peroratie aldus op het klavier van feestelijk gestemde harten:

, „Daarom spreek ik als mijne, en zeker ook als uwe overtuiging uit, op een geschiedenis van 25 jaren gegrond: Zoolang Dr Kuyper Redacteur van „D© Standaard" is — zoolang is het principieel belang van de antirevolutionaire partij in de handen van „De Standaard" veilig".

Nimmer heeft de van nature zoO' schuchtere Bavinck zóó de loftrompet gestoken als hier — niettegenstaande hij wist dat dit een zeker deel zqner vereerders niet welgevallig zou zijn en de liberale pers hem haar spot niet zou onthouden.

Maar hier was de lof verdiend. Daarvan was Bavinck innig overtuigd.

Tot zoover Bavinck. En nu zijn we weer 35 jaar verder. Noch Kuyper, noch Bavinck hebben het gouden „Standaard"-jubileum beleefd. 29 Juli 1921 verscheidde de bescheiden denker om in het Vaderhuis den genialen leider als gezaligde te ontmoeten.

Thans - - tien jaar later — staan we weer een o ogenblik stil.

Bij het gedenken hoe voordezen ons de Heere Zijn gunst bewees, vervult ons eenige weemoed, iets van terugverlangen naar dat machtige tijdperk, waarin Diavids helden water schepten uit Betlilehems bornput. Toen waren wij Ènderen. Wij speelden, waar onze vaders streden en onze moeders baden. Nu zijn wij de strijders. Daarom voelde ik mij geroepen Bavincfcs woorden nit 1897 weer even voor u te doen klinken. Ze hebben hun beteekenis niet verloren. Profetenwoorden verliezen htm beteekenis niet. Ons Antirevolutionair© volk had en heeft zijn „Standaard" lief. En nu hebben we maar één bede: God make het zoo, dat die liefde bestendigd wordt.

Dat zal zoo zijn als „De Standaard" geen haarbreed wijkt van Bavincks eisch: onverzwakt vasthouden aan Gods Woord.

Dat sluit moderniseering van bedrijf niet uit. Bavinck zag dat ook zoo. Maar hij zag ook dat succes geen synoniem van zegen is.

Voorts vergeten we ook niet, dat Bavinck in. zijn rede dit zeide: „I^aat ons bedenken, dat de dragers der beginselen menschen zijn, zwak en feilbaar en tot dwalen ieder oogenblik geneigd. Laat ons erkennen, dat ook van „De Standaard" geldt het woord des Apostels: indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man."

J. E. KOK.


') Uitg, J. H. Bos, Kampen, 1897.

") Ned. Gedachten, VI, 6, 9, 30.

") Wij spatieeren.

) V. Hepp. Bavinck als lofredenaar van Kuyper. Biografie H. Bavinck, pag. 242—245.

Dit artikel werd u aangeboden door: Vrije Universiteit Amsterdam

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Bavinck en „De Standaard”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 april 1932

De Reformatie | 8 Pagina's